“Meer samenwerking en een nieuwe rol voor de overheid”
“Waar het gaat om stedelijke ontwikkeling, zijn we echt in een nieuwe fase beland,” stelt Gerdo van Grootheest, wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling, Ruimte en Milieu in Maastricht. De tijd waarin de (gemeentelijke) overheid en enkele grote ontwikkelaars bepaalden wat er in een stad gebeurde en waar er gebouwd werd, is voorbij. Voor de stad van de toekomst voorspelt hij meer samenwerking binnen en tussen steden en een beduidend andere rol voor de overheid.
“Dat er sprake is van een transitie is met name manifest geworden tijdens de crisis, maar daar zitten naar mijn mening andere ontwikkelingen onder. Die crisis gaat weer over. Maar de de demografische situatie is bijvoorbeeld veranderd. De grote groei is er op een aantal plekken echt uit. Dat heeft enorme consequenties voor hoe je met je stedelijke ontwikkeling omgaat. Maar misschien nog wel de meest opvallende ontwikkeling, is dat de ‘makers van de stad’ en de bewoners van de stad steeds meer invloed willen op hoe we onze steden inrichten.”
Merkt u dat uw rol daarmee verandert, of veranderd is?
“Ja, absoluut. Vroeger legden we in de gemeentelijke ruimtelijke plannen bijvoorbeeld echt op detailniveau vast wat er de komende jaren gebouwd moest worden en waar. Dat doen we niet meer. In plaats daarvan zoeken we samenwerking. Dat doen we bijvoorbeeld in het Maastricht-LAB, een door de gemeente opgerichte proeftuin voor nieuwe stadsontwikkeling. Daarin experimenteren we en werken we samen met allerlei partijen die de stad maken: ontwikkelaars, architecten, financiers, kunstenaars en bewoners die met burgerinitiatieven komen. Samen voeren we ook het gesprek over die nieuwe periode waarin we terecht gekomen zijn. En inderdaad, daarin zie je een andere rol weggelegd voor de gemeente.”
Voor een aantal zaken blijft de overheid volgens van Grootheest onverminderd aan zet, zoals infrastructuur, culturele voorzieningen en groen- en waterstructuren. “Maar binnen dat raamwerk is er veel meer ruimte aan het ontstaan voor initiatieven van onderop en uit de stad. Neem bijvoorbeeld de herbestemming van leegstaand vastgoed, door dat anders te benaderen dan we als gemeente gewend waren, wordt het mogelijk om allerlei nieuwe initiatieven te faciliteren. Dat levert mooie dingen op. Als gemeente proberen we ook de organisatie zo goed mogelijk in te richten op die nieuwe rol, bijvoorbeeld via onze loketten: het maakt niet langer meer uit met welk initiatief je waar binnenkomt bij de gemeente, je kunt overal terecht. Dat betekent echt een kanteling van de organisatie, dat gaat met vallen en opstaan.”
Wat zijn daarbij volgens u de grootste uitdagingen?
“Ik zie verschillende vraagstukken ontstaan. Een uitdaging is bijvoorbeeld het omgaan met aanbestedingen. De aanbestedingsregels in Nederland zijn niet klaar voor de nieuwe periode waarin we beland zijn. In sommige gevallen kunnen we daardoor een opdracht bijvoorbeeld niet aan een mooi burgerinitiatief geven, terwijl we dat wel zouden willen.” Een ander aspect heeft te maken met mindset: “We vragen burgers om meer verantwoordelijkheid te nemen, maar schieten nog wel eens in de reflex ze dan ook te vertellen hoe ze dat moeten doen. Als je mensen vraagt om zaken op te pakken, moet je natuurlijk ook het lef hebben om die verantwoordelijkheid uit handen te geven.”
Wat verwacht u van Agenda Stad?
“Wat ik heel erg hoop is dat Agenda Stad een dialoog op gang brengt. Dat klinkt misschien logisch, maar het ontbreekt daar nog wel eens aan. En er is genoeg te bespreken: hoe verandert de rol van de Rijksoverheid en van de gemeenten in Nederland, waar willen we naartoe en waar lopen we tegenaan? We hebben de neiging te denken vanuit systemen, wetten en regelingen. De uitdaging wordt om die bestaande uitgangspunten los te laten.”
Laat een reactie achter