‘Duurzame samenwerkingen op de Veldacademie in Rotterdam’
Op de Veldacademie in Rotterdam worden studenten al ruim tien jaar begeleid bij het doen van onderzoek en het werken aan praktijkopgaven in de wijk. In de beginjaren lag de focus van het project op het versterken van Rotterdam-Zuid, een sociaaleconomisch achtergesteld stadsdeel. Inmiddels is de Veldacademie ook actief op andere plekken in Rotterdam, en zelfs door heel Nederland. We spraken oprichter en directeur Ruth Höppner over de samenwerking met de gemeente en het onderwijs. Door met de gemeente over langere periode in urban living labs samen te werken wordt het steeds vanzelfsprekender om de Veldacademie te betrekken bij maatschappelijke vraagstukken. Ook als het gaat om de samenwerking met het onderwijs is het volgens Ruth Höppner van belang om duurzame relaties op te bouwen.
Je bent oprichter van de Veldacademie in Rotterdam. Wat is de Veldacademie?
“De gemeente Rotterdam voerde tien jaar geleden het ‘gebiedsgericht werken’ in. In plaats van beleid uitvoeren dat voor elk stadsdeel nagenoeg hetzelfde is, werd er vanaf dat moment veel meer probleemgestuurd en wijkgericht gewerkt. In die context zijn wij ontstaan. De vraag van de gemeente destijds was: hoe kunnen we gebiedsmanagers met informatie ondersteunen? Daar bedacht ik samen met Otto Trienekens van de TU Delft een antwoord op: de Veldacademie. De Veldacademie is een plek waar de kennis van studenten en de vraagstukken van de gemeente Rotterdam bij elkaar worden gebracht. We zijn gespecialiseerd in kwalitatief onderzoek doen op sociaal-ruimtelijke vraagstukken, en altijd vanuit de behoeften van bewoners. Tien jaar geleden startten we met een mastertraject, maar al snel kwamen er meer opdrachten bij ons terecht. Zowel vanuit de gemeente zelf als van buiten de gemeente.”
Kun je wat meer vertellen over de opdrachten die jullie krijgen?
“In opdracht van woningbouwcorporatie Havensteder werken we momenteel bijvoorbeeld aan een onderzoek voor de transformatie van een woontoren. De woningcorporatie wil graag meer weten over de woonwensen van bewoners en wil op basis daarvan een programma ontwikkelen voor de transformatie van het gebouw. Daarnaast hebben we de opdracht gekregen van de gemeente Rotterdam om de komende vier jaar urban living labs te organiseren, waarvan een in de wijk IJsselmonde. Daarin werken overheid, kennisinstellingen, ondernemers en bewoners gezamenlijk aan innovaties om de wijk te versterken.”
Hoe ziet de samenwerking met de gemeente Rotterdam eruit?
“De gemeente geeft ons een financiële basis om het onderwijs te organiseren, die we aanvullen met opdrachten uit de praktijk (van binnen en buiten de gemeente). In die zin denk ik dat wij een interessant initiatief zijn. We staan met een been in de gemeente, waardoor we op de hoogte blijven van de opgaven waaraan de gemeente werkt en wil werken. Met het andere been staan we in de praktijk en hebben we een groot netwerk in de stad. Door de inzet van de urban living labs gaan we ook steeds meer deel uitmaken van de reguliere uitvoering van projecten van de gemeente. Zo merken we dat het vanuit de gemeente steeds vanzelfsprekender wordt om ons te benaderen om mee te denken over maatschappelijke vraagstukken. Dat is natuurlijk wat we willen bereiken. De financiële ondersteuning van de gemeente wil overigens niet zeggen dat zij zich overal mee bemoeit. We krijgen juist erg veel vrijheid.”
Je bent inmiddels tien jaar bezig met de Veldacademie. Wat is een belangrijk obstakel dat je bent overkomen in de afgelopen jaren?
“In de samenwerking met het onderwijs is het de kunst om vooruit te plannen. Anders is het lastig om studenten te betrekken. Je moet op een half jaar tot driekwart jaar aan voorbereidingstijd rekenen samen met docenten. We hebben het samenwerken nu goed onder de knie, omdat we het al lang doen. Maar we hebben het wel echt met elkaar moeten oefenen. Soms kwamen we erachter dat opdrachten niet goed te matchen zijn met het onderwijs. Zo merken we bijvoorbeeld dat het met een opleiding als Bouwkunde gemakkelijker lukt dan met sociaalwetenschappelijke opleidingen, zoals Sociologie. Bouwkundestudenten hebben meer vrije ruimte en langer de tijd om af te studeren. Voor studenten Sociologie geldt dat er meer druk op afstudeerprojecten staat. Dat geeft ons minder flexibiliteit als het gaat om samenwerking. Om met die mindere mate van flexibiliteit om te gaan, bedenken we voor studenten van sociaalwetenschappelijke opleidingen voorafgaand aan een project bijvoorbeeld concrete opgaven en formuleren daarbij deelvragen. Zo kunnen zij snel aan de slag.”
Kun je nog meer vertellen over de manier waarop de docenten worden betrokken bij de Veldacademie?
“We bereiden de opgaven waar de studenten aan gaan werken voor met de docenten. Het is altijd maatwerk, want elke opleiding en docent doet het anders. Wat kunnen studenten doen? Welke methoden kunnen we hen aanbieden? Hoe zorgen we ervoor dat de studenten data verzamelen waar wij weer iets mee kunnen? Idealiter ga je samenwerkingen aan voor een langere periode, zo kan je bepaalde opgaven steeds verder uitwerken met verschillende lichtingen studenten.”
Je geeft aan dat er studenten van de opleidingen Bouwkunde en Sociologie rondlopen op de Veldacademie. Hoe ziet de samenwerking tussen studenten eruit?
“Op dit moment lopen er niet alleen studenten van de opleidingen Bouwkunde en Sociologie bij ons rond, maar ook studenten van de opleidingen Gezondheidswetenschappen, Pedagogiek, Vastgoed en Makelaardij, en Urban Management. Het is knap lastig om hen met elkaar te laten samenwerken. Zo werkt bijvoorbeeld niet iedereen aan een groepsopgave, zoals juist wel vaak geldt voor de Bouwkundestudenten. Veelal werken de studenten individueel aan hun afstudeerprojecten. Dat maakt het moeilijk om hen bij elkaar te brengen. We merken dat informele sociale evenementen een goed middel zijn om de studenten meer met elkaar te laten samenwerken. Zo organiseren we bijvoorbeeld meetups, waar studenten hun projecten aan elkaar presenteren en kennis uitwisselen door middel van gesprekstafels. Laatst hebben we ook een excursie voor de studenten van verschillende opleidingen naar de Maastunnel georganiseerd. Dat levert dan veel interactie op tussen de verschillende studenten.”
Wat is er volgens jou nog nodig om de Veldacademie tot een nog groter succes te maken?
“Waar we vooral tegenaan lopen is de werving van studenten. Vanwege tijdsdruk op universiteiten en hogescholen hebben studenten steeds minder ruimte om buiten het reguliere onderwijs iets uit te proberen. Als het gaat om deze werving proberen we er daarom iets dichter op te zitten. Tot nu toe wierven we onze studenten vooral via de netwerken en relaties die we hebben opgebouwd of op masterbeurzen. Sinds kort zijn we aan de slag gegaan met het opzetten van een wervingskalender. Dat is een soort belkalender, waarin we bijhouden wanneer we een bepaalde opleiding of studiecoördinator kunnen bellen om studenten aan ons te koppelen. Dat we nu met de gemeente Rotterdam hebben afgesproken om de komende vier jaar urban living labs te organiseren helpt ook enorm bij de werving. Zo kan ik nu al afspraken maken met hogescholen en universiteiten voor die periode. Dat scheelt veel werk. Door een samenwerking met de TU Delft-minor ‘Cities, Migration and Socio-spatial Inequality’ weet ik nu al dat ik in de komende vier jaar in september elke keer vijfentwintig studenten kan ontvangen. Zulke langdurige relaties willen we graag veel meer opbouwen.”
Hoe zie je de toekomst van de Veldacademie voor je?
“Op jaarbasis kunnen wij nu ongeveer tweehonderd studenten bedienen. Dat lukt ons elk jaar weer goed. Voor de uitvoering van de living labs zouden we eigenlijk nog een klein beetje willen groeien. Daarvoor zou het vooral helpen als we meer kunnen samenwerken met hogescholen. We nodigen hogescholen daarom bijvoorbeeld uit om in onze studio les te geven. Door bij elkaar in de buurt te zijn ontstaan vanzelf nieuwe samenwerkingen. Daarnaast zijn we aan het nadenken of we methodes en trainingen kunnen ontwikkelen die andere teams en organisaties vervolgens kunnen toepassen. Wellicht zullen we in de toekomst dus meer werken op basis van een ondersteuningsstructuur voor het opzetten en uitvoeren van een leeromgeving in de praktijk, en op die manier andere teams ondersteunen met kennis en methodes.”
Welke tip zou je andere initiatiefnemers willen meegeven?
“Denk goed na over wat je wil bereiken en hoe je je onderscheid van andere initiatieven en het onderwijs. Zo is een van onze doelen bijvoorbeeld niet om studenten op te leiden, maar om ze praktijkervaring op te laten doen. Wij kunnen bijvoorbeeld lang vasthouden aan een praktijkopgave door onderzoeken van studenten elkaar te laten opvolgen. Dat is voor hogescholen en universiteiten lastiger. Tegelijkertijd kunnen ook docenten maar relatief weinig uren besteden aan de begeleiding van studenten. Het is dan erg moeilijk om de netwerken rond een opgave te onderhouden. Daarnaast is het belangrijk om duidelijk te hebben wie je partners zijn en hoe je elkaar kunt versterken. Wij werken bij het organiseren van evenementen bijvoorbeeld veel samen met Air Rotterdam, een debatorganisatie rond stedelijke ontwikkeling. We delen bovendien dezelfde bedrijfsruimte. Die fysieke nabijheid helpt enorm als het gaat om samenwerken. Tot slot: begin gewoon. Je initiatief heeft tijd nodig om zich te ontwikkelen en je moet met je partners oefenen.”
Laat een reactie achter