De diverse stad en het gevaar van tolerantie

Filosofen agenderen de stad. Filosofie leent zich om ontwikkelingen vanuit een bredere blik te bekijken, of  vanuit een andere hoek. De komende weken publiceren Ruimtevolk, Platform31, Filosofie Magazine en Agenda Stad een nieuwe reeks van vijf filosofische essays over de stad. In dit tweede essay schrijft Lieke Knijnenburg over diversiteit, gelijkheid en het gevaar van tolerantie.

Een wandeltochtje door het park is voldoende voor een veelzijdige ervaring van de diversiteit aan mensen in de stad. Mijn route door het Westerpark in Amsterdam brengt me langs de daklozen op bankjes die me vriendelijk groeten met halve literblikken in de hand. Ik zie gezinnen met moeders gehuld in hoofddoeken picknicken terwijl ik ingehaald wordt door een bakfiets vol blonde koters. Het brengt me ook langs het tennisparkje dat beheerd wordt door de man die bekend staat als Big Ali.

Eenmaal in de tram terug naar huis wacht ik lichtelijk geamuseerd tot een groepje toeristen erachter is gekomen hoe ze hun OV-dagkaart langs de automaat moeten halen terwijl ik probeer te achterhalen in welke taal de meiden achter me een gesprek voeren: de stad heeft het allemaal. Deze heterogeniteit is een fundamenteel aspect van de stad en maakt het ook een aantrekkelijke plek vol verrassingen en mogelijkheden. Maar deze diversiteit stelt ons ook voor een aantal uitdagingen. Hoe delen we de ruimte, die van ons allen is, in? En hoe gaan we met elkaar om wanneer we zo van elkaar verschillen in achtergrond, cultuur en overtuigingen?

Volgens Iris Marion Young (1949) is het leven in de steden naast een onvermijdelijk uitgangspunt ook een wenselijk kader in het denken over samen leven. Volgens haar kan the city life fungeren als normatief ideaal met als grootste verdienste dat er ruimte is voor het erkennen en behouden van verschillende culturen en identiteiten. Onvermijdelijk komen mensen samen in de publieke ruimte die volgens haar speels en heterogeen is. Mensen kunnen hier hun eigenheid bewaren en hoeven niet te assimileren tot een hechte community. Belangrijk is ook dat we elkaar niet hoeven te begrijpen. Young beschrijft het leven in de steden dan ook als een ‘living together with strangers’. Onvermijdelijk maar ook ongedwongen komen mensen samen in de publieke ruimte waar ze vreemden voor elkaar blijven. Dit biedt ook de mogelijkheid om anoniem maar publiekelijk jezelf te zijn. Je kunt je eigen ding doen en toch genieten van het zien en gezien worden.

Neem bijvoorbeeld het lezen in een park. Er zijn ongetwijfeld plekken waar je minder afgeleid wordt maar toch kom ik er graag met een boek. Vreemden vormen een fijn gezelschap en ik kijk gefascineerd toe hoe deze onbekenden vanuit hun eigen gebruik van de openbare ruimte onbewust toch met elkaar samenleven. De bevrijding van de noodzaak elkaar te begrijpen is een grote verdienste van het leven in de steden. Maar Young wijst ook op de uitdagingen voor de stad. De stad moet – als woonplaats voor velen – ook echt ruimte bieden voor verschillende identiteiten en dit is niet makkelijk. Volgens haar worden bepaalde groepen mensen op verschillende manieren onderdrukt. Opzettelijke discriminatie is hier slechts een vorm van. Een grotere uitdaging ligt in het tegengaan van onbedoelde onderdrukking die nog veel te vinden is in het stadsleven. We zouden ons af kunnen vragen in hoeverre dit voor de Nederlandse steden geldt.

Nederland staat al eeuwen bekend als veilige haven voor dissidenten. Als een tolerante natie die open staat voor vreemdelingen. En Nederland pronkt maar al te graag met dit imago: tolerantie is ons handelsmerk. Opvattingen, praktijken en culturen worden hier bij de wet – ondanks dat ze afwijken – niet gediscrimineerd vanuit de gedachte dat er overtuigingen en manieren van leven zijn waar wij ons misschien niet in kunnen vinden maar die desalniettemin waardevol zijn en de ruimte verdienen. We beseffen dat wij niet dé universeel geldende criteria bezitten om uit te maken wat goed en wat slecht is, wat juist en wat onjuist is. Deze tolerante houding heeft vanuit de politiek gezorgd voor gelijke rechten en vrijheden die ook voor minderheden gelden en zijn verankerd in onze grondwet. En hoewel er in het alledaagse leven wel degelijk sprake is van discriminatie– iets met minder Marokkanen – heerst er over het algemeen wel een bepaalde traditie van tolerantie die hoogstens gepaard gaat met de twijfel of we wel tolerant genoeg zijn. Ook ik heb tolerantie altijd ervaren als iets waardevols. Maar de nu steeds populairder wordende filosoof Slavoj Zizek (1949) denkt altijd een stapje verder en leerde mij met zijn pleidooi voor intolerantie de keerzijde van ons paradepaardje zien.

Keerzijde van tolerantie

Volgens Zizek verdoezelt het begrip tolerantie de problemen waar we het echt over zouden moeten hebben. We stellen dat we verschil accepteren maar in werkelijkheid houden we elkaar met tolerantie enkel op veilige afstand. We dulden de ander namelijk totdat diegene te dichtbij komt. Tolerantie komt niet voor niets van het Latijnse woord ‘tolerare’ dat gedogen, verduren of uithouden betekent. De ander wordt geaccepteerd zolang we niet in aanraking hoeven te komen met wat écht anders is. Zizek spreekt daarom over de ‘decaffeinated other’. De ander, maar dan zonder zijn eigenheid. Zoals koffie zonder cafeïne of chocolade zonder calorieën. De producten worden zo onschadelijk gemaakt, net als datgene wat we tolereren. Dat wat afwijkt wordt op veilige afstand gehouden waar ze de eigen waarden niet werkelijk kunnen uitdagen.

Tolerantie biedt dus volgens Zizek juist geen ruimte voor de specifieke cultuur van de ander, het zorgt hoogstens voor een afwezigheid van spanningen. We leven veilig langs elkaar heen en zo blijft – tot op een gestelde hoogte – de multiculturaliteit bewaard maar van samenleven is amper sprake. Bovendien kun je je afvragen in hoeverre mensen überhaupt getolereerd willen worden. Ik heb vanuit de Turkse gemeenschap nog nooit de vraag naar voren horen komen of Nederland alsjeblieft een manier kan vinden hen te gedogen; het met ze uit te houden. Waar het ze echter wel om gaat is politieke en economische gelijkheid.

Om te toetsen of minderheden werkelijk de ruimte krijgen in deze samenleving moeten we dus kijken naar gelijkheid. En als we hierop inzoomen wordt al vrij snel duidelijk dat gelijke rechten en vrijheden mooi staan op papier maar in werkelijkheid niet voldoende zijn om ook echt gelijkheid te creëren. Wie kijkt naar media, wetenschap en ook de politiek ziet dat deze overwegend blank zijn gebleven. Hetzelfde geldt voor de universiteiten – culturele verschillen zijn hier bijna even zeldzaam als lekkere koffie – en ook voor het gesprek over de stad en hoe we haar zouden moeten inrichten. Dit gesprek wordt gevoerd door een overwegend blanke groep met weinig verschillen in etniciteit en economische positie. Dit betekent niet dat de mensen die wel betrokken zijn bij dit gesprek discrimineren, maar deze ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen doet toch vermoeden dat er sprake is van (non-intentionele) onderdrukking waarbij bepaalde mensen geen stem krijgen in dit gesprek.

Dit zie ik ook op de plek waar ik nu werk en waar dagelijks geprogrammeerd wordt rondom vraagstukken over stedelijke ontwikkelingen: Pakhuis de Zwijger. Die vraagstukken gaan iedereen in de stad aan en het is dan ook een platform voor Amsterdam en haar inwoners en makers. Maar de ondervertegenwoordiging geldt ook op deze plek. Binnen Pakhuis de Zwijger wordt dan ook vaak de vraag gesteld hoe deze doelgroepen bereikt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het gesprek plaats te laten vinden in de wijken zelf. Zelf schrijf ik voor het online platform Nieuw Nederland waarbij ik onder meer mensen interview die zich inzetten voor de stad – Stadmakers – en ook hier is het een uitdaging geen blank smoelenboek neer te zetten. Dit betekent niet dat er geen Stadmakers zijn met een andere etniciteit maar dat ik gewoon iets meer moeite moet doen hen te vinden.

Big Ali van het tennisparkje heeft nu eenmaal geen communicatieteam achter zich. En sommige mensen of initiatieven hebben überhaupt geen website of Facebook, laat staan Twitter. Soms is het dus net iets lastiger om verschillende mensen bij het gesprek over de stad te betrekken. En dan gaat het ook niet eens per se om kleur maar om de verschillende thema’s waar Stadmakers mee bezig zijn en op wat voor manier. Zo kan het zijn dat bepaalde thema’s die aandacht nodig hebben over het hoofd worden gezien. Of dat de oplossing voor een gesteld probleem allang in praktijk wordt gebracht op plekken waar wij niet komen of kijken. Wat voor sommige mensen de normaalste zaak is van de wereld, is voor anderen een innovatieve oplossing voor een probleem. We moeten elkaar helpen en we kunnen van elkaar leren. Verschillende perspectieven in het debat brengen is hierbij van belang.

Deze urgentie is alleen maar groter wanneer we kijken naar de veranderingen in de stedelijke ontwikkeling. De overheid ziet steeds meer de waarde in van de bottom-up beweging en probeert hier ruimte voor te creëren. Hier ligt ook de focus binnen Pakhuis de Zwijger waarbij er vaak wordt gezegd dat de tijd dat steden getekend werden op de tekentafel voorbij is.

Mensen maken de stad op eigen initiatief van onderaf en dit vereist een andere aanpak van de (lokale) overheid waarbij er meer geluisterd wordt naar burgers en zij ook meer verantwoordelijkheden krijgen. Maar het gevaar is wel dat er in deze benadering dan maar op een deel van die onderkant wordt ingespeeld. Hoe zit het met de buurtbewoners die ook graag een gezamenlijke moestuin zouden willen beginnen maar niet weten hoe ze hier toestemming voor krijgen en wat er mogelijk is? Of met de mensen die geen broedplaatsenplan kunnen opstellen maar wel behoefte hebben aan een buurthuis? Deze mensen moeten we ook betrekken bij die benadering en mee laten doen aan het gesprek zodat er geen perspectieven worden uitgesloten.

Hier ligt een belangrijke taak waar Agenda Stad invulling aan kan geven. Hoe erg we ook ons best (willen) doen, mensen zijn niet altijd erg goed in het denken voor anderen. Kijk bijvoorbeeld naar de manier waarop we geneigd zijn te spreken over een verbetering van een buurt. Jan Rath, hoogleraar stadssociologie, beschreef een rondleiding vanuit het stadsdeelkantoor door de Indische Buurt in Amsterdam: ‘We bezochten een hip koffiehuis, kledingwinkel Div Herenkabinet en aten ’s avonds bij Wilde Zwijnen op het Javaplein; dat zijn de paradepaardjes die de gemeente wil tonen.’ Nu heb ook ik liever goeie koffie dan een bakkie pleur en stiekem zie ik mezelf al gaan op mijn bakfiets op weg naar het Javaplein. Maar is iedereen uit de buurt blij met deze verandering? Ik herken mezelf in de nieuwe winkels en zie het dus als een verbetering, maar hiermee verdwijnen de verliezers van deze stedelijke ontwikkeling uit het beeld. Namelijk de mensen die hippe koffie niet kunnen en niet willen betalen, laat staan het menu bij Wilde Zwijnen (30 euro). Wat zou voor hen een verbetering van de wijk inhouden? Dit kunnen we alleen met zekerheid weten als we deze mensen ook een stem geven in het gesprek dat we voeren over de stad. Wellicht komen we dan tot de conclusie dat de vervanging van een markt door een Marqt niet per se een verbetering inhoudt. En zo kunnen er ook onderwerpen en oplossingen boven tafel komen waar we nog helemaal niet aan hadden gedacht. Een andere kijk op de dingen kan ons wakker schudden en de ogen openen. En op deze manier kunnen we de bestaande verschillen tussen mensen ook meer benaderen als iets waardevols. Een positieve waarde die overigens verder gaat dan een lekker broodje döner kebab of de fijne groenteboer om de hoek (die ook open is op feestdagen!).

En in dit gesprek zullen overtuigingen onvermijdelijk botsen. Mensen zullen het met elkaar oneens zijn over belangrijke kwesties en waardes zullen worden uitgedaagd. En ook hier is tolerantie geen toverwoord. Zoals ik hierboven beschreef biedt tolerantie aan de ene kant te weinig ruimte voor de eigenheid van andere culturen. Aan de andere kant laat het ook in sommige gevallen weer teveel ruimte over voor de specifieke cultuur van de ander, aldus Zizek. Uit angst om zich te bemoeien met de waarden van anderen zien we vaak af van veroordeling van praktijken die in de eigen ogen eigenlijk te ver gaan. We besluiten het dan maar te tolereren. En dit is denk ik heel herkenbaar. Neem alleen al het precaire onderwerp van het dragen van een hoofddoek. Aan de ene kant vind ik het zonde als vrouwen hun schoonheid bedekken en het volledig zien van een gezicht bij communicatie stel ik op prijs. Aan de andere kant besef ik maar al te goed dat ik er het fijne niet van weet. Ik ben niet volledig bekend met de cultuur waar het onderdeel van uit maakt. Ik ben er niet mee opgegroeid, en ben al helemaal niet op de hoogte van de persoonlijke beweegredenen van vrouwen om dit te doen. Kortom: wie ben ik om daarover te oordelen? Deze gepaste bescheidenheid moet echter niet doorslaan in de conclusie dat alles relatief en daardoor even waardevol is. Tegen sommige overtuigingen en praktijken kunnen we best positie innemen als het ingaat tegen waardes die wij heel hoog in het vaandel hebben zitten. We mogen elkaar ook bekritiseren zolang we maar wel bereid zijn te blijven leren van verschillen. Tolerantie kent grenzen en hoe lastig deze ook zijn te bepalen moet bescheidenheid niet leiden tot de ontkenning ervan.

Eén van de meest waardevolle dingen die ik heb geleerd van brompot Zizek is dat het belang van filosofie in eerste instantie niet het bieden van antwoorden is, maar het stellen van de juiste vragen. Met betrekking tot de diversiteit van de stad is de juiste vraag niet of we wel tolerant genoeg zijn. Tolerantie houdt datgene wat afwijkt van de normen op veilige afstand en biedt geen ruimte voor haar eigenheid. Hiermee gaan we conflict en daarmee het gesprek uit de weg. Een gesprek dat zou moeten gaan over gelijkheid en niet louter de lege acceptatie van verschil op papier. Een gesprek waarbij we zouden moeten zorgen dat niemand wordt uitgesloten. Een gesprek waarin we verschillen tussen mensen moeten benaderen als iets waardevols waarbij we van elkaar kunnen leren. En hierbij moeten we bovendien erkennen dat nadruk op verschil soms noodzakelijk kan zijn voor het creëren van gelijkheid. De vragen die daarom wel onze aandacht verdienen focussen zich op de rechtvaardige stad die een plaats zou moeten bieden aan al haar inwoners, van welke komaf dan ook. Wat we namelijk ongeacht alle verschillen met elkaar gemeen hebben is dat we dezelfde ruimte delen. Dit vraagstuk moet op de agenda komen en alleen door hier samen over in gesprek te gaan kunnen we de diversiteit die de stad zo lief is de ruimte geven.

Vragen voor Agenda Stad

  • In hoeverre kunnen we spreken van gelijkheid in de stad? En welke ongelijkheden zijn onrechtvaardig?
  • Hoe bieden we die groepen die nu ondervertegenwoordigd zijn in het gesprek een stem over de stad die ook van hen is?
  • Hoe kan de stad ruimte bieden voor diversiteit? En waar ligt de grens van onze tolerantie?
  • Hoe kan de energie van kleinschalig initiatief worden behouden en tegelijkertijd gezorgd worden dat er geen mensen worden uitgesloten?

Over de auteur

Lieke Knijnenburg studeert Filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij Pakhuis de Zwijger, waar zij betrokken is bij het organiseren van programma’s rondom stedelijke ontwikkeling en redacteur is voor het online platform Nieuw Nederland – Steden in transitie. In de toekomst hoopt zij filosofie met journalistiek te kunnen combineren.

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *