‘De stad als leeromgeving: wat vinden burgers en wijkorganisaties van samenwerken met het hoger onderwijs?’
Van februari tot half augustus heeft Tessa Houwing, inmiddels afgestudeerd sociologe, onderzoek gedaan naar de ervaring van burgers en wijkorganisaties met projecten waarin zij samenwerken met de universiteit. De hoofdconclusie van dit onderzoek is dat burgers en wijkorganisaties deze samenwerkingen over het algemeen positief ervaren. In dit stuk lees je hier meer over.
Kun je allereerst iets vertellen over je onderzoek?
“Ja, zeker. Aangezien de City Deal Kennis Maken samenwerkingen tussen de stad en het hoger onderwijs stimuleert, vond ik het belangrijk om de bewoners van de stad ook een stem te geven: hoe ervaren zij deze samenwerkingen eigenlijk? Hierbij heb ik me specifiek gericht op samenwerkingen die, op het eerste gezicht in ieder geval, voor beide partijen voordelig leken. Denk bijvoorbeeld aan financiële spreekuren voor bewoners georganiseerd door studenten, of het verbeteren van de leefbaarheid van een wijk door studenten in samenwerking met met bewoners.
Deze onderzoeksvraag heb ik vanuit meerdere perspectieven bekeken, om te onderzoeken of er ook verschillen in meningen zijn. De verschillende perspectieven zijn die van de bewoners zelf, van buurtorganisaties, docenten, onderzoekers en studenten. Uiteindelijk heb ik twintig interviews afgenomen bij zes verschillende samenwerkingen. Op deze manier kon ik niet alleen perspectieven vergelijken, maar ook vergelijkingen maken tussen samenwerkingen.”
Wat is je opgevallen aan de verschillen tussen de samenwerkingen?
“Voornamelijk dat er twee typen samenwerkingen zijn, die in de wetenschap transactioneel en transformationeel worden genoemd. Transactionele samenwerkingen zijn relatief simpele samenwerkingen, die vaak draaien om het overdragen van kennis of het leveren van diensten aan bewoners of wijkorganisaties. Er bestaan bijvoorbeeld spreekuren voor juridische hulp waar studenten bewoners helpen met hun vragen, of de weg wijzen naar officiële instanties. Vervolgens leren studenten weer van het werken met de bewoners.
Transformationele samenwerkingen zijn complexer van aard. Deze samenwerkingen duren vaak langer, maar met name de inhoud is minder strikt vastgelegd. De onderwijsinstelling en bewoners werken op min of meer gelijke voet samen en geven samen vorm aan de doelen en het proces. Deze samenwerkingen heten transformationeel, omdat ze vaak als bij-effect resulteren in persoonlijke ontwikkelen van zowel de bewoners als de studenten, of onderzoekers/docenten. Door de intensieve samenwerking leren beide partijen van elkaars perspectieven, meningen en levenservaring.
Grappig is dat in zowel transactionele als transformationele samenwerkingen de opbrengsten van de samenwerking en de persoonlijke relaties met de hoger onderwijsinstelling van belang waren voor de ervaring van bewoners en wijkorganisaties, maar op een andere manier.”
Wat bedoel je daarmee?
“In transactionele samenwerkingen stond bijvoorbeeld het nut van de samenwerking heel erg centraal voor bewoners en voor wijkorganisaties. Als transactionele samenwerkingen kennis of diensten bieden die aansluiten bij de behoefte van bewoners of wijkorganisaties, zien bewoners en wijkorganisaties zeker de voordelen in van een samenwerking met een hoger onderwijsinstelling.
Bij transformationele samenwerkingen stonden de voordelen voor de bewoners ook centraal; bewoners wilden een concrete opbrengst van de samenwerking. Het directe nut van de samenwerking was alleen minder belangrijk dan de betekenis die de samenwerking had voor bewoners. Bewoners in transformationele samenwerkingen waren vaak werkloos en/of hadden te maken met andere sociale problematiek. Door te participeren in een transformationele samenwerking met een hoger onderwijsinstelling, kregen bewoners het gevoel dat zij iets konden betekenen voor anderen, of voor zichzelf.”
Maar wat betreft de samenwerkingen die diensten en kennis leveren, kunnen bewoners en wijkorganisaties toch ook gebruik maken van professionele organisaties?
“Ja, dat was dus interessant. Voor wijkorganisaties was het antwoord duidelijk en ook de hoger onderwijsinstellingen zijn het eens met hen: studenten zijn veel goedkoper (namelijk gratis) dan een adviesbureau, of werknemers. Wijkorganisaties zijn vaak niet in staat om een extern bureau om advies te vragen en maken daarom graag gebruik van de diensten van studenten.
Voor bewoners gaven de projectleiders en studenten aan dat zij de diensten van studenten in vergelijking met de diensten van een professionele organisatie laagdrempeliger en beter toegankelijk vinden voor bewoners. Gelijkwaardigheid tussen studenten en bewoners werd door studenten en projectleiders aangedragen als belangrijkste verklaring voor deze laagdrempeligheid: de bewoner leert van de student en de student zeker ook van de bewoner. Tegenover een professional zouden bewoners zich eerder schamen, omdat de professional verondersteld wordt alles te weten en in die zin dus niet lerend is.
Het blijkt echter dat bewoners niet altijd op de hoogte zijn dat zij gebruik maken van diensten van studenten. Met name bewoners die moeite hebben met de taal, plaatsen de diensten van studenten in hetzelfde hokje als de diensten van professionals. Bovendien zien bewoners studenten soms ook als professionals, ook al weten bewoners dat ze geholpen worden door studenten. Dus die gelijkwaardigheid is zeker niet altijd aanwezig. Daarbij leidt dit gebrek aan kennis over studenten tot bepaalde (verkeerde) verwachtingen van de samenwerking met studenten.”
Wat maakt dat bewoners gebruik maken van transactionele samenwerkingen?
“Voor bewoners leek dit te zitten in de persoonlijke relaties die zij op konden bouwen met de studenten. De projecten waar ik langs ben geweest, zaten permanent gevestigd in de wijk, waardoor bewoners vaak langsliepen en even een praatje maakten met de studenten daar. Ook zijn studenten vaak flexibeler dan professionals in de tijd die zij maken voor een bewoner. Deze persoonlijke relaties waren goed voor het opbouwen van een vertrouwensband tussen bewoners en de studenten; bewoners voelden zich op hun gemak bij de studenten.”
Je zei eerder dat persoonlijke relaties ook bij transformationele samenwerkingen een rol spelen. Kan je daar wat meer over vertellen?
“Wat opviel bij de bewoners die ik in deze samenwerkingen interviewde, was dat zij allemaal een aarzelende houding hadden aan het begin van een samenwerking. Bewoners twijfelden of ze wel mee moesten doen, waren sceptisch over het mogelijke succes van de samenwerking, of hadden moeite met het delen van eigenaarschap met de hoger onderwijsinstelling. Bewoners bleken een vorm van zelfbeschermend gedrag te vertonen aan het begin van zo’n samenwerking. Gezien de betekenis die deze samenwerkingen voor bewoners hebben, leken ze ook bang om teleurgesteld te worden in deze samenwerking: is de universiteit wel écht toegewijd? Een samenwerking is voor studenten en/of onderzoekers namelijk enkel werk of studie, terwijl de samenwerkingen het persoonlijk leven van bewoners beïnvloedt. Deze twijfels uitten zich in een aarzeling wat betreft de toewijding van bewoners zelf.
In de verhalen van bewoners werd duidelijk dat deze aarzeling minder werd, wanneer de onderzoekers en/of studenten de bewoners beter leerden kennen en daarmee vertrouwen opbouwden. Factoren die deze persoonlijke relatie stimuleerden, waren erkenning van de bijdrage van bewoners, het delen van persoonlijke verhalen en het zien van toewijding van de studenten en/of onderzoekers.”
Wat is, op basis van deze bevindingen, je advies aan hoger onderwijsinstellingen die de samenwerking met bewoners en wijkorganisaties aan willen gaan?
“De belangrijkste boodschap is denk ik dat de meeste bewoners en wijkorganisaties zowel transactionele als transformationele samenwerkingen als positief ervaren. Zolang bewoners en wijkorganisaties het gevoel hebben dat zij er een voordeel uithalen en de samenwerking betekenis voor hen heeft, zijn de samenwerkingen op de goede weg. Wel is het belangrijk om altijd de verwachtingen uit te vragen bij bewoners en wijkorganisaties en hier, zeker in transformationele samenwerkingen, voldoende aandacht aan te schenken in de samenwerking. Op die manier ben je als hoger onderwijsinstelling ook op de hoogte van wat zo’n samenwerking eigenlijk betekent voor een bewoner.
Daarnaast is het van belang om tijd in samenwerkingen te maken voor de ontwikkeling van persoonlijke relaties. In zowel transactionele als transformatieve samenwerkingen hechten bewoners waarde aan deze persoonlijke relaties met studenten/onderzoekers. Tijd nemen voor de ontwikkeling van persoonlijke relaties kan botsen met de structuren van een universiteit. Als een vak slechts tien weken duurt, kan het moeilijk zijn om in die tien weken én persoonlijke relaties op te bouwen én resultaat te boeken. Ik denk echter dat het nemen van de tijd voor de ontwikkeling van relaties zich in waarde terug laat zien, aangezien de persoonlijke relaties tussen bewoners en studenten/docenten belangrijk zijn om de toewijding van bewoners te stimuleren. De voortgang van een project kan dan ietwat vertraagd zijn de eerste twee weken, maar zal door de ontwikkeling van de persoonlijke relaties daarna waarschijnlijk sneller gaan dan wanneer hier geen tijd voor ingeruimd is.”
Klinkt goed allemaal! En wat ga je doen nu je afgestudeerd bent?
“Ik ben sinds 1 oktober aan de slag gegaan bij Schoolinfo, een stichting die scholen faciliteert in het innoveren van het onderwijs. Hier ga ik me bezighouden met verschillende thema’s die spelen in het voortgezet onderwijs, zoals huisvesting, krimp en ontwikkeltijd. Ik heb er heel veel zin in en vind het heel leuk om mijn interesse in onderwijs hier verder in kwijt te kunnen.”
Laat een reactie achter