Gemeenten hebben steeds meer behoefte aan kennis

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van jeugdzorg, schuldhulpverlening, het stimuleren van aardgasvrije wijken tot het tegengaan van criminele ondermijning. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor steeds meer maatschappelijke opgaven. Ze beschikken echter lang niet altijd over de nodige data, informatie en kennis om die opgaven effectief uit te voeren. Kennis moet daarom meer worden gedeeld, stelt Kees Breed, projectleider samenwerking gemeenten en kennisinstellingen bij de VNG. ‘De City Deal kan dat versterken.’

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Meerwaarde & Vaardigheden en Externe Verbinding.

De VNG heeft vorige maand het rapport ‘Kennis van en voor gemeenten – onderzoeken en leren wat werkt’ gepubliceerd. Daarin geven Breed en collega’s een overzicht van het bestaande kennis- en leerlandschap en onderzoeken ze wat ervoor nodig is om kennis en data op de juiste plaats en op het juiste tijdstip beschikbaar te krijgen. Die vernieuwing vergt inzet van gemeenten zelf, maar ook van nationale kennisinstellingen, adviesraden, universiteiten en hogescholen. “Sinds de decentralisering is de behoefte aan kennis alleen maar flink toegenomen bij gemeenten”, licht Breed toe. “Omdat in de huidige transitieopgaven verschillende terreinen worden gecombineerd is die kennisbehoefte groot. Er zijn nieuwe kennis en leerervaringen nodig op de domeinen. Dat vraagt ook om nieuwe onderzoeksprocessen”

Kees Breed.

‘Iedereen is in beweging’

Van oudsher is het kennislandschap gericht op de departementen. “Dat is nu drastisch aan het verschuiven, iedereen is in beweging,” vertelt Breed. “Grote gemeenten hebben al langer eigen afdelingen Statistiek en Onderzoek. Amsterdam heeft bijvoorbeeld de afdelingen ICT en Statistiek aan elkaar gekoppeld. Voor kleinere gemeenten is dat anders, die hebben niet automatisch toegang tot dit soort kennis. Maar in de regio Rotterdam hebben de gemeenten Schiedam, Maassluis en Vlaardingen gezamenlijk een aantal formatieplaatsen  vrijgespeeld voor onderzoek in de drie gemeenten. Het CBS komt gemeenten tegemoet met zijn urban data centers en ook de universiteiten en hogescholen delen hun kennis steeds meer. De City Deal Kennis Maken is daar een goed voorbeeld van.”

Waar de kennisbehoefte bij gemeenten stijgt, groeit ook de betrokkenheid van  de universiteiten bij gemeentelijke vraagstukken, signaleert het VNG-rapport. Zo is bijvoorbeeld de UvA betrokken bij de meer complexe problemen van de gemeente Amsterdam. Breed: “Parallel aan de decentralisering is er een beweging gekomen van kennis en leerinstellingen die de regio en het lokale opzoeken. Dan blijkt dat er vaak andere methoden en technieken nodig zijn dan degenen die we decennialang hebben toegepast in beleidsonderzoek. In onze publicatie beschrijven we deze trend en vragen we er aandacht voor. Je ziet dat ook steeds meer regionaal kennispartners elkaar opzoeken. Zoals in de RES-regio’s, de sociale werkplaatsen, diverse kennispleinen en de leerplatforms circulaire economie, gezonde leefomgeving en klimaatadaptatie.”

Jungle aan kennisprojecten

Wel hebben we met zijn allen behoefte aan een doorzicht door de jungle aan initiatieven en kennisprojecten die er zijn, stelt Breed. “Er is daarvoor nog een ontbrekende schakel momenteel. De VNG pleit voor regionale schakelpunten, waar je kunt opstappen met je kennisvraag, je weg kunt vinden en aan de slag kunt met de regio. Denk aan een netwerk van kennis- en schakelpunten. Het werkt net als de Toeristische Overstap Punten (TOP). Je kunt met je auto ernaartoe, je fiets uitladen en vanaf daar een stuk fietsen in een regio. Bij de schakelpunten tref je elkaar en kun je met elkaar verbinden.”

De schakelpunten kunnen een rol spelen om nationale kennisinstellingen te helpen met wat voor vragen er spelen in gemeenten. “Die kunnen moeilijk 355 gemeenten benaderen”, aldus Breed. “Via dit stelsel van regionale schakelpunten komen ze veel makkelijker bij die vragen. In eerste instantie gaat het dan om namen en rugnummers. Wie weet wat in de regio? Welke andere regio’s zijn hier mee bezig? En wat voor kennis is er landelijk op dit onderwerp? Schakelen en verbinden van bestaande kennis en leermogelijkheden, daar gaat het om. In het sociaal domein gebeurt al veel: er zijn werkplaatsen sociaal domein, en bijvoorbeeld ook academische werkplaatsen jeugdzorg.”

Wie kan de schakelfunctie vervullen? Volgens Breed zijn daar de universiteiten en hogescholen bij uitstek voor geschikt. Met name hogescholen omdat ze al langer praktijkgericht onderzoek doen. “De aanzet is er, zoals in de werkplaatsen sociaal domein, maar het kan allemaal nog veel structureler. Zeker als het gaat om complexe vraagstukken. Hogescholen moeten niet alleen maar kijken naar onderwijsopdrachten maar ook naar structurele relaties met landelijke kennisinstellingen. De hogescholen hebben vooral de contacten met de regio. Lectoren weten wat er speelt, wat de vragen zijn uit de samenleving.”

Verkokering

Een uitdaging momenteel is dat er nog steeds te veel verkokering is tussen de kennisinstellingen, legt Breed uit. “De behoefte aan co-creatie groeit. Kijk bijvoorbeeld naar de RES (Regionale Energie Strategie). Die transitie vergt heel veel technische kennis, maar er is juist ook veel sociaaleconomische kennis nodig om wijken te helpen van het gas af te komen. Het is acuut: alle partijen zijn op zoek gaan hoe ze hier het beste chocola van kunnen maken. Het vergt nieuwe afspraken en nieuwe werkmethoden. Hoe doen we het met elkaar? Opdrachtgevers denken vooral nog vanuit budgetten. Kennisinstellingen als het CPB en PBL werken in de eerste plaats voor het rijk. Dat maakt het lastig voor de regio’s om gebruik te maken van deze diensten. Daar vragen we aandacht voor. En gelukkig neemt die aandacht steeds meer toe”

En wat kan de City Deal Kennis Maken hieraan bijdragen? “Die kan dit echt verder versterken. Welk onderzoek is nodig voor stad en omliggende omgeving? Daar valt nog wel winst te boeken. Denk aan onderzoek ten behoeve van de vraagstukken die daar spelen. De City Deal kan daarvoor schakelen met de kennisinstellingen. Het netwerk is een belangrijke bijdrage bij de interactie tussen de kennisinstellingen op lokaal en regionaal niveau. Het zou nog veel sterker en meer kunnen.”

Kennisuitwisseling in de stad is cruciaal voor wicked problems

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De gemeente is al lang niet meer de baas over de stad. De stad wordt immers gemaakt door allemaal partners samen. Van maatschappelijke organisaties zoals  onderwijsinstellingen tot ondernemers, van professionals tot burgers.. Maar daar is wel kennisuitwisseling en kennisontwikkeling voor nodig. ‘We moeten dan ook veel actiever kennis ophalen uit de stad’, stelt Vincent Smit , lector Grootstedelijke Ontwikkeling aan de Haagse Hogeschool. De City Deal kan daarbij helpen.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Interne Verbinding en Externe Verbinding.

Wat kan City Deal Kennis Maken volgens jou bijdragen?
“De huidige kennisindustrie loopt nog steeds langs geïnstitutionaliseerde lijnen. En tussen die instituties zitten allemaal muurtjes. Universiteiten produceren kennis. Elke dag verschijnen er wetenschappelijke rapporten. Dat doen de planbureaus ook in opdracht van de ministeries. Wie houdt wat bij? Door wie wordt de kennisvraag bepaald? Nog steeds worden sommige dossiers alleen binnen bepaalde kringen gehouden. Als je van afstand kijkt kun je wel stellen dat Nederland gebukt gaat onder een hoge dosis kennis. De City Deal is zo’n goede uitvinding omdat het de kans brengt, -geen garantie natuurlijk-, om met relevante partners in de stad op zoek te gaan naar meer gemeenschappelijke vormen van kennisontwikkeling. Dit is precies wat nodig is.”

Vincent Smit.

Waarom is die gemeenschappelijke kennisontwikkeling zo belangrijk?
“Er zijn tig actoren bezig om de stad beter te maken. De gemeenten zijn als bestuur al lang niet meer de baas. De stad wordt gemaakt samen met de partners, zoals maatschappelijke partijen, bewonersorganisaties en kennisinstellingen. Om dat succesvol te laten verlopen, moeten ze wel over gemeenschappelijke  kennis beschikken. Vooral de erkenning dat die kennis overal aanwezig is, bij al die verschillende partijen, is cruciaal. Kennis is namelijk geen monopolie. Het is niet dat de universiteiten en gemeenten twee kathedralen van kennis zijn in de woestijn der onwetenden. Mensen in de wijk, vertegenwoordigers van jeugdzorg, medewerkers van supermarkten en banken. Zij hebben allemaal praktische kennis van het dagelijkse leven in de stad.”

En die kennis moeten we dus bij elkaar brengen?
“Al die kennis moeten we mobiliseren ja. We laten nog veel te veel liggen. Het wordt nog veel te veel achteloos genegeerd. Wat dat betreft zijn we onderontwikkeld. We moeten veel meer kennis ophalen uit de stad, hier liggen de aanknopingspunten  voor de aanpak van zogeheten wicked problems, de ingewikkelde vraagstukken. Neem als voorbeeld armoede. Dat is echt niet alleen een kwestie van geld. Er zitten een heleboel andere dimensies achter, zoals opvoeding en gezondheid. Je kunt zo vijf tot zes beleidsterreinen noemen die hier vanuit andere vakkennis mee bezig zijn en invloed uitoefenen op het vraagstuk.  Je moet dan ook in je aanpak niet alleen vak- en beleidsrapporten meenemen maar juist ook de praktijkkennis op het lokale niveau. De urgentie van het samenbrengen van al die verschillende kennis in de stad is groter geworden omdat de complexiteit van stedelijke vraagstukken is toegenomen. We moeten bij de les blijven. Je bent meer circulair bezig in de stad, als je de kennis ook weer teruglegt. Anders dan voorheen, waar het meer lineair werkte. De opdrachtgever zette dan de vraag uit, en na verloop van tijd lag er dan een rapport. Veel vraagstukken in de stad hebben juist een circulaire aanpak nodig. De City Deal is dé kans om de kennisuitwisseling op die manier heel lokaal in te richten.”

Maar hoe breng je nou concreet kennis bij elkaar?
“De City Deal kan daar bijvoorbeeld aan bijdragen door die kennis te mobiliseren, door co-creaties op te zetten met al die partners in de stad en uiteindelijk samen kennis te ontwikkelen. Gemeenten moeten daarvoor wel ook ambitieus zijn, en kennis willen ontsluiten. Zij zitten boven op veel informatie waar andere partijen mee aan de slag kunnen. Ik denk dat hier een uitermate geschikte verbindende rol ligt voor de hogescholen. Wij zijn van oudsher gericht op praktijkgericht onderzoek. Dat is ons domein. Daarom zijn we altijd complementair aan andere kennisinstellingen in de stad, zoals universiteiten en planbureaus, nooit concurrerend. Als hogescholen hebben wij meer contacten in de wijken en met de maatschappelijke organisaties, vanwege de relaties die we met ze hebben voor onze studenten die er onderzoek doen of stages lopen. Die studenten gaan later werken bij die maatschappelijke organisaties in de stad, zoals de centra voor jeugd en gezin, de woningcorporaties en bij bedrijven. Er zijn heel veel hbo’ers nodig in de wereld. Er wordt wel eens gezegd ‘je meet de kwaliteit van een stad aan haar voorzieningen’. Bij die voorzieningen zitten allemaal hbo’ers aan de knoppen.”

Als Haagse Hogeschool zijn jullie betrokken bij twee projecten van de City Deal: in Den Haag en Delft. Hoe gaat het daar?
“We hebben daar nauwe relaties opgebouwd met andere instellingen zoals InHolland, de Universiteit Leiden en de TU Delft. Samen zoeken we naar mogelijkheden om de kennisinnovatie meer van de grond te krijgen. We willen bijvoorbeeld meer leeronderzoeken opzetten in de wijken. Daar gaan studenten aan de slag met vragen van gemeente, bewoners(organisaties) en maatschappelijke organisaties. Zo hebben studenten bedrijfskunde een financiële toekomstvisie gemaakt voor een kinderboerderij. Dat soort interacties zijn er nog veel te weinig, en die willen we verder stimuleren en doorontwikkelen tot kennisinnovatie. Voor de stad zelf levert dat op dat je complexe vraagstukken niet alleen maar sectoraal bekijkt. Juist doordat er meerdere partners naar kijken kun je een vraagstuk op een hele andere manier tackelen. Meer veiligheid in de wijk betekent meer dan alleen maar meer agenten inzetten. We moeten meer boven de kortstondige oplossingen uitkruipen.”

Je bent mede-initiatiefnemer van het landelijke lectoratenplatform Stad en Wijk. Hoe is die bezig met deze kennisuitwisseling?
“Het platform is een samenwerkingsverband van lectoraten op diverse hogescholen. Door middel van praktijkgericht onderzoek willen we inzicht verschaffen in en oplossingen aandragen voor maatschappelijke vraagstukken in steden en wijken. We richten ons op de  kennisontwikkeling en kennisuitwisseling met de beleidspraktijk en tussen de diverse lectoraten. Zowel op het gebied van inhoudelijke vraagstukken als methodologisch, zoals Stadslabs. Op de website (www.platformstadenwijk.nl) lichten wij dit toe en is de onlangs verschenen publicatie ‘Plekken van hoop en verandering’ te vinden, over lokale samenwerkingsverbanden die het verschil maken. Zo oefenen we met nieuwe vormen en de City Deal Kennis Maken helpt hierbij.

Limburgse studenten aan de slag met City Deal Kennis Maken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Begin september trapte Maastricht af met de City Deal Kennis Weken. In dit collegejaar doen er circa vierhonderd studenten mee met de City Deal Kennis Maken, die vooral zijn gericht op circulaire en inclusieve wijken. Meer aanvragen zijn in behandeling. Geen enkele andere stad kent zo’n grote studentenparticipatie. Projectleider prof. dr. Nurhan Abujidi, lector bij Zuyd Hogeschool, vertelt over de vliegende start van de City Deal in de stad aan de Maas.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Studenten en Interne Verbinding.

Van de vierhonderd studenten is het overgrote deel afkomstig van 8 verschillende opleidingen van Zuyd Hogeschool. De rest is van de Maastricht University. In november vindt een internationale Designweek plaats onder de vlag van de City Deal waar ook studenten van KU Leuven, Breda University, Birzeit University-Palestine, TU Berlin en de Brandenbürgische TU aan meedoen.

Vanuit haar lectoraat Smart Urban Design is Nurhan Abujidi benaderd om als projectleider de City Deal in de stad vorm te geven, samen met Herwin Sap, onderzoeker bij Zuyd Hogeschool, Michelle van Mulken van de Maastr,.icht University en Simone van der Steen van de Gemeente Maastricht. “Persoonlijk is dit voor mij het grootste onderzoeksproject qua aantal betrokkenen waaraan ik ooit aan mee heb gedaan”, vertelt Abujidi. “En dat met een relatief laag subsidiebedrag van 50.000 euro. Ik heb met miljoenenprojecten gewerkt maar nooit deden er zoveel studenten aan mee. Het is wel innovatief te noemen dat we met het team al deze studenten hebben weten te mobiliseren.”

Nurhan Abujidi.

Waarom zijn jullie in Maastricht deze samenwerking aangegaan?
Abujidi: “Wat doen kennisinstellingen voor de stad en wat betekent de stad voor de studenten? Met de City Deal willen we innovatieve oplossingen voor maatschappelijke en ruimtelijke problemen aandragen. Door hier samen met studenten, gemeente en bewoners aan te werken versterken we de relaties hier in de stad versterken en motiveren we onze studenten om met relevante maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken bezig te gaan. En die zijn er ook in Maastricht en de regio Limburg genoeg. Denk aan krimp, aan achtergestelde buurten in de stad waar werkloosheid en armoede heersen, aanwoningen die aan renovatie toe zijn en het verduurzamen en klimaatadaptief maken van wijken. Dit is dus een geweldige kans voor onze studenten om met deze relevante vraagstukken aan de slag te gaan en dat op een multidisciplinaire manier. Hoe kunnen we de vitaliteit en leefbaarheid verbeteren in deze wijken? Daarvoor werken we samen met gemeente, met de gemeenschap in de wijken Mariaberg en Randwyck zelf en met lokale organisaties.”

 Wat voor vraagstukken staan op de agenda?
“Met de City Deal kijken we naar verschillende uitdagingen, bijvoorbeeld naar de transitiethema’s, waar we ons als Zuyd Hogeschool ook al op richtten. We stellen interdisciplinaire vragen, hoe krijg je een wijk energieneutraal, circulair of inclusief? Interdisciplinair onderzoek starten is niet makkelijk. We willen het structureel maken, en niet ad hoc, zodat er echt een goede samenwerking gaat ontstaan.”

Hoe zijn jullie begonnen om alle partners te bereiken?
“Ik ben begonnen door  de teamleiders van de opleidingen bij Zuyd uit te nodigen om te kijken hoe zij kunnen bijdragen vanuit hun opleidingen. Uiteindelijk waren twaalf teamleiders aanwezig bij de bijeenkomst en acht van hen wilden daadwerkelijk met hun minor-opleidingen meewerken aan de City Deal. Dit zijn opleidingen uit de sociale, technische, economische, gezondheid en kunstendisciplines. Een brede schakering dus. . Vanuit de Universiteit doen 5 faculteiten mee aan CDKM>M, weliswaar met een klein aantal studenten. In de academische wereld is het een andere uitdaging om dit soort projecten in het onderwijs te integreren dan in de toegepaste wetenschappen, zoals bij Zuyd. Zuyd heeft oudsher al een sterke focus op werken met projecten en met actie-onderzoek. Daarom was het voor ons ook makkelijker om meer studenten te mobiliseren. Bij de kick-off op 2 september in de raadszaal van het gemeentehuis in Maastricht hadden we dan ook meteen al 175 studenten die mee wilden doen.”

 Hoe overtuig je andere teamleiders om mee te doen?
“Als Zuyd werken we met toegepast en praktijkgericht onderzoek, rond projecten. Die moeten verbonden worden met cases uit het echt leven. Studies op het gebied van gezondheid zijn bijvoorbeeld gelinkt aan ziekenhuizen en echte cliënten, hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de opleiding Built Environment die gelinkt is aan bedrijven, woningcoöperaties en real-life cases. Je moet mensen wel even uit hun comfortzone halen. Toen ik het City Deal project voorlegde heb ik de nadruk gelegd op de interdisciplinaire aanpak. Een project moet voldoen aan alle eisen van toegepast onderzoek, maar ik heb ze open genoeg gelaten zodat de teamleiders er zelf invulling aan kunnen geven. Je kunt je eigen taal dus gebruiken. Zo kunnen ze elementen uit hun minoren erin kwijt. Momenteel werken we in de stad heel erg sectoraal aan maatschappelijke projecten. Er is niet zelden te weinig cohesie tussen de verschillende sectoren. Hierdoor kunnen langetermijn verbeteringen soms uitblijven. Daarom is de interdisciplinaire aanpak zo belangrijk. We moeten een gemeenschappelijke taal en visie opbouwen. Dat is het statement dat ik ook heb gemaakt richting de teamleiders.”

Hoe begin je met zoveel studenten?
“Met alle teamleiders hebben we voor hen interdisciplinaire opdrachten opgesteld. Om dit enorme aantal studenten samen te laten werken, vooral in fase één (wijkniveau), hebben we twee interdisciplinaire City Deal Kennis Markten georganiseerd om ideeën en kennis uit te wisselen, ook met inwoners van de stad. De studenten van verschillende opleidingen organiseerden een meer gespecialiseerde workshop over bepaalde thema’s zoals inclusiviteit, mobiliteit en toegankelijkheid. Bijvoorbeeld een workshop georganiseerd door studenten Ergotherapie voor hun collega-studenten van de opleiding  Built Environment . In die speciale workshops hopen we een gemeenschappelijke taal te vinden, zodat we gemeenschappelijke onderzoeksvragen kunnen formuleren. We hebben dus bewust studenten van verschillende opleidingen en disciplines bij elkaar gezet. Op die manier bijvoorbeeld konden studenten Built Environment ervaren hoe het is om in een rolstoel te rijden. Doel was dat zij begrijpen dat als ze huizen en openbare ruimte gaan ontwerpen, dat ze ook rekening houden met de behoeftes van mensen met een beperking.

De startbijeenkomst van de City Deal. Foto: Zuyd.

De interesse is nog steeds groot dus?
“Het project is geïntegreerd in de Minoren, cursussen, stages en afstudeerprojecten op bachelor en master niveauen in de internationale designweek. We zitten nu in week 7 sinds de start en we krijgen al aanvragen van andere opleidingen binnen om mee te doen. De eerste tien weken willen we vooral de focus van ons onderzoek leggen op de eerdergenoemde twee wijken in Maastricht. De  resultaten kunnen ook toepasbaar zijn in andere wijken,  zodat we strategische interventies kunnen doen met de inwoners van de stad.”

Wat houden de projecten in de twee wijken in?
“We gaan in de eerste fase met ruim honderdvijftig studenten van diverse disciplines, samen met bewoners, aan de slag om praktische oplossingen te onderzoeken voor problemen en uitdagingen die in de wijk spelen. Later in het collegejaar groeit deze groep tot circa 400 studenten. Ze kijken naar aspecten als duurzaamheid, publieke ruimte, vitaliteit van inwoners en sociale inclusie. De bedoeling is dat de studenten aan het eind van de onderzoeksperiode een ontwikkelplan voor de wijken maken. De ene wijk is Mariaberg,  een naoorlogse wijk waar veel sociale problemen spelen. De wijk is enigszins geïsoleerd van de rest van de stad. Hoe kunnen we de dynamiek van de stad hier weer terugbrengen

“We hebben daar nu twee projecten lopen. Een hoe we welzijn kunnen verbeteren en de openbare ruimte als middel daarvoor kunnen gebruiken en een hoe we de leefbaarheid breder kunnen verbeteren. We willen de gemeente inspireren om experimenten te starten en niet wachten op lange termijn plannen en rapporten. De andere wijk is heel anders: Randwyck. Dit is waar de Universiteit van Maastricht is gevestigd, het ziekenhuis en de Brightlands Health Campus. Het is een geïsoleerd gebied, waar na het einde van de werkdag vrijwel niets meer te beleven is. Hoe kunnen we met tijdelijke flexibele interventies deze buurt weer meer leven geven?

“We denken bijvoorbeeld aan sport en cultuur om bij te dragen aan een collectieve identiteit. Onze studenten doen interviews met mensen hier, jong en oud. Ook met basis- en middelbare scholen. We werken nauw samen met partners als gemeente, woningcorporaties en lokale welzijnsorganisaties, zoals Trajekt. Die laatste helpt ons integreren in de buurt via koffieochtenden en activiteiten met tieners. We willen namelijk langzaam integreren in bestaande structuren. Ook de lokale bibliotheek werkt mee. Deze zal aan het eind van het project een expositie huisvesten van alle proposities die in de wijk uit dit project zijn ontstaan. Zo kunnen de bewoners er zelf ook van genieten.”

Wat is het geheim van jullie succes? Kun je dat delen met andere steden?
“Ik denk dat we vooral vanaf het begin heel concreet zijn geweest. Ik heb het idee dat sommige steden misschien te abstract zijn begonnen, waardoor het wat later begint te leven. Wij hebben meteen vanaf het begin experimenten en living labs gestart. Verder zijn we al snel van het top-down niveau afgekomen. We vormen als het ware een brug tussen de top-down benadering en de bottom-up vragen vanuit de samenleving. Jij bent degene die beslist, zeggen we tegen de inwoners van Maastricht. Het onderzoek moet iets zijn dat je dagelijks leven raakt. Zo bouwen we een gezamenlijke interesse.”

Maastricht.

Amsterdam is living lab voor studenten en onderzoekers AMS Institute

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Amsterdam kende nog geen technische universiteit. Daarom zette de hoofdstad zichzelf open als Living Lab voor de universiteiten van Wageningen en Delft die samen met het Amerikaanse MIT studenten en onderzoekers laten werken aan oplossingen voor stedelijke vraagstukken. Paul Althuis, bestuurslid vertelt meer over deze bijzondere samenwerking.

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Docenten & Onderzoekers en Studenten.

Van het met sensoren meten van de passantenstromen in de stad of het energieverbruik van de stad tot de impact onderzoeken van de  Noord/Zuidlijn rond de stations. Van experimenten met het terugwinnen van nutriënten uit afvalstromen tot onderzoek naar stedelijk klimaat en hoe om te gaan met hittestress. Sinds vijf jaar heeft Amsterdam een ‘derde universiteit’ bij waarvan de studenten en onderzoekers vooral gefocust zijn op stedelijke vraagstukken: het AMS Institute. Voluit geschreven: het Amsterdam Institute for Metropolitan Solutions. Amsterdam is het levend laboratorium voor de duurzame, leefbare en slimme stad van de toekomst.

Paul Althuis.

Technologisch topinstituut

“We zijn echt begonnen vanuit de vraag van de gemeente Amsterdam om een technologisch topinstituut te organiseren”, vertelt bestuurslid Paul Althuis, en voorzitter van 4TU Impact, het kennisuitwisselingsproject van de vier technische universiteiten in ons land. “De gemeente schreef een tender uit. Ons voorstel vanuit Wageningen en Delft met MIT als een subcontractant werd daar de winnaar. We zijn toen begonnen met het in kaart brengen van vraagstukken, die spelen breder dan alleen in de stad Amsterdam, dus in de hele metropoolregio. De gemeente Amsterdam doet mee met een stuk cofinanciering.”

De ‘nieuwe universiteit’ huisvest onderzoekers en adopteert projectgroepen van TU Delft, Wageningen UR, Massachusetts Institute of Technology. “Samen werken zij met de gemeente en private partijen via open innovatie aan oplossingen voor de uitdagingen waarvoor de Metropoolregio Amsterdam staat”, aldus Althuis. “De stad is het testgebied, waarbij ook bewoners als testers, gebruikers en medeontwikkelaars deel uitmaken van de onderzoeken.

Een nieuw huis in het innovatiedistrict

In het gebouw van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) kreeg het nieuwe instituut huisvesting. Al snel bleek die ruimte te klein en vorig jaar verhuisde het AMS Institute naar het Marineterrein in de wijk Kattenburg, vlak bij het Centraal Station, waar onder meer ook museum NEMO ligt. Hier bouwt de gemeente Amsterdam aan een waar innovatiedistrict, en zijn verschillende startups en innovatieve bedrijven gevestigd. Zo zal er begin volgend jaar al een zelfsturende, chauffeurloze bus gaan rondrijden in de wijk.

De innovatieve energie krijgt nu helemaal vorm sinds de komst van de stadsonderzoekers van AMS Institute en honderden studenten. Op Kattenburg heeft AMS Institute vier keer meer ruimte voor de onderzoekers en de masteropleiding die de komende jaren naar tweehonderd studenten wil groeien. “Dat wij hier nu ook als instituut tussen al deze innovatieve partijen zijn gevestigd en ons onderwijsprogramma kunnen uitvoeren, maakt me dan ook erg blij”, stelt Althuis.

Op het Marineterrein heeft AMS Institute nu een eigen werkplaats en veel buitenruimte, waaronder een eigen haventje, die ze naar hartenlust kan gebruiken voor hun experimenten. Met de stap naar het Marineterrein zet het AMS Institute ook een nieuwe stap op weg naar zelfstandigheid. Over vijf jaar moet het op eigen benen staan. Het instituut kreeg vanuit de gemeente voor tien jaar budget mee.

Masteropleiding

En dat lijkt allemaal te gaan lukken. Het vlaggenschip van het AMS Institute momenteel is de eigen tweejarige masteropleiding Metropolitan Analysis, Design and Engineering (MSc MADE). MSc MADE heeft tot doel vernieuwend onderwijs aan te bieden en interdisciplinaire ingenieurs af te leveren die zowel een theoretische basis hebben als praktische vaardigheden waarmee zij complexe uitdagingen van steden kunnen oplossen. De tweejarige masteropleiding wordt aangeboden als joint-degreeprogramma door Wageningen University & Research en TU Delft en wordt gehost door AMS Institute. De opleiding groeit in populariteit. Er is nu een instroom van zo’n veertig studenten, vertelt Althuis, maar dat moeten er uiteindelijk dus tweehonderd worden.

De eerste afgestudeerden van de Msc MADE masteropleiding. Foto: AMS institute.

Althuis: “De opleiding verbindt studenten met marktprojecten, bedrijven, de stad en haar gebruikers. Hierdoor krijgen zij een unieke en vooral praktische ervaring in het omgaan met de multidisciplinaire uitdagingen van steden van vandaag en morgen. In multidisciplinaire teams gaan studenten aan de slag met vraagstukken op het gebied van mobiliteit en logistiek, water- en afvalbeheer, energie en voedselzekerheid, gezondheid en welzijn. Het zijn studenten die een bachelor hebben gehaald in Wageningen of Delft, maar ook studenten van bijvoorbeeld de UvA, TU Eindhoven en Groningen en internationale instroom. De opleiding is echt interuniversitair. Wageningen is de penvoerder.”

De opleiding bestaat nu drie jaar en dit jaar hebben de eerste tien studenten hun master gehaald. “Dit is een heel zichtbaar element in ons werk. Het onderwijs verzorgen we vanuit Wageningen en Delft”, vertelt Althuis. “De focus in de opleiding ligt echt op het versterken van ondernemerschap bij de studenten. Er zijn dan ook ondernemingen gestart tijdens de opleiding, zoals Boombrix.”

Smart mobility

Er wordt bij het AMS Institute een heleboel kennis met de stad ontwikkeld, waar de stad ook wat aan heeft, stelt Althuis. “We doen bijvoorbeeld met studenten een onderzoek naar smart mobility. Een van de Delftse hoogleraren doet onderzoek naar crowd management en heeft bijvoorbeeld bij het SAIL-evenement hulpdiensten geholpen.”

Roboat.

Een project waar MIT aan werkt in de stad is een zelfsturend vaartuig, genaamd Roboat. Althuis: “Veel vervoer in Amsterdam gaat natuurlijk over water. In hoeverre kunnen we een deel van dat verkeer ook zelfsturend maken, bijvoorbeeld om huisafval weer via de kanalen af te voeren? MIT voert in samenwerking met de Nederlandse instellingen een onderzoeksprogramma uit naar autonoom varende, onbemande vaartuigen. Het is een hele mooie manier om de expertise van drie instituten samen te brengen om multidisciplinaire onderwerpen aan te pakken.” Komende zomer komen in het haventje al twee prototypes te liggen van Roboat.

“Niet al het onderzoek is overigens zo direct toepasbaar”, legt Althuis uit. “We zijn ook bezig onze kennisbasis, onze data te versterken. De gemeente Amsterdam denkt hieraan mee om als Living Lab data te koppelen met AMS. Wij hebben heel wat experts in huis op het gebied van data science. We werken verder ook samen met andere partijen in de stad met Alliander en Waternet. Dat biedt heel wat perspectieven.”

AMS Institute is een van de goede voorbeelden van samenwerking en kennisuitwisseling van de technische universiteiten in ons land, waarvan 4TU Impact binnenkort een overzicht van presenteert. Meer weten? Zie https://www.4tu.nl/nl/

Ontwerpateliers: ‘Het geeft kracht als je de bubbel doorbreekt’

Hoe bereid je de stad voor op een verdubbeling van het aantal toeristen? Hoe maak je van een businesspark met kantorenleegstand en verouderd vastgoed een plek waar het goed toeven is? In het Ontwerpatelier op de Dag van de Stad schuiven professionals uit alle steden en uit alle mogelijke vakdisciplines aan tafel om stedenbouwkundige en maatschappelijke opgaves samen te bekijken. Zonder doemscenario’s en apathie maar gezamenlijk werken aan innovatieve oplossingen.

Een van de initiatiefnemers van het Ontwerpatelier is Jeroen Maters van Maters & Hermsen, die al vanaf de eerste editie betrokken is bij de programmering van de Dag van de Stad. Hij legt uit wat het Ontwerpatelier precies inhoudt. “Het is misschien wel het meest spannende onderdeel van de Dag van de Stad. We hebben achttien ontwerptafels – negen in de ochtend en negen in de middag. Aan elke tafel gaan we aan de slag met één actuele, concrete vraag die in een grote stad speelt. Die casus wordt ingeleid door een vertegenwoordiger van de gemeente of een andere organisatie in de stad. Via diverse brainstormtechnieken komen de deelnemers -een stuk of twaalf per tafel- in anderhalf uur hopelijk tot innovatieve antwoorden. Het leuke is dat je met meerdere steden aan een tafel zit. Sommigen hebben misschien al ervaring met het vraagstuk, of kijken er op een hele andere manier tegenaan.”

Jeroen Maters.

En dan zitten we ook nog eens met heel verschillende disciplines aan tafel: van beleidsmaker tot architect, van communicatiestrateeg tot theatermaker. Maters: “Vaak zoek je een oplossing in je eigen stad, en in je eigen discipline. Het podium van de Dag van de Stad gaat om nieuwe inzichten. Sittard-Geleen praat bijvoorbeeld mee over een Gronings probleem.  Mobiliteitsvraagstukken worden voorgelegd aan mensen uit het sociaal domein en cultuur. Juist dat kan bijzondere oplossingen bieden.”

Dus de kracht zit ‘m in het bij elkaar brengen en doorbreken van bubbels?
“Precies. Van eerdere brainstormsessies leerden we dat als je bijvoorbeeld alleen maar beleidsmedewerkers bij elkaar hebt, de oplossing die ontstaat te vaak is: we moeten meer overleggen met elkaar, in een vroegtijdiger stadium, met meer mensen. Zet er een architect bij en opeens gaat het niet meer alleen over het verbeteren van processen, maar wordt er een gebouw of een park getekend als oplossing. Dat kan echt een eye opener zijn.”

Wat moeten de Ontwerpateliers opleveren?
“Uiteraard waardevolle nieuwe oplossingsrichtingen voor steden die een vraagstuk indienden. Maar eigenlijk gaat het er vooral ook om dat de brainstormers zélf ervaren hoe het is om op verschillende manieren tegen concrete vraagstukken aan te kijken. Bovendien blijkt uit onderzoek dat je zelf het meest leert door anderen te adviseren of doceren. Je verdiept je in de materie, ordent je eigen gedachten. Al pratend kom je tot nieuwe inzichten bij jezelf. Daarom hebben we op deze Dag van de Stad ingezet op meer interactieve vormen, zoals de Lagerhuisdebatten en het Ontwerpatelier. En je doet ook op een leuke, inhoudelijke manier nieuwe contacten op uiteraard.”

Heb je een voorbeeld van hoe dat ‘met vreemde ogen’ naar een vraagstuk kijken tot verrassende resultaten kan leiden?
“Een voorbeeld hoe dat goed kan werken was een paar jaar geleden te zien in Rotterdam Zuid bij aantal scholen in een achterstandswijk. De schoolresultaten waren heel erg laag. De school haalde er allerlei onderwijsexperts bij die gingen – logisch vanuit hun achtergrond – kijken naar verbetering van bijvoorbeeld lespakketten en cito-toetsing. In dezelfde wijk woonde ook filosoof Henk Oosterling. Hij bezocht de school en zag iets heel anders. “Die kinderen hebben honger”, zei hij. Met een rammelende maag is het slecht leren. Wat bleek: veel ouders waren zo arm dat ze niet voor voldoende warme of gezonde maaltijden konden zorgen. In plaats van te kijken naar het onderwijssysteem, ging de school op zijn advies onder meer samen warme maaltijden op school maken en eten. Door een eigen moestuin leerden de scholieren én hun ouders de waarde van gezond eten inzien. Door te investeren in de magen van de leerlingen kwamen de schoolresultaten zelfs boven het landelijke gemiddelde te liggen. Dat hadden de onderwijsexperts kennelijk niet kunnen bedenken. Ik hoop dat dit soort mooie voorbeelden ook ontstaan in het Ontwerpatelier.”

In het Ontwerpatelier werkt u samen met het College van Rijksadviseurs, het Planbureau voor de Leefomgeving, BNA, Natuur en Milieu, VNG, NBTC Holland Marketing, Arcadis, NOVI, Rebel en een scala aan steden en andere organisaties aan stedenbouwkundige en maatschappelijke opgaven. Geen doemscenario’s en apathie maar gezamenlijk werken aan innovatieve oplossingen. De Ontwerpateliers zijn onderdeel van de Dag van de Stad 2019. Dit jaar in het World Forum in Den Haag. We kregen zoveel enthousiaste inschrijvingen dat we vol zitten! Het is nog wel mogelijk om u aan te melden voor de wachtlijst.

Heeft u zich al ingeschreven voor de Dag van de Stad en wilt u met een kleine groep professionals de diepte in? Meld u dan aan voor een sessie in het Ontwerpatelier. Dat kan door uw registratie te wijzigen via de link die u hebt ontvangen in uw bevestigingsmail.

 

‘Op de fiets meet ik de temperatuur van Nederland’

Duurzaam en enjoyable mobiliteit in de stad. Om dat op de Dag van de Stad te laten zien heeft het ministerie van BZK een aantal bekende mensen gevraagd op de fiets of te voet te komen naar het evenement. Een van hen is Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving en stedenbouwkundige Daan Zandbelt. Vanuit zijn Rotterdam komt hij op 28 oktober op de racefiets naar Den Haag.

“Martine de Vaan van BZK heeft mij inderdaad verleid om mee te doen. Ik vind het een goed initiatief. Er kunnen mensen met mee fietsen. In ieder geval wat collega’s van ons bureau De Zwarte Hond”, vertelt de rijksadviseur desgevraagd.

Fietsen is voor jou geen straf. Je doet het regelmatig toch? Wat betekent het voor je?
Zandbelt: “Voor mij is fietsen vooral een vorm van ontspanning, een belangrijke tegenhanger voor de drukte op mijn werk. Ik vind het een fijne vorm van recreëren. Daarnaast is het een mooie manier om stad en landschap te doorkruisen en op een hele andere manier te zien. Op de racefiets heb je al snel een grote actieradius. Als Rijksadviseur mag ik overal en nergens mijn adviezen geven aan het Rijk. Dat kan je permanent doen, maar daarom vind ik het belangrijk om ook privé een doel te hebben. Ik heb met mijzelf afgesproken om in vier jaar 10.000 km te fietsen. Daar trek ik een keer in de week een halve dag voor uit. Op de fiets maak ik een mooie doorsnede van Nederland. Zo meet ik permanent de temperatuur in ons land. Dat kan ik weer goed gebruiken in mijn werk.”

Duurzame mobiliteit is een van de vraagstukken waar steden aan werken. Ook bij Panorama Nederland zijn jullie daar mee bezig. Wat is dat precies?
 “Panorama Nederland is opgezet vanuit ons College van Rijksadviseurs en geeft een blik op de toekomst van Nederland. We hebben in ons land een aantal hele grote opgaven liggen. Zo moeten we 1 miljoen woningen bouwen, onze landbouw verduurzamen, ‘Parijs halen’ en ons aanpassen aan klimaatverandering. Het zijn spannende opgaven, waar niet iedereen enthousiast over is. Wij zien ze echter als de motor om samen van Nederland een leuker en fijner land te maken. We willen ze daarom dan ook combineren met kleinere dagelijkse problemen.  Om een Nederland te maken, waar je naar kan verlangen: een land dat lijkt op het Nederland dat we kennen maar dan fundamenteel anders functioneert. Het levert een optimistische blik op de toekomst, waar je zin in krijgt om naar toe te leven in plaats van een toekomst waar je wakker van ligt door een naargeestig beeld.  We hopen dat mensen hieraan samenwerken om voor zichzelf uiteindelijk iets fijns te bereiken. Een voorbeeld is dichter bij je werk wonen, zodat je op de fiets naar je werk kan. Zo combineer je gezond bewegen met je werk in plaats van in de file te staan.”

Wat ga je hierover brengen op de Dag van de Stad?
“We gaan dit meenemen in het Lagerhuisdebat op de Dag van de Stad. Daarnaast organiseren we het Open College ‘Metro Mix – Hoe gemengde (hoog)stedelijke milieus met meerwaarde voor Nederland te ontwikkelen’. De vraag hoe we wonen en werken kunnen mengen staat daarin centraal. We ontdekken steeds meer dat we bepaalde vormen goed kunnen mengen in de wijken. Van wonen, werken, tot winkels, kantoren en onderwijs. Dat levert een levendig gebeuren op en bespaart ruimte en mobiliteit. We zijn het alleen nog niet gewend en ook onze wetten en regels zijn nog zo georganiseerd dat het tegennatuurlijk is. We willen niet alles op elkaar stapelen in een gebouw, maar verschillende gebouwen naast elkaar hebben staan. Die dan verbonden worden door de straat met een wel sterk afwisselende plint / begane grond. Daar is dan bijvoorbeeld een koffiehuis gevestigd naast een kinderopvang en winkels. Deze mix levert een prettige stad op. Wel belangrijk is dat je een mix van mixen maakt. Het kan niet overal gezellig zijn.”

Hoe bedoel je dat?
“Niet elk gebied kan hetzelfde eruitzien. We moeten de gebieden niet inrichten op basis van functie maar op basis van kwaliteit. We hebben daarvoor een raamwerkplan bedacht met drie zones: reuring, rust en ruis. In alle drie de zones wordt gewoond. En gewerkt. De eerste zone is er een van levendigheid, de tweede heeft meer ruimte voor groen en water bijvoorbeeld en de derde is toleranter voor wat meer lawaai en rommel. Daar kun je bijvoorbeeld wonen als je een muziekstudio of bedrijf aan huis wilt. En het niet erg vindt om naast een bakker te wonen. Deze drie stadssferen kunnen bij elkaar passen in het zelfde stadsdeel.”

Meer weten over de Metromix? Om 10:30 vertelt Daan Zandbelt meer in zijn Open College: https://www.dedagvandestad.nl

‘Steden zijn noodzaak’

Winy Maas is architect en urbanist. Hij geniet internationale bekendheid door toonaangevende ontwerpen zoals het televisiecentrum Villa VPRO, de Silodam in Amsterdam en de Markthal in Rotterdam. Op de Dag van de Stad geeft hij een inspirerende Last Lecture over de stad van de toekomst. ‘Ruimte wordt straks de nieuwe luxe.’

U geeft leiding aan de denktank en onderzoeksinstituut The Why Factory waarin jullie onder meer werken aan radicale alternatieven voor de snelgroeiende steden in Azië. Wat voor alternatieven zijn dat precies?
“The Why Factory is een denktank die zich bezighoudt met toekomstscenario’s. Het gaat daarbij niet alleen om alternatieve voor steden in Azië, maar ook in de rest van de wereld. Steden zijn nodig de komende tijd; om de groei van de wereldbevolking te huisvesten, om de landschappen te behouden voor bossen en landbouw- en wateropslag. Die steden van de toekomst hebben daarbij een taak en missie. Ze moeten meehelpen de planeet te redden, voorbeeldig zijn, vriendelijk, sociaal, open, toegankelijk en groen. Ze moeten vrijheid en gelijkheid bieden. Ze moeten een mix bieden aan huisvesting voor jong en oud, arm en rijk. Ze moeten schone energie produceren, geen afval veroorzaken, cyclisch zijn, water opslaan en filteren, zuurstof produceren, verkoeling bieden en niet uit schadelijke materialen als beton opgebouwd zijn. Ze moeten podia bieden voor overleg en samenwerking.”

Winy Maas.

Dat is nogal wat?
“Een hele waslijst inderdaad, waarvan The Why Factory onderzoekt hoe we dit kunnen realiseren. Eén daarvan is de open, poreuze stad, Porocity, een stad die niet introvert is maar die ontmoetingen biedt, groen en verkoeling. Andere zijn The Green Dip, dat laat zien hoe we overal planten kunnen toepassen, Biodiversity, waarbij we plek voor dieren maken in onze steden en The Vertical Village, die de mogelijkheden toont van een inclusieve stad waarin een mix van wonen en werken ook verticaal gerealiseerd kan worden.”

En kan dit ook worden toegepast op Nederlandse steden?
“De belangrijkste vraag is: waarom passen we dit nog niet toe terwijl we weten hoe de zaken er nu voorstaan? Het verbaast me dat een land als Nederland dit met zijn welvaart en kennis nog niet radicaler toepast. Verdichting is noodzaak. Als MVRDV zijn we hier al even mee bezig. Momenteel wordt een aantal van onze vernieuwende hoogbouwprojecten gerealiseerd in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Eindhoven, en dan heb ik een aantal vertrouwelijke hoogbouwprojecten nog niet genoemd. Ons ‘geheim’ is dat we verdichting invoegen in de bestaande stad op allerlei manieren zodat nieuwe woon- en werk-typologie ontstaan. Zodat ze groen toevoegen in plaats van het eraf snoepen.”

‘Steden zijn noodzaak, om te voorkomen dat ons laatste boerenland en bos verloren gaan’

“Ik maak me geen illusies; verzet tegen hoogbouw zal er altijd zijn. Dat kan ik me voorstellen als het gaat om autistische torens waarin verder niks te beleven valt naast het op en neer gaan van de lift, maar dat is niet echt nodig als je hoogbouw goed ontwerpt. Hong Kong, een van de meest dichtbebouwde plekken op aarde, wordt in Nederland nogal eens als schrikbeeld aangehaald. Maar het is de stad met het meeste groen per inwoner en het openbaar vervoer wordt er beter gebruikt dan waar ook ter wereld. Het is levendig en veilig op straat, en je kunt er goed wandelen. Door op sommige plekken de hoogte in te bouwen, kun je andere plekken met rust laten.”

 Wat zijn volgens jou de grootste uitdagingen in de nabije toekomst in onze steden, en grootstedelijke opgaven?
“Ik heb ze hierboven al genoemd, een hele reeks dus. Mijn belangrijkste punt is dat steden noodzaak zijn, om te voorkomen dat ons laatste boerenland en bos verloren gaan. Ruimte wordt straks de nieuwe luxe. We moeten voorkomen dat alleen welgestelden zich die kunnen veroorloven, en belangrijke publieke zaken als het hitte-eiland-effect niet worden opgelost. Daarvoor hebben we ook moedige politieke beslissingen nodig. Misschien moeten we in de toekomst ook wel gestapeld gaan boeren, of andere creatieve oplossingen bedenken om de urbanisatie in goede banen te leiden.”

En hoe kunnen we dat het beste aanpakken?
“Door dat nu gezamenlijk vast te stellen. En het in elke stad en dorp te bespreken. Hoe draagt iedereen bij?!”

‘Steden zijn noodzaak, om te voorkomen dat ons laatste boerenland en bos verloren gaan.’

‘Dag van de Stad is één grote ontdekkingstocht’

Britt Hulsbosch met Robert Hammond en Dan Barasch op de Dag van de Stad.

Op 28 oktober vindt in Den Haag voor de derde keer de Dag van de Stad plaats. Hoe was het op de vorige edities? Britt Hulsbosch was er vorig jaar bij in Amersfoort, toen ze als stagiair werkte bij het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Wat was je rol vorig jaar op de Dag van de Stad?
“Ik was eigenlijk net klaar met mijn stage bij het ministerie van BZK bij de directie Bestuur en Financiën, waar onder andere Agenda Stad onder valt, en werd gevraagd of ik twee sprekers wilde begeleiden op de Dag van de Stad: Robert Hammond en Dan Barasch uit New York. Zij gaven sessies tijdens het deelcongres ‘de Samenwerkende Stad’.  Ik heb hen de hele dag begeleid: ze geholpen met vertalen van presentaties, wegwijs gemaakt op het terrein en van afspraak naar afspraak begeleid. Verder heb ik context geboden bij de verschillende onderdelen op de dag. Ik heb een bachelor politicologie afgerond en recent een master bestuurskunde, dus Frank Reniers (de projectleider van de Dag van de Stad) dacht dat ik wel een goede match voor ze zou zijn.”

Waar draagt de dag van de stad het meest aan bij volgens jou?
“Ik denk dat de Dag van de Stad een plek is waar heel veel mensen elkaar ontmoeten. En dat is nodig want veel vraagstukken van steden kun je niet meer los van elkaar zien, die zijn met elkaar verbonden. Het is goed om bij elkaar te komen en los te komen van je normale manier van werken en je op zo’n dag te laten inspireren en goede energie op te doen. Ik vond zelf de keynote van Robert Hammond erg inspirerend. Hij zag een oude vervallen spoorlijn midden in de stad New York en maakte daar een stadspark van. Dat is enorm succesvol geworden. Misschien wel iets te succesvol. Er komen nu zoveel toeristen op af dat de rust die hij met het park wilde creëren nu weer weg is. Maar ik vind het heel gaaf hoe dit als burgerinitiatief is ontstaan en zo’n succes is geworden.”

Hoe was de sfeer in Amersfoort?
“Ik was nog nooit eerder op een Dag van de Stad geweest dus ik had eigenlijk geen verwachtingen. Wat ik er bijzonder vond is dat de dag opgezet was als één grote ontdekkingstocht. Daardoor kreeg je nooit dat massale gevoel alsof je op een beurs bent.”

“De dag vond plaats in de Rijtuigenloods in de Wagenwerkplaats (een grote hal in Amersfoort) waar overal kleine ontdekkingsplekjes waren ingericht. De wc’s waren in een locomotief, er was een escape room. Ook rondom het hoofdgebouw waren allemaal andere locaties met deelsessies. Je kon er overal dingen proberen. Ik was Dan en Robert op een gegeven moment even kwijt, bleken ze in een autootje te zitten. Het was écht anders dan alleen maar zitten en luisteren in sessies. Het voelde eigenlijk een beetje als een speeltuin!”

Waarom moeten mensen volgens jou dit jaar naar de Dag van de Stad komen?
“Wat ik zelf heel leuk vind is de interactieve manier om de dag te beleven die centraal staat. De vraagstukken worden op allerlei verschillende manieren gebracht. Ik zie ook dit jaar weer allerlei bijzondere werkvormen op de agenda staan, zoals Pecha Kucha’s, waar steden hun meest spraakmakende en succesvolle projecten pitchen in zes minuten. Dit soort vormen lijken me heel waardevol met al die vraagstukken die andere manieren van werken vereisen. Mensen met een verschillende achtergrond, kennis en perspectief moeten meer met elkaar samenwerken. Op de Dag van de Stad kunnen ze met elkaar worden verbonden.”

Veel te ontdekken op de Dag van de Stad in Amersfoort.

‘We buigen niet voor intimidatie’

Burgemeester Jos Wienen durfde op te treden tegen de ondermijnende criminaliteit in zijn stad Haarlem, maar betaalde daar een prijs voor. Vorig jaar september werd hij na ernstige bedreigingen streng beveiligd. Nu de dreiging is afgenomen deelt hij zijn ervaringen op de Dag van de Stad. ‘We moeten op onze post staan en geen ruimte bieden aan criminaliteit.’

Hoe was het om te leven met zulke zware beveiliging?
“De beveiliging was zo georganiseerd dat ik als professional mijn werk kon blijven doen. Dat was goed geregeld. Als mens is het echter wel vervelend. Mijn privéleven werd stap voor stap gepland, ook voor de mensen om mij heen. Er was geen ruimte meer voor spontaniteit. Je woont niet meer in je eigen huis, tussen je eigen spullen en tussen de mensen waarmee je verbonden bent.”

Burgemeester Jos Wienen van Haarlem. Foto: Dag van de Stad.

Wat voor impact heeft de bedreiging en de beveiliging gehad op uw besluiten op uw werk?
“Het heeft me er des te meer ervan overtuigd om mensen de voet dwars te zetten die geweld gebruiken (of dreigen dat te doen) als methode om hun zin te krijgen. Om hen duidelijk te maken dat je zo je zin niet krijgt. Voor mensen die deze methodes gebruiken is er in onze samenleving geen plaats. Iedereen moet zich aan deze regels houden, dus ook zij. We hebben gezien wat er kan gebeuren als verschillende groepen vetes met elkaar uitvechten, inclusief liquidaties. Dat komt nog dichterbij als de dreiging geldt voor overheidsfunctionarissen, of het nu politiemensen zijn of burgemeesters. Wat mij betreft staan we daar pal tegenover. We buigen niet voor intimidatie. Daarin zijn we als overheid vastbesloten.”

 Er is durf nodig om op te treden tegen criminaliteit zoals u deed.
“In de eerste plaats denk ik dat de meeste collega’s in andere steden een soortgelijke houding zouden hebben, en hetzelfde zouden reageren. Ik denk niet dat ik daar een uitzondering in ben. Ik weet wel dat heel veel collega’s beducht zijn op repercussies op je persoon en vooral je gezinsleden. Dat is heftig. Daarom denk ik echt dat het belangrijk is dat we met zijn allen vastbesloten moeten zijn dat dit niet gewoon wordt gevonden.”

Wat is daarvoor nodig?
“Allereerst moeten we een sterke verbondenheid met onze rechtsstaat voelen. Als burgemeester moet je meer zijn dan alleen een boegbeeld. Je moet ook durven ingrijpen als het nodig is. Terugkijkend heb ik daar zelf een goed gevoel over. Ondanks de vervelende situatie waarin ik ben beland laat het zien dat mijn werk ertoe doet.

Voorgaan in de strijd tegen crimineel gedrag.
“Kijk, we moeten de strijd met criminelen natuurlijk vooral overlaten aan justitie, maar ik denk ook dat we er met zijn allen alert op moeten zijn dat criminele activiteiten steeds vaker ons gewone leven binnendringen. Stel dat ik op een receptie sta te praten met mensen die rijkdom vergaren via criminele activiteiten. Dat kan echt niet. De vraag is hoe we daar met zijn allen mee om gaan.”

Hoe moet de burgemeester dan optreden?
“Neem bijvoorbeeld de druggerelateerde overlast. Ik zie burgers die last hebben van drugsverslaafden in hun portieken. Dat geeft hen een gevoel van onveiligheid, het leidt tot ongure situaties en lawaaioverlast. Maar ze durven hun mond niet open te doen. Ik zie ook dat er sprake is van een ongelijke strijd. Rijke criminelen kunnen zich in tegenstelling tot wijkbewoners goede advocaten veroorloven. Dan ben je als burgemeester toch geen knip voor de neus waard als je hier niet iets aan doet? Op zo’n moment moet je er als burgemeester voor de zwakke burgers zijn.”

Wat heeft u gedaan in Haarlem?
“Ik heb me ingezet voor het sluiten van panden waar drugs werden verhandeld of waar werd samengezweerd tot geweld. Denk aan motorclubs die met geweld de controle proberen te krijgen over bepaalde horecagelegenheden, andere clubs uitsluiten en intimideren en soms geld eisen voor zogenaamde bescherming die zij bieden. Dan kom je al snel bij maffiaconstructies… Ik ben blij dat ik de bevoegdheden heb om hier acuut wat aan te doen. En in dit geval was dat: hard en onverbiddelijk ingrijpen door het sluiten van huizen. Ik heb vaak meegemaakt dat dit door bewoners als een verlossing is gevoeld. Ik besef wel dat we nog lang niet genoeg doen om ondermijnende activiteiten tegen te gaan. We pakken nog niet de structuur aan, maar wel de uitingen. Samen met Justitie kunnen we veel doen, maar toch is het verdraaid lastig om terrein terug te winnen. Daarom wil ik aan de collega’s meegeven hoe belangrijk het is om op onze post te staan en samen met Justitie geen ruimte te geven aan criminele activiteiten.”

Is dat ook wat u wilt meegeven in uw Last Lecture op de Dag van de Stad?
“Wat ik precies ga zeggen weet ik nog niet, maar het is logisch dat ik op de dag vanuit mijn eigen ervaringen ga delen over criminele ondermijning. Criminelen zoeken een plek waar ze ruimte krijgen voor hun activiteiten. De kwetsbaarheid van de sociale structuren in de grote steden bieden die ruimte. Dat is wel iets waar we als steden echt over moeten nadenken. Hoe kunnen we daar samen met justitie en politie eerder ingrijpen? Hoe komt het dat jonge mensen zulke harde misdaad plegen? Ik heb onlangs een voorbeeld gezien van een 18-jarige jongen die meerdere liquidaties had gepleegd op een zo gewetenloze manier dat de rechter geen andere keuze had dan hem levenslang straf te geven. Die kan dus de rest van zijn nog jonge leven in de gevangenis doorbrengen. Dat is toch dramatisch? Zowel de koelbloedigheid en gewetenloosheid van zo’n jongen als de consequenties voor hemzelf?”

Kunnen we dit voorkomen?
“We moeten manieren vinden om eerder hulp te bieden bij opvoeden en problemen in kwetsbare gezinnen. Mijn ervaring is dat wanneer je later instapt zulke hulp niet werkt. Als je iets wilt veranderen moet je er op jonge leeftijd bij zijn, op de basisschool. Hoe voorkom je dat ze fout gaan, dat ze gerekruteerd worden door criminelen? Je ziet bij bepaalde gezinnen met een historie al vroeg bepaald gedrag ontstaan. Het vraagt allemaal extra stappen voor gemeenten. Je moet heel snel kunnen interveniëren. Ik zie dat preventief bezig zijn bemoedigende resultaten oplevert. Als je het aantal mensen waarvan je vreest dat ze het criminele pad opgaan of in peperdure jeugdhulpverlening terecht komen aanzienlijk kunt terugbrengen levert dat heel wat op. Ik denk echt dat we daarin moeten investeren. Alleen zo kun je voorkomen dat jongeren afglijden richting misdaad.”

Haarlem. Foto: Nicolas Vigier.

‘Hoe kunnen we samen leven met het groen in de stad?’

Hoe hou je de immer groeiende stad leefbaar? Onder meer door meer groen te plaatsen. Aangezien daar in een dichtbebouwde omgeving niet altijd ruimte voor is bedacht de Italiaanse architect Stefano Boeri daarvoor een innovatieve oplossing: het verticale bos. Binnenkort ook in Nederland te bewonderen.

De twee woontorens in Milaan, die Boeri ontwierp en helemaal begroeid zijn met bos en struiken, gelden inmiddels als blauwdruk voor duurzame hoogbouw wereldwijd. Boeri ontwierp verder ook de Ville Mediterranée in Marseille en het Huis van de Zee in Sardinië. Hij is hoogleraar Stedelijke Planning aan de Universiteit van Milaan en als gasthoogleraar actief aan verschillende andere prestigieuze universiteiten. Ook richtte hij Multiplicity op, een onderzoeksbureau dat vraagstukken over hedendaags verstedelijking en architectuur onderzoekt. Onlangs sprak hij nog in New York op de VN Klimaattop. En op 28 oktober spreekt hij op de Dag van de Stad.

Hoe kan duurzame hoogbouw bijdragen aan een gezondere stad?
“Ik denk dat hoogbouw extra efficiënt is voor een gezondere stad omdat we gewoonweg meer groen kunnen plaatsen op minder stedelijk oppervlakte. De twee woontorens die we hebben gebouwd in Milaan laten dat goed zien. Samen bieden ze een woonomgeving voor 21.000 planten, inclusief bomen. Dat is goed voor 3 hectare bos. Midden in je stad.”

Stefano Boeri.

En waar is dat goed voor?
“Dit groen biedt allerlei voordelen. Het helpt om de vieze stadslucht schoner te maken, vangt CO2 op, helpt hitte te verminderen, koelt de appartementen dankzij de schaduw en zorgt dus voor minder energieconsumptie. Mensen hebben geen airco nodig. Verder is het goed voor de biodiversiteit. Er zijn al weer diersoorten in Milaan waargenomen die verdwenen waren. Natuurlijk is het moeilijk om dit allemaal in cijfers uit te drukken. Wel zijn er in de VS mooie onderzoeken die laten zien hoe meer groen in de stad helpt om ziekenhuiskosten te verlagen.”

Hoeveel durf is er nodig om een concept als een verticaal bos er door te krijgen bij een stadsbestuur?
“Daar is veel durf voor nodig. Wij liepen in het begin vooral tegen scepticisme aan. We waren natuurlijk het eerste voorbeeld van duurzame hoogbouw. Naast durf heb je ook een dosis obsessie nodig en een vleugje doorzettingsvermogen. Dat alles moet je verbinden met de visie dat levende natuur verbonden kan worden met architectuur. En dat het daarin zelfs een basiscomponent kan worden. In het begin was het ingewikkeld omdat we echt iets compleet nieuws wilden doen. Je moet toch laten zien wat je wilt voordat je mensen kan overtuigen. We hebben toen een aantal experts bij elkaar verzameld en hen gezamenlijk vragen laten beantwoorden. Dat heeft iedereen overtuigd. Nu zijn de twee torens voor de stad Milaan echt een architectonisch statement in steen. Mensen komen naar de stad om ze te bekijken. Ze kennen nu vijf jaar van groen leven, er wonen al zeven jaar mensen in. We hebben in die jaren een serieuze evolutie gezien. We zijn ons concept nu ook aan het bouwen in andere landen als Mexico, Egypte, China en Nederland. We weten nu precies hoe het moet. Natuurlijk leren we zelf ook verder hoe het nog beter kan, maar we zijn vrij uitgesproken in onze kennis.”

Wat voor duurzame gebouwen maken jullie in Nederland?
“In Utrecht zijn we met iets heel moois bezig. Midden in de stad, tegenover het Beatrixgebouw gaan we twee groene torens ontwikkelen met een mix van wonen, werken, ontspanning, cultuur en horeca. Dit project wil de natuur van de Utrechtse Heuvelrug in de stad brengen met als doel een gezonder leven. In Eindhoven ontwikkelen we de Trudo Toren als verticaal bos met 125 bomen en 5200 struiken en planten. Als eerst verticale bos wordt het betaalbaar voor iedereen en zeker ook voor jonge mensen.”

Verticale bos in Milaan. Foto Stefano Boeri Architecten.

Zie je het verticaal bos nu meer als icoon, als kunstvorm of draagt het echt bij aan verbetering van de stad?
“Het kan zeker een icoon zijn, juist omdat het bijdraagt aan de stad. Het is natuurlijk best een bizar gebouw, heel vreemd vergeleken met andere gebouwen. Het mooie is dat het continu in verandering is. Per seizoen, hoe de zon staat, welk moment van de dag is. Het is een levend gebouw. Het biedt zoveel voordelen, en daarom ben ik zo positief en gaan we het verder bouwen in andere delen van de wereld.”

Wat voor resultaten kan duurzame innovatie brengen?
“Duurzaamheid is natuurlijk een hele algemene term. Het kan gaan over energie, mobiliteit, maar ook over groen of over voedsel. Ik denk vooral in groen en vastgoed. Daar valt nog heel veel te behalen. We zijn nog maar net begonnen. Als we kijken wat er al gebeurt met groene daken, groen in de stad, stedelijke bebossing en dat vermeerderen in, op en rond gebouwen kunnen we nog veel bereiken. We zijn al bezig nieuwe steden te ontwerpen als bossen waar alle gebouwen, of het nu woningen, scholen of musea zijn, allemaal bomen hebben rond en op hun daken. We hebben hiervoor technologische kennis maar ook visie nodig. Ik heb eind september over klimaatverandering over de stadsbosbouw gesproken in New York op de VN-Top.”

Wat gaat u op de Dag van de Stad vertellen in uw Last Lecture?
“Daar wil ik vooral laten zien wat wij allemaal doen. Ik wil al mijn energie gebruiken om mensen ervan te overtuigen hoe de toekomst van steden verbonden is met bomen. De toekomst van onze biodiversiteit hangt ervan af. We kunnen planten en bomen nu eenmaal niet weglaten uit onze steden. Laten we daarom gaan verzinnen hoe we samen kunnen leven met het groen, in, op, rond onze woningen. Dat is onze toekomst. Ik zeg het uit esthetische oogpunt, maar vooral omdat het onze bestemming is!”

Verticale bos in Milaan. Foto: Stefano Boeri Architecten.