Blog Bert van Delden: Horizontaal verbinden met de gebiedsgerichte werkwijze

‘Gebiedsgerichte aanpak’ lijkt wel het nieuwe mantra in het openbaar bestuur. Maar wat is het eigenlijk? En hoe werkt dat in de praktijk? Plaatsvervangend directeur-generaal Bestuur, Ruimte en Wonen van het ministerie van BZK  van Delden licht toe.

Binnen BZK werken we, in combinatie met ons generieke Haagse beleidswerk, steeds meer themagericht en gebiedsgericht. Bij de themagerichte aanpak kun je denken aan bijvoorbeeld de aanpak van de thema’s die centraal staan in het Interbestuurlijk Programma, de thematische City Deals en de grensoverschrijdende samenwerking. Zo’n thematische aanpak is daarbij vaak voor meerdere gebieden relevant.

Bron: PBL. Klik op de afbeelding voor een grotere weergave van de infographic.

Bij de gebiedsgerichte aanpak kun je -naast de bekende MIRT-aanpak- denken aan de twee nationale programma’s -Rotterdam-Zuid en Groningen- waarin BZK inmiddels participeert. Of de woondeals die met de regio’s Amsterdam, Den Haag/Rotterdam, Utrecht, Eindhoven en Groningen worden voorbereid. En de regiodeals met grensregio’s zoals Parkstad, Twente, Zeeuws Vlaanderen, Achterhoek en Zuid-Oost Drenthe. Hierbij werkt BZK meerjarig actief met andere betrokken partijen samen aan de versterking van de ruimtelijk-economische
structuur, de verbetering van de sociaal-fysieke leefbaarheid en/of de governance in de desbetreffende regio. We werken daarbij dan samen met zowel andere departementen als
ook individuele medeoverheden en private partijen. In deze gebiedsaanpakken komen de inhoud en de spelers bijeen.

BZK levert hierbij onder meer een bijdrage door de inzet van (verandering van) wet- en regelgeving, financiële middelen en door de inzet van de kennis van BZK ten aanzien van democratie, bestuur, overheidsorganisatie, wonen, bouwen en ruimte. Door de opgaven in een gebied niet apart maar in samenhang te bekijken, wordt BZK intern gedwongen om nog veel meer en vooral ook veel bewuster ‘horizontaal’ samen te werken. Hierbij ligt de meerwaarde van die samenwerking vooral ook in de verbinding tussen alle aanwezige kennis en expertise. Onze gebiedsgericht inzet op democratie en bestuur wordt relevanter als die inzet is gekoppeld aan gebiedsgerichte inhoud zoals wonen, bouwen en ruimte. En andersom.

Bron: PBL. Klik op de afbeelding voor een grotere weergave van de infographic.

Een en ander betekent niet dat heel BZK nu gebiedsgericht moet gaan werken. Integendeel, een groot deel van ons werk is generiek en gaat over maken van wetten en beleid op de genoemde onderwerpen. Dat moeten we goed en zorgvuldig blijven doen. Tegelijk vragen de opgaven buiten er om dat we flexibel met ons generieke werk omgaan. Dat we -als de opgaven buiten daarom vragen- juist vanuit ons generieke werk en onze generieke expertise ook een bijdrage leveren aan thematische of gebiedsgerichte opgaven. Dat hoeft overigens geen gevolgen te hebben voor onze organisatiestructuur. Wel op hoe we samenwerken. Structuren zijn uiteindelijk niet de oplossing. Het gaat om de mindset om over je eigen schutting te kijken en om elkaar – vanuit je eigen kennis en expertise- binnen BZK op te zoeken om met de partners in die gebieden en collega-departementen samen te werken aan de uitdagingen waarvoor die gebieden staan. Dat vraagt intensievere en bewustere samenwerking van ons allemaal. De krachten bundelen. De opgave buiten is daarmee het uitgangspunt voor ons allemaal. Want het doeltreffend aanpakken van die opgaven is waar we het voor doen.

Dit artikel verscheen eerder in de interne BZK-krant waarin secretaris-generaal Maarten Schurink reflecteert op zijn eerste honderd dagen als SG op de opbrengst van diverse werkbezoeken en medewerkersbijeenkomsten.

De Inclusieve Stad

Ernestine Comvalius. Foto: Serge Ligtenberg

Dit artikel verscheen eerder op onze zustersite Gemeentenvandetoekomst.nl

De tijd dringt om de identiteitscrisis waarin Nederland zich bevindt op te lossen. Voor mij is de stad in balans een inclusieve stad, waarin wij niet beoordeeld worden op basis van de kleur van onze huid, maar op basis van onze kwaliteiten. In de stad in balans, in mijn inclusieve stad, is er plaats voor iedereen.

Ik wil niets anders dan dat Nederland de eigen geschiedenis onder ogen ziet en daarvan leert. Dat wij, als nazaten van degenen die geprofiteerd hebben van de koloniale tijd, en de nazaten van degenen die dit zijn ondergaan, aan één tafel kunnen zitten om de geschiedenis recht te trekken en opnieuw gezamenlijk geschiedenis te maken.

Dat we samen kunnen onderkennen dat wie voor de één een held is, voor de ander een dader is, en dat we nieuwe helden kunnen gaan delen. En dat we de duistere kanten van de helden waar Nederland op boogt kunnen bespreken, in plaats van bagatelliseren.

De Inclusieve Hoofdstad van Nederland

Tijdens de Dag van de Stad heb ik een idee voorgelegd. Een nieuw initiatief, dat ik als volgt heb verwoord:

Ik roep u op om de steden groot en klein uit te dagen, om zich in te zetten voor het verkrijgen van de eretitel “De Inclusieve Hoofdstad van Nederland”.

Twee jaar lang mag de stad deze titel dragen. Een gemengde commissie maakt de keuze uit de inzendingen. Een commissie van jong en oud, met verschillende deskundigheden, uit verschillende lagen van de bevolking en met verschillende culturele achtergronden, seksuele voorkeuren, verschillende genders en identiteiten, waaronder ook mensen met een beperking.

De steden maken een bidbook, en geven aan hoe zij gaan werken aan een duurzame inclusieve stad.

“Ik roep u op om de steden groot en klein uit te dagen, om zich in te zetten voor het verkrijgen van de eretitel “De Inclusieve Hoofdstad van Nederland””

Een nieuwe beweging in de stad

Ik zie een beweging voor me in de stad die zich beijvert voor die titel. Theaters en zorgcentra, scholen en broedplaatsen, architecten en journalisten, activisten en wetenschappers, buurtvrouwen en sporters. Eenieder op de been om te werken aan een bouwsteen voor die Inclusieve Stad.

In de Inclusieve Hoofdstad van Nederland heeft eenieder een onderzoekende houding, die al vanaf de schoolbanken wordt gestimuleerd. Daar leren alle kinderen bijvoorbeeld dat Jan Ernst Mazeliger geboren is aan de Cotticarivier in Suriname in 1852, nog voor de afschaffing van de slavernij, en dat hij de uitvinder is van de schoenzwikmachine, die – wat daarvoor met de hand werd gedaan – mogelijk maakte, waardoor de schoenenindustrie een impuls kreeg. Dat is een voorbeeld van nieuwe verhalen, van nieuwe helden, die wij kunnen delen. U moest eens weten welke impact het kan hebben op de identiteitsvorming van alle kinderen en in het bijzonder de kinderen van kleur die op Mazeliger lijken. Zij die de weerspiegeling node missen in de geschiedenisverhalen, in de media, de tijdschriften, de kinderfilms.

“In de Inclusieve Hoofdstad van Nederland heeft eenieder een onderzoekende houding, die al vanaf de schoolbanken wordt gestimuleerd”

Als u allen het besluit neemt om zich in te spannen voor de eretitel ‘De Inclusieve Stad’, bereiken wij de positieve start van een nieuwe ontwikkeling, waarin Nederland ook mijn kinderen en kleinkinderen omarmt, en zij kunnen bijdragen aan die inclusieve identiteit.

Ik hoop dat ambtenaren, politici en anderen uit het maatschappelijk middenveld de handschoen oppakken. Doet u mee?

Ernestine Comvalius is directeur van het Bijlmer Parktheater en Theater Krater.

‘Students of the campus’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Om grootstedelijke thema’s op een nieuwe manier aan te pakken, slaan steden en kennisinstellingen de handen ineen. Steden en kennisinstellingen kunnen immers veel van elkaar leren. De ambitie om meer samenwerking te laten plaatsvinden tussen de kennisinstellingen en de stedelingen vloeit voort vanuit het gedachtegoed van de engaged university: de betrokken kennisinstelling staat middenin de samenleving en betrekt bewoners, ondernemers en andere partners actief bij het vergaren en overbrengen van nieuwe kennis. Meedoen aan onderzoeken, samen evenementen organiseren voor de buurt en het vergroten van buurtcohesie behoren tot de mogelijkheden om dit te bereiken.

À la Humans of New York, een populaire fotoblog over inwoners van New York, maken we portretten die een kijkje geven in de ervaringen van verschillende groepen mensen met de engaged university. Vorige maand spraken we bewoners die dichtbij een campus van een kennisinstelling wonen. Deze maand hebben we portretten gemaakt van studenten. Hoe komen studenten in contact met de stad? Hoe ervaren studenten de ambities van hun kennisinstellingen om meer in contact te staan met de omgeving?

Foto: Bas Nieuwenhuizen

“Momenteel werk ik vanuit de Hogeschool Leiden aan een onderzoek naar compassie in de stad. De doelgroep hiervoor is vrij breed, namelijk inwoners van Leiden. Ik kom dus in contact met verschillende mensen van verschillende organisaties. Dit project doe ik in opdracht van de gemeente Leiden. De samenwerking is heel erg goed. We kunnen altijd in gesprek met de gemeente als we ergens tegenaan lopen. Welke meerwaarde ik zie in het project? Het is goed dat studenten en mensen in de stad met elkaar in contact komen. Het zijn toch soms twee gescheiden werelden. Wat ik ervan vind dat ik door school de maatschappij in wordt gestuurd? Ik vind het goed. Ik zou ook een keer de vrijheid willen om zelf een opdrachtgever te benaderen. Ik wil bijvoorbeeld graag mensen helpen bij het ontdekken van hun kwaliteiten en hoe ze deze kunnen inzetten. Door zelf een opdrachtgever te zoeken raak ik nog meer gemotiveerd om de samenwerking aan te gaan. Op deze manier doorloop ik zelf het hele proces. Dat maakt de opdracht nog leuker.”

Foto: Bas Nieuwenhuizen

“Als student in Leiden ben ik vanuit de Hogeschool nooit echt in contact gekomen met de bewoners van de buurt rondom de campus. Ik ben momenteel wel vanuit het vak ‘Sociaal Ondernemen’ bezig met een onderzoek naar wat het betekent om een goede buur te zijn. Hiervoor gaan wij een Leidse wijk in. Wat ik van het contact vind met de buurt, bedrijven en de gemeente? Ik vind het leuk om die contacten te leggen. Zo doe ik meteen ervaring op in de praktijk. Een ander voorbeeld van een project waarbij ik in contact kwam met mensen buiten de hogeschool, is vanuit het vak ‘Ondernemerschap’. Daarbij deed ik een opdracht voor het het Ministerie van Financiën. Ik moest een product ontwikkelen voor jongeren waarmee zij leren om goed met geld om te gaan. Deze ervaringen zijn belangrijk voor mijn ontwikkeling. Ik leer zo tijdens mijn studie hoe ik mij presenteer als professional. Je kan dat presenteren wel heel vaak oefenen in een klaslokaal, maar je leert het pas echt door te doen in de praktijk.”

Foto: Bas Nieuwenhuizen

“Bij mijn opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening wordt benadrukt dat je een vraagstuk vanuit zoveel mogelijk perspectieven moet bekijken. Om meer van die perspectieven te horen, worden wij voor projecten ook de straat op gestuurd. Zo hebben wij interviews afgenomen onder inwoners . Het leukste is om mensen aan te spreken uit verschillende lagen van de samenleving. Voor projecten kom ik ook in contact met mensen die nadenken vanuit wisselende perspectieven. Zo heb ik gesproken met een ggz-hulpverlener, een jongere die hulp kreeg vanuit de ggz, maar ook met de gemeente Amsterdam. Het biedt informatie dat je niet uit de boeken haalt. Het leeft veel meer. Of ik een tip heb voor de hogeschool voor meer contact met de praktijk? Er worden veel symposia en congressen georganiseerd in samenwerking met maatschappelijke organisaties. Deze gaan bijvoorbeeld over jongeren in de schuldhulpverlening. Vaak zijn deze niet toegankelijk voor studenten. Ik zou graag zien dat deze toegankelijker en zichtbaarder worden voor de studenten. Studenten kunnen daar meer contacten leggen.”

Foto: Bas Nieuwenhuizen

“Hoe brengt de Hogeschool van Amsterdam mij als student in contact met de maatschappij? Bij het vak ‘Online Tools’ werk ik aan het ontwerpen van een gedragscampagne op Facebook. In samenwerking met het Van Gogh Museum ontwerp ik met mijn groepje een campagne om meer online engagement van de bezoekers van de Facebookpagina te genereren. Dit is een van de weinige voorbeelden waarbij studenten echt buiten school aan de slag gaan. Er zijn ook andere manieren waarop ik als student betrokken ben bij maatschappelijke actualiteiten. Ik word geconfronteerd met grootstedelijke problematieken, zoals het teveel aan Airbnb-accommodaties of overgewicht onder jongeren. Deze problematieken behandelen we vooral theoretisch. Of ik een tip heb voor de hogeschool? Ik zou meer diversiteit willen in de vraagstukken. Er zijn veel kleine sociaal-maatschappelijke vraagstukken waar wij ook aan kunnen werken. Dus minder actualiteiten van het nieuws, meer kleinere problematieken. Een voorbeeld is hoe de sociale cohesie tussen bevolkingsgroepen binnen een stadsdeel versterkt kan worden. Een laatste tip is om te kijken naar hoe dit het beste in te passen is binnen de vakken, zodat het niet teveel wordt.”

Tastbare toekomsten

Nederland denkt volop na over haar ruimtelijke toekomst. De Nationale Omgevingsvisie is in aantocht en met de aankomende lokale Omgevingsvisies hebben gemeenten al hun creativiteit nodig. Om daarbij aanstaande uitdagingen als de energietransitie en de woningbouwopgave het hoofd te bieden, is het cruciaal om de omgevingsvisies te verbinden met tastbare en doordachte toekomstbeelden.

Wilt u het hele artikel lezen, ga dan naar de website van RUIMTEVOLK.

 

‘Nieuw voedselbeleid kan niet om steden heen’

Ons voedselsysteem staat voor een grote opgave. Voldoende gezond, veilig en duurzaam geproduceerd voedsel moet beschikbaar en toegankelijk worden voor iedereen. Vandaag komen de meest invloedrijke beslissers uit de Nederlandse voedselwereld bij elkaar op de eerste Nationale Voedseltop om zich hierover te buigen. De lat ligt hoog: over vijf jaar moet Nederland wereldwijd koploper zijn in gezonde en duurzame voeding. Om dat te bereiken kan de Rijksoverheid niet om de steden heen. Ingezonden opiniestuk op Binnenlands Bestuur.

Wat hebben steden nu toe te voegen aan voedselbeleid? Nou allereerst omdat maar liefst 70 procent van de Nederlandse consumenten in een stad woont. Omdat voedsel hier veel werkgelegenheid oplevert voor iedereen die in de voedseleconomie werkt, omdat diezelfde economie veel verkeer in de steden met zich meebrengt, maar ook omdat voedsel een directe link heeft met de gezondheid van stadsbewoners. De ecologische voetafdruk van een stad wordt voor ongeveer 40 procent gevormd door voedselvoorziening. Gelet op het aantal mensen op de wereld is daarvoor per persoon gemiddeld 2,1 hectare nodig. Een inwoner van Londen heeft bijvoorbeeld al 6,6 hectare nodig. Willen steden iets doen aan duurzame ontwikkeling, moeten ze wel voedsel daarin betrekken. Bij uitstek zijn het dan ook juist steden die invulling geven aan voedselbeleid, waarin welzijn, economie, duurzaamheid en een gezonde leefomgeving op elkaar worden afgestemd. Wil een nationale voedselstrategie succes hebben, dan is het dus van belang steden hierbij nauw te betrekken.

De Nationale Voedselagenda, die minister Schippers en staatssecretaris Dijksma een jaar geleden presenteerden, moet daarom de kracht van de stad beter benutten: juist steden experimenteren met integrale voedselstrategieën en zetten voedsel tegenwoordig prominent op de agenda. Juist zij zijn bezig om voedsel van een berg hippe projecten op een meer strategisch niveau te brengen. Zij sluiten aan bij wat hun burgers en ondernemers lokaal nodig hebben. De transitie van landbouwbeleid naar voedselbeleid gaat immers uit van productie op basis van kwaliteit in plaats van kwantiteit.

Daarom zijn we blij met de voedselcoalitie die nu op staat met de City Deal ‘Voedsel op de Stedelijke Agenda’. 12 wethouders en burgemeesters, de gedeputeerde van Gelderland en drie ministers slaan de handen in één om samen de stap te zetten naar een integraal voedselbeleid. In de City Deal wordt gewerkt aan een gezond, veilig en ecologisch houdbaar voedselsysteem voor iedereen in en rond de stad. Samen met ondernemers worden nieuwe businessmodellen ontwikkeld, die zijn gebaseerd op een circulaire economie. We werken samen met het bedrijfsleven en andere partijen om initiatieven te versterken die de voedselsector verduurzamen en voedselketens innoveren en verkorten. Hierbij richten we ons niet alleen op alle ketenpartijen binnen de stad maar juist ook op de relatie met het omliggende landelijk gebied. Van FoodValley en AgriFood Capital tot Dairy Campus en Food Tech Brainport. Maar ook in de vier grote steden van Nederland barst het bijvoorbeeld van kansrijke initiatieven op het gebied van voedsel. Met meer kennis over voedsel verbeteren we voedselonderwijs, versterken we de economie rondom voedsel en gaan we voedselverspilling tegen.

De kennis en ervaring van steden is daarom hard nodig bij het nationale voedselbeleid!

Namens de steden van de City Deal ‘Voedsel op de Stedelijke Agenda’: Abdeluheb Choho (wethouder Amsterdam), Isabelle Diks (wethouder Leeuwarden), Maarten Struijvenberg (wethouder Rotterdam), Jos van Bree (wethouder Helmond), Wobine Buijs-Glaudemans (burgemeester Oss), Victor Everhardt (wethouder Utrecht), Mattias Gijsbertsen (wethouder Groningen), Tjeerd Herrema (wethouder Almere), Jan Hoskam (wethouder ’s-Hertogenbosch), Leon Meijer (wethouder Ede), Stephan Satijn (wethouder Venlo), Joris Wijsmuller (wethouder Den Haag).

De stad is de rijkste leeromgeving voor student

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De samenleving als leeromgeving. Dat is een van de belangrijkste thema’s in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 ‘De waarde(n) van weten’ waarmee het ministerie van OCW de koers uitzet voor het hoger onderwijs voor de komende tien jaar. Studenten moeten meer in contact komen met de praktijk. En waar kan die leeromgeving nu beter vorm krijgen dan in de stad?

In de steden zijn naast de kennisinstellingen de meeste bedrijven en publieke organisaties te vinden. Juist hier, in de nabije omgeving van de collegebanken, vind je onderzoeksvragen naar grootstedelijke vraagstukken als migratie, armoede, sociale inclusie, zorg, circulaire economie en energietransitie. Vraagstukken waar studenten nog meer kennis kunnen maken met de maatschappij tijdens hun onderzoek of stage.

Praktijkgericht onderzoek bij hogescholen is nog beperkt in omvang, en er is steeds meer vraag naar stages voor studenten op universiteiten. Het ideale plaatje dat OCW schetst, is dat straks elke student de samenleving als leeromgeving kan gebruiken. Dus dat hij meer dan ooit nu zijn kennis opdoet, in de wijk en op straat.

lenferink-pasfotow

Burgemeester Henri Lenferink van Leiden, voorzitter netwerk Kennissteden.

Het hoger onderwijs van de toekomst moet een plek worden waar jongeren uit verschillende disciplines, sociale achtergronden én internationale culturen elkaar ontmoeten en leren samenwerken. Naast de ontplooiing van individueel talent wordt ook een beroep gedaan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Kortom, de Strategische Agenda vraagt om een betere verbinding tussen onderwijs en samenleving. En dé plek waar dat kan is in de stad. En vanuit die samenleving komen vooral de onderzoeksvragen, waarmee studenten aan de slag kunnen gaan. Er is een dubbele winst te behalen. Niet alleen maken studenten meer kennis met de praktijk. Met hun kennis kunnen zij weer bijdragen aan het inzichtelijk maken en oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Niet alleen de universiteiten en hogescholen zijn al begonnen om de verbinding tussen theorie en praktijk te versterken, de studenten zelf vragen er al om.

Er zijn genoeg goede voorbeelden van de stad als leeromgeving. Denk aan Living Labs waarmee Rotterdam is begonnen. Of aan bijvoorbeeld de studenten met verschillende studie-achtergronden die worden opgeleid tot coach om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt naar een opleiding of baan te begeleiden. En studenten Bedrijfseconomie maken risicoanalyses voor verschillende gebieden die worden gebruikt voor zonne-energievelden. Zo verbetert de innovatiekracht van universiteiten en hogescholen het sociale, culturele en economische klimaat in de stad. En doen studenten relevante ervaring op voor de arbeidsmarkt.

Tijd dus om voort te bouwen op deze initiatieven en intenties die er zijn. Er moet een goede structuur komen waar de stad als  rijke leeromgeving een vaste plek krijgt op een gezamenlijke agenda van stad en kennisinstellingen . Daarin moet zeker ook aandacht komen voor de samenwerking van de verschillende onderwijslagen met elkaar, van WO, HBO, MBO tot het voortgezet onderwijs. Bij de onderzoeksvragen en vraagstukken uit de praktijk moet zowel een multidisciplinaire als een multilevel samenwerking plaatsvinden tussen verschillende studies en onderwijsinstellingen.

Om de stad tot een succesvolle rijke leeromgeving te maken zijn duurzame samenwerkingsverbanden tussen steden en kennisinstellingen essentieel. Daarom tekenden vorige week negen universiteitssteden samen met hun kennisinstellingen, het Netwerk Kennissteden, de VSNU, de Vereniging Hogeschool, Kences en de ministeries van OCW en BZK de City Deal ‘Kennis Maken’.  

Deze nieuwe, intensieve samenwerking moet zorgen voor evidence-based stedelijk beleid. En het biedt de studenten een rijke leeromgeving aan waarbij onderwijs, onderzoek en de praktijk met elkaar zijn verbonden. Studenten zullen samen met onderzoekers en mensen uit de praktijk de relevante onderzoeksvragen formuleren, nader onderzoek doen naar stedelijke problemen en oplossingsrichtingen proberen te formuleren. Zo versnellen we het oplossen van maatschappelijke problemen in steden.

Steden maken het verschil. Ook in het onderwijs.

Dit opiniestuk is eerder gepubliceerd op de website van Binnenlands Bestuur.

Energieboer in eigen stad

De beste stuurlui staan aan wal. Als Rotterdamse kan ik natuurlijk makkelijk roeptoeteren dat de kolencentrales en de raffinaderijen in de Rotterdamse haven maar moeten sluiten. Liever ben ik lokaal geworteld aan de slag met raciaal economische en ecologische bewegingen en start ups die zeggen: Stop met vervuilen. Gebruik restwarmte, reduceer CO2-uitstoot, bespaar energie.

In juni dit jaar gaat bijvoorbeeld de stekker in ons eerste collectieve zonnedak in Rotterdam in de wijk Blijdorp waar ik woon. De wijk was al koploper, omdat het sinds 2004 al de grootste zonne-energiecentrale van Nederland binnen de bebouwde kom op diergaarde Blijdorp heeft staan. De zonne-energie wordt direct toegepast in het Oceanium om de pinguïns te koelen. Rotterdam kantelt zo in de komende jaren met nieuwe modellen, nieuwe experimenten en manieren om kennis te veredelen, ervaringen te delen en diepere verbindingen te maken de fossiele industrie. Onder de noemer meng, twist, hack, faal, leer en doe vinden deze ondernemers hun weg naar boven.

Nynke Schaaf

De uitwerking voor locale community markten is daarbij een heel leuk vervolgstuk. Een circulair ecosysteem van processen, waarbij het afval van de een weer grondstof is voor de ander wordt alvast zichtbaar gemaakt in Bluecity010. Een selectie van de mogelijkheden: een bierbrouwer en een bakker, die elkaars gist gebruiken, een spirulina-algen kweker, die gebruik maakt van CO2 en restwarmte van de zwammenkweek, productie van bio-plastics uit koffiedik met behulp van melkzuurbacteriën, de stadsimker verwerkt honing en levert bijenwas aan een lokale meubelmaker en een bio-vergister die de voedselresten van de stad omtovert in warmte, stroom en mest.

Transitiehoogleraar Jan Rotmans adviseert het Havenbedrijf Rotterdam over de omslag naar die nieuwe economie. Tegelijk fossiel behouden en groen opbouwen kan niet volgens hem. Je moet kiezen. De vraag naar fossiele producten zal snel teruglopen door de opkomst van energie uit wind en zon en bioraffinage. Daarnaast staan de Rotterdamse raffinaderijen, net als andere Europese raffinaderijen, onder druk door concurrentie uit het Midden-Oosten en Azië. Ik heb geen verstand van de energie transitie net als de meeste Nederlanders maar ik ben wel bereid om te leren. Zo begreep ik dat er in Rotterdam twee keer zoveel restwarmte wordt geloosd in de haven van Rotterdam als nodig is voor alle huishoudens in heel Zuid Holland. Dit kan een nieuwe business case vormen voor warmte als alternatief voor gas. Het overschot wat hierdoor gaat ontstaan aan duurzame energie is geen echt probleem, het overschot aan fossiele energie des te meer, maar omdat we CO2 nog geen prijs toekennen kost het ons nu nog zogenaamd niets. Het gaat dus de komende jaren om het opbouwen van een compleet nieuw duurzaam warmtesysteem dat een diversiteit aan bronnen omvat, en dat kost tijd, geld, een nieuwe infrastructuur en een mentale omslag.

Ik ben alvast begonnen. Ik ben dan wel geen havenvrouw maar bezit wel een fluïde netwerkbedrijf wat is ontstaan uit de onderstroom van die nieuwe economie & ecologie van de stad. ‘De derde Maasvlakte ligt in de binnenstad, mijn tiny office staat dan ook daar. Een auto heb ik niet, maar ik heb wel een wagenpark voor de deur wat ik kan ontsluiten met Snapp car, en ik pak net zo makkelijk een Greenwheels of een elektrische Buurtauto. En mijn huis, staat in Blijdorp, wat de komende jaren dus uitgroeit tot een energieneutrale wijk. Ik heb een aandeel in Follow This, een aandeelbeweging dat Shell wil vergroenen. De toekomst is nu, en er is niks wat ons in het klein verlet om dat sprongetje naar die nieuwe economie en energie alvast te maken. Zonneklaar is dat. Energieboer in eigen stad.

Nynke Schaaf is oprichter van ConComCow, Connecting Communities in Coworking, een netwerkbedrijf in de nieuwe economie dat streeft naar duurzame innovatie en sociale economie. Nynke schrijft prikkelend over de structuur van de Nederlandse samenleving die aan het veranderen is en de rol van de overheid daarbij. Deze blog is eerder gepubliceerd op Binnenlands Bestuur. Of het nu gaat over de energietransitie, gezonde wijken of een inclusieve stad, een afwachtende overheid voldoet niet meer. Nynke was eerder projectleider bij gemeente Rotterdam.

Stedelijke innovatie- The Next Step volgens Jeroen Slot

Jeroen Slot is Hoofd Onderzoek, Dienst Onderzoek en Statistiek bij de gemeente Amsterdam. Hij is onder meer betrokken bij het onderzoeksproject Interethnic Coexistence In European Cities (JPI Urban Europe). Hij is een van de sprekers tijdens het VerDuS-congres op 6 oktober. Thema is hoe innovaties in het stedelijk gebied een stap verder gebracht kunnen worden. Hoe ziet hij die volgende stap?

‘Mijn editie Van Peter Halls magnum opus telt maar liefst 1169 pagina’s. Het zijn dan ook geen kinderachtige vragen die in ‘Cities in Civilization’ worden gesteld. Hoe komt ’t dat zoveel steden een ‘gouden eeuw’ beleven?  En wat precies zorgt er nu voor dat sommige steden op een bepaald moment in de tijd buitengewoon innovatief zijn? Hall besteedt een flink deel van zijn boek aan de vraag hoe je orde krijgt in steden. Steden zijn immers van nature, alleen al door hun omvang, zowel in fysieke als sociale zin complex en chaotisch. Hij laat zien dat daarop heel verschillende antwoorden zijn gegeven, van het door freeways gekenmerkte Los Angeles tot de suburbs in het sociaaldemocratisch utopia Stockholm. Hall beschreef de vorige eeuw. Deze eeuw begon met Glaesers ‘Triumph of the city’ – alle steden. En wie nu de vraag naar ordening stelt krijgt heel vaak  hetzelfde antwoord: data, big data om preciezer te zijn. Steden zijn smart cities of ze tellen helemaal niet mee.

jeroenslotNet als u krijg ik elke week wel een uitnodiging voor een niet te missen bijeenkomst: ‘veranderingen gaan steeds sneller’ heet het dan. Gelukkig hoorde ik laatst iemand zeggen dat het kenmerk van exponentiële groei nu juist is dat je heel lang niets ziet veranderen. En bij alle gejuich over de smart city is het ook wel weer eens verfrissend iemand te horen zeggen dat de gemiddelde gemeente niet eens in staat is het stelsel van verkeerslichten fatsoenlijk te laten functioneren.

Natuurlijk zijn data van het grootste belang om orde te scheppen in de stad van de toekomst. En vooral in die zin dat de chaos zonder gebruik te maken van data nog veel groter zou zijn, enige orde dus. Alle partijen en belangen in een stad zullen gebruik maken van die data – en moeten kunnen maken – om de groeiende complexiteit het hoofd te bieden.

Een begaanbare weg

In die zin is The next step een treffend motto, weg van alle ronkende toekomstverkenningen op zoek naar een begaanbare weg, al is het op de tast. Misschien is het onderwerp parkeren in dat verband een mooi voorbeeld. De gemeente Amsterdam weet tamelijk precies hoeveel parkeerplaatsen er zijn, waar die zijn en wie er wel of niet mag staan. Sinds kort registeren scanauto’s of die parkeerplaatsen bezet zijn. Daardoor ontstaat een enorme dataset met enorme potentie op tal van onderwerpen, van tarifering en verkeersgeleiding tot alternatieve aanwending van publieke ruimte, inzet OV en gevolgen voor de luchtkwaliteit. De opgave is dan met verschillende partijen, of dat nu bewoners, bezoekers of ondernemers zijn, te onderzoeken en experimenten op te zetten om verbeteringen mogelijk te maken. Hoeveel nutteloze kilometers leggen automobilisten in buurten met hoge parkeerdruk af? Lost een app dat op? Is een goedkoper tarief even verderop een optie? En kan dat tarief niet veel flexibeler? Natuurlijk is denkbaar dat de zelfsturende auto het parkeerprobleem naar de geschiedenisboekjes verwijst.

Dat is dan maar zo. Zeker is dat de komende tijd veel ervaring opgedaan moet worden met de inzet van data.

Steden zijn daarvoor bij uitstek geschikt.

Deze blog is eerder gepubliceerd op de website van VerDus.

Komt stedelijke vernieuwing 2.0 uit het buitenland?

Je ziet niet zoveel wijken in Nederland grootschalig vernieuwd worden, zoals dat tien jaar geleden overal gebeurde. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te voeren (crisis, tekort aan betaalbare woningen, verhuurderheffing van 1,7 miljard, terughoudendheid met investeringen, gebiedsontwikkeling van onderop, beëindiging ISV-gelden). Deze terughoudendheid speelt echter niet in alle landen. In Denemarken bijvoorbeeld worden achterstandswijken volop, ook fysiek, aangepakt.

In Aarhus, de tweede stad van het land, wordt de wijk Bispehaven vernieuwd, een achterstandswijk met problemen die allemaal bekend voorkomen. Een soort Bijlmermeer in het klein. Ik ben vanuit Platform31 uitgenodigd om mee te denken als expert. Het accent ligt op fysieke en sociale maatregelen in de woonomgeving, nu nog een betonnen overblijfsel van ideeën uit de jaren zestig.

Dat soort wijken kennen we overal in Europa. Wijken die de hooggespannen verwachtingen niet waarmaakten en onderwerp werden van grootschalige ingrepen. De rol van Platform31 in het consortium is om Europese kennis en ervaringen in te brengen in de wijkaanpak.De aanpak wordt betaald door het Deense ministerie, dat een actief wijkenprogramma kent. Denemarken is qua inwonertal een derde van Nederland. In drie grote steden worden acht probleemwijken aangepakt. Voor Bispehaven is circa 25 miljoen euro beschikbaar, los van maatregelen die voor rekening van de gemeente komen.

Frank Wassenberg.Na herstructurering, krachtwijken, prachtwijken, sociale stijging, wooncarrières en wijkenaanpak werd het erg stil in Nederland. De bestuurlijke aandacht verschoof naar sociale problematiek achter de voordeur en door de crisis zagen we sowieso weinig (fysieke) activiteit in de wijk. Hoe gaat het nu met onze voormalige aandachtswijken? Zijn de problemen verdwenen? Wie het tv-programma “Danny zoekt problemen” ziet, wordt niet vrolijk. Is het tijd voor een hernieuwde wijkenaanpak? Een Stedelijke Vernieuwing 2.0?

Platform31 start binnenkort het programma ‘Nieuwe perspectieven voor stedelijke vernieuwing’, waarin we samen met de steden op zoek gaan naar nieuwe oplossingen, samenwerkings- en financieringsvormen voor aandachtswijken. Het Deense model kan wellicht inspiratie bieden.

 

 

 

Stedelijke innovatie- The next Step

Innovatief stadsgroen. Foto: Unsplash/Christos Barbalis.
Innovatief stadsgroen. Foto: Unsplash/Christos Barbalis.

Stedelijke innovatie is een van mijn onderzoekslijnen. Ik benader dit vanuit een transitieperspectief. Huidige manieren van stedelijk leven, wonen, verplaatsen et cetera zijn op termijn niet duurzaam. De footprint van steden is vele malen hoger dan hun eigen oppervlakte. Voor Londen wordt dit bijvoorbeeld geschat op 120 maal het eigen oppervlakte. Er is dus een noodzaak voor fundamentele transformatie.

Tegelijkertijd worden er sinds de economische crisis in toenemende mate verantwoordelijkheden overgedragen naar steden, zoals bijvoorbeeld in de Nederlandse en Engelse City Deals. De steden hebben zelf ook de ambitie om een grote rol te spelen in innovatie en duurzaamheid (zie bijvoorbeeld het recente boek van Rob van Gijzel, burgemeester van Eindhoven, ‘De stad die de toekomst maakt’). Maar ze hebben niet altijd de benodigde budgetten of toegang tot expertise om hun ambities ook waar te maken.

Rob_Raven-1447322377Nieuw kritisch onderzoek is noodzakelijk

Van ‘onderop’ zien we dat steden bovendien een sterke innovatiegolf in allerlei sectoren zoals mobiliteit en wonen ervaren. Denk hierbij aan AirBnB, Uber of de hele waaier aan burgerinitiatieven. In deze dynamiek dwars door allerlei lagen van de samenleving heen is ruimte voor experimenteren noodzakelijk. In het boek ‘The Experimental City‘ dat recent is verschenen, hebben we dit fenomeen met een aantal collega’s onderzocht. We concluderen dat experimenteren hoop biedt, maar dat nieuw kritisch onderzoek ook noodzakelijk is. Kan stedelijk experimenten daadwerkelijk leiden tot de vergaande transformaties die nodig zijn om binnen acceptabele ecologische en sociale grenzen te blijven?

Nieuwe kennisontwikkeling voor de experimentele stad is uiterst noodzakelijk. Zelf ben ik momenteel betrokken bij vier projecten rond stedelijke innovatie vanuit het transitie- en experimenteerperspectief. Twee ervan gaan over smart cities, één over slimme fietsoplossingen – ons SURF-project dat ook onder VerDus valt – en één over nature-based solutions. In dat laatste geval moet je denken aan innovaties die gebruik maken van natuurlijke processen, zoals groene daken of meer ruime voor water, als een alternatief voor het investeren in grijze oplossingen zoals meer rioleringen. De hevige regenval in juni dit jaar laten zien hoe urgent dergelijke vragen zijn.

Experimenteren

‘The next step’ gaat voor mij vooral om de vraag: wat komt er na het experimenteren? Hoe raken experimenteren verbonden met de gangbare praktijk en met alle partijen die daarin een rol spelen? Hoe circuleert kennis? Welke instituties en netwerken zijn daarbij noodzakelijk? Maar ook de vraag: wat maakt dat steden meer of minder succesvol zijn in succesvol experimenteren? Op het VerDuS-congres gaat het precies over dit soort vragen.’

Rob Raven is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht op het gebied van instituties en maatschappelijke transities. Hij is een van de sprekers tijdens het VerDuS-congres op 6 oktober. Thema is hoe innovaties in het stedelijk gebied een stap verder gebracht kunnen worden. Hoe ziet hij die volgende stap? Deze blog is eerder gepubliceerd op de website van VerDus