‘Steden sterker maken, daar kan heel Europa van profiteren’
Susanne Caarls is coördinerend beleidsmedewerker voor de Europese Agenda Stad, de prioriteit van BZK tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap. Waarom is dat thema zo belangrijk? En wat gaat het concreet opleveren? Interview in het e-zine Blik op BZK.
Wat is voor jou de kern van het concept ‘Europese Agenda Stad’?
“Zeventig procent van de wet- en regelgeving uit Brussel wordt door steden geïmplementeerd. Maar die steden zitten niet aan tafel bij het opstellen van die regels. De Europese Agenda Stad wil dus urban proof beleid opleveren. Bijvoorbeeld via partnerships tussen lidstaten, steden en de Europese Commissie. Die overheden praten dan voor het eerst rechtstreeks met elkaar. Samen gaan zij na waar het fout gaat met beleid. Dit noemen we een ‘multi level samenwerking’. Ze richten zich op regelgeving, maar ook op financiering en kennis rond de belangrijkste thema’s voor steden, zoals economie, huisvesting en luchtkwaliteit.”
Waarom zo veel nadruk op die stedelijke regio’s?
“Steden zijn de toekomst. Daar komt alles bij elkaar. Positieve zaken als economische ontwikkeling en innovatie, maar ook armoede, integratiekwesties en criminaliteit. Door problemen en oplossingen binnen de stad gelijktijdig aandacht te geven, kunnen we stappen vooruit zetten.”
De Europese Agenda Stad moet ‘belemmeringen’ wegnemen. Welke belemmeringen bijvoorbeeld?
“De gemeente Utrecht doet mee aan de pilot van het partnership rond het thema ‘luchtkwaliteit’. Iemand van de gemeente gaf aan dat het gaat om de lucht in zíjn stad. Maar de gemeente bepaalt maar 20 procent van de regelgeving. Nog eens 20 procent bepalen we nationaal, en de overige 60 procent is Europees of internationaal. Effectieve oplossingen vragen dus om samenwerking met de EU.”
Het gaat ook om toegang tot Europese fondsen. Moet de EU meer in steden investeren?
“Nee. Het gaat niet om extra geld, we willen alleen beter gebruik maken van de bestaande fondsen. En daarbij willen we bureaucratisch gedoe voorkomen. Als een stad onderzoek wil doen naar een bepaald onderwerp en vervolgens een pilot in gang wil zetten, moeten ze twee keer een tijdrovende, ingewikkelde subsidieaanvraag doen. Als we die aanvragen stroomlijnen en bundelen, is dat winst voor iedereen.”
Is er veel belangstelling voor dit concept in Europa?
“Absoluut. Alle lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement steunen dit initiatief. We werken nu aan het Pact van Amsterdam, een verklaring die naar verwachting op 30 mei onderschreven wordt door de Europese ministers voor stedelijke ontwikkeling. In dit pact, dan nog informeel, leggen we de spelregels vast. We streven ernaar om het in juni te laten formaliseren door middel van raadsconclusies in de Raad van Algemene Zaken. Op dit moment onderhandelen we over de tekst van het pact. Die onderhandelingen gaan goed, we ervaren brede steun.”
Komt er met zo’n partnership geen bestuurslaag bij, levert dat geen ‘bestuurlijke drukte’ op?
“Nee, er komt geen extra laag. We willen juist problemen oplossen. De partnerships worden voor twee tot drie jaar opgericht. Het worden nadrukkelijk geen praatclubs die zichzelf in stand houden. In de eerste zes tot negen maanden gaan ze inventariseren. Welke kansen liggen er op een bepaald gebied, welke bottlenecks? Vervolgens gaan we de actiefase in, ervaring opdoen met het beleid, bijvoorbeeld met een pilot. Na die twee tot drie jaar moet er dan een advies liggen dat in de praktijk is getest. Dit brengen we dan onder meer in bij het REFIT-programma, de herziening van bestaande EU-regelgeving onder leiding van Eurocommissaris Frans Timmermans.”
Lees het volledige interview in het e-zine Blik op BZK.
Laat een reactie achter