“Meer van hetzelfde gaat niet werken”

Prof. Maarten Hajer begin januari 2018 in het Atrium van Den Haag voor de inzending ‘Cow & Co’, één van de prijswinnaars van de Post Fossil City-prijsvraag.

Maarten Hajer, hoogleraar en hoofd van de Urban Futures Studio van de Universiteit Utrecht, over de kracht van verbeelding, het belang van een wijkenaanpak en de positieve kant van verandering.

Middenin het Atrium van het Haagse stadhuis prijkt begin januari een Ark. Het is de Ark van het Nieuwste Verbond, de winnaar van de Post Fossil City-prijsvraag, die met negen andere genomineerden tot en met 13 januari was uitgestald om het denken over de toekomst van steden, zónder gebruik van fossiele brandstoffen, te stimuleren. De prijsvraag en de expositie, die eerder in Utrecht te zien was, zijn een initiatief van de Urban Futures Studio van hoogleraar Maarten Hajer, die we treffen terwijl hij bevlogen een rondleiding geeft aan geïnteresseerden.

Hajer is van mening dat oplossingen voor complexe vraagstukken dichterbij komen wanneer ze gevisualiseerd en dus voorstelbaar worden. En volgens Hajer is er op dit moment geen groter vraagstuk dan de energietransitie. “Het verbeelden van mogelijke oplossingen voor complexe vraagstukken hebben we hier gekoppeld aan wat wellicht de grote ‘olifant in de kamer’ vormt: de vraag hoe we de broodnodige energietransitie van fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen realiseren. Nog altijd is 94 procent van onze energievoorziening afkomstig uit fossiele brandstof. Er is een grote drieslag nodig, van anders bewegen, anders je huis verwarmen en anders eten. Iedereen voorvoelt dat dat heel erg gaat ingrijpen op het dagelijks leven van mensen. Daarom schuiven mensen het liever nog even voor zich uit. De overheid, die zich wel over het vraagstuk buigt, wordt daardoor al gauw gezien als een ‘bad guy’. Maar als we een toekomst zonder het gebruik van fossiele brandstoffen positiever verbeelden, gaan mensen daar ook meer naar verlangen.”

En hoe realiseren we die duurzame toekomst volgens jou in steden?

“Ik denk dat het van belang is om daarvoor de in Nederland beproefde traditie van de wijkenaanpak te hanteren. Wanneer je je richt op het duurzaam maken van individuele woningen, kom je al snel op een onhaalbaar ambitieniveau uit, terwijl je met maatregelen op het niveau van de wijk veel meer meters kunt maken.

In het verleden heeft de wijkenaanpak zijn vruchten afgeworpen, bijvoorbeeld bij de stadsvernieuwing en in het beleid van ministers als Vogelaar en Van der Laan. Met de Urban Futures Studio brengen we op dit moment 75 internationale ‘Wijken van de toekomst’ in kaart, die we analyseren op elementen als ambitie, energie, sociale inclusiviteit en dichtheid. Dan valt op dat in sommige andere landen veel radicalere en ambitieuzere keuzes gemaakt worden dan in Nederland. Zo zie je dat er in steden als Boston, Toronto, Singapore en Hamburg op wijkniveau gekeken wordt naar energiesystemen waarbij de wijk gezamenlijk energie levert aan een net, waarmee de woningen dan weer van stroom voorzien worden.

Ik wil graag de wijk weer op de agenda zetten als de geografische eenheid waar je je slag kunt slaan. Zeker in wijken waar corporaties een flink deel van de woningvoorraad in handen hebben en dus, als ze bestuurlijk de ruimte zouden krijgen, een verschil kunnen maken in de energievoorziening. En dan zijn er nog de verouderde bedrijventerreinen, waar je eigenlijk bij nul kunt beginnen en meteen een duurzaam energiesysteem kunt aanleggen. In China en India – landen waar nog echt compleet nieuwe steden gebouwd worden – doet men dat ook echt op wijkniveau. Het is een aanpak die wij in Nederland ook beheersen en ik denk dat we nadrukkelijk moeten kijken hoe het Rijk de gemeenten bij zo’n aanpak kan faciliteren. Overigens, of het nu om een bestaande wijk gaat of om herbestemming van een bedrijventerrein, in beide gevallen is het natuurlijk belangrijk om oog te hebben voor een goede sociale mix in de wijk.”

foto Maarten Hajer

Professor Maarten Hajer (foto Kick Smeets)

Dus we halen de oplossingen voor de toekomst toch uit het verleden?

“Nee, de oplossingen niet, maar de aanpak hoeven we niet altijd opnieuw uit te vinden. Bij de stadsvernieuwing uit het verleden ging het ook om andere vraagstukken dan de energietransitie. Een ander voorbeeld waar we van kunnen leren was de Stichting Experimenten Volkshuisvesting, een soort City Deals avant la lettre, want de kracht van City Deals schuilt ook in de ruimte om te experimenteren. Die stichting vergeleek destijds verschillende experimenten: wie heeft nu wat uitgevonden en wat blijkt nu in de praktijk te werken? Zo’n vergelijking zou nu bij de City Deals ook waardevol zijn.

Als gezegd: de vraagstukken van nu zijn anders dan die van vroeger. Maar die vraagstukken verschillen ook per gebied. Ook buiten de randstad zijn stedelijke regio’s. Daar ligt de focus anders dan in de randstad minder op agglomeratiekracht en meer op kwaliteit van leven en de terugkeer van ‘natuurlijkheid in de stad’.”

Hoe bedoel je?

We hebben ons de afgelopen jaren steeds meer omringd met technologische hulpmiddelen die ons leven aangenamer en efficiënter maken. Die gemakken zullen we niet snel opgeven, maar ik kan me wel voorstellen dat er een verzadigingspunt aanbreekt, waarbij we ons weer meer gaan concentreren op meer tijd hebben voor elkaar en voor de dingen die je echt zou willen doen. Dus een verschuiving van je tijd efficiënt besteden naar je tijd goéd besteden.

Buiten de randstad zie je al dat die ‘leefbaarheidsfocus’ mensen bezighoudt. Bijvoorbeeld in Leeuwarden waar we vanaf 4 april de tentoonstelling Places of Hope organiseren, in het kader van Leeuwarden Fryslân Culturele Hoofdstad 2018. Uitgangspunt van de tentoonstelling is de NOVI, de nationale omgevingsvisie. En dit keer stellen we het regionale perspectief centraal: hoe kunnen de kleinere stedelijke regio’s zich ontwikkelen om aantrekkelijk te blijven als vestigingsgebieden. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat we in de expositie werken met zogenaamde landmakers. Dat zijn mensen die met hun projecten vorm geven aan onze leefomgeving en hoop en inspiratie bieden voor een duurzame toekomst. Daarbij staat heel Noord-Nederland centraal, waar mens en natuur en stad en platteland nog onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

In de voorbereiding van Places of Hope heb ik ook mensen gesproken die aan de Zuidas werken en een paar dagen per week op en neer reizen tussen Amsterdam en Friesland omdat de ruimte hen een hogere kwaliteit van leven biedt dan de stress en een krappere woonomgeving in de Randstad. Een omgevingsvisie voor regionale stedelijke gebieden is dus anders, maar niet minder nodig dan voor de randstad.

Ook bij Places of Hope werken we, net als bij Post Fossil City, met inspirerende voorbeelden van concrete projecten, in dit geval van de landmakers, die in een natuurgebied volledig zelfvoorzienende woningen willen bouwen en oplossingen bedenken voor het slib in de Eemsdollard. Zo creëren we een verhaal voor de toekomst van de stad. En verhalen moet je oefenen, voordat je ze overtuigend kunt vertellen. Ook bij het verhaal over de effecten van agglomeraties duurde het een tijdje voordat het kwartje viel. Dat verhaal is nu goed geland en het is tijd voor andere verhalen ernaast.

En verbeelding en creativiteit zijn hard nodig, want meer van hetzelfde gaat niet werken: we zijn verstrikt in het gebruik van fossiele brandstoffen en in een verkeerd dieet en we worstelen met individuele mobiliteit. Voor al die dingen moeten linksom of rechtsom een oplossing vinden als we het klimaatvraagstuk willen oplossen. Mijn doel is om te laten zien dat de veranderingen die nodig zijn, niet per se negatief zijn, maar dat er ook veel positieve kanten aan zitten.”

Zie voor meer informatie over de afgeronde tentoonstelling Post Fossil City de website Postfossil.city. De tentoonstelling Places of Hope is van 4 april tot en met 25 november te zien in de Kanselarij in Leeuwarden. Lees ook het eerdere bericht op deze site over de prijswinnaars van de Post Fossil City-prijsvraag.

‘We willen uitlokken dat steden blijven werken aan verbetering’

Een van de meest bepalende factoren voor de kwaliteit van leven in een stad is luchtkwaliteit. Niet voor niets is het een van de thema’s van de Europese Agenda Stad. Steden en lidstaten werken samen met partners en de EU in het Partnerschap Luchtkwaliteit aan betere stadslucht.

Doel van dit Partnerschap is niet alleen de luchtkwaliteit in de steden te verbeteren maar ook om de aandacht voor de ‘Gezonde Stad’ in Europa te vergroten. Het partnerschap is als een van de vier pilots gestart, voordat het Pact van Amsterdam werd gesloten en de Europese Agenda Stad van start ging. Net als de andere drie pilots heeft het Partnerschap onlangs haar Actieplan gepresenteerd. René Korenromp van het ministerie van IenW is vanuit Den Haag projectleider van het Partnerschap vertelt er meer over welke acties allemaal gepland staan.

Hoe belangrijk is het thema luchtkwaliteit eigenlijk?
Korenromp: “Als je alleen al kijkt naar de uitstoot van NOx, stikstofoxiden, van de industrie en vooral het verkeer, dan hebben we het over 50.000 premature doden per jaar in Europa. Tel je daar andere vervuiling bij op, zoals fijnstof, dan kom je op een totaal uit van 400.000 premature doden per jaar op het continent. Je praat over extra ziekenhuisopnames en een heel scala aan gezondheidseffecten die zijn veroorzaakt door de lucht die we inademen. Dus ja, het is een zeer belangrijk thema. In Nederland doen we het overigens wel goed. De luchtkwaliteit in Nederland is de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd, maar we zijn er nog niet. We voldoen bijna overal aan de Europese normen, echter ook onder de normen doen zich nog gezondheidsrisico’s voor. Wil je de gezondheidsrisico’s echt terugdringen dan zul je toe moeten naar de waarden die de World Health Organization (WHO) hanteert voor gezonde lucht. Het streven van Europa is om de komende decennia toe te werken naar deze WHO-waarden met de luchtkwaliteit. Toch willen we in dit Partnerschap wegblijven van de discussie over de normen en ons meer richten op de gezondheidsaspecten van luchtkwaliteit.”

Waarom?
Het risico van normen is dat je als je als stad voldoet aan de normen, de kans bestaat dat je achterover gaat leunen. We willen met het partnerschap juist uitlokken dat steden en landen blijven werken aan verbetering.”

 Hoe is het om een Partnerschap te starten?
“Het was in het begin echt een zoektocht om ervoor te zorgen dat lidstaten en steden op gelijke voet aan tafel zitten. Wat ik merkte is dat in het begin alle partners eigenlijk vooral een eigen wensenlijstje hadden. Steden hebben natuurlijk hele lokale wensen, van een verbod op houtgestookte ovens en kachels tot uniformering van oplaadpalen voor elektrische auto’s. In het begin was er tegelijkertijd bij de lidstaten een wegduwerige houding voor deze lokale wensen. De sfeer was er dan ook een van onderhandelen over wat er uiteindelijk in het actieplan terecht zou komen. In de loop van de tijd zijn we erin geslaagd deze houding eruit te krijgen.”

Hoe is dat gelukt?
“Om te onderbouwen hoe groot het probleem is van luchtkwaliteit heb ik TNO en RIVM presentaties laten geven over de luchtkwaliteit en de oorzaken en gevolgen van de vervuiling. Op basis daarvan hebben we een startdocument gemaakt. Het helpt als je onafhankelijke experts laat vertellen wat de issues zijn rond luchtvervuiling. Vanuit dit startdocument hebben we de partners gevraagd deze issues verder uit te diepen. Zo kwamen we op bevindingen en feiten waarover iedereen het eens was. Londen ging zich buigen over de wet- en regelgeving, Utrecht werkte de vraag uit wat je als stad kan doen om lucht te verbeteren? En wat al werkt in Europa. Milaan richtte zich vooral op de luchtkwaliteitsplannen, die door al die steden op verschillende wijze worden gemaakt. Er blijkt nog weinig common knowledge te zijn. Wat maakt een plan nu een goed plan? De Europese Commissie werkte aan een model om luchtkwaliteit in kaart te brengen dat kan worden toegepast in de Europese steden. Afgelopen mei hebben we een hele stevige sessie gehad in Londen, waarin we hebben gekeken naar de bevindingen van de verschillende partners en welke zaken we als Partnerschap gaan oppakken. Die zaken hebben we in ons actieplan gezet die we afgelopen november in Talinn hebben gepresenteerd op het Overleg van het Directoraat-Generaal Urban Matters van de Europese Commissie (DGUM).”

Wat staat er in dat Actieplan?
“Het komend jaar gaan we ons richten op een zestal acties. Allereerst willen we beter in beeld brengen wat de gaten zijn in wet- en regelgeving rond luchtkwaliteit en de implementatie ervan. Daarvoor gaan we in gesprek met elkaar over hoe we specifieke problemen kunnen oplossen. Denk aan katalysatoren van auto’s of bouwlocaties, die voor enorm veel emissies zorgen van fijnstof. Daarnaast gaan we de planning van betere luchtkwaliteit aanpakken. Wat je ziet is dat er in alle steden ruimtelijke plannen worden gemaakt. Maar wat is de impact op luchtkwaliteit? En welke maatregelen worden vervolgens genomen? In de praktijk blijkt dat daarover te laat in het proces wordt nagedacht. Als je daar eerder over nadenkt kun je maatregelen meenemen zonder dat het buitensporig extra kosten oplevert. Daarom werken we aan een Code of Good Practice. Daar is vanuit de steden veel behoefte aan. Verder willen we kijken of er mogelijkheden zijn de financiering van infrastructurele projecten in Europa zo kan worden ingericht dat er meer geld komt voor de aanpak van luchtverontreiniging. We hebben daarnaast de indruk dat er veel winst te behalen is als het publiek beter bewust wordt van welke impact slechte lucht heeft op de gezondheid. En wat ze zelf kan doen om dit te verbeteren.”

Hoe betrek je dat publiek erbij?
“We willen meer begrip en kennis krijgen over maatregelen die nodig zijn, zoals bijvoorbeeld milieuzones in steden bijvoorbeeld. Dat wordt vaak nog moeilijk geaccepteerd door de samenleving. Als je beter begrijpt wat voor gevolgen oude vieze auto’s hebben op je eigen gezondheid en die van de medemens, zal je maatregelen eerder accepteren. We gaan daarmee nu aan de slag, onder meer door campagnes ontwikkelen die we in meerdere Europese steden kunnen inzetten. Daarnaast organiseren we workshops rond ons Actieplan, om van meerdere partijen input op te halen.”

Wat moet dat opleveren?
“Over een jaar moeten we een rapport hebben, waarin duidelijk staat wat we met al deze acties hebben bereikt. Nu zijn we nog vooral in de fase van voorbereiden wat we allemaal precies gaan doen. In april organiseren we bijvoorbeeld een groot congres in Nijmegen over de scheepvaart, wat ook in sommige steden een enorme bron van luchtvervuiling is, zoals in Rotterdam. Zeker omdat auto’s schoner worden, de lucht schoner wordt, zie je het aandeel vervuiling uit de scheepvaart toenemen. Als auto’s schoner kunnen worden, moeten schepen dat ook kunnen. Op het congres willen we laten zien wat allemaal mogelijk is.”

Wat is nu het belangrijkste resultaat van het Partnerschap?
“Ik denk dat het feit dat we met steden en lidstaten aan dezelfde tafel zitten met de Europese Commissie om te praten wat iedereen doet. Voorheen wees iedereen naar die Commissie. Met dit Actieplan laten we zien wat iedereen doet. Het ligt niet alleen aan wet- en regelgeving op Europees niveau als de luchtkwaliteit niet goed is in een stad. Daar moet je als stad ook wat aan doen. We hebben als groep niet alleen naar de Commissie gewezen, maar vooral ook gekeken wat steden en landen zelf ook kunnen doen. Daardoor is er veel vertrouwen ontstaan.”

 Wat merken de inwoners van de steden hier nu straks van?
“Ik denk dat we de burgers bereiken via de steden in dit Partnerschap. Ik denk vooral dat we hen straks bereiken met de campagnes die we ontwikkelen. De steden kunnen daarmee voorlichting geven aan de burgers. Als projectleider stuur ik eropaan dat we ook echt in gesprek blijven met burgers. Uiteindelijk zal de burger natuurlijk dankzij de luchtkwaliteitsplannen merken dat de lucht in zijn stad beter wordt.”

Meer weten over dit Partnerschap? kijk op: https://ec.europa.eu/futurium/en/air-quality. Of lees ook het interview met wethouder Lot van Hooijdonk van Utrecht.

Veel grote steden kampen met smog. Foto: Unsplash/Gdtography.

‘Dit Partnerschap gaat echt om mensen’

Vluchtelingen worden benaderd door de media. Foto: Flickr Creative Commons/Squat le Monde.

Net als de andere partnerschappen van de Europese Agenda Stad heeft het Partnerschap Inclusie van Migranten en Vluchtelingen een aantal aanbevelingen gedaan voor de Europese Commissie. Maar het Partnerschap wil meer. Met eigen projecten wil ze mensen met een migranten- of vluchtelingenachtergrond beter helpen integreren in Europese steden.

Hiervoor hebben vijf Europese steden, vier lidstaten, drie DG’s en allerlei andere partijen de krachten gebundeld. Een coördinerende rol daarbij is er voor de gemeente Amsterdam samen met DG Home & Migration van de Europese Commissie. Sabina Kekić is namens Amsterdam de drijvende kracht achter dit samenwerkingsverband. Hoe belangrijk het thema is, weet zij als geen ander. Als 7-jarig meisje vluchtte ze in 1995 met haar moeder uit het door burgeroorlog geteisterde Bosnië naar Nederland. Haar persoonlijke doel is dan ook om Europa’s nieuwe burgers, net als zij, te helpen om hier een toekomst op te bouwen.

Waarom is dit zo belangrijk als thema binnen de Europese Agenda Stad?
Kekić: “In de laatste vluchtelingencrisis trok 70 procent van de vluchtelingen die Europa binnenkomen naar steden toe. Niet alleen in Nederland, maar in veel Europese landen is het beleid rond vluchtelingen en migranten gedecentraliseerd. Het zijn dus de steden die verantwoordelijk zijn voor huisvesting, toegang tot werk en onderwijs en ontvangst van vluchtelingen en migranten. Omdat het zo’n stedelijk verhaal is, zijn we het Partnerschap gestart. Hierin willen we de samenwerking tussen steden en lidstaten en EU versterken, zodat er een beter integraal beleid ontstaat. Het verschil met andere partnerschappen is dat het bij deze direct om mensen gaat.”

Sabina Kekić.

De Europese Agenda Stad werkt aan knellende wet- en regelgeving? Is dat ook een probleem bij de inclusie van migranten en vluchtelingen?
“Onze partnerschap focust alleen op statushouders en integratiebeleid. De regelgeving daarbij knelt vooral op nationaal niveau, zo blijkt uit een uitgebreid onderzoek dat we hebben uitgevoerd. Een van de grootste knelpunten qua Europese regelgeving zit op het vlak van huisvesting en staatssteun. Dat wordt echter aangepakt in het Partnerschap Huisvesting. Eigenlijk willen wij in onze Partnerschap net wat anders: we zouden liever juist wat meer sturing en regelgeving zien vanuit Europa.”

Hoe bedoel je?
“Denk bijvoorbeeld aan het versterken van de rechten van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Dit is weliswaar een vrij kleine groep, maar de situatie waarin deze kinderen zich bevinden in de Europese steden is vaak echt schrijnend. We willen graag dat er een common standard komt zodat deze groep overal in Europa dezelfde bescherming krijgt. Nu verschilt het nogal of je in een vluchtelingenkamp in Griekenland zit of in een asielzoekerscentrum in Duitsland. Veel van deze kinderen trekken naar de steden, en sommigen verdwijnen helemaal uit zicht. Het is juist op Europees niveau belangrijk dat er een minimale standaard komt. We willen dus de regelgeving vanuit Europa versterken.”

Wat doen jullie verder in het Partnerschap om de situatie van migranten en vluchtelingen in Europese steden te verbeteren?
“Net als elk Partnerschap zetten we in op drie dingen: kennisuitwisseling, fondsen en regelgeving. We hebben een aantal onderzoeken laten uitvoeren die laten zien wat de knelpunten zijn van de steden. Daar hebben we op conferenties samen met experts – waaronder ook vluchtelingen en migranten zelf- naar gekeken en bepaald welke de meest urgente zijn. Maar we willen in het Partnerschap niet alleen aanbevelingen doen, we willen juist ook zelf dingen doen.”

Kun je daar voorbeelden van noemen?
“Uiteindelijk hebben we acht projecten bepaald die we willen doen. Een daarvan is een academie voor integratiebeleid. Daarin brengen we verschillende integratie-experts uit verschillende steden en Europees niveau bij elkaar om masterclasses te volgen en kennis uit te wisselen. De wens daarbij is om meer te weten te komen hoe het beter kan. Deze Urban Academy on Integration gaat in april volgend jaar van start. In dit pilotjaar gaan we twee modules geven die we na een jaar willen opschalen naar een blijvend deel dat als nieuwe tak steden wil blijven betrekken bij integratiebeleid en kennis uit te wisselen. Verder kijken we samen met de EIB (Europese Investerings Bank) naar de integratiefondsen. Hoe kunnen steden eenvoudiger toegang hebben? We kijken bijvoorbeeld naar microfinanciering voor ondernemers onder vluchtelingen en migranten die een zaak willen opzetten. We kijken hoe we fondsen kunnen blenden zodat deze ondernemers niet een hele bureaucratie door moeten om iets op te zetten, maar directer kunnen schakelen met de EIB. Dat scheelt enorm veel rompslomp. Dit wordt een pilot van een jaar. We zijn nu bezig met de voorbereidingen en in januari of februari weten we of het gaat lukken.”

In hoeverre betrekken jullie migranten en vluchtelingen bij de projecten?
“We hebben gezien dat vluchtelingen en migranten weinig zelf betrokken zijn bij beleidsvorming. Bij steden zijn ze weliswaar regelmatig betrokken in de vorm van een klankbordgroep, maar die ontbreekt op Europees niveau. We willen toch de burger dichterbij Europa brengen? We hebben daarom negen personen uit verschillende steden geselecteerd om vanuit een European Migrant Advisory Board te adviseren vanuit dezelfde vluchtelingen en migrantachtergrond. Per januari 2018 gaat deze van start om een aantal instituten te adviseren maar ook de DG Home & Migration en verschillende Ngo’s. Dat doen ze vanuit het perspectief van de ervaringsdeskundige. Vijf van hen krijgen ook een betaalde functie bij een van de steden waar ze werken aan projecten van inclusie en uitvoeren van beleid. De Board wil ook een stem geven in het debat over migratie.”

Waarom is die stem zo belangrijk?
“Dat debat is nu vooral negatief in Europa. Migranten en vluchtelingen worden niet bepaald als aanwinst gezien. We willen de toon positiever maken, changing the narrative. Het idee is dat wij als Partnerschap het eerste jaar betrokken blijven, maar dat de Migrant Advisory Board uiteindelijk doorgaat als een onafhankelijk adviesorgaan. Volgend jaar gaat de Board alle steden van het partnerschap bezoeken voor een driedaagse training. Alle leden zijn eerste generatie migranten met een wetenschappelijk onderwijsniveau. Dat is nodig om het Europese speelveld in Brussel nu eenmaal niet eenvoudig is. Zo is er een man die op jonge leeftijd naar Griekenland is geëmigreerd en daar actief is in de adviesraad bestaande uit vluchtelingen en migranten. De persoon uit Amsterdam is een mensenrechtenactiviste die uit Pakistan komt en uit Portugal is er een jongen uit Syrië die het voor elkaar heeft gekregen dat Syrische rijbewijzen ook in dat land geldig zijn. Mensen die dus al praktisch bezig zijn en tegelijk het ingewikkelde van Europa aankunnen.”

Jullie zetten ook in op gelijke kansen in het onderwijs?
“Ja, we willen segregatie tegengaan in het onderwijs in steden. Dat neemt namelijk toe in plaats van af. De kwaliteit van de scholen in de verschillende wijken verschilt enorm. De Europese Commissie had daar nog niet zo lang geleden een alarmerend rapport over. Het DG Regio neemt hierbij het voortouw. We willen daarvoor een Methodological Guidance ontwikkelen voor steden in samenwerking met verschillende hoogstaande experts. Hoe kom je tot een beter inclusief onderwijsbeleid? We zijn nu bezig deze Guidance op te zetten en te presenteren en willen het in een aantal steden als pilot opzetten. Daarbij bieden we handvatten om ze te helpen waar ze op moeten letten en wat bewezen is wat werkt om te komen tot onderwijs met gelijke kansen.”

Wat merken Nederlandse steden van jullie projecten?
“We doen natuurlijk verschillende projecten waarvan we hopen dat elke Europese stad ervan kan meeprofiteren. Doel is om steden en lokale gemeenschappen betere toegang te geven tot Europese fondsen zodat ze die beter kunnen inzetten en gebruiken. Dat brengt nu veel rompslomp met zich mee. Het is een kritiek punt in alle steden, niet alleen bij de grote steden. Als we erin slagen de administratieve barrières weg te halen zullen de kleinere steden er ook van profiteren. Onze ambities is dat onze acties niet alleen beperkt blijven tot een paar steden. We willen het echt breder trekken. Daarom starten we nu met de pilots om te laten zien dat het werk en kan worden opgeschaald. Zodat statushouders en migranten in alle steden er beter van worden.”

Meer weten over het Partnerschap Inclusie van Migranten en Vluchtelingen? Kijk hier: https://agendastad.nl/partnerschap-inclusie-migranten-en-vluchtelingen/

 

Nederland als aantrekkelijke stad

Mondriaan in Den Haag. Foto: Flickr Creative Commons/Hans Veneman.

Hoe zorg je ervoor dat je stad een interessante en leuke plek voor bewoners én bezoekers blijft? Op de Dag van de Stad organiseerde Jos Vranken van NBTC Holland Marketing de sessie ‘Holland City’. Hoe zorg je voor een (be)leefbare stad; ook in 2030?

Wie Den Haag binnenrijdt kan het niet ontgaan. Ook op de ringweg aan de oostkant van Utrecht zie je het. De Stijl van Mondriaan is dit jaar overal aanwezig in ons land. Ook op opvallende gebouwen in de steden. Dit jaar is het namelijk 100 jaar geleden dat de Nederlandse kunstbeweging De Stijl werd opgericht, en verschillende steden organiseren evenementen en tentoonstellingen.

Het komt uit de koker van Jos Vranken, directeur van NBTC Holland Marketing. Op basis van een heldere positionering van steden en streken enerzijds en grensoverschrijdende, thematische samenwerkingen anderzijds worden gasten verleid om van gebaande paden af te gaan. Dit versterkt het regionale verdienvermogen, draagt bij aan de vitaliteit van steden en kernen en het ontlasten van hotspots. Met zijn sessie ‘Holland City’ vertelt hij meer over hoe je een aantrekkelijke stad wordt en blijft.

Wat houdt dat eigenlijk in, een Aantrekkelijke Stad worden?
“Hoe zet je je stad zo neer dat je bezoekers trekt. Het borduurt voort op waar we als NBTC mee bezig zijn: de bezoekerseconomie, het toeristisch en zakelijk bezoek in en naar Nederland en de waarde die daaruit wordt gegenereerd. Het mondiale reisverkeer neemt enorm toe. Wereldwijd stijgt het inkomen van de middenklasse waardoor deze steeds meer de wereld in trekt. Daarnaast is er een relatief groot aanbod aan betaalbare mobiliteit. In 2015 waren er wereldwijd 1,2 miljard reizigers, ons land kende dat jaar 15 miljoen buitenlandse bezoekers. Volgens de prognose van de wereldtoerisme organisatie UNWTO zijn dat er in 2030 1,8 miljard. Als je dat projecteert op onze bestemmingen bestaat de reële kans dat we in 2030 er nog zo’n 8 miljoen buitenlandse bezoekers bij krijgen ten opzichte van 2015. Dat heeft natuurlijk een behoorlijke impact. Niets doen is geen optie. De druk op het stadscentrum van Amsterdam zal alleen maar toenemen, net als bij andere hotspots zoals bijvoorbeeld Kinderdijk. Enerzijds heb je dus kansen voor vele steden en streken, en anderzijds meer druk op de hoofdstad. Hoe kun je dit nu toekomstbestendig ontwikkelen? Daar hebben we dus ‘HollandCity’ als antwoord op; een metafoor als mechanisme om ruimte en richting te kunnen geven aan groei.”

Jos Vranken. Foto: NBTC.

Maar Nederland is toch geen stad?
“Nee, maar we kunnen wel denken als stad. Een groot deel van die miljoenen bezoekers komt uit steden, waar mensen een heel ander perspectief van reistijd hebben dan wij. Denk aan steden als Beijing, Tokio, New York. Als je het woon-werkverkeer van Beijing op ons land toepast, zit je zo aan de Belgische grens. Met dat perspectief als uitgangspunt willen we Nederland als stad neerzetten en hen verwelkomen. Het is een andere manier van kijken door gasten en samenwerkingspartners die veel verder gaat dan nu het geval is. HollandCity verleidt om van het gebaande pad af te gaan. We spelen met de metafoor stad.”

Wat houdt het Holland City in?
“Het bestaat uit twee bewegingen. Het is enerzijds een strategie om de bezoekersstromen te spreiden over Nederland en regionale verdienkracht te versterken. Als we niks doen komen al die bezoekers allemaal op hetzelfde moment naar dezelfde plekken. Aan de andere kant is het tegelijk een aanjager om de optimale waarde uit mondiaal reisverkeer voor ons land te realiseren.”

Kun je een voorbeeld geven van hoe dat in de praktijk er uit zou zien?
“Kijk naar het Van Gogh verhaal dat we hebben opgezet. Het Van Gogh museum in Amsterdam kent een groot en groeiend aantal bezoekers. Haast niemand weet dat het Kroller-Muller Museum op de Veluwe ook een mooie collectie van Van Gogh heeft, en dat er in Brabant veel van zijn erfgoed te vinden is, waar hij is geboren en opgroeide. Door deze dingen te combineren zie je dat gasten uit Japan nu ook richting Veluwe gaan en te vinden zijn in de dorpen Nuenen en Zundert. Dat is een interessante ontwikkeling.”

Zelf heb je zoiets ook gedaan met het Mondriaan jaar toch?
“Ja. We hebben toen negentien plekken geselecteerd die iets te maken hebben met De Stijl en ervoor gezorgd dat ze wilden investeren om samen een aantrekkelijk aanbod te creëren. Elke deelnemer, stad of dorp, deed dat vanuit de eigen kracht, en ze waren complementair aan elkaar. Samen vorm je zo een kritische massa, waarmee je dan het internationale podium bereikt. Als individuele deelnemer zou je dat nooit lukken. En zo zie je ineens het museum in Drachten in de New York Times terugkomen.”

Wat heeft die Mondriaan-samenwerking opgeleverd?
“Het jaar loopt nog natuurlijk dus de evaluatie over de bezoekers hebben we nog niet gedaan. Wel weten we dat de samenwerking circa 10 miljoen euro aan mediawaarde heeft opgeleverd. We zijn verschenen in gerenommeerde internationale kranten als de Guardian, el País en New York Times. We hebben bijvoorbeeld wel al van het museum in Drachten gehoord dat ze dit jaar bezoekers uit windstreken hebben ontvangen, die ze voorheen nooit zagen. En het mooie is, ook de Nederlandse zichtbaarheid en interesse groeien sterk als uitvloeisel van de internationale aandacht.”

Je hebt al die ‘Mondriaansteden’ mee weten te krijgen. Eigenlijk als een soort City Deal niet?
“Ik denk dat het een even weerbarstig proces is geweest. Maar dat is het waard. De kracht is enorm. Die schuilt vooral in het met elkaar formuleren van de ambities en het op het juiste abstractieniveau krijgen. Belangrijk is het om uit onderlinge concurrentiestrijd weg te blijven. Je moet eerst samen de bezoekerstaart vergroten, zodat je het daarna kunt verdelen en iedereen een groter stukje krijgt. De verschillende partijen waren bereid om die samenwerking op te zoeken. Wij fungeerden als een soort aanjager daarbij, als cement tussen de stenen. We moeten niet meer denken in bestuurlijke en geografische entiteiten. Die grenzen zijn helemaal niet belangrijk voor een bezoeker uit New York bijvoorbeeld. Die heeft geen flauw idee welke bestuurlijke grenzen er zijn. Samen een thema oppakken en wegblijven van die grenzen, en bijbehorende onderlinge concurrentiestrijd. Dat was en is de uitdaging.”

Mondriaan in Den Haag. Foto: Rob Oo/Flickr Creative Commons.

Meer weten over de sessie ‘Holland City’ en de Dag van de Stad? Neem een kijkje op de website.

‘Als je het verhaal aan de keukentafel niet kunt uitleggen, lukt het nergens’

Geen enkele City Deal kreeg zoveel landelijke aandacht als het Woningabonnement. Deze Deal maakt het mogelijk voor huiseigenaren om hun huis te verduurzamen zonder daarvoor flink te investeren. Het loopt dan ook storm. Honderden geïnteresseerden meldden zich de afgelopen maanden aan. Trekker van de City Deal Ron Sint Nicolaas van de gemeente Deventer kijkt terug hoe het allemaal begon.

Of het nu gaat om isolatie of om energie opwekkende maatregelen, zoals de aanleg van zonnepanelen of een warmtepomp. Met het Woningabonnement bepaal je zelf wat er gebeurt en hoeveel je wilt betalen: van één maatregel tot een heel pakket. Dat gaat via een vast maandelijks bedrag, waarin ook de resterende energierekening is inbegrepen.

Blok voor Blok

Het concept voor het Woningabonnement begon zes jaar geleden. Toenmalig minister BZK Piet-Hein Donner had het programma Blok voor Blok opgezet om de energietransitie in woningen te versnellen. Daarin gingen veertien consortia in het land aan de slag met elk 500.000 euro tot hun beschikking. Zo ging Den Bosch bijvoorbeeld aan de slag met Enexis, Amersfoort met aannemers en Amsterdam met VvE’s. “In Deventer wilden wij een partnerschap sluiten met het bedrijfsleven”, vertelt Sint Nicolaas. “We gingen samenwerken met woningcorporaties en bouwbedrijven en betrokken meteen vanaf het begin een SW-bedrijf erbij.”
Doel van de Deventerse samenwerking was om tweeduizend woningen te verduurzamen. Na een goed begin haalde de actualiteit het programma echter in. Sint Nicolaas: ” Toen kwam het gedoe met de verhuurdersheffing en de Vestia-problematiek. Het verduurzamen van de huurwoningen kwam toen tot stilstand en in 2014 eindigde het Blok voor Blok-programma. In Deventer hebben we uiteindelijk maar 600 woningen gerealiseerd.”

Het programma bleek uit evaluatie minder effectief te zijn dan was gehoopt. Voor veel huiseigenaren was het gewoonweg financieel niet aantrekkelijk genoeg. Waar andere steden het erbij lieten zitten ging in Deventer juist de knop om, vertelt Sint Nicolaas. “We gingen ons richten op koopwoningen. Samen met bouwers gingen we om tafel om te kijken hoe we vraaggerichter konden gaan werken. De consument wil immers worden gehoord. We moesten anders gaan denken om achter die voordeur konden komen.”

Geen moreel verhaal

Ron Sint Nicolaas, gemeente Deventer.

Met hulp van een marketingpsycholoog zette Sint Nicolaas de belangrijkste sociale drijfveren voor woningeigenaren op een rijtje. “We kwamen erachter dat als je mensen hun huizen wilt laten verduurzamen, je dit niet moet verkopen met een moreel verhaal. Wat hen wel aanspreekt is dat het goed is voor hun portemonnee, dat ze het zelf mogen bepalen en dat het hen meer wooncomfort oplevert. Ook het ‘postcodeloterij-effect’, – het erbij horen-, is belangrijk. Bovendien blijkt in driekwart van de gevallen de vrouw in huis te beslissen over de verduurzaming. Je moet het in je verhaal dus niet hebben over precies welk type spouwmuurisolatie je gebruikt, maar over hoe je straks de tocht niet meer voelt in huis.”

Toch neigt de overheidscommunicatie rond verduurzaming echter juist naar een dogmatisch verhaal te verkopen, zoals de hele uitgebreide uitleg over hoe spouwmuurisolatie en warmtepompen bijvoorbeeld precies werken. Die uitleg slaat echter de plank mis, aldus de projectleider van Woningabonnement. “Wij wilden juist dat het voor de consument net zo makkelijk zou worden om te kiezen voor verduurzaming als voor het aanschaffen van een telefoonabonnement. Daarbij wil ik ook niet weten wat er allemaal achterzit, alleen dat het werkt. Waarom zouden wij zoveel informatie over de maatregelen moeten geven? We moeten steeds de consument centraal stellen en daarbij het goede verhaal vertellen. We kunnen het niet simpeler maken bij het Woningabonnement. Er komt geen extra verplichting bij dan het betalen van de huidige maandelijkse energierekening. Je kan krijgen hoe je het hebben wilt. Daarmee is het Woningabonnement een aanvulling op andere maatregelen”

Stap voor stap

Vaak haken mensen af bij de verduurzaming van hun huis omdat de ingreep veel te duur is, of te grote impact op hun leven. Je huis isoleren kan echter juist goed stap voor stap, benadrukt Sint Nicolaas. “Er is bijna een dogma dat je je hele huis moet isoleren tot je laatste snik. Maar het gaat juist om maatwerk. Als je in een oud huis woont met een lage energierekening en geen geld hebt om in een keer te verbouwen, kun je beter eerst een groene energierekening nemen. Ondanks ons beleid om zoveel mogelijk duurzame energie erdoor te krijgen moeten we het lef hebben om de consument dit in kleine stapjes te laten doen. Het klimaat is uiteraard belangrijk, maar de consument bepaalt zelf wat hij of zij belangrijk vindt. En als hij eenmaal de eerste stap heeft gezet volgen er meer, zo blijkt uit marketingonderzoek. Laten we dus geduld en vertrouwen hebben. En niet de aansluiting met mensen verliezen omdat we als overheid te snel willen gaan. ”

Overigens is het Woningabonnement niet per se dé oplossing om je hele huis mee te renoveren, stelt Sint Nicolaas. “Het geldt vooral voor woningen die al redelijk zijn geïsoleerd. Ook is het zeker geen oplossing voor sociaal-maatschappelijke problemen, zoals schulden en armoede. Het staat in het schap naast andere oplossingen.”

Zonnepanelen op dak

Verhaal aan de keukentafel

In 2014 ging Deventer met een eerste pilot van het Woningabonnement van start, waarbij twintig huishoudens meededen. “Toen Agenda Stad langskwam in april 2015 hebben we ons aangemeld met dit idee. Veel City Deals zijn verhalen van bovenaf, wij hadden volgens sommige beleidsmakers maar een rare deal, een concept dat toepasbaar was op één woning. Als je het niet aan de keukentafel kunt uitleggen, kun je het nergens uitleggen.”

Deventer voerde een no-nonsense lobby en ook in Brussel werkte het ‘kleine’ verhaal van het Woningabonnement goed. Sint Nicolaas: “Gaandeweg gebeurde er iets en bij BZK zagen ze dat ook. Het is heel plezierig geweest dat ze daar openstonden voor onze ideeën. Dat heeft geresulteerd in een hele leuke samenwerking. Ook bij andere ministeries heb ik mensen ontmoet die erin geloven.” In 2016 kwam een samenwerking tot stand met acht andere gemeenten, werkgeversorganisaties en de provincie Overijssel. Aan het eind van dat jaar werd deze samenwerking als City Deal klaargemaakt voor ondertekening, die afgelopen februari plaatsvond.

Uitdaging van de City Deal

Een belangrijk aspect in deze Deal is dat de uitvoerder van de eerste fase (Henk de Jager met zijn bedrijf WOAB) een aanvraag had gedaan bij het Energiefonds Overijssel voor 6 miljoen euro om 600 abonnementen uit te voeren. De bancaire toetsing die daarvoor nodig was, moest plaats vinden binnen de Wet Financieel Toezicht en het Waarborgfonds van de Nederlandse Banken. Sint Nicolaas: “Dat hebben we geweten. Toen dat na anderhalf jaar rond was, had de aanvrager 1.123 pagina’s contract getekend. Het resultaat is dat het concept, net als telefoonabonnement een BKR geregistreerde lening, nu voldoet aan alle wet- en regelgeving. Waardering dus voor de ondernemer die alle stappen heeft doorlopen. Voor het vervolg en de verdere opschaling hopen we echter dat het proces veel simpeler kan. Een van de opgaven van deze City Deal is om in goede samenwerking met betrokken partijen dit voor elkaar te krijgen. De volgende stap is de oprichting van een stichting waarin het keurmerk, de bepalingen van de energiebespaargarantie en standaardcontracten zijn opgenomen. Bedoeling is dat aanbiedende bedrijven hierin kunnen deelnemen om het per stad en gemeente lokaal tot uitwerking te brengen. Het werkt dan als een soort franchisemodel. Op de speciale website is alle relevante informatie te vinden.

Dit is geen City Deal met grote woorden maar eentje die echt op straat werkt, benadrukt Sint-Nicolaas. “Nu moeten we tegelijk ook de basis op orde brengen. Er liggen nog een aantal lastige uitvoeringsvraagstukken op het financiële vlak. Dat doen we met lokale partners en de initiatiefnemer. De City Deal is een belangrijk middel om gezamenlijk te kijken naar slimme oplossingen voor de verdere opschaling maar ook om massa te maken om de praktische oplossingen echt op te lossen. Het is een boeiend en uitdagend proces. Maar het gaat lukken.”

Eurolab en het belang van grensoverschrijdend experimenteren

Bijna anderhalf jaar geleden werd de City Deal Eurolab ondertekend door het Rijk, Provincie Limburg, de drie Zuid-Limburgse steden, Brightlands, Maastricht University en LED. Doel: grensoverschrijdend werken, leren en ondernemen versnellen. Door kansen beter te benutten en belemmeringen voor bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen en werknemers weg te nemen. Hoe staat het er nu voor? Wat heeft Eurolab bereikt en voor wie? En hoe moet het verder na 31 december 2017, als het project eindigt. Projectleider Arno Knoops blikt terug en vooruit.

“Eurolab heeft vier aandachtspunten,” brengt hij in herinnering. “Het vergroten van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, het binden van meer niet-EU toptalent aan de kennisinstituten in de euregio, meer uitwisseling van studenten en docenten tussen onderzoek- en onderwijsinstellingen en het vergroten van de grensoverschrijdende innovatiekracht van het mkb. Op de eerste drie aandachtsgebieden heeft Eurolab goede resultaten behaald en zullen de doelstellingen gerealiseerd worden. Wat betreft het vergroten van de grensoverschrijdende innovatiekracht van het mkb hebben we geconstateerd dat Eurolab daarvoor niet het meest geëigende instrument is. Onze kracht ligt niet in het bij elkaar brengen van bedrijven. Pas als ondernemers elkaar al kennen en samen willen innoveren kan Eurolab meerwaarde hebben.”

Eurolab methodiek

Pragmatisch en op maat. Creatief en samen. Het waren vooral die begrippen die klonken bij de start van de City Deal Eurolab. Wat is daarvan terecht gekomen? Arno Knoops: “Deze woorden beschrijven precies de manier waarop we te werk zijn gegaan. Concrete problemen van bedrijven, kennisinstellingen en medewerkers zijn bij de kop gepakt. Via de speciaal ontwikkelde ‘Eurolab methodiek’ is eerst de probleemstelling van elke casus verscherpt. Vragen die we ons daarbij gesteld hebben zijn: Wat is de urgentie? Wat is er al aan gedaan? Welke acties zijn nodig en is Eurolab wel het juiste instrument? Vervolgens is voor elke casus een Eurolab-sessie op maat georganiseerd. Intensief voorbereid en met de juiste partijen (met mandaat) aan tafel. Op deze manier hebben we werkbare oplossingen weten te realiseren. Twaalf casussen zijn tot nu toe op die manier behandeld, met uitkomsten die allemaal positief werden beoordeeld door de indieners.”

Enkele voorbeelden

Een paar voorbeelden? “Het Aachen-Maastricht Institute for Biobased Materials (AMIBM) hebben we geholpen bij het in dienst nemen van een Indiase kenniswerker die al 4 jaar werkte bij de RWTH Aachen University in Aken. Overstappen naar AMIBM zou verlies van zijn opgebouwde Europese rechten betekenen. Voor de Japanse school in Maastricht heeft Eurolab geregeld dat ze Japanse docenten uit de Euregio mochten aannemen. Samen met het ministerie van BZK en de Belastingdienst zijn pragmatische oplossingen uitgewerkt voor Duitse inwoners die in Nederland werken en geen DigiD kunnen aanvragen, maar wel online zaken moeten regelen met de Nederlandse overheid. Medewerkers van Neumann Esser GmbH (machinebouw) ondervonden dagelijks problemen aan de grens als ze voor onderhoudswerkzaamheden naar Nederlandse klanten moesten. Ook hiervoor is een pragmatische oplossing gevonden.”

Complex speelveld

De kracht van Eurolab zit ‘m dus in het bij elkaar brengen van relevante partijen die samen praktische oplossingen bedenken, die meteen tot uitvoer kunnen worden gebracht. Wat is de betekenis daarvan voor andere bedrijven of instellingen die met vergelijkbare problemen worstelen? ‘Een aantal van de oplossingen die we uitgewerkt hebben zijn voor een grotere groep organisaties toepasbaar, maar dat geldt zeker niet altijd ” zegt Knoops. “Het speelveld is bijzonder complex, er is een woud aan regels die voor elke individuele situatie anders kunnen uitpakken. Elk geval moet dus apart worden beoordeeld. De toegevoegde waarde van Eurolab is denk ik vooral dat meer inzicht is ontstaan in regels die structureel niet goed uitpakken voor onze grensregio. Omdat we samen met de ministeries zijn opgetrokken, leeft dat besef nu veel nadrukkelijker in Den Haag. Dat draagt op termijn bij aan nieuwe wet- en regelgeving die beter aansluit bij de behoefte van grensregio’s. Eurolab heeft tegelijkertijd aangetoond dat problemen óók ontstaan door onwetendheid over regelgeving. Verduidelijking van de regels kan dus soms al helpen bij het vinden van een oplossing.”

Meerjarige experimenteerruimte

Wat staat er de komende maanden nog op het programma? “Op 27 september is er een grotere Eurolab-sessie gepland over een aantal onderwijs casussen (o.a. grensoverschrijdende stages, inzet Duitse docenten). Daarnaast zijn nog enkele Eurolab-sessies in voorbereiding o.a. over huisvesting van niet-EU studenten in Vaals en de Limosa-problematiek. Naar aanleiding van de Inspiratiesessie in Heerlen (19 juni jl.) pakken we de casus op van de oprichting van een euregionaal centrum voor Kinderchirurgie.” Het project stopt per 31 december 2017. Wat gebeurt er daarna? “De ervaringen tot nu zijn positief en de Eurolab methodiek heeft zijn toegevoegde waarde bewezen. Euregionale samenwerking is ongelooflijk belangrijk voor de toekomst van de regio. Ons advies is dan ook een meerjarige experimenteerruimte voor de euregio te creëren, samen met lokale en landelijke overheden. De Eurolab-aanpak kan in bestaande organisaties worden ingebed, denk bijvoorbeeld aan het GrensInfoPunt en ITEM. Met beide organisaties hebben we de afgelopen periode intensief samengewerkt. Daarnaast moet structureel gewerkt worden aan een ‘euregionale mindset’, zowel op bestuurlijk als operationeel niveau. Want grensoverschrijdend werken, leren en ondernemen echt van de grond krijgen is niet een kortlopend project, maar een proces van lange adem.”

Oproep aan bedrijven

Een typisch probleem dat door veel ondernemers wordt ervaren bij het grensoverschrijdend zakendoen in België is de LIMOSA-aangifte. In de praktijk ervaren veel partijen (administratieve) belemmeringen bij deze LIMOSA-aangifte, die bovendien door velen als een vorm van bescherming van de Belgische markt wordt ervaren. Via deze weg roepen wij partijen die eveneens belemmeringen ondervinden bij de LIMOSA-aangifte op zich te melden bij Arno Knoops. Mede op basis van deze input zullen we een Eurolab-casus rondom deze problematiek organiseren.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in de nieuwsbrief van Limburg Economic Development.

Klimaatadaptatie: ‘De kracht van de steden zit vooral in het doen’

Paulien Hartog is strategisch adviseur bij Waternet en bij de City Deal Klimaatadaptatie betrokken namens zowel de gemeente Amsterdam als het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Paulien is lid van het kernteam en helpt zo mee aan de coördinatie van de samenwerking. Vanuit deze rol was zij tevens deelnemer aan de eerste strategiegroep bijeenkomst. Als luisterend oor en als ervaringsdeskundige.

Wat is de strategiegroep?
“De strategiegroep draagt bij aan de hoofddoelstellingen van de City Deal door de inhoudelijke resultaten te verbinden aan de actuele ‘agenda’s van verandering’. Dat kan gaan over governance & financiering, wetgeving of publiek-private samenwerking. De leden van de strategiegroep hebben een actieve rol als verbinder met het eigen netwerk zoals branches, wetgevers en landelijke stuurgroepen.”

Op 11 mei kwam de strategiegroep voor het eerst bijeen. Hoe hebben de leden hun rol ingevuld?
“Henk Ovink, Frans ter Mate, Katrien Termeer, Nynke Schaaf en Heleen Herbert hebben ons op een geweldige manier een spiegel voorgehouden en opgezadeld met tips. Ed Anker en Ina Adema waren helaas op het laatste moment verhinderd en Annemieke Nijhof had haar reflectie op papier gezet.”

Paulien Hartog

Paulien Hartog

Waar legde de strategiegroep de nadruk op?
“In de eerste plaats dagen ze ons uit om de doorbraakkwesties aan te scherpen en te vertalen naar interventies. Het is niet erg als dat soms een ongemakkelijke boodschap is. Ruimte voor de Rivier was in het begin ook een complexe bestuurlijke zoektocht en werd later een waar feest. De kracht van de steden zit vooral in het doen. We kunnen veel adaptatie-uitdagingen bij de kop pakken en alvast doen alsof alle condities zoals geld, procedures en regels al optimaal zijn. Dat leiderschap is belangrijk, maar ook het delen van ervaringen en het opschalen: ‘van dominee naar domino’ volgens Henk Ovink.”

“Steden kunnen vanuit verschillende City Deals elkaars boodschap versterken.”

Welke andere resultaten kwamen naar voren?
“Adaptatie is voor velen een ‘ver van mijn bed show’. Daarom moeten we zorgen voor veel sterkere verbindingen met andere maatschappelijke opgaven. Maak het onderdeel van de beweging van groene, gezonde, energie neutrale steden. Verder spraken we over City Deals als instrument. Het spel goed leren spelen is een avontuurlijke zoektocht. Van andere City Deals kunnen we meer leren over het type interventie. Bovendien kunnen steden vanuit verschillende City Deals elkaars boodschap versterken.”

Hoe gaat het kernteam met deze resultaten aan de slag?
“De resultaten van het gesprek komen terug in een aangescherpte koers, verwoord in het nieuwe werkplan 2017-2018.”

Dit interview is eerder gepubliceerd op de eigen website van de City Deal Klimaatadaptatie.

Professionals en wijkteams leren van elkaar in schuldhulpverlening

Om mensen in een vroeger stadium te kunnen helpen bij bijvoorbeeld schulden, moet er vroegtijdiger worden ingegrepen. In dit artikel vertelt Eveline Wauters hoe de gemeente Eindhoven dit aanpakt.

“Nu we na de decentralisaties met onze wijkteams bij de mensen thuis aan tafel zitten, worden bepaalde zaken goed zichtbaar. Bijvoorbeeld dat we in de schulddienstverlening gemiddeld twee jaar te laat zijn. Voordat mensen ten einde raad bij de gemeente aankloppen, is er bij hen al heel veel gebeurd. De gemeente en andere instanties weten dat vaak niet, maar buren, vrienden en klasgenoten wel. Vroegsignalering moet dus meer vanuit het sociale netwerk komen.”

Dit zegt Eveline Wauters, strategisch adviseur sociaal domein bij de gemeente Eindhoven en voor deze plaats kartrekker in de City Deal Inclusieve Stad. Deze City Deal is een overeenkomst tussen vijf steden, Rijk, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om als sterk en slim netwerk op te komen voor steden waarin iedereen volwaardig mee kan doen.

Netwerkkaart: wie staat waar in de wijk?

Tijdens de Sociale Top van januari 2017, gehouden in Eindhoven, werd de netwerkkaart voor vroegsignalering en preventie als beloftevol nieuw instrument geselecteerd en besproken. De netwerkkaart maakt zichtbaar hoe de wijk sociaal gezien in elkaar steekt en welke personen daarin invloedrijk zijn. Hoe staat de uitvoeringspraktijk ervoor in Eindhoven?

“Voor de decentralisaties ging schulddienstverlening altijd over zware problematiek. Voor bewoners in de gevarenzone was er niets”, zegt Wauters. “Dat wordt nu vanuit de wijkteams opgevangen. In iedere stad is het verschillend georganiseerd, in Eindhoven zijn de wijkteams ondergebracht in de Stichting WIJeindhoven. De Stichting werkt in opdracht van de gemeente, maar geeft via de wijkteams zelfstandig invulling aan de opdracht om met maatwerk tot eenvoudige en betere dienstverlening te komen.”

Snellere hulp uit het sociale netwerk

Om vroegsignalering bij schuldenproblematiek te bevorderen vanuit het sociaal netwerk van de mensen zelf, is er nu de sociale netwerkkaart. Deze kaart biedt het wijkteam handvatten om sleutelfiguren in de wijk te vinden. Denk aan caissières, postbodes of de sigarenboer: mensen die de buurt kennen en gekend worden. “Wij vragen deze mensen niet om te ‘klikken’, maar om aan de bel te trekken. De sociale omgeving van mensen in financiële problemen mobiliseren: daar gaat het om.”

Privacy en vertrouwen staan voorop

Sinds de decentralisaties werkt Eindhoven daarnaast met generalisten in de wijkteams. Dit zijn professionele zij-instromers met een achtergrond in het bedrijfsleven of vrije beroepen. Zij stappen samen met ervaren sociaal werkers op bewoners af en vertellen over de signalen die ze hebben gekregen. Daaruit komt dan bijvoorbeeld het advies om eens te gaan praten met de Vrijwillige Hulpdienst. “Als de bewoner ‘nee’ zegt, is het ‘nee’. Er wordt niets gemeld aan de gemeente. Mensen hebben recht op hun privacy”, benadrukt Wauters.

Het werken met generalisten, sleutelfiguren en netwerkkaarten is nieuw of moet zelfs nog op gang komen. Het is dus te vroeg voor concreet resultaat, maar Wauters is enthousiast over de gekozen richting. “Veel inwoners waren wantrouwig naar ambtenaren en professionals. Daar was soms ook afstand. Nu we onze teams verbreed hebben met generalisten en sleutelfiguren inschakelen, winnen we hopelijk vertrouwen terug. Bovendien leren we in de bredere wijkteams van elkaar en dat verandert onze opstelling bij keukentafelgesprekken.”

Dit interview is oorspronkelijk gepubliceerd op Gemeenten voor de Toekomst.

‘De Europese Agenda Stad biedt een gouden kans om te experimenteren’

Nooit eerder werkten steden, lidstaten, Europese instituties op gelijke voet samen aan stedelijk beleid. De Europese Agenda Stad biedt een enorme kans om de rol van steden in Europa te vergroten. Als de Agenda zich expliciet richt op de experimentele kracht van steden, dan wordt die kans ook gepakt, stelt Suzanne Potjer die namens de Urban Futures Studio onderzoek doet naar de Europese Agenda Stad.

De Urban Futures Studio, verbonden aan de Universiteit Utrecht doet onderzoek naar hoe steden met elkaar samenwerken in horizontale netwerken, zoals de C40, ICLEI en Eurocities. Steden worden immers steeds belangrijker, stelt Potjer. Waar deze netwerken wel tegenaanlopen is het feit dat steden in veel gevallen afhankelijk zijn van hogere overheidslagen. “In de Europese Agenda Stad werkt dat dus anders. De Europese Agenda Stad werkt zowel aan oplossingen op lokaal niveau, als op landelijk en EU-niveau. Dat maakt het een enorme interessante ontwikkeling. Het geeft steden de kans een grotere rol te pakken. Hoe wordt een en ander onderling afgesteld? Dat is de kern van ons onderzoek.”

Hoe kunnen steden een grotere rol pakken?
“Steden spelen een steeds belangrijkere rol in het aanpakken van wereldwijde problemen, zoals Benjamin Barber stelde. Dit doen zij onder meer door actief te werken in allerlei netwerken. Via deze netwerken maken steden elkaar sterker. Tegelijkertijd hebben stedelijke netwerken weinig interactie met andere lagen van overheid, waardoor ze vaak slagkracht missen. Omdat de Europese Agenda Stad expliciet onderdeel is van de Europese multi-governance context heeft het de potentie om niet alleen stedelijke praktijken te versterken maar ook de rol van steden zelf ten opzichte van andere bestuurslagen in Europa.”

Hoe onderscheidt de Europese Agenda Stad zich van de andere samenwerkingsvormen die jullie onderzoeken?
“Ik denk dat vooral uniek is dat hier verschillende bestuursniveaus met elkaar op gelijke voet aan tafel zitten om te kijken wat voor impact de EU heeft op de steden en hoe dat verbeterd kan worden. Dat is uniek, maar zorgt ook voor veel voorzichtigheid. De kracht van de Europese Agenda Stad is dan ook dat op een hele informele manier dingen kunnen worden uitgeprobeerd om te kijken of ze werken of niet. Maar het is wel essentieel dat de Europese Agenda Stad daarbij de unieke kracht van steden benut: in de stad is er bij uitstek ruimte om te experimenteren. Juist hier kun je zowel problemen als kansen lokaal direct aanpakken en benutten. Het aantal experimenten in steden waarbij verschillende partijen op deze manier samenwerken aan oplossingen binnen een afgebakende setting stijgt op dit moment hard.”

Welke systeem is er nodig om deze experimenten beter te benutten?
“Daar gaat het essay over dat Maarten Hajer en ik hebben geschreven over de Europese Agenda Stad. Steden hebben immers beperkte middelen om te kunnen experimenteren, hebben te maken met regulering van bovenaf, en zijn zodoende heel afhankelijk van andere niveaus. Communicatie heen en weer is daarom essentieel.

Waarvoor precies?
“De kern van de Europese Agenda Stad is dat steden en andere overheden leren van elkaar. Dat is natuurlijk heel complex, want wanneer leer je precies van elkaar? Wat zijn daarvoor de goede omstandigheden? We kunnen een vergelijking maken met de meubelindustrie. De Europese en nationale overheden zijn te vergelijken met de designers, die de meubels ontwerpen. De steden zijn dan meer de klussers die ze in elkaar zetten en ervoor zorgen dat ze goed staan. Een goede klusser zorgt ervoor dat ze op maat worden gemaakt en bedenkt in de praktijk of het design slimmer kan. Designers en klussers hebben dus veel aan elkaar: samen zorgen ze voor mooie meubels die goed passen en, als ze interacteren, kunnen ze zorgen dat het design steeds slimmer wordt. Hoe zorg je ervoor dat zulke interactie ook goed is tussen EU, Rijk en de steden? Dit maakt de Europese Agenda Stad zo bijzonder. Maar het moet allemaal nog worden gedaan. De eerste resultaten worden deze zomer opgeleverd maar we zijn pas een jaar bezig. Een ding is belangrijk: het moet groter worden dan een wensenlijstje van steden. Wij denken dat het nodig is om meer overstijgend te zijn, dat het moet gaan over de ruimte en steun die Europese steden gezamenlijk nodig hebben.

Wat onderzoeken jullie precies?
“De Europese Agenda Stad kent zowel een horizontale dynamiek waarbij steden met elkaar samenwerken, als een verticale dynamiek waarbij steden samenwerken met partners op nationaal en Europees niveau. Hoe interacteren deze twee dynamieken met elkaar? Hoe ver gaat het in de breedte en hoe werkt het omhoog en omlaag richting andere overheidsniveaus? Hoe kunnen de oplossingen ‘reizen’ in het systeem van de EU? Van de Partnerschappen naar de steden in Europa, maar ook naar de lidstaten en de EU zelf. Er is natuurlijk al veel praktisch beleidsonderzoek op dit terrein. Wat wij doen is proberen verschillende onderzoeksgebieden met elkaar te verbinden. Veel onderzoek naar multi-governance gaat over nationale overheden en Europese instituties, maar steden maken daar geen deel van uit. Tegelijk zijn er veel onderzoeken naar hoe steden meer netwerken met elkaar en opkomen als plekken om te experimenteren, denk aan de Proeftuinen en de Living Labs. We willen die twee dingen aan elkaar verbinden. Wat er gebeurt in de steden is heel belangrijk. Wij willen daar de context bij halen van Rijk en Europa. Denk aan vieze luchtdeeltjes die Utrecht binnenwaaien. Om dat tegen te gaan zal je afspraken moeten maken op Europees niveau. Kortom, Europa en de steden kunnen niet zonder elkaar.”

‘Steden zijn hard nodig om doelen energietransitie te halen’

Van grootschalige energiebesparing tot de verschuiving van fossiele naar hernieuwbare bronnen. Het Partnerschap Energietransitie, een van de 12 Partnerschappen van de Europese Agenda Stad, wil op de lange termijn ervoor zorgen dat iedereen in Europa toegang heeft tot duurzame en betrouwbare energie. Afgelopen najaar vond de eerste partnermeeting plaats in het Poolse Gdansk. Karin van den Berg, strategisch adviseur Tilburg, was erbij.

De internationale meeting in Gdansk was de aftrap van deze samenwerking tussen negen Europese steden, 1 regio en vier Europese organisaties. De coördinatoren van dit partnerschap zijn Gdansk, Londen en Belgische Roeselaere. Tilburg is als enige Nederlandse stad officieel lid. Deze keer werd de bijeenkomst ook bijgewoond door Groningen.

Waarom is Groningen ook aangehaakt?
Van den Berg: “Dit thema ligt natuurlijk heel erg dicht bij thema’s waar Groningen mee bezig is. Die stad wil bovenop een thema als aardgasloos bouwen zitten. Wat betekent het voor Europese regelgeving en kennisdeling? Welke fondsen zijn er? Ze wilden graag meedoen, maar er was maar plek voor één Nederlandse stad. Daarom hebben wij afgesproken heel brutaal hen in ons kielzog mee te nemen naar Gdansk. We zijn immers allemaal Nederlandse collega’s.”

Tilburg skyline

Tilburg. Foto: Flickr Creative Commons

Wat hield de partnermeeting in?
“We hebben als partners werkpakketten met elkaar afgesproken, maar het belangrijkste was vooral om elkaar eerst te leren kennen. Polen werken bijvoorbeeld heel anders dan wij Nederlanders. Dat ging heel goed. Het scheelt enorm dat al veel partners, net als Tilburg, aangehaakt zijn bij Eurocities, de Europese koepel van grotere steden. De connectie was er dus al.”

Wat is jullie rol precies in het Partnerschap?
“Nederland is heel actief op het gebied van energietransitie en als Tilburg proberen we het verder in de goede richting te duwen. We willen daarbij vooruitstrevend blijven. Wij hebben al veel goede voorbeelden die we kunnen laten zien als het gaat om grootschalige opwekking van duurzame energie en regionale energiestrategieën. Een partnerstad als Udine is bijvoorbeeld ook al ver op het gebied van innovatie, terwijl andere steden in het partnerschap -zoals Gdansk zelf – nog maar aan het begin staan van de implementatie van duurzame maatregelen. De focus ligt erop dat steden invloed hebben op het Europees energiebeleid. Waar komen ze Europa tegen op het gebied waar wet- en regelgeving belemmerend werken? Het gaat om thema’s als energieconsumptie, infrastructuur en cross-cutting themes als urban planning en mobiliteit.

Hoe gaan jullie andere Nederlandse steden hierin betrekken?
“We hebben afgesproken dat we als Tilburg een tweede ring gaan opzetten. We gaan vanuit het partnerschap terugkoppelen aan partners als G32, VNG en BZK. Daar hebben nu een eerste meeting voor gepland. Hun bijdragen halen we op en leggen ze weer terug in het Partnerschap. Toen we onze inhoudelijke agenda’s met Groningen naast elkaar legden, bleken die behoorlijk overeen te komen. Die agenda’s willen we dus verbreden via de meeting met VNG, ministeries, de G4 en de rest van de G32. Zodat we echt van elkaar kunnen leren en weten wat er in Europa beter kan. In Brussel telt de massa. Als je met meer komt lukt het beter om een punt te maken. We sluiten kort met Eurocities en zijn bezig met een essay samen met Warschau over waar we staan.”

En dan?
“Binnen een jaar moeten we vanuit het partnerschap met een zogenaamd Actieplan komen, waarin we adviezen geven over betere regelgeving, betere financiering en betere kennisdeling. De volgende meetings zijn al gepland in december en maart. In juni hebben we allerlei workshops gepland staan met stakeholders en partners tijdens de Energy Week in Brussel. In september of oktober volgend jaar zullen we ons advies opleveren op de eindbijeenkomst in Pamplona.”

Karin van den Berg, gemeente Tilburg. Foto: GroenLinks Drimmelen.

Wat staat er straks in dat advies?
“Wat kan Europa verbeteren om steden meer aan het roer te laten bij de energietransitie? Hoe kunnen ze beter bijdragen om de doelstellingen van Parijs te halen? Ons advies zal gaan over wat steden verwachten van Europa op het gebied van wet- en regelgeving, kennisdeling en fondsen. Zoals een rapport van de DG Energie onlangs ook al liet zien zijn de grootste winsten in de energietransitie te verwachten in stedelijke mobiliteit, duurzame opwekking en infrastructuur. We moeten van elkaars innovaties leren. Hoe doe je dat in een stedelijke omgeving? Voor elektrische auto’s moet er een hele nieuwe infrastructuur komen. Hoe gaan andere steden daarmee om? Wat kunnen we van elkaar leren? Hoe deel je informatie?”

Wat doet Tilburg zelf allemaal aan energietransitie?
“Tilburg is een van de regionale energievisies die samen met het ministerie van EZK is opgezet als een van vijf pilotregio’s. We zijn als gemeente hard op weg om klimaatneutraal te worden. Verder is onze wethouder Berend De Vries is voorzitter van de VNG Commissie die de energietransitie in Nederland naar een hoger plan wil trekken. Dat willen wij dus ook op Europese schaal. Je ziet dat er in Nederland veel meer kan en mag kunnen. In Tilburg hebben we een versnelling gemaakt met energiebesparing en met de reductie van 2 procent minder CO2-uitstoot per jaar. We hebben echt de doelen per jaar gehaald om energieneutraal te worden. Verder zijn we een regio van sociale innovatie, en zijn we naast aardgasloos bouwen ook bezig met het uitbouwen van ons warmtenet. Daarvoor zoeken we naar de oplossing in geothermie. Als stad van de logistiek hebben we immers een wereld te winnen.”

Hoe belangrijk is het advies straks?
“Belangrijk in ons advies is dat steden als volwaardige partner worden gezien in Europa als het gaat om de energietransitie. Om de doelstellingen van die transitie te halen hebben zij een duidelijke positie nodig in Europees beleid. Nu is de EU nog vooral van de lidstaten. De Europese Agenda Stad heeft al een belangrijke stap vooruitgezet voor de positie van die steden. Die positie kan nog beter. Steden kunnen immers een aanzienlijke bijdrage leveren aan de energietransitie, mits ze maar in staat worden gesteld dat ook op Europese schaal te doen. Europa kan niet zonder de steden.”

Lees de energievisie van de gemeente Tilburg.