‘Voor het ‘eggie’ in de Sparkcentres van de HAN Hogeschool’
In de zogenoemde Sparkcentres van de HAN Hogeschool werken studenten, professionals en bewoners samen aan maatschappelijke vraagstukken in de wijk. Bijvoorbeeld aan het creëren van een dementievriendelijke buurt. We spraken programmamanager Ivo Hendriks over het project. Volgens hem inspireert het feit dat de studenten “voor het ‘eggie’” bijdragen aan een vraagstuk hen enorm. Als een van de grootste succesfactoren van het project noemt hij de continuïteit voor betrokken bewoners en professionals in de wijken. Die wordt gewaarborgd door vaste docenten en onderzoekers te verbinden aan de verschillende Sparkcentres.
Je bent programmamanager van de Sparkcentres van de HAN Hogeschool. Wat houdt jouw rol in?
“Zes jaar geleden ben ik begonnen bij de HAN Hogeschool. Vrijwel meteen ging ik aan de slag met het verplaatsen van onderwijs en onderzoek naar het werkveld. Het begon met zo’n vier of vijf opleidingen van de faculteit Gezondheid, Gedrag & Maatschappij. Nu gaat het om bijna alle opleidingen van de faculteit en zijn we actief op ongeveer dertien plekken in de regio. In de Sparkcentres worden studenten verbonden aan het werkveld. Als programmamanager heb ik de taak om een geheel te maken van alle werkzaamheden die daarbij horen, zoals het koppelen van onderzoek en onderwijs, het regelen van huisvesting op locatie en het verbinden van docenten aan specifieke wijken.”
Wat gebeurt er precies in de Sparkcentres?
“Voor de meeste opleidingen die meedoen geldt dat studenten twintig weken bij een Sparkcentre aan de slag gaan. De locatie kan bijvoorbeeld een buurtcentrum zijn of een gezondheidscentrum. De studenten beginnen altijd met een aftrap, waarin zij samen met een docent de wijk verkennen. Een aantal docenten heeft die eerste landing tot ‘wijksafari’ omgedoopt. Vervolgens worden de vragen of thema’s waaraan de studenten gaan werken gedeeld. Die komen tot stand in samenspraak met de betrokken professionals of bewoners en lectoraten van de HAN. De studenten kiezen zelf aan welk thema zij zich willen verbinden. De enige voorwaarde die gesteld wordt, is dat er gemengde groepen gevormd worden. Dus niet alle verpleegkundigen, fysiotherapeuten of maatschappelijk werkers bij elkaar, maar een mix. In de weken daarop werken de studenten een à twee dagen per week op locatie met professionals en bewoners aan hun vraagstuk.”
Kun je een paar mooie voorbeelden van lopende projecten opnoemen?
“Er zijn ontzettend veel mooie voorbeelden. In Brakkenstein, een vergrijsde wijk in Nijmegen, werken zorgprofessionals, studenten en zorgverleners aan het creëren van een dementievriendelijke wijk. Onderhand zijn daar allerlei projecten uit voortgekomen: programma’s rondom fitness en bewegen, koken op locatie en technologische innovaties. Zo is een aantal studenten in de weer met tinybots om te testen hoe robotica zorgvragen rondom ouderen kan wegnemen. In Thermion, een gezondheidscentrum in Lent, vindt er een project plaats dat gaat over gezond oud worden. Er is daar een beweegroute, een soort parcours om fit te blijven, ontwikkeld en een app waarmee ouderen zelf hun gezondheid meten.”
Je bent nu zo’n zes jaar bezig. Welke obstakels ben je tegengekomen?
“Ik gebruik wel eens een afbeelding in mijn presentaties waarbij het onderwijs is afgebeeld als een aantal potjes verf van verschillende kleuren, en de praktijk als een mengelmoes van al die kleuren. In het onderwijs zijn verschillende domeinen nog relatief gescheiden. In de praktijk is het een mengelmoes. We besloten dat we de structuur van het onderwijs en onderzoek op de hogeschool zo moesten organiseren, dat het mee kon komen in de mengelmoes. Dat was een grote hobbel. Ook hebben we vertrouwen bij docenten moeten opbouwen dat bijvoorbeeld een docent van de opleiding Ergotherapie heel goed een student Verpleegkunde kan begeleiden. Vertrouwen hebben in het uitruilen van onderwijs is hierbij erg belangrijk. Verder hebben we hard gewerkt om tot gedeelde lokale agenda’s te komen. Dit deden we door samen met professionals en organisaties in de wijk op zoek te gaan naar thema’s waarmee je met elkaar aan de slag wil gaan.”
En wat zijn de grootste succesfactoren?
“Aan de verschillende locaties van de Sparkcentres zijn vaste docenten en onderzoekes verbonden. Daardoor is er veel continuïteit in de wijken. Dat geeft rust en stabiliteit voor de betrokken professionals en bewoners. Op die manier doe je recht aan de complexiteit van vraagstukken. Ook kunnen we een complex vraagstuk opknippen en groepen studenten elkaar laten opvolgen, terwijl zij aan deelvragen van dit complexe vraagstuk werken. Dan kom je verder dan verkenningen en het schrijven van plannen van aanpak. Je komt echt aan de implementatie van oplossingen toe. Maar ook iets praktisch als goede huisvesting is van belang. Is er een laptop beschikbaar op de locatie? Waar kan koffie gehaald worden? Is er een whiteboard? Mijn voorkeur gaat bovendien uit naar locaties waar studenten dicht op professionals en bewoners zitten.
Hoe reageren studenten op het onderwijs in het werkveld?
“Ze zijn heel erg blij met de reële context: voor het ‘eggie’. Het feit dat ze bijdragen aan een reëel vraagstuk inspireert hen enorm. Daarnaast is de manier waarop we het georganiseerd hebben op locatie ook fijn voor de studenten. Op alle plekken hebben we lesfaciliteiten, docentwerkplekken, studentwerkplekken.”
En wat is de ervaring van docenten?
“Voor hen geldt eigenlijk hetzelfde. Zij vinden het werken aan reële vraagstukken heel waardevol. Het werk in de praktijk vraagt ook andere vaardigheden van de docenten. Je moet gevoel hebben voor verhoudingen, belangen, praktijkproblemen kunnen doorvertalen naar onderwijs, en onderwijs kunnen laten aansluiten bij de praktijk. Dat is heel erg uitdagend.”
Tot slot: hoe zie je de toekomst van de Sparkcentres voor je?
“Ik zou heel graag andere faculteiten verbinden aan de Sparkcentres. Het zou ontzettend mooi zijn als de studenten van de faculteit Gezondheid, Gedrag & Maatschappij kunnen samenwerken met studenten van de faculteit Techniek of Economie & Management. We zijn ook in gesprek met een ROC en de Radboud Universiteit om te verkennen of je mbo, hbo en wo kan laten samenwerken aan vraagstukken. Verder bereiken we nu een kleine duizend studenten. Maar de HAN Hogeschool heeft in totaal dertigduizend studenten. Er is dus een flinke groeipotentie en ik denk dat de maatschappelijke meerwaarde die we creëren ook nog veel groter kan worden.”
Laat een reactie achter