‘Sociale innovatie en ondernemerschap: de manier om onderwijs te verbinden met de praktijk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het hoger onderwijs biedt veel plek voor de ontwikkeling van slimme samenwerkingen tussen gemeente, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Studenten kunnen onder andere worden ingezet om onderzoeken te doen en stages te lopen. Bij de Hogeschool Leiden zijn ze binnen de minor ‘Sociaal Ondernemen‘ druk bezig met het verbinden van studenten met de praktijk. Ido de Vries, docent aan de faculteit Sociaal Werk en Toegepaste Psychologie en oprichter van de minor, vertelt hier enthousiast over.

Ido de Vries

Wie ben je en wat doe je?

“Ik ben Ido de Vries, docent Toegepaste Psychologie bij de faculteit Sociaal Werk en Toegepaste Psychologie op Hogeschool Leiden. Ik ken het werkveld vanuit verschillende perspectieven. Van de uitvoering ben ik naar beleidsvorming gegaan. Zo heb ik als ambtenaar gewerkt voor stadsdeel Noord in Amsterdam op het domein jeugd en veiligheid. Een ommekeer kwam toen een adviesbureau mij vroeg om hen te ondersteunen bij het verder uitwerken van het jeugdpreventiebeleid. Dat heb ik zeven jaar gedaan. In die tijd kwam ik in contact met mensen van de studie Toegepaste Psychologie en ben ik een aantal keer gevraagd voor gastlessen. Ik wilde terug naar het contact met jongeren. Zodoende ben ik nu actief in het onderwijs. Dit doe ik inmiddels acht jaar. Ik geef les in de minor ‘Sociaal Ondernemen’ en ook begeleid ik studenten met afstuderen en stage. Ik zet mij in voor het lectoraat Sociale Innovatie en Ondernemerschap en voor de werkplaats Sociaal Domein. Naast dat ik actief ben binnen het onderwijs in de hogeschool en het lectoraat doe ik ook promotieonderzoek. Mijn onderzoek gaat over wat sociaal ondernemerschap voor de ondernemer zelf betekent en of het onderwijs de intentie tot sociaal ondernemen kan vergroten.”

Wat zijn volgens jou belangrijke ontwikkelingen geweest in de maatschappij voor het onderwijs?

De economische crisis is een belangrijke ontwikkeling geweest. Voor het sociaal domein begon dit rond 2010. Toen stortten de arbeidskansen voor studenten in.

Ik wist in deze tijd ook dat de decentralisatie van jeugdzorg, werk- en inkomen en langdurig zieken en ouderen (ingevoerd in 2015) eraan zaten te komen. Dat betekende dat we als beroepsonderwijs moeten opleiden tot een nieuwe vorm van professionaliteit, waarbij het gaat om hoe we de zelfredzaamheid en samenredzaamheid vergroten en hoe we de ontwikkeling van verzorgingsstaat naar participatiestad versterken.

Hogescholen kregen te maken met een snel veranderende maatschappij en arbeidsmarkt. Willen wij goed opleiden in een wereld waarin snelle veranderingen plaatsvinden, is goed contact houden met het werkveld en het monitoren van veranderingen belangrijk. De plek in het curriculum om de veranderende praktijk in te brengen was en is nog steeds de minor Sociaal Ondernemen. Wij moeten ervoor zorgen dat de studenten die veranderingen oppakken. Je ziet ook dat er steeds meer gezocht wordt naar de verbinding met het onderwijs door gemeenten en bedrijven. Met de De City Deal Kennis Maken zijn we nu bezig om dat op te pakken met de universiteit, de hogeschool en de gemeente Leiden. Ik ben daarbij betrokken vanuit het lectoraat Sociale Innovatie en Ondernemerschap.”

Er worden steeds meer contacten gelegd met partijen buiten de hogeschoolmuren. Hoe ziet zo’n wervingsproces eruit?

“Ik begin altijd met vragen op te halen bij de gemeente en organisaties in de wijken. Daar heb ik een groot netwerk opgebouwd. Momenteel zijn via deze weg vier groepen bezig met ieder een project. Eén groep is bezig met compassie in Leiden en de andere groep met een project ‘hoe ben je een goede buur?’. Andere groepen zijn bezig met de maatschappelijke diensttijd en het perspectief van jongeren in de Slaaghwijk in Leiden. Naast de gemeente hebben we ook contact met organisaties binnen het jeugddomein.”

Hoe ontstaat die samenwerking en waar plaats je de opdrachten die daaruit voortkomen?

“Ik heb drie plekken waar ik vragen kwijt kan: de minor ‘Sociaal Ondernemen’, het vak ‘Inleiding in de afstudeerrichting Sociaal Ondernemen’ voor tweedejaars studenten toegepaste psychologie en als afstudeerproject. In het geval van de minor is er één proces met twee gedeelten. Voor het eerste gedeelte van de minor nodig ik opdrachtgevers uit om in gesprek te gaan over mogelijke vraagstukken. Het vraagstuk van de opdrachtgever moet binnen de cyclus van tien weken van het onderwijs passen. Samen met de opdrachtgever maak ik keuzes over de opdrachten. In het tweede gedeelte van de minor gaan de studenten zelf op zoek naar een opdrachtgever. Vorig jaar was er op deze manier een groep die een app ontwikkelde voor advies over pubers aan ouders. Inmiddels is dit project uitgegroeid tot een daadwerkelijk onderneming UpHub, die pedagogische pubquizzen voor ouders organiseert. De minorstudenten worden uitgedaagd om juist naar buiten te gaan bij het werken aan hun projecten. Naar buiten gaan doen zij bijvoorbeeld door middel van interviews houden op straat. Dat is best lastig, omdat niet iedereen op straat tijd en zin heeft om daaraan mee te doen. Het is belangrijk dat studenten contacten (leren) leggen en aan de slag zijn. Die ervaring is heel leerzaam. Een mooi praktijkvoorbeeld vind ik “Tinder voor eenzame ouderen”. Een groep studenten heeft deze app ontwikkeld en zijn daarbij in gesprek gegaan met de ouderen. Het doel van deze app is dat er meer onderling contact ontstaat tussen eenzame ouderen.”  

Hoe denken de partners over de samenwerking met studenten?

“Ik ben natuurlijk bevooroordeeld als ik zou zeggen dat het positief is, maar dat is echt zo. De organisaties weten dat ze met studenten werken en houden daar ook rekening mee in de begeleiding en de oplevering van de eindresultaten. Ik probeer potentiële opdrachtgevers altijd een realistisch beeld te geven. Je bent tijd kwijt aan toegang geven tot de organisatie en informatie te verstrekken aan de studenten, maar je krijgt er altijd wat voor terug. De praktijk leert dat er veel vraag is om met studenten te werken. Bedrijven en organisaties bieden stages en onderzoeksplekken aan. Studenten bieden kansen voor bedrijven om zaken te onderzoeken en op te pakken. Een praktijkvoorbeeld is een scriptieonderzoek bij BUUV, een buurtmarktplaats in Leiden en Leiderdorp. Deze organisatie draait vooral op vrijwilligers. De medewerkers van BUUV hadden onder meer vragen over welke trainingen ze moesten geven aan vrijwilligers. Hier hebben meerdere studenten inmiddels onderzoek naar gedaan en zijn er trainingen voor gegeven. Zo geeft het onderwijs bedrijven ondersteuning en de bedrijven bieden studenten ervaring in werk en onderzoek doen. Op deze manier zijn er ook studenten die een baan aangeboden kregen bij hun afstudeerplekken. De ervaringen zijn echt heel positief.”

Bedrijven en organisaties hebben dus positieve ervaringen met het samenwerken met studenten. Hoe geldt dit voor de studenten?

“Studenten zijn blij met de opdrachten. Ze werken met ‘echte mensen’ in de ‘echte maatschappij’ en ervaren daar de meerwaarde van. Op deze manier leren ze de structuren die een bedrijf of organisatie hanteert van dichtbij kennen. Simulaties in de klas zijn ook leerzaam, maar het contact met de buitenwereld is van wezenlijk belang. Dat is tenslotte de plaats waar de studenten later in terecht komen. Ieder jaar dat ik opleid, houd ik mij bezig met de vraag ‘wat is goed opleiden?’. In het algemeen is het antwoord daarop: samen met de praktijk én in de praktijk. Als je kijkt naar de City Deal Kennis Maken zoals we daar nu mee bezig zijn, zie ik dat er plekken zijn ontwikkeld zoals BOOT in Amsterdam en WIJS in Groningen. In Leiden kwamen de sociale wijkteams met de vraag of wij niet studenten konden koppelen aan de wijken zelf. Deze vraag is meegenomen in de nieuwe City Deal Kennis Maken in Leiden. Hiervoor worden plannen ontwikkeld om een soortgelijke plek als BOOT en WIJS in Leiden te creëren.”  

Tot slot: wat zijn jouw ambities voor het samenbrengen van de stad en het onderwijs?

“Wat ik graag zou zien op de hogeschool is dat er meer begeleiding zou zijn voor bedrijven die door studenten zelf zijn opgericht. Zo is er door een aantal studenten een zorgcoöperatie opgericht: De Tamarinde. Zij willen heel graag ondersteuning van de hogeschool. Ik denk dat ondersteuning voor alumni die een eigen bedrijf hebben opgericht belangrijk is. Wij als hogeschool mogen daar wat mij betreft meer voedend in zijn. Als dit gebeurt wordt het makkelijker voor studenten om als zzp’er aan de slag te gaan of een klein bedrijf te starten. Ik wil ook stimuleren dat studenten betrokken raken bij innovatie in de samenleving. Dat doe ik bijvoorbeeld door Garage2020 te helpen met het maken van een tekst om studenten te werven voor een stageplek of afstudeeropdracht. Zo hoop ik dat studenten in contact komen met een innovatieve plekken. Studio Moio is ook een voorbeeld. Zij maken gebruik van de kracht van drop-outs uit het mbo. Met die creatieve geesten pakken zij maatschappelijke problemen aan. Wat zij doen is het niveauverschil in het onderwijs kantelen. Ze hebben daarvoor de mbo-university opgericht. Dit wordt door de Rijksuniversiteit Groningen ondersteund. Een actueel thema is de maatschappelijke diensttijd. Daarvoor worden er proeftuinen ontwikkeld. Studio Moio wil door teams te vormen bestaande uit drop-outs van het mbo, studenten van het mbo, hbo en wo maatschappelijke thema’s aanpakken. De jongeren doen dat in het kader van hun maatschappelijke diensttijd. Onze studenten krijgen er studiepunten voor. Als hogeschool bieden wij training en coaching aan die teams. Dit is wat mij betreft precies een voorbeeld van samen leren en innoveren. Het is ook een voorbeeld waarin bestaande mogelijkheden zoals maatschappelijke diensttijd en subsidies voor proeftuinen gekoppeld worden aan projecten zoals deze. Ik zou graag zien dat er meer soortgelijke voorbeelden zullen volgen.”

Foto: Hogeschool Leiden

“De kunst is om alles met elkaar te verbinden”

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het succes van de City Deal Kennis Maken (CDKM) valt of staat met de kwaliteit van de samenwerking tussen kennisinstellingen en partners uit hun stedelijke omgeving. Daarom gingen we in gesprek met organisatieadviseur Pieterjan van Delden. Hij is expert op het gebied van organisatieverandering en publieke samenwerking, een onderwerp waar hij in 2009 op is gepromoveerd. We spraken hem over de kunst van het samenwerken. Hieronder een verslag van zes belangrijke inzichten die hij met ons en het CDKM-netwerk deelde.

Inzicht 1: Samenwerken is complex

Sinds de jaren ‘90 wordt in de wetenschappelijke literatuur vaak gesproken over de triple helix model of innovation. Het idee is dat de kenniseconomie gebaat is bij een betere samenwerking tussen kennisinstellingen, overheden en het bedrijfsleven. Later zijn hier ‘de burger’ of ‘de samenleving’ als vierde partner aan toegevoegd. In de triple of quadruple helix leiden goede samenwerkingsverbanden tot een betere en snellere productie, uitwisseling en toepassing van kennis. In de praktijk is het tot stand brengen – en onderhouden – van dergelijke samenwerkingsverbanden echter makkelijker gezegd dan gedaan. Van Delden beschrijft samenwerking, zeker samenwerking waarbij meer dan drie partners betrokken zijn, zelfs als een ‘wicked problem’.

Pieterjan van Delden

Van Delden: “Mijn promotor zegt altijd: samenwerking is de moeilijkste vorm om samenhang te bereiken tussen verschillende activiteiten. Een duidelijke hiërarchische aansturing werkt wat dat betreft beter, een ook de markt werkt beter. Samenwerking is de moeilijkste vorm, maar in sommige omstandigheden is het dan toch de beste oplossing.

Samenwerking is complex, omdat het een continu balanceren en bijeenbrengen is van verschillende en zelfs verschuivende belangen. Een bedrijf dat winst wil maken, heeft heel andere belangen dan een kennisinstelling die vooral goed onderwijs wil verzorgen, terwijl de belangen van gemeenten vaak weer veel politieker zijn van aard.

Daarin schuilt ook de kunst van het samenwerken tussen dergelijke verschillende organisaties. Van elk van die partijen liggen de belangen anders, is de oriëntatie anders, en is zelfs de taal die gebezigd wordt anders.

Inzicht 2: Zorg voor focus

Sociale ongelijkheid, klimaatverandering, eenzaamheid, verkokerd beleid, sociale segregatie, dichtslibbende infrastructuur – in steden spelen misschien wel duizend verschillende vraagstukken tegelijkertijd. Het is verleidelijk om in samenwerkingsverbanden de ambitie uit te spreken al die onderwerpen te agenderen. Het is tevens de grootste bedreiging van een succesvolle en duurzame samenwerking.

Ik denk dat samenwerking ook een plafond heeft in de hoeveelheid complexiteit die het kan omvatten. Want samenwerking werkt alleen goed wanneer het flink wat focus heeft. Is die er niet, dan raken mensen op een gegeven moment gefrustreerd en haken ze af. Dan bloedt de samenwerking dood. Dus daar moet je een oplossing voor vinden door focus aan te brengen. Die focus kan je bereiken door een duidelijk inhoudelijk doel, maar bijvoorbeeld ook door een duidelijk werkproces. Dus door van tevoren hele duidelijke afspraken met elkaar te maken over de onderlinge taken. Voor een samenwerking met het bedrijfsleven geldt die eis van focus nog sterker. Het moet heel duidelijk zijn wat de kosten zijn, wat de opbrengsten zijn en hoe het tijdspad eruit ziet.

Inzicht 3: Samenwerken kost tijd

Het lijkt zo simpel: er is een probleem en er zijn partijen die zich samen willen inspannen om dat probleem aan te pakken. Heel complexe problematieken kunnen, zeker vanuit bestuurlijk perspectief, ineens heel overzichtelijk lijken op het moment dat krachtige partners – kennisinstellingen met hun duizenden studenten, bedrijven met hun innovatiekracht en een gemeente met haar brede netwerk – besluiten om te gaan samenwerken. Volgens Van Delden lopen veel samenwerkingsverbanden echter stuk op dit soort prestatie-optimisme. Dat komt omdat er dan te snel van plan naar uitvoer wordt gegaan. Willen organisaties succesvol samenwerken, dan is het zaak om eerst te investeren in de onderlinge relatie en  en het eigenaarschap bij de uitvoerend professionals. Wie het samenwerken geldt: relatie komt voor prestatie.

Wil een samenwerking slagen, dan dient iedereen die bij die samenwerking betrokken is, zich eigenaar voelen van de gestelde doelen en intenties. Als het proces teveel top-down verloopt, zien professionals de gestelde doelen als een bestuurlijk iets en niet als hun eigen noodzaak. Dan ontstaat er concurrentie tussen het reguliere werk dat gewoon gedaan moet worden en de extra dingen die voortvloeien uit de bestuurlijke ambities. In de literatuur staat dit bekend als motivational crowding. Dat wil zeggen dat het intrinsieke motief weggedrukt wordt door het extrinsieke motief.”  

 

Daarnaast moet je ook aandacht besteden aan het psychologisch contract tussen mensen. Zeker in het begin is dat heel belangrijk. De neiging is, ook bij mij, om aan het begin van een samenwerking gelijk de uitvoering in te gaan. Lekker hands-on, weet je wel. Maar je moet mensen de tijd geven om zich een idee eigen te maken en ook om aan elkaar te wennen. Dat je apart even aandacht schenkt aan: hoe zitten we hier nu, wat is het doel, wat gaan we doen? Welke ideeën en vraagstukken leven er in de groep? En waarom vinden we dit als groep belangrijk? Alleen op die manier kan er een gevoel van gemeenschappelijkheid ontstaan.”  

Inzicht 4: Ga aan de slag

De tijd die het kost om tot een goede samenwerking te komen, kan dadendrang in de weg staan. Het kan zelfs ronduit demotiverend werken, als ambities te lang bij woorden en mooie plannen blijven. Een goede strategie is om klein te beginnen en dan voort te bouwen op de behaalde resultaten en geleerde lessen.

Waar het mee valt of staat, is of je een paar projecten kan bedenken waar je mee aan de slag kan. De motor van een samenwerking bestaat uit de professionals die elkaar vinden in het werken aan een praktische opgave. Het is belangrijk om, zeker bij grootschalige samenwerkingsverbanden, een soort cyclus in beweging te krijgen. Door samen te werken, worden goede resultaten geboekt. Die goede resultaten geven weer nieuwe energie, waardoor er nog beter samengewerkt kan worden en er nog betere resultaten worden geboekt. Dat proces moet op gang komen. Je moet er wel rekening mee houden dat die cyclus op elk moment onderbroken kan worden. Dan loopt het weer stroef. Het is belangrijk om dan gelijk opnieuw te investeren in het psychologisch contract dat je met elkaar hebt afgesloten.”  

Inzicht 5: Samenwerking vereist leiderschap

Om de stad als rijke leeromgeving te benutten, zijn in Nederland de afgelopen jaren honderden projecten gestart en samenwerkingsverbanden aangegaan. Daarvan hebben we er op de website van de City Deal Kennis Maken al een groot aantal besproken. Hoewel veel van deze projecten mooie bijdragen leveren aan de leerervaring van studenten en de productie, uitwisseling en toepassing van kennis, leeft bij velen uit het CDKM-netwerk de vraag van het opschalen. Hoe kan meer focus worden aangebracht in al die projecten waaraan wordt gewerkt? Rob Andeweg, Programmamanager bij de Hogeschool van Amsterdam,stelde in een eerder interview zelfs dat ‘de tijd van duizend bloemen laten bloeien’ wel voorbij is. Daarmee bedoelde hij dat kennisinstellingen alleen slagvaardig aan stedelijke vraagstukken kunnen werken, als ze hun inspanningen concentreren op specifieke vraagstukken en projecten. Pieterjan van Delden is het daarmee eens, al spreekt hij ook van een duivels dilemma.  

Ja, dat is een van de dilemma’s die horen bij samenwerken. Tenminste, als je echt een groot vraagstuk wilt aanpakken. Als je de projecten kleinschalig houdt, dan is het makkelijk werkbaar en gebeuren de mooiste dingen. Maar vaak zijn dergelijke projecten te klein om het beoogde effect te bereiken. Maar als je het te groot maakt, dan wordt het onwerkbaar, vanwege al die belangen en coördinatievraagstukken. Daartussenin moet je iets vinden. Het is een soort wicked problem waar je een clumsy solution voor moet vinden. Het dilemma van klein versus groot moet je vanaf het begin voelen. De kunst is om alles met elkaar te verbinden.

 

Het is daarom belangrijk om bij samenwerkingsverbanden een duidelijke projectstructuur af te spreken, met bijvoorbeeld een stuurgroep, een werkgroep (de uitvoerende professionals) en een projectleider. In mijn ogen kunnen alleen de kleinste samenwerkingsverbanden zonder een projectleider. Die programmaleider dient te sturen op de energie van de samenwerking én op de resultaten die worden geboekt, het maatschappelijk effect dat wordt bereikt. Als je echt complexe, stedelijke vraagstukken wilt aanpakken, dat kun je dat niet doen door te zeggen: we gaan lekker aan de slag en we zien wel.

Inzicht 6: Wees een goede en betrouwbare partner

Om een prominente rol te vervullen in de triple helix of innovation, worden kennisinstellingen uitgedaagd om buiten de oevers van de eigen school te treden en nieuwe partnerschappen aan te gaan. Hogescholen en universiteiten bevinden zich middenin een leerproces waarin ze leren hoe ze het beste kunnen samenwerken met gemeenten, bedrijven en burgers. Dergelijke complexe samenwerkingverbanden moeten beschouwd worden als een ‘wicked problem’, waar continue sturing en bijsturing voor nodig is. Samenwerking is in zichzelf al ‘werken’. Dat vergt van samenwerkingspartners dat ze voortdurend investeren in de relatie met anderen. Maar ook in zichzelf, zodat ze goede en betrouwbare samenwerkingspartners kunnen zijn. Hogescholen en universiteiten hebben op dat vlak nog wel wat te winnen.

“Ik merk soms dat er een soort dedain zit bij kennisinstellingen. Zij denken namelijk dat zij degenen zijn die de kennis maken en dat wij, het bedrijfsleven bijvoorbeeld, alleen van de uitvoering zijn. Zo werkt het natuurlijk niet. Kennisinstellingen denken nog teveel vanuit een hiërarchisch model van kennisontwikkeling, terwijl het een iteratief model is. Je doet iets en leert ervan, je abstraheert het in kennis, en dan gaat het weer terug. En dan heb je er wat aan, je doet iets, je leert er weer van, en dat is wat effectieve kennis is. Door het impliciete wereldbeeld dat bij kennisinstellingen bestaat, vergeten ze vaak om eerst goed na te denken wat eigenlijke meerwaarde is voor een gemeente of bedrijf. Zeker bij onderzoekers bestaat soms een blinde vlek daarvoor. Zij denken: als ik onderzoek doe, dan is iedereen blij. Maar dat is helemaal niet zo. De meeste mensen zitten helemaal niet te wachten op onderzoekers. Je kan niet zeggen: ‘we doen onderzoek, dus het is goed’. Nee, je moet ook bedenken hoe je met je onderzoek een bijdrage levert aan de vaak directe belangen die een bedrijf heeft.”

 

“Verder denk ik dat kennisinstellingen ook goed naar de eigen organisatie moeten kijken, voordat ze zich in allerlei samenwerkingsverbanden begeven. Voordat je allerlei dingen naar buiten brengt, moet je zorgen dat je je basiskwaliteit op orde hebt. Een van de dingen waar ik dan aan denk is de organisatie rondom stages. Je stages zijn het contact met de buitenwereld, dus de organisatie daarvan moet vlekkeloos verlopen. Een van de voornaamste klachten van het bedrijfsleven is dat het altijd een rommeltje is bij een hogeschool. Want wie moet je bellen? En wie kan je bellen als die persoon er niet is? En is er überhaupt wel duidelijk wie er verantwoordelijk is als er iets misgaat of als er vragen zijn tijdens een stage? Hetzelfde geldt ook voor zaken als de roosters of lokalen. Dat is bijna altijd gedoe. Ik heb zelden meegemaakt dat het logistieke deel bij kennisinstellingen goed geregeld is. Het klinkt misschien heel banaal, maar als je wilt samenwerken met de buitenwereld, dan moet je een betrouwbare partner zijn op het praktische gebied. En dat zijn onderwijsinstellingen vaak nog niet.”   

Foto: Bezoekers Kennisdelingsdag bekijken tekening | Fotograaf: Florencia Jadia

De Arnhemse student voorop: “We willen dat studenten blij zijn met de stad en dit ook uitdragen”

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Arnhem Studiestad is een initiatief dat Arnhem als stad en de regio rondom Arnhem aantrekkelijk wil maken en op de kaart wil zetten voor studenten. Er zijn namelijk niet alleen veel interessante opleidingen te volgen, maar je kunt er ook prettig en veilig wonen, sporten en uitgaan. Arnhem Studiestad is een samenwerking tussen de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (de HAN), ArtEzVan Hall Larenstein en de gemeente Arnhem. We spraken met Ingelien Kroodsma, bestuursadviseur onderwijs en arbeidsmarkt bij de gemeente Arnhem en betrokkene bij het initiatief Arnhem Studiestad. We gingen in op haar rol, de samenwerking van Arnhem met de regio en de Arnhemse studenten.

Ingelien Kroodsma

Wat was de aanleiding voor de oprichting van Arnhem Studiestad?

“We zagen dat het aantal studenten in Arnhem terugliep. De HAN heeft locaties in Arnhem en in Nijmegen. De studenten waren altijd redelijk verdeeld over beide steden, maar het zwaartepunt kwam steeds meer richting Nijmegen te liggen. De HAN zelf gaf aan Arnhem belangrijk te vinden en er ook best gevestigd te willen blijven. Daaruit ontstond de wens om meer samen te doen. Vanuit de gemeente hebben wij daarom het initiatief genomen om de kennisinstellingen uit de regio meer bij elkaar te brengen. Er is besloten om de samenwerking breder te trekken dan alleen met de HAN, want de verschillende hogescholen hebben mooie potentie om elkaar te versterken. Ze zijn complementair aan elkaar en op die manier best een unieke combinatie in Nederland. Daar is uiteindelijk het samenwerkingsverband Arnhem Studiestad uit voortgekomen.”

Hoe is die samenwerking verder verlopen?

“Mijn rol zat vooral in het opzetten van het samenwerkingsverband Arnhem Studiestad en zorgen dat er daadwerkelijk dingen gingen gebeuren. Deze veelzijdige rol vond ik hartstikke leuk: echt van strategisch naar praktisch, zorgen dat er projecten ontstaan. Dat is nu in gang gezet, en een collega van mij gaat mijn rol vanuit de gemeente overnemen. Een samenwerking opzetten tussen hogescholen en gemeentelijke organisaties is soms ingewikkeld en bureaucratisch, en lastig om goed in te bedden. Dat is iets wat voor nu weer op de agenda staat. Het besef moet er komen dat je hier niet als enige hogeschool zit, maar met meerdere hogescholen. We moeten ons daarom ook gezamenlijk laten zien.”

En dat verloopt moeizaam?

“Dat is lastig, maar er komt wel steeds meer beweging in. Na twee jaar is er geëvalueerd en alle partijen hebben opnieuw hun deelname toegezegd. Iedereen draagt ook weer financieel bij en maakt er tijd en uren voor vrij, dus dat is een goed teken. Het is nu vooral een kwestie van levend houden, doorgaan en een aantal goede events organiseren.”

Je hebt het over events: op welke manier laten jullie studenten kennismaken met Arnhem vanuit Arnhem Studiestad?

“Bijvoorbeeld tijdens de introductiedag (onderdeel van de introductieweek, red.). Deze dag organiseren we inmiddels vier jaar gezamenlijk met de hogescholen, en elke keer gaat dat beter en wordt het leuker. De hele middag vindt er een spel plaats waar allerlei Arnhemse ondernemers aan meedoen, maar ook culturele instellingen of werkgevers. Ook worden er studenten-challenges georganiseerd, waarbij studenten aan Arnhemse bedrijven worden gekoppeld. Studenten werken vervolgens aan een opdracht bij zo’n bedrijf. Hierdoor krijgen ze de kans om een bedrijf van binnen te bekijken en krijgen ze een beter beeld van wat een mooie werkgevers Arnhem te bieden heeft. Door studenten te laten werken aan lokale maatschappelijke opgaven, hopen we ze meer te binden aan de stad.”

Waarom is dat belangrijk?

“We hoeven niet allemaal richting het westen te trekken voor een interessante baan. Daarvoor kan je ook prima hier blijven. De introductiedag moet ook meer in de stad zichtbaar maken dat we eigenlijk heel veel studenten hebben. Er zit veel kennis, en dat is ook weer een link naar de Arnhemse ondernemers. Voor ons als stad is het belangrijk dat studenten hiernaartoe blijven komen, maar vooral ook dat ze hier daarna nog blijven. Of dat ze als ambassadeur van Arnhem de wereld intrekken. Dat zie je bijvoorbeeld bij ArtEz. Je houdt natuurlijk niet iedereen in Arnhem en dat wil je ook helemaal niet. Maar voor ons is het wel belangrijk met het oog op tekorten aan personeel bij bedrijven. Dus daarom laten we de studenten zo veel als mogelijk kennismaken met de stad Arnhem.”

Jullie organiseren nog andere activiteiten voor studenten, zoals StartUp24. Zijn er al gevolgen zichtbaar van Arnhem Studiestad en de events?

“Arnhem Studiestad loopt nu drie jaar. Het aantal studenten neemt toe, maar dat hebben we niet specifiek te danken aan Arnhem Studiestad. Wat je wel ziet, is dat er veel andere dingen uit voortkomen.”

Er wordt veel moois en interessants voor studenten georganiseerd. In hoeverre worden studenten ook betrokken bij het initiatief Arnhem Studiestad?

“Goede vraag, en ook zeker een terugkerend onderwerp op de agenda. Eén van de uitgangspunten was om het ook echt met studenten te doen. Dit blijkt in de praktijk best lastig. Er is een studentenpanel dat vooral wordt ingezet bij toetsen van dingen voor de website als we daar aan gaan werken. We proberen ook studenten bij activiteiten te betrekken, maar het gaat niet vanzelf. Er is ook budget, dus we vinden het terecht dat studenten bepaalde dingen betaald doen. Toch blijft het lastig.”

Hoe komt dit?

“Het is moeilijk om het in de agenda’s ingepland te krijgen. Veel studenten hebben een bijbaantje, en de meeste HAN-studenten volgen wel hun opleiding in Arnhem, maar wonen hier niet. Dat is bij ArtEz en Van Hall Larenstein anders. Daar woont een groot deel van de studenten ook in de stad. Maar bij de HAN geldt dat voor een groot deel niet, dus die zijn dan toch wat minder betrokken bij de stad omdat ze weer vertrekken. Dat speelt wel mee.”

Wat is voor een student de reden om naar Arnhem te komen? En wat is voor hen de place to be?

“Nou ja, dé student, die is ingewikkeld te definiëren hier. We hebben een heel diverse studentenpopulatie en voor iedereen is een andere plek in Arnhem interessant. Als je je oriënteert op een kunsten-hogeschool zoals ArtEz, dan is het Coehoorngebied in Arnhem aantrekkelijk. Eén en al creativiteit, en voor een lage huur is het mogelijk om daar een bedrijfje op te zetten. Dus dé plek is ingewikkeld hoor, dat vind ik lastig. Maar als je vraagt aan studenten waarom ze naar Arnhem komen, dan is dat toch vanwege de veilige, rustige en overzichtelijke sfeer die er hangt. Dit geldt vooral voor buitenlandse studenten. Bovendien heb je hier wel de voorzieningen die je in een grotere stad mag verwachten. Dat onderscheidt Arnhem van andere plekken.”

Tot slot: de ambitie van Arnhem Studiestad is om Arnhem en de regio op de kaart te zetten. Hoe zie jij dit initiatief tot uiting komen over tien jaar?

“Wij zien onszelf niet over tien jaar als dé studentenstad van Nederland. Dat is niet iets wat we ambiëren. Maar we ambiëren wel om kwalitatief excellente opleidingen hier te hebben en te houden over tien jaar. En om nog meer dat studentikoze gevoel te creëren, om voorzieningen aan studenten te bieden die zij nodig hebben. Dit kan zijn op het gebied van sport en uitgaan, of goed wonen, dat we zulke zaken goed voor elkaar hebben en dat studenten daar ook tevreden over zijn. We willen dat studenten blij zijn met de stad en dit ook uitdragen. We hopen dat een deel hier een baan vindt of ondernemer wordt, en onze stad in de regio doet groeien. Er gebeurt zoveel moois. Studenten ontwikkelen en bedenken van alles, en ik hoop dat over tien jaar die ideeën landen bij onze bedrijvigheid en dat die daar mee bezig gaan. Ik hoop ook dat onze bedrijven groeien en dat er meer werkgelegenheid ontstaat, met als gevolg economische groei en een fijn innovatief klimaat. En inderdaad kennisinstellingen die onderling goed afstemmen en samen goede opleidingen aanbieden. Ja, dat is een mooi beeld. Dan zou ik tevreden zijn!”

Een vast groepje ArtEz-studenten neemt regelmatig vlogs op voor de site, of schrijft blogs. Deze vlogs en blogs gaan over uiteenlopende onderwerpen die studenten aangaan, om een beeld te krijgen van het Arnhemse studentenleven en de stad. Er wordt regelmatig verslag gedaan van de grote evenementen die worden georganiseerd vanuit Arnhem Studiestad, zoals deze ervaring van de Intro door de ogen van een student. Er zijn daarbij ook internationale studenten die hun ervaringen delen, zoals hier werd gedaan over Arnhemse supermarkten.

Foto: Arnhemse studenten werken samen | Fotograaf: Arnhem Studiestad

‘Studenten, bedrijven en overheden ontwikkelen samen de openbare ruimte’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Kenniscentrum Shared Space is al jaren onderdeel van de NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden. Het kenniscentrum richt zich op de ontwikkeling van openbare ruimtes. In een zogenaamde shared space staat de eigen verantwoordelijkheid van de mens voorop en zijn verkeersregels overbodig. Om deze plekken te creëren werkt kenniscentrum Shared Space vanuit de NHL Stenden Hogeschool samen studenten, bedrijven en overheden. Sjoerd Nota vertelt hier met enthousiasme meer over.

Sjoerd Nota, wie ben jij en wat doe jij bij Kenniscentrum Shared Space?

“Ik ben verkeerskundige en heb door de jaren heen ook wat stedenbouwkundige bagage opgedaan. Ik ben onder andere verbonden aan de NHL Stenden Hogeschool. Het Kenniscentrum is verbonden aan de afdeling Built Environment. Daartoe behoren de opleidingen: Bouwkunde, Civiele Techniek en Ruimtelijke Ontwikkeling. Binnen het Kenniscentrum Shared Space werk ik aan vraagstukken van gemeenten, provincies, adviesbureaus en soms van bewonersorganisaties. Deze vraagstukken pakken wij zoveel mogelijk op met de studenten van de verschillende opleidingen. Verder heb ik naast mijn begeleidende rol voor de studenten ook een docentrol binnen de opleidingen en een adviserende en organiserende rol. Zo ben ik onder andere betrokken ook bij het binnenhalen van de opdrachten voor het kenniscentrum.”

Wat is Shared Space?

“Het Kenniscentrum Shared Space houdt zich bezig met onderzoek en de vormgeving van openbare ruimtes. Binnen deze vormgeving is het belangrijk dat de ruimte stimuleert om verkeerssituaties te reguleren op basis van eigen verantwoordelijkheid. Regels en verkeersborden zijn hierbij idealiter overbodig. Wij ontwerpen ruimtes waar elke vorm van verkeer zoveel mogelijk rekening houdt met de ander en het verkeer zichzelf organiseert. De Oosterpoortsbrug in Sneek is een mooi voorbeeld. Die is denk ik een jaar of drie geleden opnieuw ingericht. Daar hebben we met studenten een werksessie voor gedaan samen met de gemeente. Op deze manier konden studenten meedenken tijdens het ontwerpproces van de brug. Dat vind ik een heel erg leuk voorbeeld. Voor de gemeente Groningen hebben we een schetsvoorstel gemaakt voor de aanpak van de binnenring. Bij het eindresultaat van de binnenring in Groningen zien wij elementen terug uit het schetsvoorstel van de studenten.”

Het centrum is verbonden met de hogeschool en is dus geen losstaande organisatie. Maakt dat een verschil?

“Je hebt een facilitair voordeel als je onderdeel bent van een hogeschool. Je hebt een dak boven het hoofd, je hebt werkplekken en meer andere facilitaire zaken die daarbij komen kijken. Belangrijker is dat we een meer logische verbinding met het onderwijs en de studenten hebben. Het kenniscentrum heeft een intensieve samenwerking met de gemeente Leeuwarden. Dit is niet expliciet doordat wij onderdeel zijn van de hogeschool. Wat wel een grote meerwaarde is van onze positie binnen de hogeschool, is dat de projecten die wij via de gemeente uitvoeren snel kunnen inbedden in het onderwijs. De lessen die wij leren uit verschillende onderzoeksprojecten en ervaringen die wij opdoen bij praktijkopdrachten verbinden we weer met ons onderwijs.”

Zou je nog een voorbeeld kunnen geven van een recent project dat is gedaan in samenwerking met studenten en overheden?

“We zijn aan de slag met de afronding van een eindrapportage van een project. Dit betreft de evaluatie van een nieuwe belangrijke autoweg in het zuidoosten van Friesland, de nieuwe N381. Naast dat daar een nieuwe autoweg is aangelegd, heeft er ook een grootschalige gebiedsontwikkeling rondom de nieuwe weg plaatsgevonden. Heel veel herinrichtingen die in dat kader hebben plaatsgevonden, zijn uitgevoerd volgens de uitgangspunten van Shared Space. In de afgelopen maanden hebben we met studenten onderzoek gedaan naar de effecten van deze maatregelen op het verkeer. We hebben gekeken naar snelheden en verkeersintensiteiten en op een regionaal schaalniveau een evaluatierapport geschreven. Dit is een samenwerking tussen drie overheden en wij als hogeschool, die daarbij met studenten flink aan de slag zijn gegaan.”

Vooruitkijkend naar de toekomst, wat is jouw droom voor de kenniscirculatie tussen het onderwijs en het bedrijfsleven?

“Onze droom is om structureel te werken aan praktijkvraagstukken van overheden en bedrijven. Dat we een studio hebben, waar studenten stage kunnen lopen en kunnen afstuderen. Hierdoor ontstaat meer continuïteit, waardoor wij ook meer vaste begeleiding kunnen bieden. De begeleiders vormen dan de vaste kern.Dit omdat studenten steeds weer afstuderen en er elk jaar weer nieuwe lichtingen zijn.”

Welk project start in de nabije toekomst en kijk je naar uit om aan te werken?

“We starten begin 2019 weer met de minor Verkeerspsychologie en de minor Stedenbouw. Dat zijn hele geschikte minoren om allerlei vraagstukken op het gebied van openbare ruimte en Shared Space in te gebruiken. Afgelopen twee jaar hebben we, zoals gezegd, vrij intensief met de gemeente Leeuwarden samengewerkt aan een aantal projecten. Die zijn nu afgerond en een deel daarvan is zelfs al in uitvoering. We gaan weer het gesprek aan met de gemeente en de provincie om te kijken hoe we blijvend programmatisch kunnen samenwerken. Dat is ook wat wij beogen, dat we naast losse praktijkvragen ook programmatisch samenwerken en daarvoor zijn de gemeente en de provincie voor onze hele belangrijke partners.”

Foto: Studenten werken samen aan openbare ruimte | Fotograaf: NHL Stenden Hogeschool

Vijf acties om voedsel op de stedelijke agenda te zetten

Han Wiskerke. Foto: Marlise Steeman

Wil je als stad duurzamer worden, dan zul je ook voedsel in je beleid moeten meenemen. Dat stelde Han Wiskerke, hoogleraar Rurale Sociologie aan de WUR op de afgelopen Dag van de Stad in Amersfoort, waar hij onder meer een inleiding verzorgde bij de Bestuurderslunch van de City Deal Voedsel op de Stedelijke Agenda. Maar hoe doe je dat? Wiskerke zette vijf actiepunten op een rij om voedsel als urgent thema op de stedelijke agenda te krijgen.

De tijd dat de grootte en groei van een stad werden bepaald door de voedselproductie van haar ommeland is al lang voorbij. Steden zijn al lang niet meer afhankelijk van de boeren uit de streek. Voedsel komt nu overal ter wereld vandaan.

Onlosmakelijk verbonden met stedelijke vraagstukken

Toch blijft voedsel nog steeds een belangrijk stedelijk vraagstuk, stelt Wiskerke. “Het hedendaagse stedelijke voedselvoorzieningssysteem is onlosmakelijk verbonden met een serie vraagstukken die wel degelijk tot de stedelijke beleidsagenda behoren. Denk aan de ecologische voetafdruk van de stedeling. Zo’n 40 procent van de voetafdruk van een stad wordt bepaald door het voedselsysteem. Hoeveel grondstoffen zijn er nodig? Hoeveel ruimte is er nodig voor het verbouwen van dit voedsel? Hoeveel CO2 komt er vrij?
Gelet op het aantal mensen op de wereld is er per persoon gemiddeld 1.8 hectare beschikbaar. Wij Nederlanders zitten ver boven dat gemiddelde: wij hebben 6.2 mondiale hectares nodig om in onze levensbehoefte te voorzien, daarvan is zo’n 40% nodig voor voedsel: 2,5 hectare.

Boodschappen doen met de auto

Andere stedelijke vraagstukken die met voedsel te maken hebben zijn transport en bevoorrading. Daar is volgens Wiskerke niet alleen veel brandstof en energie voor nodig, maar het leidt ook tot verkeersdrukte en luchtvervuiling. “In sommige steden zie je dat er wijken worden gebouwd waar mensen alleen wonen en de auto nodig hebben om boodschappen te doen. Zo worden bijvoorbeeld in de VS een kwart van alle transportbewegingen in het land gemaakt voor voedsel, zoals bevoorrading en doen van boodschappen. We moeten dan ook gaan nadenken hoe we ruimtelijk hiermee rekening kunnen houden.”

Ook het voedselafval is een belangrijk thema. Wiskerke: “We gooien een derde van ons voedsel weg. Dat leidt ook tot meer verpakkingen. Het kost fossiele brandstoffen en je gooit water en energie weg.” Een ander stedelijk vraagstuk dat samenhangt met voedsel is de gezondheid. “Er is in steden sprake van ondervoeding en overgewicht. Het hangt vaak samen met armoedevraagstukken. Slechte calorieën zijn nu eenmaal het goedkoopst. Wat je bijvoorbeeld in veel arme wijken in de VS en Engeland ziet is dat er nauwelijks vers voedsel te krijgen is. Er is vaak ook een gebrek aan kennis in die wijken over hoe je gezond eet. In de armere Amerikaanse wijken groeit nu een generatie kinderen op met een lagere levensverwachting dan hun ouders, vooral als gevolg van dieet-gerelateerde aandoeningen. Wat kun je als stad daar aan doen?”

Vijf actiepunten

Kortom, wil je als stad duurzamer worden zul je ook wat aan voedselvraagstukken moeten doen, stelt Wiskerke. Steeds meer steden zijn daar al mee begonnen. Hij wijst naar de Milan Urban Food Policy Pact die door 180 steden wereldwijd is ondertekend en in eigen land naar de City Deal Voedsel op de Stedelijke Agenda. Hoe krijg je voedsel terug in stedelijk beleid? Deze vijf actiepunten kunnen daarbij helpen.

    1. Verbind de stad opnieuw met het omliggende platteland.
      Wiskerke: “Een duurzamer en veerkrachtiger stedelijk voedselsysteem is gebaat bij zowel ruimtelijke als sociale nabijheid van voedselproductie. Een belangrijk startpunt om hieraan te beginnen is het voedselvoorzieningssysteem in kaart te brengen: waar wordt het voedsel geproduceerd dat in de stad wordt gegeten, waar wordt het verwerkt, hoe komt het de stad in, wat wordt er gegeten, wat en hoeveel wordt er weggegooid?
    2. Koppel de verschillende schaalniveaus aan elkaar
      “Niet alleen kan de relatie tussen stad en platteland worden versterkt , ook zorgen groene verbindingen voor betere relatie tussen volkstuinen, stadslandbouw, boerenmarkten en andere groene initiatieven.”
    3. Sluit de kringlopen in de stad en tussen stad en platteland
      “Kan het weggegooid voedsel worden gecomposteerd en als bron dienen voor een nieuwe groeicyclus? En kan dat op buurt of wijkniveau worden georganiseerd als bewoners dat zelf willen? En wat kunnen we met onze eigen ontlasting en urine, die rijk zijn aan fosfaat en andere voedingsstoffen? Kunnen we regenwater in de stad opvangen en gebruiken als irrigatiewater voor voedselproductie? Er zijn tal van oplossingen denkbaar waardoor het stedelijk voedselsysteem meer onderdeel wordt van een circulaire economie.”
    4. Creëer en bevorder ruimtelijke diversiteit en synergie
      “Voedsel kan een mooie aanleiding zijn om in het ruimtegebruik in de stad meer diversiteit en synergie tot stand te brengen. Daktuinen zorgen bijvoorbeeld ook voor betere isolatie van gebouwen waardoor er minder energie nodig is voor koeling of verwarming, vergroten het waterbergend vermogen en de biodiversiteit en kunnen mensen een zinvolle tijdsbesteding bieden. Schooltuinen hebben ook een educatieve functie. Volkstuinen kunnen een rol spelen in het versterken van de sociale samenhang.”
    5. Blijf utopische voedselbeelden en visies ontwikkelen
      “Als het gaat om het ontwikkelen van een toekomstvisie of stedelijk voedselbeleid voor de toekomst, hebben beleidsmakers, planners, en onderzoekers vaak de neiging om die toekomstvisie te baseren op systemen, benaderingen, aanpakken en werkwijzen die heden ten dage blijken te werken. Ik denk dat het belangrijk is meer creativiteit ten toon te spreiden als het om de toekomst gaat. Durf te dromen dromen van een ideale toekomst zonder daarbij te worden gehinderd door de mogelijkheden en beperkingen van vandaag.”

 

 

 

‘Challenges dagen mbo-, hbo- en wo-studenten uit om ieders talent te benutten’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In het verbinden van het onderwijs met maatschappelijke vraagstukken is het van grote meerwaarde om studenten vanuit verschillende opleidingen en onderwijssystemen samen te laten werken. Daarover zijn veel mensen die in het onderwijs werken het eens. Maar hoe kun je mbo-, hbo- en wo-studenten samen aan een opdracht laten werken? En hoe organiseer je daarvoor ruimte in een curriculum? Wij spraken met Erik Mooij, programmamanager onderwijsinnovatie aan de Hogeschool Utrecht, en Michele Gerbrands, projectmanager bij Co-Challenge, een samenwerking van de Universiteit Utrecht, de gemeente Utrecht en het UMCU, over de challenges die zij organiseren met mbo-, hbo- en wo-studenten.

Hoe zijn jullie op het idee van het organiseren van challenges gekomen en hoe zien die eruit?

Michele: “Ik merkte dat we op het UMCU studenten niet betrokken bij de ontwikkeling van het onderwijs. Terwijl zij de eindgebruiker zijn. Vanuit die gedachte ben ik studenten gaan vragen wat zij missen in het onderwijs en waar zij behoefte aan hebben. Zo werd de eerste challenge geboren. Die bracht hbo- en wo-studenten samen om gedurende tweeënhalve dag na te denken over hoe het onderwijs verbeterd kan worden. Twee jaar later begon ik met het organiseren van een uitgebreidere challenge, de Co-Challenge. Daarin worden bachelor- en masterstudenten, net afgestudeerden en PhD’ers van de Universiteit Utrecht uitgedaagd om twee weken lang full-time aan een maatschappelijk vraagstuk te werken in opdracht van de gemeente Utrecht.

De laatste challenge die we hebben georganiseerd stond in het teken van eenzaamheid. De challenge begint altijd met een workshop over teamvorming, zodat de deelnemers erachter komen waar zij zelf in uitblinken en waar hun mededeelnemers goed in zijn. Vervolgens gaan de deelnemers in gesprek met de opdrachtgever om de vraag scherp te krijgen. Dan volgen er workshops over bijvoorbeeld design thinking en ontwerpen en pitchen de deelnemers een eerste concept tijdens een netwerkbijeenkomst met medewerkers van de gemeente en andere stakeholders. In de week daarop werken de deelnemers hun concepten verder uit. Daarbij kunnen ze een beroep doen op coaches en verschillende inspiratiesessies bijwonen. Aan het eind van de tweede week pitchen de deelnemers hun project voor een vakjury. Het winnende team van de challenge rondom eenzaamheid heeft een project ontworpen waarbij ouderen basisschoolleerlingen ondersteunen bij het voorbereiden van een spreekbeurt.”

Erik: “Michele en ik hebben elkaar gevonden op het gebied van challenges. In eerste instantie waren we onafhankelijk van elkaar bezig. Dat typeert vernieuwende vormen van onderwijs ook wel enigszins. Iedereen is apart van elkaar bezig. We richten ons daarom nu op samen innoveren en kijken hoe we elkaar kunnen versterken.”

Waarom is de samenwerking tussen mbo-, hbo- en wo-studenten zo belangrijk?

Erik: “De maatschappelijke vraagstukken die wij behandelen in onze challenges kennen geen duidelijke probleemeigenaar. Neem bijvoorbeeld maatschappelijke uitdagingen op het gebied van eenzaamheid. Eenzaamheid wordt door veel verschillende groepen ervaren. Zodoende bestaat er niet slechts één oplossing om eenzaamheid aan te pakken. En er is ook niet één partij aan te wijzen die de problemen rondom eenzaamheid veroorzaakt. Zulke complexe vraagstukken noemen we ook wel wicked problems. Door mbo-, hbo- en wo-studenten samen te brengen creëer je de vereiste brede kijk op een complex vraagstuk. De mbo-student bekijkt het probleem vanuit de dagelijkse praktijk en de werkervaring die deze student al heeft opgedaan. De hbo-student heeft minder werkervaring, maar een iets bredere onderzoekende blik op de praktijk. De wo-student verdiept vervolgens het vraagstuk door middel van achterliggende theorieën en concepten. Door deze drie blikken en de verschillende skills van de studenten te combineren, kun je veel sterkere oplossingen genereren dan wanneer je bijvoorbeeld alleen wo-studenten bij elkaar zet. Vanuit een meer praktisch oogpunt krijgen de studenten in hun professionele leven ook te maken met een multi- en interdisciplinaire setting. In een challenge kunnen ze daarmee oefenen.”

Michele: “Onze challenges zetten jonge mensen in hun kracht. Het maakt niet uit wat de onderwijsachtergrond van een student is. Iedereen neemt een unieke set aan skills en talenten mee. De verschillende soorten vaardigheden van studenten complementeren elkaar. En dat moeten studenten ervaren: in hun professionele carrière zullen ze hun eigen talenten tezamen met de talenten van collega’s moeten benutten.”

Studenten aan de slag tijdens challenge

Om challenges te organiseren is er ruimte in curricula nodig. Hoe zien jullie dat?

Michele: “Het concept van een challenge is erg immersief: studenten worden compleet ondergedompeld in een probleem en moeten intensief samenwerken met elkaar en met een community of practice bestaande uit opdrachtgevers, workshopleiders, organisatoren en andere betrokken partijen. Het is nog lastig om onderwijsprogramma’s op elkaar af te stemmen, zodat iedere student de mogelijkheid heeft om twee weken full-time met een challenge aan de slag te gaan. Maar dat is wel mijn streven. Ik wil onderzoeken hoe we het programma zo kunnen ontwerpen dat een zo groot mogelijke groep studenten mee kan doen. Innoveren betekent voor mij bijvoorbeeld dat je door voortschrijdend inzicht nieuwe ontwerpkeuzes maakt.”

Erik: “Om ruimte in curricula te maken voor challenges moeten we ervoor zorgen dat opleidingen kunnen aantonen dat studenten tijdens challenges vaardigheden opdoen die men wil terugzien bij afgestudeerde studenten. Zo zijn innovatievaardigheden nog geen leerdoelen van mbo-studenten, maar al wel van hbo-studenten. Een voorbeeld van waar er al ruimte is voor aanvullende programma’s op het reguliere onderwijs, zoals challenges, is in honours-programma’s op het wo en hbo en excellentieprogramma’s op het mbo. Tegelijkertijd zien we dat challenges als een vorm van onderwijs in opkomst zijn. Dat is een zeer positieve ontwikkeling. Deze snel veranderende wereld vraagt om studenten die naast domeinspecifieke kennis ook zelf-lerend en reflecterend vermogen hebben om competenties te verwerven die passen bij de uitdagingen van vandaag en de toekomst.”

Hoe geven jullie vorm aan de samenwerking met jullie partners en andere onderwijsinstellingen?

Michele: “We willen niet alleen dat de studenten leren van de challenges en nieuwe vaardigheden opdoen, maar ook dat zij een concept dat zij tijdens een challenge ontwikkelen verder uit kunnen werken. Het moet hen de mogelijkheid geven om te gaan ondernemen. De samenwerking met onze partners willen we daarom zo verder ontwikkelen dat de studenten na afloop van een challenge samen met de partners hun concepten verder kunnen brengen.”

Erik: “Daarnaast zijn we op dit moment in gesprek met de Economic Board Utrecht. Hierin zijn zowel wo, hbo, als mbo-instellingen vertegenwoordigd. Vanuit de board ontstond het idee van de Utrecht Challenge Alliantie: een samenwerking tussen Hogeschool Utrecht, de Universiteit Utrecht, ROC Midden-Nederland, UMCU en Economic Board Utrecht, gericht op het organiseren van design challenges om aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken te werken. Op dit moment moeten we voor iedere challenge opnieuw bekijken hoe we die in kunnen passen in roosters en welke partijen er mee kunnen doen. Een onderwijsnetwerk op het gebied van challenges heeft de potentie om daar verandering in te brengen. Door samen op te trekken kunnen we ervoor zorgen dat het gemakkelijker wordt om challenges te organiseren.”

Kunnen jullie wat meer vertellen over jullie functie?

Erik: “Op veel hogescholen en universiteiten vind je functies die op de onze lijken, die niet aan een domein gebonden zijn. Echter, op mbo-instellingen is het ingewikkelder om te experimenteren met vernieuwende onderwijsinitiatieven, zoals een challenge. Voornamelijk vanwege de verplichte leerplichten van mbo-studenten en dichtgetimmerde leerdoelen.”

Michele: “In onze functie is het belangrijk om experimenteerruimte te hebben. Het moet mogelijk zijn om fouten te maken als je een concept wil verfijnen. Verder moet je niet alleen van onderop mensen mee kunnen krijgen, maar ook in de top heb je draagvlak nodig om vernieuwende onderwijsconcepten verder te brengen.”

Welke tip willen jullie meegeven als het gaat om het opzetten van samenwerkingen tussen mbo-, hbo-, en wo-studenten, zoals challenges?

Michele: “Begin klein en draai een pilot. Zorg daarnaast dat je gelijkgestemden vindt en denk alvast na over je marketing- en communicatiestrategie. Want als je iets ontwikkelt dat positief wordt ontvangen, dan moet je dat kunnen communiceren met je netwerk.”

Erik: “Ga verder op zoek naar een vraagstuk waar studenten warm voor lopen. En laat je inspireren door de mooie voorbeeldprojecten die er al zijn. Bondgenoten moet je daarnaast zowel binnen als buiten een onderwijsinstelling zoeken. Op de Hogeschool Utrecht zoeken we bijvoorbeeld de lectoren op, vanwege hun gedrevenheid voor vernieuwing. Maar ook private partijen. In onze ervaring willen zij graag meewerken aan challenges, omdat zij op die manier hun expertise kunnen inzetten ten behoeve van maatschappelijke betrokkenheid. Het gaat er niet altijd om of een partner inhoudelijk de juiste is, maar of zij op dezelfde manier als jij wil samenwerken.”

Michele: “Kortom, het gaat om win-win situaties creëren. Een win voor de gemeente kan zijn dat studenten een frisse blik bieden tegenover experts die al jaren met een onderwerp bezig zijn. Voor bedrijven is maatschappelijke betrokkenheid vaak een drijfveer. Door scherp te hebben wat je aan elkaar hebt, kun je veel voor elkaar krijgen met een gesloten portemonnee.”

‘De stad als leeromgeving: wat vinden burgers en wijkorganisaties van samenwerken met het hoger onderwijs?’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van februari tot half augustus heeft Tessa Houwing, inmiddels afgestudeerd sociologe, onderzoek gedaan naar de ervaring van burgers en wijkorganisaties met projecten waarin zij samenwerken met de universiteit. De hoofdconclusie van dit onderzoek is dat burgers en wijkorganisaties deze samenwerkingen over het algemeen positief ervaren. In dit stuk lees je hier meer over.

Tessa Houwing

Kun je allereerst iets vertellen over je onderzoek?

“Ja, zeker. Aangezien de City Deal Kennis Maken samenwerkingen tussen de stad en het hoger onderwijs stimuleert, vond ik het belangrijk om de bewoners van de stad ook een stem te geven: hoe ervaren zij deze samenwerkingen eigenlijk? Hierbij heb ik me specifiek gericht op samenwerkingen die, op het eerste gezicht in ieder geval, voor beide partijen voordelig leken. Denk bijvoorbeeld aan financiële spreekuren voor bewoners georganiseerd door studenten, of het verbeteren van de leefbaarheid van een wijk door studenten in samenwerking met met bewoners.

Deze onderzoeksvraag heb ik vanuit meerdere perspectieven bekeken, om te onderzoeken of er ook verschillen in meningen zijn. De verschillende perspectieven zijn die van de bewoners zelf, van buurtorganisaties, docenten, onderzoekers en studenten. Uiteindelijk heb ik twintig interviews afgenomen bij zes verschillende samenwerkingen. Op deze manier kon ik niet alleen perspectieven vergelijken, maar ook vergelijkingen maken tussen samenwerkingen.”

Wat is je opgevallen aan de verschillen tussen de samenwerkingen?

“Voornamelijk dat er twee typen samenwerkingen zijn, die in de wetenschap transactioneel en transformationeel worden genoemd. Transactionele samenwerkingen zijn relatief simpele samenwerkingen, die vaak draaien om het overdragen van kennis of het leveren van diensten aan bewoners of wijkorganisaties. Er bestaan bijvoorbeeld spreekuren voor juridische hulp waar studenten bewoners helpen met hun vragen, of de weg wijzen naar officiële instanties. Vervolgens leren studenten weer van het werken met de bewoners.

Transformationele samenwerkingen zijn complexer van aard. Deze samenwerkingen duren vaak langer, maar met name de inhoud is minder strikt vastgelegd. De onderwijsinstelling en bewoners werken op min of meer gelijke voet samen en geven samen vorm aan de doelen en het proces. Deze samenwerkingen heten transformationeel, omdat ze vaak als bij-effect resulteren in persoonlijke ontwikkelen van zowel de bewoners als de studenten, of onderzoekers/docenten. Door de intensieve samenwerking leren beide partijen van elkaars perspectieven, meningen en levenservaring.

Grappig is dat in zowel transactionele als transformationele samenwerkingen de opbrengsten van de samenwerking en de persoonlijke relaties met de hoger onderwijsinstelling van belang waren voor de ervaring van bewoners en wijkorganisaties, maar op een andere manier.”

Wat bedoel je daarmee?

“In transactionele samenwerkingen stond bijvoorbeeld het nut van de samenwerking heel erg centraal voor bewoners en voor wijkorganisaties. Als transactionele samenwerkingen kennis of diensten bieden die aansluiten bij de behoefte van bewoners of wijkorganisaties, zien bewoners en wijkorganisaties zeker de voordelen in van een samenwerking met een hoger onderwijsinstelling.

Bij transformationele samenwerkingen stonden de voordelen voor de bewoners ook centraal; bewoners wilden een concrete opbrengst van de samenwerking. Het directe nut van de samenwerking was alleen minder belangrijk dan de betekenis die de samenwerking had voor bewoners. Bewoners in transformationele samenwerkingen waren vaak werkloos en/of hadden te maken met andere sociale problematiek. Door te participeren in een transformationele samenwerking met een hoger onderwijsinstelling, kregen bewoners het gevoel dat zij iets konden betekenen voor anderen, of voor zichzelf.”

Maar wat betreft de samenwerkingen die diensten en kennis leveren, kunnen bewoners en wijkorganisaties toch ook gebruik maken van professionele organisaties?

“Ja, dat was dus interessant. Voor wijkorganisaties was het antwoord duidelijk en ook de hoger onderwijsinstellingen zijn het eens met hen: studenten zijn veel goedkoper (namelijk gratis) dan een adviesbureau, of werknemers. Wijkorganisaties zijn vaak niet in staat om een extern bureau om advies te vragen en maken daarom graag gebruik van de diensten van studenten.

Voor bewoners gaven de projectleiders en studenten aan dat zij de diensten van studenten in vergelijking met de diensten van een professionele organisatie laagdrempeliger en beter toegankelijk vinden voor bewoners. Gelijkwaardigheid tussen studenten en bewoners werd door studenten en projectleiders aangedragen als belangrijkste verklaring voor deze laagdrempeligheid: de bewoner leert van de student en de student zeker ook van de bewoner. Tegenover een professional zouden bewoners zich eerder schamen, omdat de professional verondersteld wordt alles te weten en in die zin dus niet lerend is.

Het blijkt echter dat bewoners niet altijd op de hoogte zijn dat zij gebruik maken van diensten van studenten. Met name bewoners die moeite hebben met de taal, plaatsen de diensten van studenten in hetzelfde hokje als de diensten van professionals. Bovendien zien bewoners studenten soms ook als professionals, ook al weten bewoners dat ze geholpen worden door studenten. Dus die gelijkwaardigheid is zeker niet altijd aanwezig. Daarbij leidt dit gebrek aan kennis over studenten tot bepaalde (verkeerde) verwachtingen van de samenwerking met studenten.”

Wat maakt dat bewoners gebruik maken van transactionele samenwerkingen?

“Voor bewoners leek dit te zitten in de persoonlijke relaties die zij op konden bouwen met de studenten. De projecten waar ik langs ben geweest, zaten permanent gevestigd in de wijk, waardoor bewoners vaak langsliepen en even een praatje maakten met de studenten daar. Ook zijn studenten vaak flexibeler dan professionals in de tijd die zij maken voor een bewoner. Deze persoonlijke relaties waren goed voor het opbouwen van een vertrouwensband tussen bewoners en de studenten; bewoners voelden zich op hun gemak bij de studenten.”

Je zei eerder dat persoonlijke relaties ook bij transformationele samenwerkingen een rol spelen. Kan je daar wat meer over vertellen?

“Wat opviel bij de bewoners die ik in deze samenwerkingen interviewde, was dat zij allemaal een aarzelende houding hadden aan het begin van een samenwerking. Bewoners twijfelden of ze wel mee moesten doen, waren sceptisch over het mogelijke succes van de samenwerking, of hadden moeite met het delen van eigenaarschap met de hoger onderwijsinstelling. Bewoners bleken een vorm van zelfbeschermend gedrag te vertonen aan het begin van zo’n samenwerking. Gezien de betekenis die deze samenwerkingen voor bewoners hebben, leken ze ook bang om teleurgesteld te worden in deze samenwerking: is de universiteit wel écht toegewijd? Een samenwerking is voor studenten en/of onderzoekers namelijk enkel werk of studie, terwijl de samenwerkingen het persoonlijk leven van bewoners beïnvloedt. Deze twijfels uitten zich in een aarzeling wat betreft de toewijding van bewoners zelf.

In de verhalen van bewoners werd duidelijk dat deze aarzeling minder werd, wanneer de onderzoekers en/of studenten de bewoners beter leerden kennen en daarmee vertrouwen opbouwden. Factoren die deze persoonlijke relatie stimuleerden, waren erkenning van de bijdrage van bewoners, het delen van persoonlijke verhalen en het zien van toewijding van de studenten en/of onderzoekers.”

Wat is, op basis van deze bevindingen, je advies aan hoger onderwijsinstellingen die de samenwerking met bewoners en wijkorganisaties aan willen gaan?

“De belangrijkste boodschap is denk ik dat de meeste bewoners en wijkorganisaties zowel transactionele als transformationele samenwerkingen als positief ervaren. Zolang bewoners en wijkorganisaties het gevoel hebben dat zij er een voordeel uithalen en de samenwerking betekenis voor hen heeft, zijn de samenwerkingen op de goede weg. Wel is het belangrijk om altijd de verwachtingen uit te vragen bij bewoners en wijkorganisaties en hier, zeker in transformationele samenwerkingen, voldoende aandacht aan te schenken in de samenwerking. Op die manier ben je als hoger onderwijsinstelling ook op de hoogte van wat zo’n samenwerking eigenlijk betekent voor een bewoner.

Daarnaast is het van belang om tijd in samenwerkingen te maken voor de ontwikkeling van persoonlijke relaties. In zowel transactionele als transformatieve samenwerkingen hechten bewoners waarde aan deze persoonlijke relaties met studenten/onderzoekers. Tijd nemen voor de ontwikkeling van persoonlijke relaties kan botsen met de structuren van een universiteit. Als een vak slechts tien weken duurt, kan het moeilijk zijn om in die tien weken én persoonlijke relaties op te bouwen én resultaat te boeken. Ik denk echter dat het nemen van de tijd voor de ontwikkeling van relaties zich in waarde terug laat zien, aangezien de persoonlijke relaties tussen bewoners en studenten/docenten belangrijk zijn om de toewijding van bewoners te stimuleren. De voortgang van een project kan dan ietwat vertraagd zijn de eerste twee weken, maar zal door de ontwikkeling van de persoonlijke relaties daarna waarschijnlijk sneller gaan dan wanneer hier geen tijd voor ingeruimd is.”

Klinkt goed allemaal! En wat ga je doen nu je afgestudeerd bent?

“Ik ben sinds 1 oktober aan de slag gegaan bij Schoolinfo, een stichting die scholen faciliteert in het innoveren van het onderwijs. Hier ga ik me bezighouden met verschillende thema’s die spelen in het voortgezet onderwijs, zoals huisvesting, krimp en ontwikkeltijd. Ik heb er heel veel zin in en vind het heel leuk om mijn interesse in onderwijs hier verder in kwijt te kunnen.”

‘Sociaal ondernemen in Overvecht: een samenwerking tussen studenten en wijkpartners’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Steeds vaker zoeken onderwijsinstellingen manieren om hun studenten te laten leren door in de samenleving, met bewoners en andere partijen, aan maatschappelijke vraagstukken te werken. Zo ook universitair docent Peter Linde, die sinds drieënhalf jaar met zijn studenten werkt aan sociaal ondernemerschap in de Utrechtse wijk Overvecht. In dit interview vertelt Peter over zijn visie op leren in de stad.

Kun je iets meer vertellen over het vak ‘Sociaal Ondernemerschap’, dat je geeft aan de Universiteit Utrecht?

“Jazeker. Met ‘Sociaal Ondernemerschap’ werken studenten met wijkpartners samen aan het opzetten van een value case voor een sociale onderneming. Zo’n value case beschrijft, in tegenstelling tot een business case, de waardecreatie voor alle betrokken partijen van een project. Studenten hebben bijvoorbeeld geholpen met het opzetten van sportlessen voor vrouwen in de wijk, maar ook met het tegengaan van voedselverspilling. De essentie van ‘Sociaal Ondernemerschap’ is het maken van impact in de wijk. Ik ben van mening dat daarin twee zaken van belang zijn: a) een open curriculum en b) de wijk als leeromgeving. Overvecht is voor ons geen decor, we willen in samenwerking met wijkpartners Overvecht veranderen (Overvecht werd in 2007 door toenmalig minister Vogelaar als ‘krachtwijk’ bestempeld. Nu, elf jaar later, bestaan er allerlei lokale initiatieven om de wijk leefbaarder te maken. Een voorbeeld hiervan zijn een aantal sociaal ondernemers die participeren in het vak van Peter).”

Wat bedoel je met een open curriculum?

“Ik vind het belangrijk dat studenten in het onderwijs geprikkeld worden om na te denken over hun bijdrage aan de wereld. Er is in mijn ervaring een grote groep studenten die daar ontzettend naar hunkert. Om studenten te laten ervaren wat het is om impact te maken, vind ik het belangrijk dat het onderwijs open wordt gehouden. Voor mij betekent een open curriculum dat studenten ervaren hoe het is om hun eigen keuzes te maken. Ik heb geen vooraf bepaalde leerdoelen of een vast programma. Studenten worden wel gestuurd door een aantal vragen die het proces gaandeweg structureren, bijvoorbeeld door aan het begin te vragen wie de stakeholders zijn. Zo weten studenten met wie zij moeten gaan praten gedurende het vak. Dat biedt enige sturing en houvast. Daarnaast stellen ze hun eigen beoordelingscriteria op en geven ze zichzelf een cijfer.”

Hoe is het voor studenten om te werken in zo’n open omgeving?

“De eerste twee dagen zijn studenten eigenlijk altijd volledig de kluts kwijt. Ik confronteer ze dan met de vraag: wat wil jij door middel van ondernemerschap verbeteren in de wereld? Die vraag wordt studenten nooit gesteld. Studenten studeren, halen cijfers en beginnen weer aan een nieuw vak. Dit vak draait om hun bijdrage, om wat voor mens zij zijn en wat zij willen bereiken.

Vervolgens merk ik dat ze in de eerste vijf weken op zoek gaan naar een vorm van houvast. Ze zoeken mij als docent op en vragen om goedkeuring voor de dingen die zij doen, maar in dit vak neem ik niet de rol van docent aan. Ik zou het ook geen coach noemen, eerder iemand die langs de lijnen meekijkt. Het belangrijkst vind ik dat studenten bij zichzelf te rade gaan: wat kun jij bijdragen en wat kun je leren van de bijdrage van een ander?

Door een dergelijke setting te creëren worden studenten geconfronteerd met hun eigen niet-weten, angsten en onzekerheden, maar ook hun behoefte aan structuur en houvast. Ze worden tot in hun haarvaten uitgedaagd om uit te zoeken wie ze zelf eigenlijk zijn en wat ze belangrijk vinden.

Na een paar weken valt vaak het kwartje, dan beginnen studenten zich als sociaal ondernemer te presenteren. Dat is het moment waarvan ik het meest geniet! De omslag laat zich zien in het eindresultaat: in plaats van vijftien saaie papers krijg ik vijftien reflectieverslagen vol intrinsieke motivatie, passie en persoonlijke ontwikkeling te lezen.”

Ik kan me voorstellen dat het je wat overtuigingskracht heeft gekost om een vak te kunnen geven met zo weinig structuur?

“Om eerlijk te zijn lijkt het niemand te interesseren. Ik geef het onderwijs vorm op mijn manier en het is niet mijn intentie mijn vak in het geheim te geven. Zo lang studenten niet klagen of aangeven dat ze zich onveilig voelen, kan ik doorgaan. Sterker nog, negentig procent van de studenten vindt het leuk om mee te doen aan dit vak. Uiteraard leg ik wel  verantwoording af aan de toetscommissie, dat vind ik ook belangrijk; het is goed om uitgedaagd te worden vanuit de bestaande kaders.

Bovendien denk ik heel goed na over wat ik aan het doen ben, en heb ik tekst en literatuur bij wat ik doe. Een auteur als Tim Ingold (Tim Ingold is schrijver van het boek ‘Anthropology and/as Education’) inspireert mij bijvoorbeeld door de antropologische visie op leren. Hij gaat uit van knowing as you go. Dat betekent dat je kennis over de wereld niet kunt overdragen, maar dat je moet leren over de wereld door jezelf erin onder te dompelen. Dat spreekt mij heel erg aan.”

Hoe probeer je knowing as you go terug te laten komen in het vak?

“Ten eerste door ervoor te kiezen in Overvecht te zijn. Het is een wezenlijk verschil om de wereld te leren kennen vanuit het bestuderen van artikelen over problematiek in je eigen academische bubbel, of om de problemen in deze samenleving van dichtbij mee te maken. Natuurlijk zijn academische onderzoeken over die problematiek zinvol, maar ik draai het in dit vak liever om: ga met mensen praten, fiets naar plekken toe waar de problematiek speelt. Dan krijgen studenten door dat de zaken waar zij over lezen in de wijk naast hen plaatsvinden. Als je vervolgens vertrekkend vanuit de realiteit de literatuur gaat lezen, ga je de literatuur anders begrijpen. Voor mij is literatuur niet een doel op zich, maar een middel om de juiste keuzes te maken als sociaal ondernemer.

Ten tweede neem ik, zoals gezegd, als docent niet altijd de rol van docent aan. Ikzelf ben ook lerend, maar dan rond het proces dat de studenten doormaken. Ik leer ontzettend veel over wat ik aan het doen ben en ik leer ook weer van studenten.”

Wat zie je gebeuren als studenten zich begeven in Overvecht en met bewoners en wijkpartners gaan praten?

“Ik heb studenten op de fiets gehad die echt angstig waren, die zoiets hadden van: “Oeh, nu ben ik in Overvecht!” Ze zijn vaak onbekend met de problematiek zoals die in Overvecht bestaat. De meeste studenten kennen geen armoede, maar zijn ook nauwelijks met het bestaan van armoede in Nederland.

Een leuk voorbeeld van hoe bewoners en studenten vervolgens met elkaar in gesprek gaan, was laatst bij een presentatie van studenten. Ze hadden een onderneming bedacht voor in Overvecht, waarin bewoners een abonnement op een fiets konden nemen. Mensen uit Overvecht die ervaringsdeskundigen zijn op het gebied van armoede reageerden daarop: “Dit kan niet. Wij kennen de situatie van armoede en wat je het eerst wordt aangeraden, is dat alle abonnementen de deur uit moeten! Kom de volgende keer naar ons toe, dan kunnen wij jullie idee aanscherpen met onze ervaringen en kennis.” Zo komen studenten in aanraking met realiteiten buiten hun eigen bubbel.”

Je zei eerder dat Overvecht voor jullie geen decor is, maar uiteindelijk zijn studenten verbonden aan een vak van slechts tien weken. Hoe zie jij de combinatie van de universiteitsstructuren en de het samenwerken met bewoners in een wijk?

“Persoonlijk vind ik het vrij onzinnig om de structuren van een vak aan te moeten houden. In Overvecht doen de problemen zich ook niet voor langs disciplinaire lijntjes in een blok van tien weken. Eén van mijn wijkpartners geeft dat ook aan: “Ja Peter, jij hebt het iedere keer over vakken op woensdagmiddag en vrijdagochtend, maar de problemen hier spelen iedere dag.” Ik doe echt mijn best om het vak zo vrij mogelijk te organiseren, maar ondanks alles merk ik toch dat ik de ballast van het systeem van de universiteit meeneem. Dat is best onthutsend om in te zien.

Ik probeer wel een aantal aspecten bewust anders te organiseren. Naast wat ik al verteld heb, hebben de studenten en docenten/coaches onszelf als gelijkwaardige partner opgesteld in het vak. Zowel studenten als sociaal ondernemers worden bijvoorbeeld aangesproken met de titel ‘sociaal ondernemer’. Dat betekent dat de wijkpartners en de universiteit gelijkwaardig participeren, maar ook dat er geen dominante logica van één van de partners heerst. Zowel wijkpartners als studenten worden aangesproken als sociaal ondernemer.

Daarnaast ga ik dit jaar voor de tweede keer een combinatie van twee vakken aanbieden, waardoor studenten twintig weken in Overvecht zijn. Eerst doen studenten dan een actieonderzoek in de wijk. Daarna zij aan de slag gaan met de sociale ondernemingen. Op die manier verbinden studenten zich langer met de wijk.”

‘Nacht van de Leraar: het creëren van ruimte en tijd’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In de stad Leiden wordt dit jaar voor de derde keer op rij de Nacht van de Leraar gehouden. Deze nacht, waarin al het moois van het onderwijs centraal staat, begon als initiatief van het ICLON: interfacultair centrum voor lerarenopleiding, onderwijsontwikkeling en nascholing van de Universiteit Leiden. Tijdens vele kennissessies ontmoeten studenten en leraren elkaar en ervaren ze het thema van de avond: Ruimte & Tijd. We spreken hierover met Annemarie Thomassen (ICLON) en Sanne van der Linden (Hogeschool Leiden), beide enthousiaste initiatiefnemers van de Nacht van de Leraar.

Annemarie Thomassen

Sanne van der Linden

Een korte voorstelronde

Annemarie: “Ik ben Annemarie Thomassen. Ik zit al 38 jaar in het onderwijs. Begonnen als docent, toen conrector geworden en vervolgens ben ik rector-bestuurder geweest van het Stedelijk Gymnasium in Leiden. Dit heb ik twaalf jaar gedaan. Ik ben nog altijd met veel plezier betrokken bij het onderwijs. Hedendaags bij het opleiden van leraren. Ik ben inmiddels alweer vijf jaar opleidingsdirecteur van de lerarenopleiding van de universiteit Leiden, het ICLON. Wij richten ons op studenten die een universitaire master hebben gedaan en daarna bij ons één jaar een educatieve master volgen. Daarmee behalen zij hun eerstegraads onderwijsbevoegdheid. Met deze bevoegdheid mogen ze lesgeven in de bovenbouw van het havo en vwo.”

Sanne: “Ik werk als projectleider bij het centrum Onderwijs & Innovatie van de Hogeschool Leiden. Ik doe daar verschillende soorten projecten, waaronder de Nacht van de Leraar. Mijn achtergrond zit vooral in het primair onderwijs. Ik ben ook docent geweest in het primair onderwijs. Ik heb vrijwel alle functies gehad binnen de school. Ik heb zelfs conciërgetaken gedaan bij een startende nieuwe school. Ik houd mij ook bezig met problematiek in het onderwijs. Het lerarentekort is bijvoorbeeld iets wat mij bezig houdt. Ik heb besloten om op de school van mijn dochter een dag in de week mijzelf aan te bieden als invalleerkracht. Op die manier wil ik een boodschap afgeven aan anderen die in mijn positie terecht zijn gekomen. De boodschap is: “blijf nou binding houden met de werkvloer, dan heb je ook de mogelijkheid om te helpen als het nodig is. Ik denk dat iedereen daar beter van wordt.”

Hoe is de Nacht van de Leraar ontstaan?

Annemarie: “De Nacht van de Leraar is ontstaan omdat er zo ontzettend veel gemopperd wordt. Het beeld bestaat dat het werken in het onderwijs ontzettend zwaar is. Toen dacht ik: ‘verdorie, het is een hartstikke mooi beroep, laten we het nou eens in een positief licht zetten.’ Juist de inspirerende kant van het verhaal over het leraarschap moet worden verteld. We moeten veel meer de positieve kanten van het lerarenvak belichten wanneer we het lerarentekort willen aanpakken. Jongeren moeten geënthousiasmeerd raken om het onderwijs in te gaan. Vanuit deze gedachten is het idee van de nacht ook ontstaan. Om echt de positieve kanten van het beroep te benadrukken.”

Sanne: “De eerste Nacht van de Leraar door het ICLON was een groot succes. Mensen waren heel enthousiast. Vanuit daar hebben meerdere partijen ook met elkaar besproken dit jaarlijks te willen doen. Ze hebben nu gezamenlijke verantwoordelijkheid en delen het evenement. Zo is het kartrekkerschap van het ICLON het tweede jaar overgenomen door de Hogeschool.”

Een mooi initiatief! Wat zijn de ontwikkelingen door de jaren heen geweest van de Nacht van de Leraar?

Sanne: “Het ICLON was initiatiefnemer en kartrekker het eerste jaar. Sinds het tweede jaar is de Hogeschool Leiden kartrekker. Zij organiseerden de Nacht van de Leraar ook het jaar erna. We hebben vervolgens besloten om het kartrekkerschap te rouleren. De Nacht van de Leraar wordt volgend jaar georganiseerd door ’t LEF: Leiden Education Fieldlab. Een andere ontwikkeling is dat er meer en meer partijen zijn aangesloten. We werken samen met: PROOLeiden, Hogeschool Leiden, mboRijnland, ICLON van de Universiteit Leiden, Scholengroep Leonardo da Vinci. We hebben dit jaar weer een nieuwe partij erbij: SCOL. Zij zijn verbonden aan het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. We hebben alle sectoren aan boord, van het primair onderwijs tot aan de universiteit. Wij zoeken hierdoor elk jaar naar een nieuwe invulling van de nacht. We starten daarvoor met een brainstormsessie met bestuurders van de betrokken partijen en een werkgroep van onder meer docenten. Er wordt gekeken naar de actualiteiten, zowel regionaal als landelijk Een huidig thema is bijvoorbeeld vrije ruimte binnen het curriculum. Uit de evaluatie van vorig jaar kwam naar voren dat leraren zochten naar ruimte en tijd, vooral om zichzelf te ontwikkelen binnen het veranderende lerarenvak. Dit jaar is mede daardoor het thema Ruimte & Tijd gekozen.”  

Welke invulling gaat er worden gegeven aan het thema Ruimte & Tijd?

Sanne: “Vorig jaar bleek dat veel deelnemers de ervaring hadden dat zij veel meer eigenaarschap konden nemen op het gebied van lesgeven en de invulling van het curriculum. Toen dachten wij: ‘als wij willen dat leraren veel autonomer gaan werken, dan moeten we meer ruimte en tijd geven om dat te kunnen doen’. Vanuit die gedachte is gekozen voor het thema Ruimte & Tijd. De programmalijnen zijn hier omheen ontwikkeld. Ons eerste programmalijn gaat over ‘jezelf’ als leraar. De tweede programmalijn gaat over de ander; de leerling, de groep, je collega’s. De derde programmalijn gaat over de omgeving. De omgeving waar je school in staat; de buurt, de ouders, de samenleving, dingen die er spelen. Op die drie programmalijnen is de nacht ontworpen. De organisatie die het organiseert, voegt elk jaar iets eigens toe. Vorig jaar heeft de Hogeschool het Open Space-karakter ingebracht. De faculteit educatie werkt hier veel mee. Bij Open Space is de ruimte zo ingedeeld dat er veel plek is om in te bewegen. Er zijn weinig tot geen vaste opstellingen. Mensen kunnen zelf bepalen hoe zij zich opstellen in de ruimte. Dit jaar doen we dit weer. We gaan iets heel spannends doen. We willen de deelnemers letterlijk de ruimte en tijd laten ervaren. We willen af van een aantal traditionele vormen in zo’n conferentie. Zo openen we niet in een theateropstelling, maar mensen kunnen zitten, staan, liggen, wat ze willen. Mensen krijgen ook vrije keuze in hun programma. We hopen te stimuleren dat mensen de vrijheid ten volle benutten. Dit jaar hebben we het Leids kwartiertje. Dat betekent dat na de eerste drie kwartier mbo-studentgastheer en -gastvrouw naar binnen lopen en op een fluitje blazen. Zij roepen dan ‘Leids kwartiertje’. Mensen kiezen op dat moment om te blijven of ze verlaten de ruimte van een sessie en gaan iets anders doen.”

Het heet de Nacht van de Leraar. Zijn er ook studenten bij betrokken?

Sanne: “Studenten van de pabo van de Hogeschool Leiden zijn betrokken bij de organisatie en de uitvoering. Dat is opgenomen in hun curriculum als keuzevak. Van mboRijnland zijn er studenten betrokken als gastheer en gastvrouw. Er zijn ook sessies waarbij studenten een thema vanuit school bespreken, zoals geluk onder studenten. Naast deze studenten, zijn er ook studenten van de pabo van Hogeschool Windesheim betrokken bij het programma. Zij laten zien wat hun ‘teachers college’ inhoudt.”

Je geeft aan dat er co-creatie plaatsvindt en dat dit erg waardevol is. Wat maakt de samenwerkingen zo succesvol in Leiden?

Annemarie: “Ik denk dat het succesvol is doordat we elkaar weten te vinden en elkaar kennen. We weten de sterke kanten van de verschillende partijen. Daar maken wij ook gebruik van. Ik werk nu bijna twintig jaar in Leiden en als ik het vergelijk met twintig jaar geleden is de onderlinge samenwerking enorm verbeterd. De kracht zit in de contacten en het gevoel ‘wij zijn Leiden en wij kunnen samen echt iets bereiken.’ Ook bij de organisatie van de Nacht van de Leraar waren de juiste mensen snel gevonden. Zo hebben we elk jaar weer een vol programma.”

Sanne: “Ik heb heel lang in Amsterdam gewerkt. Daar spelen hele andere dingen dan hier. Daar is in het primair onderwijs helaas veel meer concurrentie tussen schoolbesturen, waardoor de samenwerkingen moeilijker verlopen. In Leiden zijn we wat kleinschaliger, waardoor die concurrentiestrijd wegvalt. Wat mij ook opvalt is dat in Leiden veel energie en passie zit. Er zit visie bij de bestuurders van alle partijen. De Nacht van de Leraar is een mooi voorbeeld van een dergelijke samenwerking. De bestuurders proberen in zo’n eerder genoemde brainstorm organisatie overstijgend te werken om onder meer tot een gezamenlijke visie te komen. Naast de nacht van de Leraar zijn er meerdere voorbeelden. De gemeente speelt daar ook een hele belangrijke rol in. Die kiest er heel duidelijk voor om partner te zijn en niet om een leidende rol aan te nemen. Dat zie je terug in de innovatiesubsidie die zij jaarlijks uitgeven. De aanvraag mag alleen gedaan worden wanneer je dit samen met een partner uit een andere organisatie doet. Het jaagt aan om samen te werken met anderen en het zorgt ervoor dat wij elkaar veel meer vinden.”

Tot slot: Wat heeft de Nacht van de Leraar jullie opgeleverd?

Annemarie: “Samen met de VO-raad bedachten wij het beroepsbeeld van de leraar. In de fase na de master ontwikkelen de studenten zich verder. Met het beroepsbeeld van de leraar laten wij zien welke carrièrepaden er zijn. Vorig jaar heb ik dit samen met Bas de Wit (Teamleider professionele schoolorganisatie bij de VO-Raad) gepresenteerd. Na de presentatie gaf een toeschouwer aan dit te herkennen, maar hij miste nog een pad waar de leraar de ruimte krijgt om zichzelf te ontwikkelen. Dat vond ik een hele mooie aanvulling en dat pad is dus dit jaar in het schema opgenomen.”

Sanne: “Wat mij fascineerde vorig jaar is iets wat ik niet had verwacht. Ik ben veel bezig geweest met de ontmoeting van de leraren. We werken ook samen met mbo-studenten en met pabo studenten. De mbo-studenten zijn gastvrouw/gastheer voor elk lokaal. Zij laten mensen binnen en ondersteunen de sessieleiders. De pabo studenten helpen in de organisatie. Tijdens de Nacht van de Leraar ontstond een match tussen de pabo student en een gastvrouw. Als de mbo-studenten ergens tegenaan lopen, dan bellen zij een pabo student. Die twee groepen vonden elkaar helemaal. Ze zaten bij elkaar aan tafel en voerde gesprekken over hoe het er bij hen op school aan toegaat. Daar had ik helemaal niet over nagedacht, dat daar ook nog een enorme win-win-situatie is. Ik vond het al heel mooi dat we studenten uit allerlei lagen hadden betrokken in de organisatie, maar nu ontstond er een samenwerking waarbij studenten elkaar hielpen bij de verbreding en verdieping van hun studie door de uitwisseling van kennis. We gaan er dit jaar dus ook meer aandacht aan besteden door ze aan elkaar te koppelen.”

Foto: Nacht van de Leraar | Fotograaf: Frank Hoyink

‘Steden hebben de innovatieve en sociale aanpak nodig van sociale ondernemers’

Gemeenten kunnen niet alleen de vraagstukken in hun stad oplossen. Daar hebben ze ook hulp bij nodig van andere belanghebbenden. Sociale ondernemers kunnen daarin een belangrijke rol spelen, stelt Willemijn Verloop directeur en medeoprichter van Social Enterprise NL. Op de Dag van de Stad benadrukt zij de kansen die er liggen voor gemeenten en sociaal ondernemers om samen te werken voor een inclusieve circulaire stad!

Inmiddels zijn bij Social Enterprise NL meer dan 350 ondernemers aangesloten, die het anders doen, die maatschappelijke impact vooropstellen en waar voor iedereen winst wordt gecreëerd. En dat is nodig, stelt Verloop: “Het gaat heel goed met de steden. Toch zijn er nog steeds uitdagingen zoals rond. thema’s zoals (jeugd)werkloosheid eenzaamheid en vervuiling. Het zijn urgente thema’s waar steden mee worstelen. Maar er zijn talloze jonge ondernemers die innovatieve businessmodellen ontwikkeln om deze hardnekkige vraagstukken aan te pakken. Op de Dag van de Stad wil ik die kansen bespreken en vooral veel voorbeelden geven ondernemers die daarin zijn geslaagd om die problemen ondernemend op te lossen.”

Hoe belangrijk zijn zij voor de stad?

“Sociaal ondernemers ontwikkelen belangrijke oplossingen voor de toekomst van leven in steden, daar ben ik van overtuigd. De rol die er ligt voor de steden is dan ook om deze initiatieven te stimuleren en mogelijk samen te werken om ze op grote schaal uit te rollenh. Mijn oproep aan de steden is dan ook om de sociaal ondernemers te omarmen. Ze zijn een belangrijke bondgenoot voor sociale vraagstukken.”

WIllemijn Verloop. Foto: Erik Smits Fotografie

Wat is er nodig voor hun succes?

“Gemeenten moeten ze opzoeken en hen helpen niet te verdwalen in het gemeentelijke doolhof van regels en subsidies. Zorg daarnaast als gemeente voor een beter inkoopbeleid. Kies bijvoorbeeld voor een catering die oog heeft voor jeugdwerkloosheid, die mensen een kans wil geven met een afstand tot de arbeidsmarkt.. Ik zie echt enorme kansen liggen, gemeenten kunnen dit vergroten zonder er verantwoordelijkheid voor te dragen. Op de Dag van de Stad wil ik ze dan ook vooral inspireren met mooie voorbeelden.”

Kun je een paar goede voorbeelden noemen van geslaagd sociale ondernemers?

“Kijk eens naar Colour Kitchen, een cateringbedrijf dat als doelheeft om jongeren met een hele grote afstand tot de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld die net uit de gevangenis komen, te trainen en op te leiden in de horeca. Uiteindelijk doen deze jongeren catering bij grote bedrijven als de Rabobank.  Daar heeft Colour Kitchen onder andere met de gemeente Utrecht een Sociaal Impact Bond voor afgesloten. Zo creëer je kansen voor mensen die ze niet vanzelf krijgen. Een ander voorbeeld is Cycloon fietskoeriers, die per fiets ook wasmachines en kano’s vervoeren om zo te helpen de uitstoot van diesel te weren uit steden. Ze doen echt alles per fiets. Fietskoeriers.nl groiet als kool.. En natuurlijk is Thuisafgehaald.nl. een goed voorbeeld, waar buurtbewoners koken voor elkaar. Je kookt toch waarom niet voor iemand uit de buurt? Dit zorgt voor verbinding in de wijk en gaat eenzaamheid tegen.”

Is sociaal ondernemerschap nu een nieuwe trend in onze maatschappij?

“Ja, het is nu echt in opkomst. Het was er altijd wel natuurlijk maar de laatste vijf jaar is het echt met 80 procent gegroeid. Nederland is dan ook een van de snelst groeiende landen van Europa als het gaat om sociaal ondernemerschap.”

Hoe komt dat?

“We hebben altijd een beetje de verwachting gehad dat de overheid onze maatschappelijke vraagstukken wel oplost.  Immidels is duidelijk dat ze dat niet alleen kunnen , dus moeten we het anders doen. De innovatieve  en sociale aanpak van sociale ondernemers is een van die belangrijke nieuwe stromingen.. Wanneer ze succes hebben, zie je echt een aanzuigende werking ontstaan, en dat ze anderen stimuleren. Vaak wordt sociaal ondernemerschap gezien als  iets wat moeilijk opschaalbaar is. Bedrijven als Colour Kitchen laten zien dat het wel degelijk mogelijk is om groot te worden. Met hun succes weten ze ook hun manier van werken over te dragen. Taxi Electric, het eerste geheel electische taxibedrijf in Europa dat werkt met werkloze 50-plussers, beïnvloedde met hun werk een aanbesteding bij Schiphol. Ze wonnen weliswaar niet maar je vindt alleen nog maar elektrische Schiphol-taxi’s. Zo zie je hoe ook kleine spelers het speelveld kunnen veranderen voor de steden van de toekomst.”

Op de Dag van de Stad is het thema ‘stad in balans’? Wat betekent dat voor jou?

Een stad in balans vind ik een stad waarin we met zijn allen verantwoordelijkheid voelen voor de stad en ervoor zorgen dat deze goed is voor mens en omgeving. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid dragen: de overheid maar ook de burger. Dat is pas balans.”

Willemijn Verloop is één van de vele topsprekers die ons op de Dag van de Stad meenemen in hun ‘last lecture’. Je kunt er maandag 29 oktober nog bij zijn. Besnel snel je ticket op www.dedagvandestad.nl