Arnhem leert zelf ook veel uit de City Deal Kennis Maken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Groepsfoto met vrolijke studenten die poseren voor een van de Sparkcentres (werkplaatsen) van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN)

Meer multidisciplinair kennis en expertise inzetten voor complexe maatschappelijke opgaven uit de stad én dit meer zichtbaar maken. Dat is wat de City Deal Kennis Maken in Arnhem voor ogen heeft. Na het eerste jaar zijn de partners goed op weg, stellen trekkers Miriam Jager en Paul Winters.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Meerwaarde & Vaardigheden en Externe Verbinding.

In september 2018 zetten de hogescholen ArtEZ, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) en Van Hall Larenstein samen met de gemeente en ROC Rijn IJssel de eerste stappen voor uitvoering van de City Deal in hun stad: de aanvraag van subsidie van de eerste ronde. “We zijn toen aangesloten bij de bestaande infrastructuur in de stad”, vertelt bestuursadviseur Winters van de gemeente.

Hij was er vanaf het begin bij betrokken. “Die infrastructuur was grotendeels al door de HAN uitgerold, zoals de Spark Centres, -nu beter bekend als de labs en werkplaatsen-, waar studenten, docenten, onderzoekers en betrokken professionals samenwerken aan onderzoek en innovatie. Ook vanuit de gemeente zijn we een paar jaar geleden de wijken ingegaan met het programma Van Wijken Weten. Daarbij hebben we de stad opgedeeld in acht gebieden waar we werken met onze teams leefomgeving.”

Paul Winters en Miriam Jager.

Spijkerkwartier

In een van de gebieden, de wijk Spijkerkwartier, kreeg de samenwerking tussen stad en kennisinstellingen voor het eerst vorm. Het team Leefomgeving ligt praktisch naast het Spark Centre en als snel pakten beide teams gezamenlijk lokale thema’s op in de wijk.

Winters: “Dat was een aanknopingspunt waar we gebruik van hebben gemaakt toen we de call voorbij zagen komen. Daarnaast hadden we sinds 2016 in de stad al het samenwerkingsverband Arnhem Studiestad met de drie hogescholen en de gemeente. Die was bedoeld om Arnhem meer als studentenstad op de kaart te zetten. We zagen nog een lacune op het gebied van inhoudelijke samenwerking op onderzoek- en onderwijsgebied. De City Deal was dan ook een mooie kans om daarop in te springen.”

Multilevel werken

In 2019 is Arnhem echt aan de slag gegaan met de City Deal. De focus daarbij lag op multilevel werken, -dus wo, hbo en mbo samen-, en interprofessioneel werken. In de 22 labs- en werkplaatsen in de regio rond Arnhem vindt dat interprofessioneel werken al plaats. Per semester werken 25 tot dertig studenten per lab vanuit verschillende opleidingen aan maatschappelijke opgaven in drie wijken: Spijkerkwartier, Presikhaaf en het dorp Westervoort. Samen met de gemeente kozen de partners van de City Deal voor twee thema’s om mee aan de slag te gaan: duurzaamheid en kansengelijkheid.

“Dat eerste thema paste helemaal bij de wijk Spijkerkwartier, dat ooit nog een probleemwijk was, maar nu veel studenten en tweeverdieners als bewoners kent”, vertelt projectleider Miriam Jager. “Allerlei duurzaamheidsvraagstukken spelen er: van het gas afkomen, isolatie, hittestress en circulaire economie. Het is een hele actieve wijk met veel energie. Dat maakt de keuze om juist daar vanuit de City Deal aan te sluiten bij wat er al is makkelijk. Er is heel veel initiatief vanuit de bewoners.”

Wijkdocenten

In de wijk houden twee wijkdocenten de coördinatie op wat de studenten allemaal doen. eentje vanuit verpleegkunde en eentje vanuit het sociaal domein. Jager: “Zij begeleiden de studenten vooral ook met hun projecten.” Een van de concrete projecten waar studenten het afgelopen jaar mee bezig zijn geweest is eenzaamheid. Dat speelt ook in de wijk onder de studenten die er wonen.

“Ze hebben verbinding gevonden met een lokaal initiatief Hemels Breed die nu  in het Spijkerkwartier  zingevingsbijeenkomsten organiseert. In eerste instantie hadden de studenten een game-avond georganiseerd, maar daar kwam niemand op af. Uiteindelijk ging het project over zingeving en is dat gaan lopen.” Inmiddels zijn ze ook bij het ASP (Arnhem Student Point) aangehaakt en organiseren ze samen met het sportbedrijf allerlei activiteiten.

In een andere Arnhemse wijk, Presikhaaf, is net een multilevel project afgesloten op het gebied van leefbaarheid, waarbij studenten pedagogische wetenschappen van de Radboud Universiteit in Nijmegen ook waren aangesloten.

Nieuwe manier van werken

Er liggen nog veel kansen onbenut in Arnhem, stelt Winters. “Er zijn genoeg maatschappelijke problemen waarbij studenten een rol kunnen spelen, of in ieder geval een deel van de puzzel kunnen oplossen. Aan opgaven geen gebrek, maar wel aan de praktische uitwerking ervan. Hoe stem je de verschillende curricula op elkaar af, hoe zorg je dat het praktisch bij elkaar past, hoe regel je het met credits?”

Toch concludeert hij dat na het eerste jaar de City Deal een mooi resultaat heeft geboekt. “We kunnen stellen dat we een hele nieuwe manier van werken mooi in de steigers hebben gezet. De samenwerking tussen kennisinstellingen en gemeente is meer gemeengoed geworden. Vanuit de gemeente zijn we bij maatschappelijke vraagstukken sneller geneigd de kennisinstellingen te benaderen voor een bijdrage. Daarom zijn we zo blij dat we nu met de tweede aanvraag weer verder kunnen voor de komende twee jaar. Het begin is er: de samenwerking.”

Jager beaamt dat. Ze is sinds april vorig jaar aangesteld als projectleider, en is vanuit de HAN lid van het kernteam. “We zijn echt met elkaar een team geworden.”

Studenten werken aan een project in Spijkerkwartier. Foto: HAN.

De multidisciplinaire manier van werken is volgens Winters niet meer weg te denken. “De opgaven in de stad zijn steeds complexer. Ook binnen de gemeente is een beweging ontstaan. De energietransitie in Spijkerkwartier bekijken we niet als technisch vraagstuk, maar we kijken juist naar het sociale aspect. Die manier van werken zit helemaal in de haarvaten van wat de City Deal beoogt.”

Wat het doet met studenten

Dat er nog niet heel veel harde resultaten zijn geboekt, is dan ook helemaal niet erg, vinden de trekkers van de City Deal. “Wat ik met eigen ogen heb gezien is dat hoe meer differentiatie er zit in een samenwerking, hoe productiever deze is. Mits je het goed organiseert. Ik heb zelf gezien bij de studenten mbo en hbo die samenwerken wat voor ontzettend mooie dingen dat kan opleveren, zowel qua kennisdeling als wat het doet met studenten.”

“We mogen de studenten dan ook niet verantwoordelijk houden voor onze maatschappelijke opgaven”, vult Winters aan. “Dat mag nooit de intentie zijn van de City Deal Kennis Maken. Daarom kijken we er ook niet op die manier naar resultaten. Zijn de eenzaamheidscijfers in het Spijkerkwartier nu minder geworden dankzij de City Deal? Nee, we kijken eerder of studenten een lerende ervaring hebben gekregen in een maatschappelijke context. De opbrengsten zijn zichtbaar als je aan het eind van je studie de arbeidsmarkt op moet, en dan beter aansluiting hebt.”

Flexibilisering van het onderwijs

Waar nog een wereld te winnen is volgens Jager is onderwijsinnovatie. “Hoe kunnen we onderwijs zo omvormen dat deze manier van werken normaal is. Hoe kunnen we voorkomen dat studenten de wijk in komen met een schema van toetsen en deadlines waar ze aan vastzitten, en waardoor ze niet echt kunnen zien wat er in de wijk gebeurt.”

Dat is nog wel een uitdaging, vindt ze. “Het zit in de hele keten. Als we allemaal zeggen dat die flexibilisering van het onderwijs zo belangrijk is, dat studenten moeten aansluiten bij de opgaven die er zijn, interprofessioneel moeten werken, dan gebeurt er misschien wel wat. Het vraagt namelijk echt wat hoe je omgaat met toetsing, welke manier je competenties honoreert, omgaat met leeropbrengsten, of hoe je maatschappelijke vraagstukken leidend laat zijn voor   je curriculum .”

2020

Wat gaat 2020 brengen voor de City Deal in Arnhem? In ieder geval een verdieping en verbreding van wat er allemaal gebeurt in de drie wijken. Met meer studenten en meer multilevel werken. Een bijzonder vooruitzicht is dat er mogelijk een samenwerking met Nederlands Openlucht Museum wordt aangegaan. Zij zijn bezig met de plannen voor een nieuw paviljoen dat is gebaseerd op de stad van de toekomst. Hoe gaat de stad er in 2050 uitzien?

“Ze zoeken daarbij partners in de stad”, vertelt Winters. “Ze hebben via de City Deal ons gevonden en ons gevraagd mee te denken in een brainstormsessie. Voor ons is dit een hele mooie kans om de zichtbaarheid van de aanwezige kennis in de stad te vergroten. Daarnaast is het een supermooi vraagstuk omdat het over de toekomst van hun stad gaat. Daarbij staat juist die multidisciplinariteit voorop.”

Verder zoeken de partners naar nieuwe kennisdelingsmomenten dit jaar. Vorig jaar waren de Mix&Match bijeenkomsten goed bezocht door alle partners, bewoners en andere betrokkenen. Verder werkt het kernteam aan een onderzoeksvraag. Een onderzoeker van de HAN gaat onderzoek doen naar het multilevel werken. Wat vraagt het nou van een omgeving om een goede lerende omgeving te zijn?

Lerende gemeenschap

“Verder is ons hoofddoel om van Arnhem een learning community te maken”, stelt Jager. “Hoe kunnen we daarvoor de juiste infrastructuur organiseren om met en van elkaar te gaan leren?” Winters vult aan: “De leeropbrengsten die we zelf halen, die moeten terugvloeien in het verbeteren van het samenwerkingsproces. In die zin vormen we zelf ook een lerende gemeenschap. Het gaat niet alleen om de studenten die beter leren in die samenleving of onderzoekers die daar een mooie onderzoekplek krijgen. Het gaat ook om onze samenwerking. Wat hebben we opgepakt in 2019 en gaan we doorpakken in 2020? Dat vind ik een hele belangrijke. Juist de houding die we van de studenten vragen komt ook terug in ons werk.”

Spijkerkwartier. Foto: René Wouters/Flickr Creative Commons.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Iedereen leert in de professionele werkplaatsen

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van zorgorganisaties, gemeenten tot bedrijfsleven. Fontys werkt steeds meer samen met het werkveld in talloze professionele werkplaatsen (PW). Wat komt er kijken bij deze rijke leeromgevingen? Om niet steeds opnieuw het wiel uit te vinden werkt het WIN-project aan een instrumentarium voor het versterken van bestaande en het ondersteunen van nieuwe initiatieven. Onderzoekers Miranda Snoeren en Sofie Moresi vertellen meer. ‘Professionals worden meegezogen in het leerproces van studenten.’

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Cultuur & Communityvorming en Externe Verbinding.

Fontys Hogescholen heeft samen met diverse sectoren  al verschillende professionele werkplaatsen opgezet, een voorbeeld hiervan zijn de Partnerships Sportkunde waar er een samenwerking is met negen steden waaronder Eindhoven, ‘s Hertogenbosch en Maastricht. Zo’n vierhonderd studenten zijn binnen deze samenwerkingen actief. Al heten deze werkplaatsen allemaal anders. Of het nu de Partnerships Fontys Sportkunde zijn, zorginnovatiecentra en –netwerken (ZIC en ZIN) of Sociale Innovatie Centra (SIC), ze hebben allemaal één ding gemeen: het zijn authentieke leer- en onderzoeksomgevingen, waarin studenten, docenten en professionals vernieuwingen helpen vormgeven in de beroepspraktijk. In Breda begeleiden bijvoorbeeld studenten van de Fontys Sporthogeschool activiteiten in wijken, op scholen en in de openbare ruimte en doen ze daar ook onderzoek. Dit alles met als doel om de burger meer te laten bewegen.

Miranda en Sofie verzorgden in Estland een workshop over de werkzame elementen van een professionele werkplaats.

Professionele werkplaatsen

Hoe ziet zo’n professionele werkplaats eruit? Het gaat om een fysieke omgeving buiten de Fontysmuren, binnen een publieke organisatie, soms gecombineerd met een online-omgeving. Het betreft een langlopende samenwerking tussen tenminste één kennisinstelling en één praktijkinstelling, bijvoorbeeld in de zorg of dienstverlening, maar meestal zijn meer organisaties betrokken. De werkplaats zelf kent een mix van functies: leren van studenten, opleiden of scholen van medewerkers, verbetering of vernieuwing van dienstverlening, onderzoek en kennisontwikkeling. Het doel van de werkplaatsen is dan ook om bij te dragen aan de ontwikkeling van betrokkenen en innovatie van de dienstverlening. Want, zo stelt het project: ‘verwevenheid van onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk is de sleutel tot het succesvol voorbereiden van professionals op de toekomstige maatschappij en het toekomstige werkveld.’

Veranderende omgeving

Miranda Snoeren.

Maar wat hebben ze nu echt nodig om dat te doen? Hoe zorg je voor kwaliteit? Begin 2018 startte Fontys daarom een onderzoeksteam om dat in kaart te brengen: het vierjarige WIN (Werkplaats INstrument)-project. In de eerste twee jaar stond de vraag centraal: wanneer is er sprake van kwaliteit van professionele werkplaatsen en wat is daarop van invloed? In de komende twee jaren gaat het dan om de vraag: hoe moet een instrument eruitzien dat de kwaliteit van professionele werkplaatsen in kaart kan brengen en bevorderen?

“Er komen steeds meer van dit soort initiatieven zoals de werkplaatsen”, vertelt onderzoeker Moresi. “Onze omgeving verandert snel, als professionals moeten we daarin mee. We zien dat de hogeschool steeds meer maatschappelijke impact wil hebben in de regio. Er is een intensief werkveld ontstaan rond thema’s als zorg, gezondheid en bewegen. We krijgen als hogeschool allerlei vragen uit de praktijk. Hoe kunnen we die oplossen? Daar zetten we studenten voor in. Voor de studenten zelf biedt dit juist weer een authentieke leeromgeving, weg van het onderwijslokaal. Dit komt allemaal samen in de werkplaatsen. Ook voor professionals uit zorg en gemeenten vormen de werkplaatsen een leeromgeving. Ze worden meegezogen in het leerproces van de studenten. De kracht is dat vanuit de praktijk beiden investeren. Het blijft niet alleen bij de student. Samen zoeken ze naar een oplossing. Alle actoren in een werkplaats zijn gelijk. Ook de student is een expert. Die brengt kennis mee, net als de professional. Dat maakt de leeromgeving rijker. De student wordt gezien als partner.”

Instrumentarium

Om niet steeds het wiel opnieuw uit te hoeven vinden, werkt het WIN-project dus aan een instrumentarium om het beroepsproces te verbeteren. Moresi: “Een professionele werkplaats is een langdurig proces. We gaan een samenwerking aan voor jaren. Het gaat tenslotte om het werken aan complexe vraagstukken. Die kun je niet met één discipline oplossen. Je moet wel elkaars expertise inzetten. Vanuit het WIN-project willen we samen met de beroepspraktijk deze omgevingen (verder) ontwikkelen, en een instrumentarium bouwen waarmee ze hun kwaliteit kunnen versterken.”

“Natuurlijk kun je geen blauwdruk ontwerpen die je voor elk initiatief kunt toepassen”, vult Snoeren aan. “De vraagstukken waaromheen een werkplaats is georganiseerd zijn daar te complex voor. Elke werkplaats is weer anders. Hoe je het inricht hangt heel erg af van die context. Ons onderzoek geeft handvatten en richting. In ieder geval moet je bij de ontwikkeling alle stakeholders, -docenten, studenten, professionals, cliënten, managers-, actief betrekken alsook  samenwerking en kennisdeling bevorderen.”

Expertmeeting rondom de ontwikkelingen in het WIN-project.

Onderzoek

Nu dat de eerste twee fasen zijn afgerond ligt er een definitie en een theoretisch model. Snoeren: “Wat is precies een professionele werkplaats? Daarvoor hebben we interviews en een literatuurstudie gedaan en daaruit hebben we een model ontwikkeld. In de tweede fase zijn we echt langs een aantal werkplaatsen gegaan waar we ook met andere stakeholders hebben gesproken, zoals cliënten, professionals, studenten en docenten. Deze casestudies hebben geholpen het theoretische kader te testen en te verfijnen. Doel van ons onderzoek is om de professionele werkplaatsen verder te helpen.”

Sofie Moresi.

Hoe organiseer je dat? Snoeren: “We hebben zes elementen gevonden, zoals het vormgeven en onderhouden van relaties en een ontwikkelingsgerichte en open cultuur waarin iedereen leert. Deze elementen beïnvloeden elkaar wederkerig. Binnen en professionele werkplaats die goed functioneert, zijn al deze elementen sterk aanwezig. Ze zorgen er voor dat het lerend en onderzoekend samenwerken met en tussen alle betrokkenen tot zijn recht komt.  De volgende fase is om een zelfevaluatie te ontwikkelen. We willen daarbij het werkveld actief betrekken en horen wat zij nodig hebben. Eerst maken we een quick scan die werkplaatsen in kunnen zetten om vanuit een multi-stakeholder perspectief samen te evalueren hoe ze ervoor staan met de werkplaats. Het is als een foto opname van wat goed gaat en minder goed gaat. Die fase start vanaf januari 2020. Daarna willen we een toolbox gaan maken, een instrumentarium ontwikkelen die werkplaatsen in kunnen zetten om hun kwaliteit te verbeteren. Dat is het uiteindelijke doel van het WIN-project.”

Uiteindelijk moet dit als een eyeopener gaan werken, stelt Moresi. “Het laat zien dat er een bepaalde structuur is waarmee je andere paden kunt bewandelen met je organisatie. Alleen in onderwijslokalen kennis opdoen is niet meer van deze tijd. Studenten gaan steeds meer naar buiten. Dan krijg je hele andere dynamiek, maar het vraagt wel een andere instelling. Ook voor professionals is het nieuw. Die moeten openstaan om te leren en samen te werken met studenten. Dit is een nieuwe dimensie die de professionele werkplaatsen toevoegen.”

Twee voorbeelden van professionele werkplaatsen:

‘Horizontaal werken maakt innovatie echt mogelijk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Waarom elke dag in de file staan als je ook via het water de stad Utrecht in kan? Of naar werk reizen als je het kantoor naar je eigen wijk kan brengen? Studenten van de Hogeschool Utrecht, Universiteit Utrecht en ROC Midden-Nederland bedachten samen een aantal innovatieve oplossingen voor het mobiliteitsprobleem rond de stad tijdens de Utrecht Mobility Challenge. Het is een van de initiatieven van de City Deal Kennis Maken in de Domstad.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Studenten en Externe Verbinding.

De regio Utrecht worstelt al jaren met de vraag hoe de mobiliteit in het midden van het land beter kan. Een vraagstuk dat steeds prangender wordt aangezien er de komende jaren steeds meer bewoners en bedrijven naar de regio komen. Daarom heeft Rijkswaterstaat de hulp ingeroepen van de City Deal Kennis Maken. Via de projectgroep Utrecht Challenge Alliantie hebben zo’n vijftig studenten meegedacht over hoe de files in en rond de stad kunnen worden aangepakt. Bij de Challenge waren ook gemeente Utrecht, Economic Board, provincie Utrecht en Sweco betrokken.

De finale van de Utrecht Mobility Challenge. Foto: Pieter Verbeek.

De publieksprijs van de Challenge op 22 november ging naar een groep studenten die ‘The Canal Proud’ presenteerde, een plan dat de waterwegen van de stad, de grachten en singels, wil inzetten voor forensenverkeer. Veel mensen reizen nu bijvoorbeeld dagelijks van Utrecht Centraal naar De Uithof. Een groot deel van die de route zou per water kunnen. Andere oplossingen die de studenten bedachten waren om het werk in de vorm van een pop-up kantoor in de wijk te brengen, om social media influencers in te zetten om de trein populairder te maken en om een hub op te zetten voor autodelen. In het voorjaar van 2020 komen er weer groepen bijeen om de concepten verder uit te werken.

Netwerkvorming

Kim Zunderdorp.

Bij de pitches van de Challenge op 30 november op het hoofdkantoor van Rijkswaterstaat waren ook Bronne Pot (Hogeschool Utrecht) en Kim Zunderdorp (Universiteit Utrecht) aanwezig, de kwartiermakers van de City Deal Kennis Maken in Utrecht. Zij zitten in de twee projectgroepen: het Platform Proeftuinen en de Utrecht Challenge Alliantie. Ook kent de City Deal een stuurgroep van directeuren. Utrecht is sinds februari 2018 van start gegaan met de City Deal. Al sinds het begin is ROC Midden-Nederland aangesloten bij het project Utrecht Challenge Alliantie en zij heeft recent Assunta Verschuren aangesteld als kwartiermaker vanuit het ROC Midden-Nederland. Zunderdorp: “Het mooie van onze City Deal aanpak is dat niet alles eerst langs het College van Bestuur hoeft. We hebben de visie en kaders uitgezet met onze bestuurders en dat werken we nu erg horizontaal tussen gemeente en de instellingen uit. Door de nauwe contacten is innovatie ook echt mogelijk. “
“Uniek aan de City Deal in Utrecht is dat ROC Midden-Nederland is aangesloten”, vult Pot aan. “Voor ons was het niet meer dan logisch dat de mbo zou instappen. We zijn daarin de eerste van de steden. En dat werkt goed. Dat zie je in deze Challenge.” De aanleiding om meer te gaan samenwerken was de Campus Party in 2016 van hogeschool en universiteit, vertelt Zunderdorp. “In de Campus Party waren ook al challenges, maar dat was eenmalig. Door de City Deal subsidie kunnen we kijken hoe we dat vaker en systematisch kunnen organiseren en systematisch aan challenges kunnen samenwerken. We willen dat het verder dan één project onder één docent.”

Samenwerking in de regio

De City Deal sloot perfect aan bij de vele samenwerkingen tussen kennisinstellingen en gemeente die er al waren, zoals op het gebied van gezondheid. Zo kent Utrecht ook de Kennisalliantie Gezond Stedelijk Leven, Economic Board Utrecht, de City Deal Health Hub Utrecht, Utrecht Tech Community en de Aanpak Lerarentekort. “We werkten in Utrecht al heel intensief samen met de kennisinstellingen en de stad”, vertelt Zunderdorp. “Met de City Deal kregen we meteen de kans om dieper in te gaan op een aantal projecten, in de vorm van Challenges en Proeftuinen. Mooi was dat we meteen een aantal bijeenkomsten konden organiseren om de mensen hiervoor bij elkaar te krijgen. Dat leverde mooie discussies op over het betrekken van burgers, politiek en hoe we financiering bij elkaar konden krijgen. De verdieping in de samenwerking in de stad die is ontstaan door de City Deal is heel erg welkom.”

De finale van de Utrecht Mobility Challenge. Foto: Pieter Verbeek.

Proeftuinen en Challenges

Het afgelopen jaar zijn er vanuit de City Deal twee Proeftuinen georganiseerd, Rotsoord, waarbij bewoners werden betrokken bij stedelijke planning, en Elektrische Deelfietsen. Pot vertelt: “Het ging ons bij de Proeftuinen vooral om hoe we van elkaar konden leren en sneller en innovatiever konden werken. Het ging vooral om mensencontact. Tussen onderzoekers en bewoners. Hoe kun je tot die quadrupel helix samenwerking komen? Dat is namelijk typisch Utrechts. Hoe kun je vanuit die samenwerking tot een innovatie komen? We hebben gewerkt aan verbreding van het netwerk, aan leervragen over financiering van de proeftuinen, aan hoe we bewoners betrekken en aan bestuurlijke experimenten.”

Bronne Pot. Foto: CDA De Bilt-Maartensdijk.

Daarnaast zijn er twee Challenges georganiseerd, waarbij studenten van de Universiteit Utrecht, Hogeschool Utrecht en ROC Midden-Nederland samenwerken in interdisciplinaire teams. Gezamenlijk zetten ze hun kennis en ervaring in om vernieuwende en passende oplossingen te ontwerpen voor bewoners in de regio Utrecht. Naast de Utrecht Mobility Challenge was dat vorig jaar november de Healthy Living Challenge. Daarin zijn de studenten op zoek gegaan naar manieren waarop Utrechters meer invloed kunnen én willen krijgen op hun eigen gezondheid en geluk. Aan de hand van ontwerpmethoden als design thinking en gedragsontwerp en met behulp van inzichten over gezondheidsvaardigheden en positieve gezondheid, hebben ze een week lang aan oplossingen voor Utrechters gewerkt. Drie onderwerpen kregen daarbij speciale aandacht: gezond opgroeien, vitaal oud worden en de gezonde leefomgeving. De Challenge Healthy Living was ook een mooie samenwerking met een andere City Deal, Health Hub. De partners in de Health Hub traden op als opdrachtgever voor deze Challenge.

De subsidie van de City Deal Kennis Maken is ingezet door gemeente en kennisinstellingen om de doorontwikkeling van Challenges als onderwijskundig gevalideerde en duurzame onderwijsvorm te bevorderen en om het lerend vermogen van samenwerking in proeftuinen en experimenten in de stad te vergroten. Zunderdorp: “Daarmee dragen de partners bij aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in de regio Utrecht. Door gebruik te maken van de omgeving van de stad, benutten we kennis en vaardigheden van studenten, docenten en onderzoekers om bij te dragen aan maatschappelijke vraagstukken.”

Professioneler

En nu dat de projecten zijn afgerond, wat voor plannen heeft de City Deal voor het komend jaar? Pot: “We hebben nieuwe subsidie aangevraagd. We hebben nog wat vraagstukken liggen waar we nog geen antwoord voor hebben. We willen activiteiten als de Proeftuinen en Challenges systematisch blijven doen. Studenten én docenten vinden het fantastisch. Het is een goede weg voorwaarts. Bij de eerste fase hebben we heel veel kunnen proberen. Met de tweede fase, met de nieuwe subsidie, willen we het verder uitbouwen en professioneler en meer planmatig worden.”

Waar helpt de City Deal dan bij?  Bijvoorbeeld meer training van docenten en begeleiding van de Challenges, vult Zunderdorp aan. “Er is verdieping nodig. Wat vraagt het van de begeleiders, op welke leerdoelen focus je en welke leeractviteiten onderneem je daartoe? Ook willen we een bredere groep docenten betrekken, en het meenemen naar het reguliere onderwijs met als doel de kwaliteit van het onderwijs te versterken. Docenten krijgen steeds meer een coachende en begeleidende rol. Studenten maken meer kennis met partners zoals Rijkswaterstaat en gemeente.  Voor het komende jaar willen we daarom meer ruimte voor het trainen van docenten en netwerkvorming: meer partijen erbij betrekken, ook bedrijven en bedrijfsnetwerken. Ten slotte willen we ook na een Challenge de beste innovatieve oplossingen verder brengen. Kunnen we bijvoorbeeld oplossingen die uit een Challenge voortkomen door studenten door laten ontwikkelen in een incubator?

Rijkswaterstaat in Utrecht

Rijkswaterstaat was opdrachtgever van de Utrecht Mobility Challenge. Foto: Pieter Verbeek

Universiteit Twente wil nog meer aan de slag met vraagstukken uit samenleving

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De Universiteit van Twente wil de samenleving versterken met duurzame oplossingen. Daarnaast wil ze de ultieme people-first technische universiteit van Nederland worden. Die ambities staan in de nieuwe strategie en visie Shaping 2030, die in december voorligt voor goedkeuring. Mirjam Bult, vice-voorzitter Commissie van Bestuur, vertelt er meer over.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Organisatie & Sturing en Studenten.

In de nieuwe visie en strategie staat maatschappelijke relevantie hoog in het vaandel. Betekent dat een nauwere band met de regio?
Bult: “De band met de regio is van oudsher al heel sterk. De UT heeft het bestaan als universiteit zelfs te danken aan die regio. We zijn namelijk in 1961 opgericht om bij te dragen aan het nieuwe economische profiel waar de regio aan werkte. Na de teloorgang van de textielindustrie in de regio Twente heeft de regio ingezet op een kennisintensief profiel, waarbij hightech voorop staat, later ook met een oriëntatie op het medisch domein. We hebben als universiteit ons sindsdien altijd onderscheiden door techniek te integreren met sociale wetenschappen. Kortom, de UT blijft regionaal relevant, ook in de nieuwe missie, visie en strategie.”

Jullie hebben nu uitgesproken meer een people-first universiteit te willen zijn. Wat houdt dat in?
“Dat betekent dat de technologie waarmee we bezig zijn positieve impact moet hebben op de hele samenleving. Nieuwe technologie leidt soms tot een sociale tweedeling: niet iedereen profiteert er evenveel. In onze nieuwe missie en strategie willen wij werken aan gelijkheid daarin. Meer dan andere regio’s in ons land kent Twente een heel breed sociaal profiel. We hebben zowel een grote groep minder bedeelden in onze samenleving, als een groep goedbedeelden en alles daar tussen in. Die betrokkenheid zie je terug bij de wetenschappelijke medewerkers van onze universiteit. Ze hebben bereidheid om iets te doen in de regio. Of het nu gaat om het geven van een lezing of de handen uit de mouwen te steken voor regionale activiteiten of culturele voorzieningen. Onze topwetenschappers leveren echt een bijdrage. Dat zit diep in hun drijfveren.”

Wat zijn actuele vraagstukken waar jullie bij aansluiten?
“Wereldwijd zijn er drie grote trends waar we ons als universiteit op richten: een eerlijke samenleving, een duurzame samenleving en een digitale samenleving. In die trends hebben we drie kernwaarden bekrachtigd. Ten eerste is ondernemerschap al langer onderdeel van onze identiteit. Bij het helpen en ondersteunen van mensen gaat het over moed en lef tonen en risico’s durven nemen. De tweede kernwaarde is inclusief. Het beste werk lever je als universiteit als er diversiteit is onder je studenten en medewerkers. Van leeftijd, gender tot afkomst.  Daarin hebben we geïnvesteerd als universiteit. Nu moeten ervoor zorgen dat al die diversiteit één community wordt. Dat gaat namelijk niet vanzelf. De derde kernwaarde is openheid. We willen een netwerkorganisatie zijn, samen met partners als het ROC en de Saxion Hogeschool. We zien echt toegevoegde waarde van elkaar. Samen willen we optrekken bij een leven lang leren in brede zin. Mbo-studenten kunnen bijvoorbeeld ook een vervolgopleiding doen op de universiteit en andersom vinden sommige universiteitsstudenten het leuk om zich op het mbo te bekwamen in een heel ander vak. Het motto hierbij: community over campus.”

Wat houdt dat in?
“We zoeken waar we nodig zijn. Onze campus is onze homebase maar we willen daar zijn waar we nodig zijn. Zo hebben we in Amsterdam samen met de VU een opleiding werktuigbouwkunde opgezet. Er was daar heel veel interesse in technische opleidingen en het is belangrijk voor Nederland dat we mensen in de techniek blijven opleiden. Maar studenten in de brede regio rondom Amsterdam gaan niet graag op kamers buiten de Randstad. Omdat je ze wel wilt bereiken zijn we dit jaar dus gestart met deze gezamenlijke opleiding. We kijken ook naar andere plekken in Nederland waar we kunnen helpen om een onderwijs- of onderzoeksbehoefte in te vullen.”

Wat houdt de strategie Shaping 2030 in?
“We hebben drie strategische doelen: shaping society, shaping connections en shaping individuals. Met het eerste doel willen nog meer onderwijs en onderzoek richten op complexe vraagstukken die spelen in de samenleving. We willen meer vraagstuk georiënteerd werken. Daarin zien we een duidelijke koppeling met de eigen motivatie van de studenten.”

Wat voor motivatie?
“Zij vinden purpose heel belangrijk. Jonge mensen zijn bezig met vragen als waar ben ik van, of voor. Wat ga ik bijdragen aan de maatschappij in plaats van alleen maar werken aan betere winstgevendheid van een bedrijf? Ik heb echt het gevoel dat jongeren nu dat veel sterker hebben dan andere generaties. Een groot deel van onze studentenpopulatie in ieder geval wel. Het is belangrijk dat we duurzaamheid als een van onze thema’s hebben gekozen. Hier willen studenten zich voor inzetten. Als je geen invulling aan dit thema geeft is je universiteit niet aantrekkelijk voor studenten.”

Wat hebben jullie voor ogen met shaping connections?
“Hoe zorg je ervoor dat je daar bent waar je nodig bent. We zoeken de samenwerking op met andere locaties dan Enschede. We hebben het ook over digitalisering, maar ook over internationale samenwerking. Hoe maken we ons onderwijs en onderzoek beschikbaar in ontwikkelingslanden? De grootste toename van de vraag naar hoger onderwijs is immers daar te vinden. We leiden al mensen op uit die landen. Ze volgen bij ons een vervolgopleiding, om in hun land van herkomst hun kennis in te zetten voor de lokale economie en zo een positieve impact hebben. Voor deze capacity building hebben we inmiddels een groot netwerk.”

Wat houdt shaping individuals in?
“Hoe zorg je ervoor dat talent zich goed ontwikkelt? Een van de oorzaken van werkdruk bij ons wetenschappelijk personeel is dat ze te weinig tijd hebben voor reflectie. Waar ben ik mee bezig? Wat betekent het? Wat kan ik doen in een volgende stap? We willen voor onze medewerkers en studenten slow spaces opzetten, ruimtes creëren, -zowel fysiek als in je hoofd-, om tot meer reflectie te komen. Met de competentie om te reflecteren kunnen we ons mee onderscheiden. Het geeft mensen het vermogen zelf aan het stuur te staan van hun loopbaan of studie. Maar je moet het eerst leren.”

Wat heeft de samenleving hier allemaal aan? Wat voor rol speelt de burger?
“Citizen Science is een van onze speerpunten. Onderzoek moet veel meer gericht zijn op wat individuen daadwerkelijk willen. De oriëntatie op de burger moet groter. We gaan van een triple helix naar een quadruple helix, waarbij de gebruiker het onderwijs en onderzoek mee vormgeeft. Eind november heeft koning Willem-Alexander ons nieuwe Technical Medical Centre geopend. Daarin experimenteren we bijvoorbeeld met Citizen Labs. We willen echt aanwezig zijn in het ziekenhuis om de wensen van de patiënt te horen en ervoor zorgen dat we snappen wat de behoefte is. In de gesprekken met de koning hebben we hem verteld over het Twents ecosysteem, en hoe de samenwerking verloopt met het ROC, Saxion en het bedrijfsleven.”

Het betrekken van de samenleving lijkt echt iets van deze tijd. Je ziet het nu overal.
“Dat er meer oog is voor de samenleving en de band daarmee moet worden versterkt is absoluut een trend. Het position paper dat de VSNU onlangs uitbracht, stelt dat onderwijs en onderzoek niet de enige bijdragen zijn waarop je als wetenschapper moet worden beoordeeld. Ook hoe je in staat bent impact te maken, leiding te geven en anderen te inspireren tellen mee. Wij hebben ook een bijdrage geleverd aan dat position paper.”

Hoe past dit bij de City Deal Kennis Maken?
“Het sluit er naadloos bij aan hier in Enschede. In de nieuwe strategie hebben we zelfs bepaalde uitgangspunten uit de City Deal meegenomen, zoals hoe we de samenwerking met alle partners willen vergemakkelijken en verder willen vormgeven. We hebben de strategie in concept dan ook besproken met de gemeente, het college van B&W. Ook hebben we het ROC en Saxion om input gevraagd. Een van de dingen die we hebben geleerd van de City Deal is de toegevoegde waarde die het contact brengt wanneer de studenten van de verschillende opleidingen en instellingen samenwerken. Dat hebben we gezien in het Enschede Lab. Hier zijn studenten met vragen uit de wijk aan de slag gegaan. Ze leren hoe ze complementair zijn aan elkaar en werken met een bestaand probleem waarbij ook echt de eigenaren van zo’n probleem bij zijn betrokken: de wijkbewoners. Die inwoners krijgen weer een heel ander beeld van de student. Die kennismaking is heel waardevol.”

Het Woningabonnement verkent nieuwe grenzen

Een maandelijks abonnement op energiebesparende maatregelen. Dat is wat de City Deal Woningabonnement voor ogen heeft voor huiseigenaren. Deze financiering koppelen aan een woning blijkt echter lastiger vorm te geven dan gedacht. Toch zitten de partners in de City Deal zitten niet stil. ‘We zijn een aanjager voor nieuwe beweging.

In 2017 ging de City Deal Woningabonnement van start met een pilot. Huiseigenaren konden een abonnement nemen op energiebesparende maatregelen. Ze betalen daarvoor per maand een vast bedrag via een centrale organisatie aan de bedrijven die de voorzieningen aanleggen. De pilot in Deventer was een groot succes en de City Deal haalde veel media-aandacht.

Kredietwaardigheid

Ron St. Nicolaas.

Inmiddels heeft de werkelijkheid de ambitieuze plannen wat ingehaald. Het Woningabonnement loopt tegen ingewikkelde regelgeving aan, vertelt projectleider Ron Sint-Nicolaas. “Voordat je een contract kunt sluiten om per maand een bepaald bedrag voor energiebezuinigende maatregelen te betalen moet eerst het Bureau Kredietregistratie (BKR) je kredietwaardigheid hebben onderzocht. Welke ruimte heb je in je besteding? Heb je nog andere leningen? Zo’n BKR-toets duurt zeker een half jaar. En daardoor haken mensen af. Als je wilt wisselen van fossiele energieleverancier gaat dat wel zonder probleem. Het kan toch niet zo zijn dat het willen investeren in energiebesparing zoveel moeilijker is?”

Dat is inmiddels ook gesignaleerd in het Klimaatakkoord. Het ministerie van BZK voert een opdracht uit het Klimaatakkoord uit om de definitie van “woonlasten” zodanig op te rekken dat ook energiebesparing hier onder valt. In een werkgroep waarin ook de AFM, NIBUD, Vereniging van Banken samenwerken wordt dit uitgevoerd. De partners van de City Deal werken hier mee samen door ondermeer het aanleveren van knelpunten uit de praktijk.

Sint-Nicolaas: “We willen voorbeelden laten zien dat het mogelijk is voor alle Nederlanders om tegen maandelijkse betaling je woning energiezuinig te maken. De City Deal is tegelijk een aanjager voor nieuwe beweging. Binnen het partnerschap gebeurt van alles. Er worden nieuwe concepten bedacht en kennis uitgewisseld. Nieuwe partners hebben zich aangesloten, zoals de Achterhoek, Eindhoven, Vlaardingen en Almere, en daar zit veel dynamiek. Het partnerschap is dan ook een paraplu om informatie met elkaar te delen en samen een vuist te maken..”

Huurwoningen

In Deventer zitten ze verder ook niet stil. In een van de  wijken kijkt de gemeente hoe een abonnement werkt in combinatie met huurwoningen. Waar het Woningabonnement alleen gericht is op particuliere huiseigenaren, kijkt de gemeente hier naar het zogeheten gespikkeld bezit. “In Deventer is ongeveer de helft van de huurwoningen inmiddels particulier eigendom”, vertelt St. Nicolaas. “Hoe kunnen we hen een aanbod doen? En via hen de hele corporatie meekrijgen om een woonblok aan te pakken?”

Het is onderdeel van een groter project dat Deventer heeft opgezet samen met Apeldoorn, Zwolle en Zutphen: het project Transform. “We hebben gekeken naar hoeveel geld er omgaat in de wijken? En dan niet alleen de energierekening, maar ook onderhoud huurwoningen, openbare ruimte, mobiliteit, waterhuishouding, maatschappelijk vastgoed. Dat blijken miljoenen te zijn. In een wijk van Deventer met 11.000 inwoners gaat al snel 38 miljoen per jaar om. Met de betreffende partners zijn planningen naast elkaar gelegd en hebben we de vraag gesteld of het voor die wijk mogelijk is om een plan te maken voor energieneutraliteit dat over 25 jaar niet duurder uitkomt dan 900 miljoen euro? Dan weet je dat je het per maand kunnen betalen en bij financiers kunt lenen. De berekening  telde voor de 4 steden op tot een bedrag van  2,5 tot 3 miljard euro.”

Met dit idee zijn de vier steden (die elk een wijk van ca. 10.000 woningen hebben aangewezen) financiële partijen gaan benaderen. En met succes. Inmiddels heeft de Europese Investeringsbank interesse getoond. Ze zien het als een economisch rendabel project en zijn bereid te helpen. Afgelopen juni is een delegatie in Luxemburg geweest om met de EIB afspraken te maken en op 8 oktober was een delegatie naar Brussel om opnieuw het verhaal te doen. De Europese Commissie is namelijk erg geïnteresseerd, aldus Sint-Nicolaas. “Ze zijn in Brussel op zoek naar haalbare oplossingen voor de energiedoelen. Uiteindelijk willen ze natuurlijk resultaten boeken. De herkenbaarheid en zichtbaarheid van ons project spreekt hen aan.” In eigen land doen de provincies Overijsel en Gelderland mee, pensioenfondsen en het Rijk met InvestNL.”

Wijkabonnement

Waarom dit verhaal? Om een dergelijke grootschalige aanpak naar bewoners haalbaar en betaalbaar te maken wordt het zogeheten Wijkabonnement geïntroduceerd. Dit zijn arrangementen op wijkniveau. Daarbij kunnen bewoners naast energieoplossingen (in de woning, in een warmtenet, in energieopwek/opslag) ook kiezen uit maatregelen voor mobiliteit, auto opladen of speelvoorzieningen maar ook voor financiering. Er zit vrijheid in het aanbod, benadrukt Sint-Nicolaas.

“Je kan ook alleen kiezen voor isolatie van je huis, of zelf betalen of helemaal niet mee doen. Als je meedoet, dan betaal je daarvoor een maandbedrag. Deze Woningabonnement-gedachte op wijkniveau wordt inmiddels gezien als een eigentijds alternatief voor allerlei bestaande financieringsperikelen. De rode draad hierbij is hetzelfde als bij het Woningabonnement: eenvoud, betaalbaarheid en vrijheid om te kiezen. Alle vier de steden huldigen de stelling dat we af willen van subsidie gestuurde oplossingen. Het geld dat omgaat in een wijk kan de boel regelen. We zijn wat tegendraads, je geeft niet meer geld uit dan in de portemonnee van de mensen.”

Het succes van de Wijkabonnementen is precies wat de energietransitie nodig heeft, stelt Sint-Nicolaas. “Er heerst een wat negatieve tendens als het gaat op de oplossingen voor maandbetaling van particuliere huishoudens. Wij willen aantonen dat het wel degelijk past in de portemonnee en dat het kan met een vast bedrag per maand. Wat wij beloven is dat wat particulieren, netbeheerders, corporaties, gemeenten en andere partijen in een wijk stoppen op langere termijn wordt terugverdiend. Zo is een wijk een eigen business case. Ook belangrijk is dat we op deze manier de energietransitie dicht bij de mensen brengen. Het is jouw wijk, jij mag het invullen. Van arbeiderswijk, bloemkoolwijk tot probleemwijk. Hiermee versterken we alle door de partners opgedane ervaringen uit de City Deal en komen tot echt werkende oplossingen.”

Compact bouwen met een afwisselende plint

De enorme bouwopgave dwingt gemeenten tot het maken van lastige keuzes: ga je binnen of buiten de stad bouwen? Ofwel: ga je de hoogte of het groen in? En wat betekent dit voor de leefbaarheid? Tijdens de Dag van de Stad werd hierover heftig gedebatteerd onder leiding van Roderik van Grieken van het Nederlands Debat Instituut. Daan Zandbelt mocht als Rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving het debat inleiden en daarnaast een college geven over de Metro Mix.

Vanuit zijn woonplaats Rotterdam kwam Daan Zandbelt op de racefiets naar de Dag van de Stad in het World Forum in Den Haag. “Voor mij is fietsen vooral een vorm van ontspanning”, zegt de Rijksadviseur. “Daarnaast is het een mooie manier om stad en landschap te doorkruisen en op een hele andere manier te zien. Ik heb met mijzelf afgesproken om in vier jaar 10.000 kilometer te fietsen. Daar trek ik een keer in de week een halve dag voor uit. Op de fiets maak ik een mooie doorsnede van Nederland. Zo meet ik permanent de temperatuur in ons land. Dat kan ik weer goed gebruiken in mijn werk.”

Duurzame mobiliteit is een van de vraagstukken waarover Zandbelt zich als Rijksadviseur buigt. “We moeten een miljoen woningen bouwen, onze landbouw verduurzamen, ‘Parijs halen’ en ons aanpassen aan klimaatverandering. Het zijn spannende opgaven, waar niet iedereen enthousiast over is. Als College van Rijksadviseurs zien we die opgaven echter als de motor om samen Nederland een leuker en fijner land te maken. We willen ze daarom combineren met kleinere dagelijkse problemen en hopen dat mensen hieraan samenwerken om voor zichzelf uiteindelijk iets fijns te bereiken. Een voorbeeld is dichter bij je werk wonen, zodat je op de fiets naar je werk kunt. Zo combineer je gezond bewegen met je werk in plaats van in de file te staan.”

Een afwisselende plint als kwaliteit

Op de Dag van de Stad is Zandbelt betrokken bij het Open College ‘Metro Mix – Hoe gemengde (hoog)stedelijke milieus met meerwaarde voor Nederland te ontwikkelen’. “De vraag hoe we wonen en werken kunnen mengen staat daarin centraal. Bepaalde vormen van wonen, werken, winkels, kantoren en onderwijs kun je goed mengen in de wijken. Dat levert een levendig gebeuren op én bespaart ruimte en mobiliteit. We zijn het alleen nog niet gewend. Ook onze wetten en regels zijn nog zo georganiseerd. In de Metro Mix willen we niet alles op elkaar stapelen in één gebouw, maar verschillende gebouwen naast elkaar zetten. Die worden verbonden door de straat, maar hebben wel een sterk afwisselende plint of begane grond. Zo heb je bijvoorbeeld een koffiehuis naast een kinderopvang en winkels. Dat levert een prettige stad op.”

Volgens Zandbelt is het bovendien belangrijk een mix van mixen te maken. “Het kan niet overal gezellig zijn. Want niet elk gebied kan hetzelfde eruitzien. We moeten de gebieden niet inrichten op basis van functie, maar op basis van kwaliteit. We hebben daarvoor een raamwerkplan bedacht met drie zones: reuring, rust en ruis. Overal wordt gewoond en gewerkt, maar de eerste zone kent vooral levendigheid, de tweede meer ruimte voor groen en water en de derde meer lawaai en rommel. Daar kun je bijvoorbeeld wonen als je een muziekstudio of bedrijf aan huis wilt. Of als je het niet erg vindt om naast een bakker te wonen. Deze drie stadssferen kunnen bij elkaar passen in hetzelfde stadsdeel.”

Compact bouwen binnen en buiten de stad

Bij het Lagerhuisdebat leidt Zandbelt twee stellingen in – lokale woonwensen moeten nooit het leidend criterium zijn bij het bepalen waar gebouwd wordt én het is altijd schadelijk wanneer woningbouw andere stedelijke functies verdrijft. Hij schetst daarvoor een geschiedenis van de nieuwe woningbouw in Nederland. Zo vertelt hij over het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM). “Die beweging pleitte in 1933 voor licht, lucht en ruimte in de woonomgeving en het scheiden van functies. Uiteindelijk is dat het rolmodel geworden voor de Nederlandse ruimtelijke ordening en onze lange traditie van functiescheiding.”

De bouwopgave wijkt volgens Zandbelt sterk af van wat de traditie voorschrijft. “We moeten nu niet voor gezinnen bouwen, maar voor een- en tweepersoonshuishoudens. Onze ideeën over wonen zelf zijn daarnaast veranderd. We werken vaak thuis, verhuren weleens een deel en vinden het leuk als er werkgelegenheid in de buurt is. Wonen kan compacter; je kunt nu op 50m2 met dezelfde kwaliteit wonen als op 70m2. Je hoeft geen skispullen meer op zolder te bewaren of een boekenkast te hebben. En je kunt met woningbouw gedrag verder veranderen. Als je bijvoorbeeld de stedelijkheid verhoogt, verandert daar het mobiliteitsgedrag en gaan mensen eerder wandelend of fietsend naar werk.” De deeleconomie, technologische ontwikkelingen en veranderend gedrag brengen dan ook nieuw perspectief volgens Zandbelt voor de woningbouwopgave.

“Deze ontwikkelingen zorgen dat je niet per se de hoogte in hoeft. Je kunt juist heel compact bouwen, binnen én buiten de stad. In het groen én met behoud van leefkwaliteit.”

Terugblik

In ruim honderd last lectures, Stadssafari’s, pecha kucha’s, debatten, ontwerpateliers en andere sessies kwamen alle belangrijke stedelijke opgaven aan bod. Het aanbod was zo groot dat we helaas niet alles kunnen laten zien. Maar met deze terugblik krijgt u wel een beter beeld:

 

Gastgemeente Dag van de Stad 2020 gezocht!

Wilt u zich met uw stad inzetten om de Dag van de Stad 2020 tot hét onmisbare evenement voor stedelijke professionals te maken? Laat het ons weten en dien een bidbook in!

 

Partners City Deal Tilburg werken samen op basis van gelijkwaardigheid

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van armoede, duurzaamheid tot sociaal ondernemerschap. In Tilburg hebben de gemeente, Fontys Hogescholen en Tilburg University hun kennis en expertise gebundeld om lokale maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Op de landelijke Kennisdelingsdag in Den Bosch trof het kernteam van de City Deal in Tilburg elkaar. Rob van den Hurk van de gemeente, Cindy Ras van Fontys en Jolien Peeters van de Universiteit van Tilburg vertellen over de stand van zaken rond de City Deal in de zesde stad van Nederland. ‘We moeten kijken naar de belangen van de ander.’

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Interne Verbinding en Externe Verbinding.

Wat houdt de City Deal-samenwerking in Tilburg in?
Van den Hurk: “De stad werkt al langere tijd samen met Fontys en de universiteit, eigenlijk al zolang die instellingen bestaan. Dat gaat vaak op projectbasis, op individuele basis, op basis van relaties. Hoe belangrijk die relaties ook mogen zijn, we willen nu dat er meer samenhang komt in de huidige activiteiten en uiteindelijk het totaal aan activiteiten en projecten naar een hoger niveau tillen. En dat we langer op termijn samenwerken op basis van een partnership. Voorheen gebeurde dat voornamelijk op basis van opdrachtgever en opdrachtnemerschap. De gemeente had een potje met geld, daarmee gingen de hogeschool en universiteit onderzoek doen. Er werd een rapport geproduceerd, dat kwam bij de gemeente terecht en dan werd er wel of niet iets mee gedaan. Nu willen we op lange termijn de samenwerking aangaan, ook op strategisch niveau, zodat we een aantal weerbarstige vraagstukken binnen de stad gezamenlijk kunnen aanpakken. Op basis van gelijkwaardigheid.”

Cindy Ras, Rob van den Hurk, Jolien Peeters.

Een echt partnerschap dus?
Ras: “Ja. Wat je ziet is dat er voorheen rond een groot vraagstuk er bij de universiteit aan wordt gewerkt en ook binnen Fontys. Daar zat niet altijd samenhang in. We wisten niet van elkaar wat iedereen precies deed. Daar helpt de City Deal bij. De onderzoekers van beide instellingen gaan nu samen met de gemeente kijken hoe we het probleem goed kunnen oppakken. Wat willen we precies onderzoeken en wie doet al wat? Wat zijn best practices? Hoe kunnen we studenten erbij betrekken? Samen kun je veel snellere slagen maken. Je bent op dezelfde onderwerpen bezig, en daar versterk je elkaar in.”

Hoe dragen de kennispartners precies bij aan weerbarstige problemen in de stad?
Van den Hurk:  “Sommige vraagstukken bestaan al decennia, of zelfs al eeuwen. Denk aan armoede. Geen enkele stad kan daarvoor een eenvoudige oplossing bedenken. Ze zijn vaak heel complex. Er komt onderzoek bij kijken maar ook een heel instrumentarium aan interventiemogelijkheden. Geen enkele andere partner heeft meer kennis in huis dan deze twee partners. Van de gedragswetenschappelijke kennis van de universiteit tot het strategische programma van Fontys dat heel erg leunt richting de grote problemen, waarmee Tilburg te maken heeft.”

Wat zijn concrete projecten die dankzij de City Deal zijn opgezet?
Ras: “We zijn in de City Deal nu vooral gefocust op social venturing en duurzaamheid.  Dat gaat om bevorderen van sociaal ondernemerschap en daar zagen we dat er in de gemeente al heel veel regelingen en initiatieven waren, bij ons en bij de universiteit. Die partijen hebben elkaar steeds meer weten te vinden om in gezamenlijkheid actief te zijn en grotere bijeenkomsten te organiseren.”
Peeters: “We werken hierbij samen met Braventure vanuit de economische opleidingen van Tilburg University en Fontys Hogescholen. We organiseren bijvoorbeeld de komende twee maanden een aantal inspiratiesessies, waarbij we jonge ondernemers helpen en inspireren in hun startersfase om hun onderneming vorm te geven. Dat doen we samen met Station 88, een lokaal ondernemerscentrum. Dat loopt heel goed. We hebben een mooie start van een programma neergezet.”

De Universiteit Tilburg en haar omgeving.

Ras: “Het andere project heet Innovatieve wijkaanpak Knoop Universiteit/Dubbele Duurzaamheid. Daarmee willen we de sociale problematiek in de wijk rondom de universiteit aanpakken. Het gaat om vraagstukken als leefbaarheid, armoede, schulden, werkeloosheid, samenleven, jeugd, ouderen en eenzaamheid. De opgave wordt dubbele duurzaamheid genoemd omdat we vastgoedontwikkeling rondom de universiteit integreren met deze sociale vraagstukken. Dat is allemaal in ontwikkeling. Daarmee sluiten we aan op de strategie van het samenwerkingsverband Knoop Tilburg University Campus, waarin naast de gemeente en universiteit ook woningcorporaties zitten.”

Jullie werken dus als gelijkwaardige partners. Hoe zie je dat terug?
Ras: “De gemeente heeft echt behoefte om dat met ons én met studenten te doen. Tilburg is een studentenstad dus die wil je ook echt bij het beleid betrekken, in de hoop dat ze zich ook blijven wonen. Voor studenten die nu studeren en met de vraagstukken aan de gang gaan hoe mooi is het als je een echte bijdrage kunt leveren. Studenten vinden purpose heel belangrijk, dat je ook met andere studenten in aanraking komt, of met mensen die bij de gemeente echt aan de problematieken werken of echte burgers, wie het dagelijks meemaken. Niet alle gemeenten praten echt met de burgers. Tilburg doet dat goed.”

Van den Hurk: “Van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek tot praktijkgericht onderzoek. We hebben het allebei nodig om tot verschillende oplossingen te komen. In de City Deal valt dat heel mooi samen. De kunst is om alleen daar waar het kan de organisaties te laten samenwerken. Ieder op zijn eigen manier probeert waarde toe te voegen aan onderzoek. Een van de leerprocessen waar wij nu in zitten is dat wij heel erg moeten kijken naar de belangen van onze partners. Als wij een vraag stellen, een probleem willen oplossen, moeten we kijken of het de universiteit ook wat oplevert. Dan denken we verder. Het onderzoek dat we laten doen moet ook passen in het portfolio van de hoogleraar, van de onderzoeksgroep, zodat die ook er goede sier mee kan maken, bijvoorbeeld in internationale tijdschriften. Als wij daaraan kunnen bijdragen dan doen we dat.”

School voor Journalistiek, Fontys.

Wat is de governance structuur achter de City Deal?
Peeters: Wij zijn kernteam namens de partners. We hebben nog twee werkgroepen die op echt op de twee thema’s zitten en we denken aan een derde om kennisdeling verder te bevorderen en nog meer mensen aan elkaar te koppelen vanuit die instellingen.

Als je in de toekomst kijkt wat is dan je ideale plaatje voor de samenwerking over vier jaar?
Ras: “Dat we onze ambitie hebben waargemaakt en echt een langdurige samenwerking zijn aangegaan.”
Peeters: “Voor mij is het dat we vooral veel verbindingen hebben gelegd. Het hoeft nog niet eens concrete projecten te zijn. Soms is het al voldoende dat mensen elkaar weten te vinden.”
Van den Hurk: “Ik werk voor het college en wethouders zijn politici. Daarom kijk ik meer wat op korte termijn winstpunten zijn. Maar het fijne van de partners in de samenwerking is dat we elkaar steeds meer begrijpen en dat je weet dat dit een dynamiek is. Je verstaat elkaars taal, weet hoe de hazen lopen. Dat helpt wel om grip te krijgen op je werk.

Breda onderzoekt toekomst van de stad in Urban Living Lab

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Dit jaar is ook Breda gestart met de City Deal Kennis Maken. Op initiatief van een van de partners, Avans Hogeschool, is gestart met het Urban Living Lab. Daarin gaan studenten, docenten en onderzoekers samen met de gemeente Breda, ondernemers en bewoners onderzoek doen naar de toekomst en ontwikkeling van de stad. Marcel de Heer, beleidsmedewerker bij de gemeente, vertelt meer.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Cultuur & Communityvorming en Externe Verbinding.

Medio september vond de officiële aftrap plaats van het Urban Living Lab. Het is gestart als een multidisciplinaire samenwerking tussen de Avans Academies voor Gezondheidszorg, Engineering & ICT en Marketing en Ondernemerschap, maar uiteindelijk zullen meer opleidingen, ook andere hbo- en mbo-instellingen, aansluiten. Voor nu gaan de komende maanden honderden studenten onderzoek doen rond grote vraagstukken waarmee Breda kampt. Het thema vitaliteit staat daarbij centraal. Hoe zorgen we voor vitale inwoners? Hoe houden we de stad aantrekkelijk voor mensen van alle leeftijden? Hoe kan Breda bedrijven aantrekken en het groeipotentieel van start-ups benutten? Hoe kunnen we technologie, zoals robotica en data inzetten om de stad en infrastructuur te verduurzamen?

Vraagstukken ophalen

Dit project loopt al enige tijd in experimenteerfase, vertelt Marcel de Heer. De inspiratie kwam van een Finse universiteit, waarmee Avans een samenwerking heeft lopen. “Nu zijn we echt grootschalig van start. Het is een mooie manier van vraagstukken ophalen uit de stad en van het verbinden van onderwijs, studenten en onderzoekers. We zijn met allerlei verschillende stakeholders in gesprek over hoe we het samen vormgeven. Naast de gemeente zijn dat ook thuiszorginstellingen en het Amphia ziekenhuis hier in Breda, maar ook het mbo en een vo-school. Ook zijn we aan het kijken naar een goede locatie voor het Urban Living Lab. Een aantal bedrijven heeft nu opdrachten neergelegd en dat gaan we verder uitwerken. Om de stad toekomstbestendig te maken en een antwoord te vinden op verstedelijking en klimaatverandering moeten we anders acteren. Met het Urban Living Lab bouwen we aan een community van studenten, bedrijven, overheid en inwoners en met die community leveren we een grote bijdrage aan het welzijn van de regio en stedelijke innovatie.” Er zijn momenteel ook gesprekken met BUas, Breda University of applied Sciences, en Curio (voorheen ROC West-Brabant) over de wijze van samenwerken binnen het Urban Living Lab.

De kick-off van het Urban Living Lab.

Innovatie

De gemeente Breda lanceerde onlangs een nieuwe economische visie, die onder meer heel duidelijk het belang benadrukt van innovatie. “Dat willen we echt meer gaan faciliteren en stimuleren in de stad”, licht De Heer toe. “We willen het vormgeven in proeftuinen in de stad. Dat sluit mooi aan bij dit Urban Living Lab. Ook vanuit de City Deal gaan we met innovatie aan de slag met de partners, dus dat sluit ook mooi aan op die visie.” In januari opent het Urban Living Lab op een tijdelijke locatie haar deuren, de Koepel, de beroemde voormalige gevangenis. Uiteindelijk moet het Lab een nieuwe locatie krijgen, waar nu nog naar wordt gezocht. “We willen straks daaromheen echt een innovatiedistrict opzetten hier in de stad, een soort broedplaats van innovatie waar de koppeling plaatsvindt met startende ondernemers, misschien wel student-starters. Het moet leiden tot nieuwe bedrijvigheid.  Door onderwijs aan te haken, net als partners met vraagstukken, willen we zo’n beweging op gang krijgen.”

De focus van Breda bij innovatie ligt op het toepassen van technologie, bijvoorbeeld robotisering of artificial intelligence. De Heer: “Hoe geef je dat handen en voeten, hoe krijg je de partijen bij elkaar? Wat voor vraagstukken liggen er, wat voor technologie? We brengen een aantal bedrijven bij elkaar om te kijken hoe we robots kunnen inzetten op andere plekken of hoe we ze een stap verder krijgen.”

Dat sluit volgens hem mooi aan bij de City Deal en het doel om meer studenten te betrekken bij de stad en onderwijsinstellingen beter te laten samenwerken, waaronder het mbo. “We hopen echt dat uit het Lab een beter innovatieklimaat ontstaat en de onderlinge samenwerking verbetert. Er gebeurt al veel projectmatig in de stad. Nu met de City Deal kunnen we dat meer programmatisch maken. We kunnen gaan kijken hoe we het gaan verduurzamen en een aantal jaren kunnen samenwerken aan één thema. We willen echt kennis gaan stapelen, kennis verrijken op verschillende niveaus. Met als doel meer impact krijgen in de stad. Dat is de opdracht van onze bestuurders. Meer impact betekent dat iedereen er beter van wordt: de stad en haar inwoners, de studenten en de onderwijsinstellingen. Het is mooi als we de problemen in de stad oplossen met jonge mensen die zich straks na hun studie ook hier vestigen.”

Field Labs

Een onderdeel van het Urban Living Lab is dat er op verschillende plaatsen in de stad Field Labs zijn gestart. Deze onderzoeksomgevingen ‘in de echte wereld’ zijn een plek waar innovaties ontwikkeld en getest kunnen worden. Zo moet Breda Robotics een broedplaats worden voor robotica en automatisering. Bedrijven kunnen hier samen met andere bedrijven, studenten en tech start-ups werken aan innovaties en prototypes. De gemeente is nog op zoek naar een locatie, maar zij zitten vanaf januari alvast in De Koepel. In een ander Field Lab onderzoeken studenten samen met  bedrijven hoe het Bredase Studentensportcentrum Bress energieneutraal kan worden gemaakt. In het Field Lab Circular business & ondernemerschap ondersteunen Avans-studenten statushouders bij het opzetten van hun eigen bedrijf met coaching, marktonderzoek en acquisitie.

De kick-off van het Urban Living Lab.

City Deal Kennis Maken Breda

Het Urban Living Lab is een  belangrijk project van de City Deal Kennis Maken Breda om duurzame samenwerking in de stad te bevorderen. Uiteindelijk wil de stad een verrijkte leeromgeving worden voor studenten. Met meer samenhang en meerwaarde voor de betrokken partijen en voor de stad. Sinds begin dit jaar zijn de partners bij elkaar gekomen in een aantal bijeenkomsten onder de naam ‘CDKM Onderwijs Cafés’. “Hier hebben we informatie met elkaar gedeeld en gekeken welke projecten we willen oppakken”, vertelt De Heer. “Vanuit die kennismaking willen we toe naar meer gezamenlijk kennis máken. Het thema daarbij is dus vitaliteit.”

Volgend jaar zomer is er een mooie kans voor de uitrol van projecten, wanneer in Breda een etappe plaatsvindt van de Spaanse wielerwedstijd La Vuelta, -de Ronde van Spanje. De Heer: “Dat is een mooie aanjager voor nieuwe projecten die we kunnen koppelen aan het thema vitaliteit. Denk aan meer beweging en gezonde voeding. Sinds september zijn groepen studenten in opdrachten ideeën daarvoor aan het uitwerken, waarvan een aantal volgend jaar worden uitgevoerd. Denk aan een Cycling Dinner, een waterfietsrace, Cycling Lab of Sportleerbedrijf Breda. Daarnaast hebben we lopende trajecten waarop we aansluiten zoals Jongeren Op Gezond Gewicht en Rookvrije Sportkantines. De Vuelta kan daarvoor als vliegwiel dienen. Het is echt mooi dat we die naar de stad hebben gehaald. Er gebeurt, behalve die week, vanaf 100 dagen daarvoor al van alles.”

De City Deal biedt de stad een hele mooie kans om te experimenteren, vindt De Heer. “Dankzij de City Deal en de Landelijke Kennisdelingsdagen heb je de gelegenheid om ook de ervaringen van andere steden te leren kennen. Ook kun je die spiegelen op de intervisiebijeenkomsten. Ik zie dat er veel van elkaar wordt geleerd. We zijn dan ook hartstikke blij met de City Deal. Alle lof daarbij voor Rowinda Appelman. Ze betrekt ons er erg bij en organiseert veel activiteiten. We zijn nu in afwachting van de nieuwe subsidieaanvraag. We hebben plannen genoeg hier in Breda.”

De kick-off van het Urban Living Lab.

‘Het Hoger Onderwijs redt de bieb, of andersom’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Net als in andere steden staat ook in Amsterdam de bibliotheek onder druk door dalende bezoekersaantallen en bezuinigingen. Maar ook de bieb is een kennisinstelling, dus waarom zou het hoger onderwijs deze uit solidariteit niet helpen overeind te houden? Of uit welbegrepen eigenbelang? Rob Andeweg, programmamanager Hogeschool van Amsterdam, vertelt meer over de ontluikende samenwerking met de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA).

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Cultuur & Communityvorming en Externe Verbinding.

De functie van de bibliotheek wordt steeds ruimer. Op 26 vestigingen in de hoofdstad biedt de OBA niet alleen lees- en studiefaciliteiten aan, maar ook steeds meer een programmering, die gericht is op doelgroepen in de omgeving van de vestigingen en op kennisdeling. Daarvoor bestaat al jaren een losse samenwerking tussen onderdelen binnen de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en locaties van de OBA. Deze samenwerking is de afgelopen jaren steeds intensiever geworden en krijgt nu gestalte in de vorm van een structurele samenwerking.
Dat sluit helemaal aan bij de ambities van de HvA om als kennisinstelling meer zichtbaar én meer betekenisvol te zijn, vertelt Andeweg.

“Hoe kunnen wij meer onze kennis die we hebben inzetten om onze impact te vergroten en vraagstukken uit de stad en wijken mee te helpen oppakken? Wij zijn daar als Hogeschool van Amsterdam al heel ver mee. De stad is al langer voor ons echt een leeromgeving. Maar daar heb je ook fysieke plekken voor nodig. Het is logisch om dan aan te sluiten bij het netwerk van bibliotheekvestigingen in de stad om deze leeromgeving vorm te geven. Na vier jaar broeden en plannen uitwerken zitten we nu in de fase dat we op bestuurlijk niveau besluiten kunnen nemen om structureel partner te worden van de OBA. Nog in 2019 verwacht ik een positief besluit over de onderliggende business case en gaan we aan de slag.”

HvA studenten met buurtredactie in de openbare bibliotheek Linnaeusstraat, Amsterdam.

Buurtcampus

Dat betekent dat de komende maanden in meerdere bibliotheekvestigingen de HvA een Buurtcampus van start gaat, een leeromgeving voor studenten en onderzoekers, waarbij thema’s die in de wijk of breder in de stad spelen, centraal staan. De naam is nog een werktitel, benadrukt Andeweg, maar hij bekt goed. “Het College van Bestuur van de hogeschool heeft al groen licht gegeven om van start te gaan met drie pilots en ervaring op te doen zodat we kunnen zien hoe het er in het echt uit gaat zien. ”De eerste Buurtcampus gaat waarschijnlijk komende februari open in het stadsdeel Nieuw-West. Overigens hoeft de Buurtcampus niet per se één gebouw te zijn, benadrukt Andeweg. “Het kan om meerdere plekken zijn op loop- en zichtafstand, die zo dat campusgevoel geven.”

In de Buurtcampus organiseren de hogeschool en bibliotheek gezamenlijk programma’s rond vraagstukken. Er worden debatten georganiseerd, studenten zullen de resultaten presenteren van onderzoek dat zij hebben gedaan in de wijk en de bieb zal een etalagefunctie krijgen waarin zichtbaar wordt hoe bewoners samen met studenten en onderzoekers werken aan deze vraagstukken. Andeweg: “De Buurtcampus moet een plek worden waar kennis bij elkaar komt, zowel vanuit de wijk als vanuit de hogeschool. Dat kan leiden tot een debat, een boek, een video of fototentoonstelling. De bibliotheken bieden daarvoor dat podium. Daarnaast is de bibliotheek zelf ook een leeromgeving. Dat willen we verder faciliteren. Ze zijn vaak een toevluchtsoord voor studenten die daar rustig willen leren of werken. Daarnaast willen we ook extra faciliteiten bieden in de Buurtcampus die je ook in onderwijsgebouwen hebt. Zoals ruimtes waar je met je werkgroep terecht kunt, of met een groep onderzoekers kunt overleggen. Ook willen we ook een zichtbaar punt, een loket, bieden voor de wijkbewoners.”

Maatschappelijke waarde

Rob Andeweg.

Hiermee heeft de hogeschool al tien jaar ervaring. Op vier locaties in achterstandswijken in Amsterdam en Zaandam heeft de HvA al een Buurtwinkel voor Onderwijs, Onderzoek en Talentontwikkeling (BOOT) geopend. Deze buurtwinkels zijn een leeromgeving waarin studenten, docenten en onderzoekers van de HvA hun talenten kunnen ontwikkelen en werken aan grootstedelijke uitdagingen in de wijk. “Vanuit praktijkgericht onderwijs en onderzoek creëren wij maatschappelijke waarde door samen met bewoners, ondernemers en organisaties activiteiten en diensten in de wijk te ontwikkelen”, vertelt Andeweg.

“De studenten bieden hulp en advies aan wijkbewoners. Zo’n zeshonderd studenten per jaar doen hier ervaring op, en werken mee op juridische spreekuren, geven advies over huurachterstanden en schulden, en helpen met belastingaangiftes of nemen deel aan Keukentafel-projecten. Ze bieden dienstverlening aan, natuurlijk onder begeleiding van een schil van deskundigen. Dit willen we nu gaan integreren in de Buurtcampus. We willen dat studenten van alle opleidingen en faculteiten kennis en ervaring kunnen opdoen, dus zowel studenten van sociale en gezondsheidsstudies als bijvoorbeeld die van media-opleidingen of bouwkunde. Zo hebben we gewerkt met studenten van de minoren Radio en TV. Die hebben tien weken lang op een van de OBA-locaties een studio ingericht, waarin ze verhalen ophalen uit de wijk.”

Maakplaatsen

Een ander bestaand initiatief dat ook plek krijgt in de Buurtcampus zijn de Maakplaatsen, plekken waar kinderen uit de buurt hun creativiteit en digitale vaardigheden kunnen ontplooien. Acht van de 27 bibliotheekvestigingen in Amsterdam hebben inmiddels Maakplaatsen geopend, in samenwerking met de HvA, de Waag Society en Pakhuis De Zwijger. Andeweg: “Met een flinke subsidie van de gemeente zijn we twee jaar geleden begonnen om deze Maakplaatsen te openen in tien bibliotheken. De doelgroep hierbij zijn kinderen van zes tot veertien jaar die daar dan al samenwerkend aan maatschappelijke thema’s de zogeheten 21st Century Skills opdoen. Van hen wordt immers later verwacht dat ze over voldoende technische en digitale vaardigheden beschikken om mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt. Ook deze Maakplaatsen zijn een leeromgeving, waarbij studenten steeds integraler en multidisciplinair werken. Laat ze een half jaar meedraaien en maak ze coach en beheerder van deze Maakplaatsen. Als je het als vast onderdeel maakt van je curriculum, heb je zo een vaste stroom aan studenten.”

Meer dan alleen boeken uitlenen

Maar wat levert dit nu allemaal op voor de bibliotheken zelf? De bibliotheek doet al lang veel meer dan alleen boeken en dvd’s uitlenen, stelt Andeweg. “Volgens de wet heeft de bibliotheek verschillende functies, zoals het beschikken over kennis, het organiseren van debatten en het bevorderen van lezen en literatuur. Die laatste heeft natuurlijk de meeste aandacht, maar in Amsterdam wil de OBA nu meer die andere functies ook gaan organiseren. Ze werkt onder meer met doelgroepenbeleid. De bibliotheek moet meer een ontmoetingsplaats worden voor alle mensen uit een wijk, al die verschillende culturen en groepen moeten elkaar hier ontmoeten. Ook wil ze meer aandacht voor maatschappelijke thema’s, zoals laaggeletterdheid, eenzaamheid en gezond ouder worden. Wij als HvA zijn daarbij een logische partner.”

Door de samenwerking met het hoger onderwijs zal de bibliotheek meer capaciteit krijgen, verwacht Andeweg. “Dan kunnen we kijken naar verbreding van de openingstijden bijvoorbeeld. Wat is ervoor nodig om de bibliotheken ook ’s avonds en in het weekend open te houden? Kunnen studenten en docenten medebeheerders worden? Dat onderzoeken we. Ons gezamenlijk belang is om deze laagdrempelige en niet-commerciële plekken in de stad open te houden en er nog meer mensen mee te bereiken.”

Presentatie tijdens Kennisdelingsdag Den Bosch 2019.

Lessen voor publiek-publieke samenwerking

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Onderzoeker Sue-Yen Tjong Tjin Tai is voor het Rathenau Instituut bezig met een verkenning naar kennissamenwerking tussen overheid en kennisinstellingen. Op de kennisdelingsdag van de City Deal in Den Bosch deelde ze de eerste bevindingen. ‘Overheden mobiliseren kennisinstellingen om de nieuwe beleidsuitdagingen aan te kunnen pakken.’

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Meerwaarde & Vaardigheden en Externe Verbinding.

Democratie kan beter functioneren wanneer kennis beter wordt ingezet, stelt Sue-Yen Tjong Tjin Tai. Maar hoe komen kennis en beleid samen? Hoe organiseren we kennisecosystemen rondom de vragen van nu en overmorgen? Die vragen staan centraal in het verkennende onderzoek. De eerste voorlopige conclusie: beleidsmakers en kennisinstellingen zoeken elkaar steeds meer op om kennis voor publieke sector agenda’s te produceren.

Sue-Yen Tjong Tjin Tai

Kennisecosystemen

“We zijn geïnteresseerd in kennisecosystemen die ontstaan rondom beleidsagenda’s”, licht Tjong Tjin Tai toe. “Wat voor veranderingen vinden er plaats? Hoe komen kennis en beleid samen? Daar hebben we op ingezoomd. In de private sector zie je bijvoorbeeld dat grote bedrijven er steeds beter in slagen om universiteiten te mobiliseren als strategische kennispartner in kennisecosystemen rondom hun innovatieagenda’s. Hoe zit dat in de publieke sector? Hoe organiseert de overheid de kennisecosystemen rond de vragen van nu en overmorgen?” Om dat beantwoord te krijgen heeft het onderzoeksteam literatuuronderzoek gedaan, interviews gehouden, casestudies gedaan en bijeenkomsten georganiseerd.

Nieuwe manieren van samenwerken

De aanleiding voor het onderzoek was de trend in de maatschappij dat overheid en kennisinstellingen elkaar steeds meer, en op nieuwe manieren, lijken op te zoeken. In het verleden werkten overheden ook samen met kennisinstellingen, maar dat stond vooral in het teken van publiek-private samenwerking met het bedrijfsleven. De kennis was bedoeld om bedrijven innovatiever en concurrerender te maken. In de nieuwe samenwerkingsvormen zijn de kennisagenda’s van de publieke sector leidend. Tjong Tjin Tai: “De City Deal Kennis Maken is daar een goed voorbeeld van, maar ook initiatieven als kenniswerkplaatsen, Living Labs en het AMS Institute in Amsterdam. Waarom is men anders gaan samenwerken? Is er iets nieuws aan de hand? Waarom mobiliseren overheden universiteiten en hogescholen op deze manieren?”

Tjong Tjin Tai wil met dit onderzoek deze ontwikkeling van nieuwe manieren van samenwerken in beeld brengen. “We willen zicht krijgen op de opkomst van deze kennisgedreven samenwerking tussen universiteiten, hogescholen en overheden. Dat past bij de missie van het Rathenau Instituut om de publieke en politieke meningsvorming en besluitvorming over de maatschappelijke aspecten van wetenschap en innovatie te stimuleren. Wat zijn geschikte en verantwoorde manieren om universiteiten en hogescholen te mobiliseren voor kennisagenda’s van de publieke sector?”

Vraag naar kennis

Of het nu gaat om gestructureerde, ongestructureerde of om de zogeheten wicked problems, de vraag naar kennis vanuit de overheden groeit enorm. Er is al een heel uitgebreid kennislandschap met beleidsgeoriënteerde kennisorganisaties zoals de planbureaus, toegepast onderzoeksorganisaties zoals TNO, en rijkskennisinstellingen zoals het RIVM en het Trimbos-instituut. Maar deze kennisinstellingen zijn vooral gericht op het nationale beleidsniveau. Er is een kanteling nodig in dat landschap, zo concludeerde de VNG recent, want juist op regionaal en gemeentelijk zijn oplossingen nodig voor de grote maatschappelijke vraagstukken.

“Gemeenten staan voor maatschappelijke uitdagingen die een ander soort kennis vereisen”, vertelt Tjong Tjin Tai. “Denk aan vraagstukken als energietransitie, zorg, welvaart en arbeidsmarkt. Dit soort vraagstukken vergt integraal beleid en leidt tot multidisciplinaire kennisvragen. Daarop zijn bestaande samenwerkingen met kennisinstellingen vaak niet berekend. Daarnaast zijn door decentralisering meer beleidsverantwoordelijkheden op gemeentelijk niveau terecht gekomen. Universiteiten en hogescholen hebben altijd al een belangrijke band gehad met de regio waar ze zijn gevestigd, als motor van economische groei en werkgelegenheid. Nu komt daarbij dat er behoefte is aan kennis op gemeentelijk niveau en ligt er een rol voor de kennisinstellingen bij die behoefte.”

Nationaal Programma Rotterdam-Zuid

Een voorbeeld van hoe dat werkt, is volgens Tjong Tjin Tai te vinden in Rotterdam-Zuid en het Nationaal Programma dat daar is opgezet. “Hier krijgt een nieuw soort beleidsaanpak vorm. Het is integraal, gaat uit van co-creatie met bewoners en professionals, biedt ruimte aan experimenteren en is lokaal georganiseerd. Ook kennisinstellingen worden hier onderdeel van. Dat geeft gemeenten de mogelijkheid om onderzoek te laten doen en toegang te krijgen tot wetenschappers en hun internationale netwerken. Omgekeerd krijgen de kennisinstellingen een mogelijkheid om relevant onderzoek in en voor een gemeente te doen. De overheid heeft bovendien veel data in huis, dat is natuurlijk interessant voor onderzoekers. We maken onderscheid tussen verschillende soorten kennis. Kennis voor strategische beleidsontwikkeling, die van oudsher het domein is van universiteiten. En kennis voor beleidsuitvoering die gebruikt kan worden door professionals, bijvoorbeeld bij schuldhulpverlening. Dat is waar praktijkonderzoek van hogescholen zich veel op richt.”

Maatschappelijke impact

Ook bij de universiteiten en hogescholen heeft er verandering plaatsgevonden, stelt de onderzoeker. Ze zijn zich meer gaan bemoeien met de stad en de regio waar ze zijn gevestigd. “Ze stellen zich op als ‘kritische vrienden’ bij regionaal en lokaal beleid. Als ‘civic universities’ formuleren ze een derde missie of valorisatie‐strategie in termen van sociale, politieke en economische betrokkenheid bij de omgeving. Als onderzoeks‐ en opleidingsinstituten gaan ze daarom ook samenwerken met bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties. Als je kijkt naar de openingsredes van dit academische jaar, zie je die gerichtheid op de maatschappij ook terug. Termen als maatschappelijke impact, community-service learning, centers of expertise, het zijn allemaal symptomen van deze nieuwe manier van werken. Wat je ook ziet is dat onderzoekers en medewerkers van de kennisinstellingen meer waardering krijgen voor hun maatschappelijke betrokkenheid.”

De studie is vooral gericht op initiatieven waarin de twee werelden van kennis en beleid strategischer, structureler en inhoudelijker met elkaar willen samenwerken. Dat gaat verder dat ad hoc samenwerken op projectbasis, wat veel gebruikelijker is, stelt Tjong Tjin Tai. “Bij strategische samenwerking moeten de partijen meer als partners leren samenwerken. De toenadering wordt gedreven door dringende kennisbehoeften in het beleid en een sterkere behoefte bij kennisinstellingen om een maatschappelijke rol te spelen. Het gevolg van de nauwere samenwerking zal zijn dat beleidsprocessen kennisintensiever worden. En andersom dat onderzoeksprocessen beleidsintensiever worden. Dat is niet vrijblijvend.”