Platform ondersteunt onderzoek voor en met de samenleving

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Studenten aan het werk. Foto: Priscilla du Preez/Unsplash.
community-engaged research

Van onderzoek naar de impact van COVID-19 in verpleeghuizen tot inclusief onderzoek, waarbij de doelgroep actief betrokken wordt bij het onderzoeksproces. Maastricht University heeft sinds twee jaar een speciaal platform dat onderzoekers ondersteunt in community-engaged research.

“Het MPCER (Maastricht Platform for Community-Engaged Research) is bedoeld voor wetenschappers die niet alleen voor, maar ook mét burgers onderzoek willen doen aan Maastricht University”, vertelt Cristian Gherghu, die dit najaar als projectcoördinator is gestart. “Dan hebben we het over onderzoek dat gaat over sociaal uitdagende vraagstukken, waarbij de relevante groepen uit de maatschappij betrokken worden en de kennis op een voor hen toegankelijke manier met hen wordt gedeeld en samen met hen in co-creatie wordt ontwikkeld.”

Geïsoleerd

Cristian Ghergu

Cristian Ghergu.

Sinds 2019 ondersteunt het platform deze onderzoekers en wetenschappers bij allerlei praktische aspecten. “Een van de redenen om het platform op te richten was dat de onderzoekers die met dit type onderzoek bezig zijn, tegen dezelfde problemen aanliepen”, vertelt Gherghu. “Steeds meer onderzoekers aan Maastricht University willen de samenleving betrekken in hun onderzoek, maar een groot aantal van hen voelt zich geïsoleerd in deze manier van onderzoek doen. Het is nog steeds wat gemarginaliseerd in de infrastructuur van de universiteit. Dit komt omdat dit soort onderzoek veel meer tijd kost en een nieuw soort mindset en inzet vraagt. We willen hen met dit platform aan elkaar verbinden, en hen laten zien dat ze dat ze niet geïsoleerd zijn. Dat de universiteit achter ze staat. We willen ervoor zorgen dat ze de juiste middelen hebben en de juiste steun krijgen van de universiteit om hun onderzoek te doen. Ook helpen we hen bijvoorbeeld met het krijgen van subsidies, en het delen van data.”

Verder is MPCER op onderwijsniveau betrokken. “We zijn actief betrokken om community-engaged research in de onderwijsprogramma’s in de bachelors te krijgen. We ontwerpen materialen voor cursussen. We ontwikkelen gestandaardiseerde middelen zodat programmaleiders en docenten ze kunnen gebruiken in hun onderwijs. Deze zijn ook bedoeld voor studenten. Zij zijn immers de toekomstige generaties van onderzoekers in universiteiten.”

Digitale etalage

Met de website biedt het platform een online omgeving, waarin de onderzoekers van Maastricht University onderling kennis kunnen uitwisselen over dit soort onderzoeken. Ze kunnen hier met elkaar in gesprek gaan over onderwerpen als ethiek, methodiek, financiering, resultaatdeling en communicatie. Tegelijk is de website een mooie digitale etalage voor de community-engaged research projecten aan Maastricht University. Gherghu hoopt met de website uiteindelijk ook meer onderzoekers van verschillende universiteiten aan elkaar te verbinden én zo bij te dragen aan verdere ontwikkeling van onderwijs op het gebied van community-engaged research. “We willen onderzoek dichter bij de samenleving brengen, de relatie tussen onderzoekers en burgers versterken. Tegelijk willen we ook de relatie tussen onderzoekers, infrastructuur van de universiteit, ondersteunend personeel verbeteren. Zodat onderzoekers optimaal steun krijgen op institutioneel niveau om aan de slag te gaan met maatschappelijke vragen uit de lokale samenleving.” Een volgende stap is ook het ondersteunen van internationale onderzoekers op het gebied van community-engaged research. “De EU heeft veel aandacht voor hoe universiteiten in Europa functioneren en beter kunnen samenwerken. We zorgen ervoor dat de missies van de verschillende universiteiten beter bij elkaar passen, en hoe ze passen in globale en juridische structuren.” De MPCER speelt een actieve rol bij verschillende Europese netwerken, zoals het project Yerun (Young European Research Universities) van de Europese Commissie, waarbij tien jonge Europese universiteiten samenwerken om community-based research verder te brengen.

Het past volgens Gherghu bij de trends die te zien zijn in community-engaged research. “Vanuit de EU is er meer aandacht om het werk van universiteiten te koppelen aan maatschappelijke vraagstukken. Ook in Nederland zie je dat natuurlijk. Kijk naar de VSNU. Die heeft veel meer aandacht voor zaken als open science en citizen science, voor vraagstukken over wie nu toegang heeft tot kennisproductie en verspreiding van kennis. Hoe is de samenleving betrokken, de lokale gemeenschap? Zijn hun zorgen wel betrokken in het wetenschappelijke proces? Hebben ze een probleemrol, zijn ze ontvangers van de kennis die universiteiten produceren? We willen veel meer bezig gaan met de samenleving. In de missie en visie van Maastricht University staat voor de komende jaren dan ook de verbinding met de Euregio centraal. Er komt steeds meer aandacht voor sociaal-maatschappelijk relevant onderzoek.”

Niet voor niks is ook de rol van universiteiten in de politiek-economische maatschappij steeds meer onder loep gekomen, stelt Gherghu. De samenleving kampt met allerlei vraagstukken, zoals milieuproblemen, en de rol van universiteiten wordt daarbij steeds belangrijker. “Dat leidt ook tot meer vragen over de relatie ten opzichte van lokale gemeenschappen en de deling van hun kennis. Als MPCER willen we tegemoetkomen aan de zorgen en vragen, en de relatie met de samenleving faciliteren. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er een relatie op basis van vertrouwen is?”

Meer weten over MPCER: https://mpcer.maastrichtuniversity.nl/

Gemeenten Rotterdam en Hollands Kroon en voetbalvereniging Wolfaartsdijk winnen Autodeel Award

Foto: Bart Maat
Foto: Bart Maat

Maandag 15 november werden in de Fokker Terminal in Den Haag de Autodeel Awards uitgereikt door Dorien Ackerman van Natuur & Milieu en Kees van der Burg, directeur-generaal Mobiliteit van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Er waren weer 3 categorieën: beste grote gemeente, beste kleine gemeente en beste lokale initiatief.

Gemeente Rotterdam

Wethouder mobiliteit Judith Bokhove van de gemeente Rotterdam ontving de award in de categorie beste grote gemeente uit handen van initiatiefnemer van de prijsuitreiking Natuur & Milieu. Rotterdam liet daarmee Breda en Utrecht achter zich. De havenstad liet in 2021 de grootste groei zien van het aantal deelauto’s. Daarnaast stimuleert het gemeentebeleid elektrische autodelen. Tot en met 2024 worden er 1500 laadpalen geplaatst. Reden voor de jury om Rotterdam tot winnaar uit te roepen. Wethouder Bokhove zei trots te zijn op hun aanpak waarmee ze bewijzen dat autodelen in korte tijd heel snel kan groeien. “Daarbij geeft de gemeente ook zelf het goede voorbeeld, bij acht kantoren staan deelauto’s die onze medewerkers kunnen gebruiken.”

Gemeente Hollands Kroon

In de categorie ‘kleine gemeenten’ won de Noord-Hollandse gemeente Hollands Kroon. Deze gemeente stimuleert deelautogebruik met zogeheten Mobipunten, waar deelauto’s staan die door iedereen gebruikt kunnen worden. De gemeente maakt zelf gebruik van een poolauto en wil in de toekomst ambtenaren ook de Mobipunt-auto’s laten gebruiken. Hollands Kroon wil gaan samenwerken met andere gemeenten om een dekkend deelmobiliteitnetwerk te creëren. Wethouder economische zaken Theo Meskers: “Met deelauto’s houden we ook de kleinere kernen in de Kop van Noord-Holland bereikbaar. We stimuleren het gebruik van duurzame vervoermiddelen zoals autodelen, want dat maakt het platteland duurzaam, leefbaar en bereikbaar.” De twee andere genomineerde gemeenten die goed bezig zijn met autodelen waren Het Hogeland en Schouwen-Duiveland.

Voetbalvereniging Wolfaartsdijk

De award voor het beste lokale initiatief van afgelopen jaar ging naar voetbalvereniging Wolfaartsdijk uit het dorp Wolphaartsdijk in de gemeente Goes. Sinds februari gebruikt het dorp twee elektrische deelauto’s. De energie wordt deels geleverd van zonnepanelen op de club. De voetbalvereniging promoot de deelauto’s tijdens evenementen en stimuleert de trainers een deelauto te gebruiken. Initiatiefnemers Sander Hoogewoning en Hannah Twigt: “We hebben hard gewerkt met elkaar en met steun van gemeente Goes om elektrisch autodelen van de grond te krijgen in Wolphaartsdijk. En dat betaalt zich uit want er is al meer dan 12.000 kilometer gereden in de deelauto’s. De samenwerking met Stichting Duurzame Mobiliteit Zeeland, de voetbalvereniging en de ambassadeurs zijn een belangrijk onderdeel van dit succes.” De andere lokale initiatieven die kans maakten op de award waren DeelSlee in de gemeente Eemsdelta en de coöperatie Bomenbuurt DEELt in Den Haag.

Beoordelingscriteria

De jury selecteerde de kandidaten aan de hand van de Rode Loper Autodelen, waarbij ze naar kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren keek. Titus Voorhoeve van Natuur & Milieu licht toe: “We letten bijvoorbeeld op de tarieven voor parkeervergunningen en het aantal vervangen openbare parkeerplaatsen voor een autodeelparkeerplaats. Bij kleinere gemeenten vinden we het aantal verbonden sociale voorzieningen belangrijk. Kwalitatief is bijvoorbeeld: wat is er vastgelegd in beleid over parkeren, wordt elektrisch autodelen gestimuleerd én geeft de gemeente zelf het goede voorbeeld?” Ook de gemeentelijke communicatie over autodelen is belangrijk om mee te doen voor een award. Bij de beoordeling van de lokale initiatieven keek de jury naar de unieke bijdrage aan de impact van autodelen, de sociale binding onder autodelers, het gebruik van groene stroom en de vermindering van het aantal privéauto’s. Peter Soonius, aanspreekpunt voor autodelen bij Natuur en Milieu: “Wie tijdens de volgende editie wil meedingen naar een Autodeel Award weet bij deze waar de jury op let!”

“Omarm burgerinitiatieven en kijk ook naar bestaande wijken!”

Nicole van der Sman
Nicole van der Sman

Nicole van der Sman is plaatsvervangend afdelingshoofd Wegverkeersbeleid bij IenW en was betrokken bij de totstandkoming van de City Deal en de Green Deal Autodelen II. Aan het einde van beide deals vertelt ze wat er wat haar betreft moet gebeuren vanuit de overheid.

Hoe zie jij een vervolg voor de City Deal het liefst?

“Daar gaat momenteel ook een evaluatie lopen, waar de behoefte precies zit voor een vervolg. Maar wij willen graag een rijksprogramma opzetten met meerdere ministeries. In ieder geval wij, IenW, met Binnenlandse Zaken. Ook omdat Binnenlandse Zaken een ander manier van samenwerken met gemeenten heeft dan wij, denken we dat het goed is als we van beide kanten betrokkenheid hebben. En zij zitten natuurlijk sterk in de woningbouwopgave, waar we veel kansen zien. Ook houden ze zich bezig met smart city’s, waar deelauto’s goed bij passen. IenW opereert weer minder op lokaal niveau, dus ik denk dat die combinatie heel goed is.”

Waar liggen nog kansen voor een verdere uitrol?

“Je merkt dat de grote steden wel de capaciteit en dus bekendheid hebben met deelmobiliteit. Maar in middelgrote steden vaak één medewerker voor verkeer en vervoer, die zich met van alles bezighoudt. De aanbieders merken dat ze daarom vaak op nul moeten beginnen bij iedere gemeente. Daarom willen we meewerken aan verdere kennisopbouw voor gemeenten. Dat er één aanspreekpunt is, zoals CROW maar ook een partij die gemeenten actief benadert, zodat het op de agenda komt. En ze helpen met hoe je deelmobiliteit in een bestemmingsplan en dergelijke krijgt. Daar lopen gemeenten vaak tegenaan. Daar hebben we een programma Carsharing over gedraaid via Brussel. We hebben nu een vervolgaanvraag gedaan in Europa om dat verder te ontwikkelen. Als dat niet kan, hopen we dat we het zelf kunnen financieren.

Want daar ligt een nog steeds een grote rol voor ons: de gemeenten helpen en uniformiteit organiseren, zodat het voor aanbieders niet elke keer een ander verhaal is.”

Blijft het elektrische aspect van deelmobiliteit belangrijk?

“Zeker. Dat hadden we alleen in de City Deal meegenomen, maar er is ook voor het Rijk motivatie om mee door te gaan. We hebben een ambitie op elektrisch rijden en een elektrische deelauto is ook een mooie manier om het grotere publiek laagdrempelig in zo’n auto te laten rijden, en op die manier kennis te maken met een actieradius van een elektrisch voertuig. Wat overigens wel weer extra een opgave voor de gemeentemedewerker met zich meebrengt. Behalve parkeerplaatsen en laadinfrastructuur zijn dat mensen die daar op een goede manier mee omgaan. Zodat ze bijvoorbeeld niet hun laadsnoer laten hangen, en niet tussentijds kunnen opladen. Wij willen als Rijk naar zoveel mogelijk zero-emissievoertuigen en dus willen we ook daarover afspraken maken met partijen.”

Zijn er zaken die je miste in de City Deal?

“De City Deal ging over nieuwbouw. Maar wat ook in de Green Deal Autodelen II miste, en wat ik in de toekomst graag zou meenemen, is omgaan met burgerinitiatieven. Als mensen in bestaande wijken met elkaar een auto willen delen, loopt men ook tegen van alles aan bij gemeenten. Daar is nog wel wat kennisopbouw en de mogelijkheid om ervaringen uit te wisselen gewenst.

Als mensen het zelf bottom-up neerzetten, scheelt dat misschien ook weerstand. Een deelauto roept wel eens wat weerstand op, omdat het een parkeerplek kost. Als je dat met een aantal wijkbewoners zelf oppakt, zegt iemand misschien: “dat mag wel voor mijn deur”. Eigenlijk moet je dat soort initiatieven omarmen en dat gebeurt nog heel weinig. Mensen gooien soms maar de handdoek in de ring, omdat ze niet verder komen in de stroperigheid van de regels van de gemeente. Er zijn wel organisaties voor als Buurauto die zulke initiatieven kunnen ondersteunen, maar het zou mooi zijn als wij als greendealpartijen daar ook meer aandacht aan kunnen besteden.”

“Elke middelgrote stad in Nederland heeft jarenvijftig-, zestig- en -zeventigwijken. Ik woon zelf in een jarenzeventigwijk, van toen er nog ruim werd gebouwd met voldoende parkeerplek. Maar als je hier aan het begin van de wijk 5 deelauto’s zou zetten, dan zouden mensen misschien wel hun tweede auto opgeven. Ik zou heel graag pilots laten doen met Binnenlandse Zaken, over wat werkt in bestaand stedelijk gebied! Want ik denk dat het verband tussen ruimtelijke inrichting en deelmobiliteit best wel uitmaakt, maar we weten er nog niet veel van. Daarvoor zijn wel middelen nodig, dus dan moeten we wachten op een nieuw kabinet. Maar dit is wel iets waarmee je dan ook meteen aan de slag kunt.”

 

Deelmobiliteit in nieuw parkeernormenbeleid Den Haag

Beleidsadviseur Bregtje Bax en voormalig beleidsadviseur Diede Labots werkten voor Den Haag een nieuw overkoepelend parkeerbeleid uit. Daaruit is ook nieuw parkeernormenbeleid voortgekomen voor de hele gemeente Den Haag, met daarin ruimte voor deelmobiliteit.

Kunnen jullie iets vertellen over jullie parkeernormenbeleid?

Diede Labots, programmamanager Parkeren, Deelmobiliteit en Mobiliteitshubs bij de gemeente Den Haag: “Vorig jaar hebben we vooruitlopend op het nieuwe parkeerbeleid voor de wijk Binckhorst en het Central Innovation District (CID) nieuwe parkeernormen laten vaststellen, waarbij we ook inzetten op deelmobiliteit bij ontwikkelingen om de parkeervraag te compenseren. Hierbij vervangt één deelauto 4 normale parkeerplekken. Onder bepaalde voorwaarden hoeven ontwikkelaars minder parkeerplekken te creëren dan voorheen. Tegelijkertijd met deze nota parkeernormen voor CID en Binckhorst is ook een afkoopregeling geïntroduceerd, die het mogelijk maakt voor ontwikkelaars om een deel van de parkeereis af te kopen. Dit geld dient daarna te worden ingezet voor alternatieve parkeeroplossingen of mobiliteitsmaatregelen.”

Wat is het Central Innovation District (CID)?

Bregtje Bax, adviseur parkeerbeleid bij de gemeente Den Haag: “Het CID is het gebied tussen de Haagse intercitystations Holland Spoor, Centraal Station en Laan van NOI. Het is goed bereikbaar voor het OV, maar ‘verdicht’ waardoor er dus niet altijd ruimte is voor een eigen auto. Daar biedt naast hoogwaardig OV ook deelmobiliteit een goede oplossing, die je dan ook wilt aanbieden, bijvoorbeeld bij de woontorens die daar worden ontwikkeld. Vanwege de schaarse ruimte worden bij deze woontorens geen parkeervergunningen uitgegeven in de openbare ruimte, maar is het uitgangspunt dat bewoners parkeren op eigen terrein, “POET”, of in centrale parkeervoorzieningen.”

Pilotgebieden City Deal Elektrische deelmobiliteit

In 2018 ondertekende Den Haag als 1 van de 7 deelnemende steden de City Deal Elektrische Deelmobiliteit. Hiermee committeerde Den Haag zich aan het opleveren van een aantal innovatieve woningbouwprojecten met een grote rol voor elektrische deelmobiliteit tussen 2018 en 2021. De pilotgebieden waren Proeftuin Erasmusveld, het Energiekwartier en de Binckhorst. Bregtje: “Erasmusveld was in eerste instantie een plek waar geen betaald parkeren gold. De invoering van vergunningparkeren is een belangrijke voorwaarde voor de inzet van deelmobiliteit, omdat het aantrekkelijker wordt om over te stappen op autodelen als er geen gratis parkeerplaatsen in de buurt zijn. Ook biedt een parkeerregime bescherming tegen parkeeroverlast in de buurt. De wethouder heeft ervoor gekozen om daar een parkeerregeling in te stellen, daar worden nu in opdracht van BPD acht deelauto’s geplaatst.”

En nu is er sinds kort een nieuw parkeernormenbeleid voor heel Den Haag?

Diede: “Eerst was er het Stimuleringsprogramma Autodelen (2017), daar hadden we de regeling dat één deelauto vier parkeerplaatsen vervangt. Dat bleek best lastig om per plan te regelen, omdat het nog niet was vastgelegd in de Nota Parkeernormen: de plek waar je dat regelt voor de bouwplannen zodat het ook in het bestemmingsplan van kracht is. Nu is dat inderdaad voor heel Den Haag geregeld en kunnen ontwikkelaars de autoparkeereis met 50 tot 75% verlagen door onder andere het inzetten van deelmobiliteit, onder een aantal voorwaarden. Begin oktober is het parkeernormenbeleid vastgesteld voor de gehele stad, in de Nota Parkeernormen Den Haag, die per 21 oktober van kracht is. Hierdoor hoeft het College niet meer op elk afzonderlijk plan een akkoord te geven.”

Bregtje: “Het autodeelbeleid zelf zal nog verder worden uitgewerkt dan nu het geval is; daar gaat  de aanstaande opvolger van Diede mee aan de slag. ”

Ik begreep dat er een motie is ingediend over de betaalbaarheid van deelmobiliteit?

Diede: “De SP diende een motie in om te onderzoeken hoe je deelmobiliteit ook betaalbaar en toegankelijk kunt aanbieden bij bouwontwikkeling; dat is wel een uitdaging. Zeker in Den Haag Zuidwest, waar vooral sociale huurwoningen worden gebouwd.”

Bregtje: “Deelmobiliteit inclusief maken voor bevolkingsgroepen en inkomens is inderdaad een aandachtspunt waarmee we worstelen. Nu hebben we de Nota Parkeernormen, maar als de bewoners geen gebruik (willen) maken van deelmobiliteit, sluit het dan wel aan? Ik denk dat we daarmee meer moeten experimenteren, ervaren wat wel en niet werkt. Hoe zorg je ook dat de drempel laag wordt? Het is nogal wat om een deelauto in te stappen als je dat nog nooit hebt gedaan. Moet je daar een abonnement voor afsluiten, en moet je betalen met een creditcard? In buurten met lagere inkomens slaat het nog niet aan. We zoeken vormen die financieel aantrekkelijker zijn. Zo is er ook een financiële regeling om samen met je buren een autodeelcorporatie te starten.”

Wat houdt die regeling in?

Diede: “Groepen van minimaal twintig huishoudens kunnen een subsidie krijgen voor een probeerperiode van een autodeelcorporatie, waarmee ze minimaal vier elektrische deelauto’s delen, op voorwaarde dat een aantal auto’s van straat verdwijnen tijdens die periode. Zo hebben we een informatieavond gehad in de wijk Rustenburg-Oostbroek, waar 26 huishoudens zich nu hebben aangemeld – wat niet direct een buurt is waarvan we hadden gedacht dat het zou aanslaan. Het werkt als je meer communicatie en informatie biedt. In andere buurten met een hoge parkeerdruk gaan we dat ook doen.”

Bregtje: “We hebben niet overal de oplossing voor, maar hebben nu wel de handvatten om ermee aan de slag te gaan en te kijken wat werkt en wat niet werkt!”

“We staan aan de vooravond van een nieuw begin”

Betty de Boer
Betty de Boer

De Green Deal Autodelen II en de City Deal Elektrische Deelmobiliteit zijn officieel afgelopen. Na een positieve partnerbijeenkomst, begin november, praat voorzitter van de Green Deal Betty de Boer ons bij.

Krijgen de City Deal en Green Deal een vervolg?

“Formeel moet dat nog worden beklonken. Maar de energie die er is bij alle partners om op een bepaalde manier door te gaan zie ik als een goed teken. Een voortzetting hangt strikt formeel af van de kabinetsformatie en de nieuwe bewindspersonen. Maar in plaats van voortzetting van de afzonderlijke Deals, apart of gezamenlijk, zouden we het liefst zien dat het vervolg wat meer body krijgt en minder vrijblijvend zal zijn. Ook moet een vervolg voortvloeien uit een samenwerking tussen meerdere departementen, met meer menskracht en middelen om echt slagen te kunnen maken en het te kunnen laten vliegen! Met bijvoorbeeld Binnenlandse Zaken en een toekomstig ministerie van Wonen. Kijk naar die 1 miljoen te bouwen woningen; dat ga je niet oplossen met een parkeernorm van bijvoorbeeld 1,8 auto’s voor de deur. Dan loopt Nederland vast (zie ook “Deelmobiliteit is een deeloplossing voor de woningopgave”).”

Hoe is het verder met deelmobiliteit momenteel?

“Ondanks de aflopende deals staan we denk ik aan de vooravond van een nieuw begin. Die sfeer heerste ook op de partnerbijeenkomst begin november. Autodelen is wel negatief in het nieuws geweest na het KiM-rapport, maar dat kun je op twee manieren bekijken. Je kunt het rapport ook lezen als een belangrijke aansporing, dat autodelen echt kansen biedt. Bijna gelijktijdig met het AD-artikel kwam het monitoringrapport van het CROW naar buiten, waaruit juist blijkt dat er een stijgende trend is. Er zijn inmiddels een miljoen deelautogebruikers. Het aantal deelauto’s steeg van 60.000, naar vorig jaar 72.000, tot nu 87.000; een sterke stijging. Bij de Green Deal streefden we naar 100.000 deelauto’s. Daar zitten we nu wel ongeveer, wanneer je de stijgende trend van de laatste telling doortrekt. Dan zijn de doelen dus wel degelijk gehaald!”

Kun je verder wat vertellen over de partnerbijeenkomst?

“Het was fijn elkaar eindelijk weer eens live te treffen en er was dan ook veel belangstelling voor. We konden ook weer eens lekker netwerken. Ook dat is de winst van de deals: je weet elkaar te vinden en kunt elkaar aanspreken. Een kritische kanttekening over de deals was dat ze redelijk vrijblijvend waren. Gemeenten moeten straks beter kijken naar hoe ze deelmobiliteit kunnen incorporeren in hun beleid. Je kunt dan veel meer toewerken naar een standaardisering van de beleidsmatige omgang met deelauto’s. Er is een onderzoek geweest van Deloitte afgelopen jaar, waaraan 30 gemeenten waren gekoppeld. We gaan kijken of er een vervolgonderzoek kan komen. Dat verzoek loopt nu bij de Europese Commissie.”

Vervolgonderzoek?

“Ja, je kunt bij die 30 betrokken gemeenten ook de diepte ingaan. We hebben echt nog een wensenlijstje. Ten eerste zien we graag een eenduidiger beleid, zoals ik aangaf. Er zou daarnaast een ander soort autoverzekering kunnen komen, die het gebruik in plaats van de auto verzekert. Verder zou je autodelen, net als de gehandicaptenvergunning, onderdeel kunnen maken van de verkeerswet, wat ook landelijk eenduidiger beleid mogelijk maakt. Misschien moeten we deelmobiliteit bovendien fiscaal faciliteren, door net als in het ov 9 procent btw te heffen. Tot slot zou  het voor de gebruiker winst zijn als er één digitale toegang komt voor deel(auto)gebruik; een app die als digitaal loket fungeert.

 Bij de Green Deal en City Deal hadden alle ondertekenaars hun eigen inbreng; de actie lag bij hen. Dat willen we steviger bij de ministeries verankeren, en dus interdepartementaal. Een interdepartementale aanpak betekent ook meer financiële middelen. Je hebt het Klimaatakkoord, je hebt de woningbouwopgave, daar kun je deelmobiliteit ook aan hangen of invlechten. Want je bereikt niet alleen winst bij de gebruiker (meer woning voor je geld) en ook winst in ruimte, maar ook winst in termen van de milieudoelstellingen. Ik heb het al vaker gezegd, maar deelmobiliteit heeft alleen maar voordelen.”

Wethouder Hendrickx: werken aan sterkere verbinding met het hoger onderwijs

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Met een groot aandeel studenten binnen de gemeentegrenzen heeft de stad Tilburg van oudsher een sterke verbinding met het hoger onderwijs. Toch was de afstand met de Universiteit Tilburg te groot, volgens wethouder onderwijs Marcelle Hendrickx. Met een gezamenlijke agenda van maatschappelijke vraagstukken, de komst van een Kennisas langs de Spoorzone en allerlei studentenprojecten in de stad werkt Tilburg aan een sterkere verbinding tussen stad en onderwijs.

Hoe ben je als wethouder betrokken bij de City Deal?
Hendrickx: “Natuurlijk ben ik bestuurlijk betrokken vanuit mijn portefeuille, waarin ik onder meer verantwoordelijk ben voor hoger onderwijs. Vanuit daar kijk ik naar het belang van onze stad, de netwerken die er zijn en de inhoudelijke agenda’s die we met elkaar afsluiten. De City Deal Kennis Maken is daar een van. Als landelijk netwerk sluit het mooi aan bij onze ambities in Tilburg.”

Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding stad en hoger onderwijs?
Wij zijn als Tilburg een van die typische Nederlandse studentensteden: we hebben een enorm aantal studenten in onze stad. Inclusief de mbo-studenten zijn dat er meer dan 50.000, op een bevolking van ruim 200.000 inwoners. Kortom, ze zijn een enorm belangrijk onderdeel van de stad, dus die verbinding is erg belangrijk. Aan de ene kant zijn we een onderwijsstad met een onderzoekpoot, tegelijk zijn we ook studentenstad. Op die twee aspecten willen we beleid ontwikkelen en samenwerken met kennisinstellingen. We hebben de laatste jaren daarin al mooie stappen gezet.”

De groene omgeving van de Universiteit Tilburg.

Kun je daarvan een paar voorbeelden noemen?
“De Universiteit van Tilburg is echt een campusuniversiteit. Die ligt midden in de bossen aan de rand van de stad. Daardoor is er een afstandelijke verhouding ontstaan met de rest van de stad. Samen, -stad en universiteit-, hebben we eraan gewerkt om de universiteit weer een stap dichter bij de stad te brengen, en tegelijk de stad meer op de campus aanwezig te laten zijn. We hebben daarvoor een gezamenlijke agenda opgezet rond een aantal maatschappelijke vragen. Daarnaast hebben we als gemeente de universiteit en hogeschool nadrukkelijker uitgenodigd om op plekken in de stad aanwezig te zijn. We ontwikkelen nu  bijvoorbeeld de Kennisas, het gebied tussen station Tilburg en station Tilburg Universiteit. Dit deel van de stad heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot een binnenstedelijk gebied met een breed, kennisgerelateerd ruimtelijk programma. Vanuit het centrum kom je via deze Spoorzone naar de campus toe, waar alle kennisinstellingen te vinden zijn. Ook werken we met MindLabs in de stad aan een gezamenlijke onderzoeksagenda.”

Wat levert dat de stad dan op?
“Het is belangrijk dat inwoners hier ook profijt van hebben, de mensen die naast de kennisinstanties wonen. Nu leven ze vaak in een soort haat-liefde verhouding met de universiteit samen. De studenten zijn hun buren, maar zorgen bijvoorbeeld ook voor parkeeroverlast, drukte en troep. We willen dat inwoners gaan inzien dat studenten ook een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Daarom zijn we nu heel nadrukkelijk met elkaar in gesprek. We organiseren culturele evenementen waar we inwoners en studenten ook voor uitnodigen. Een voorbeeld is het project Serve the City. Studenten doen tijdens hun studietijd vrijwilligerswerk in de stad: van mantelzorg tot het schoonmaken van parken en wijken.”

De verbetering van de verhouding inwoners en studenten zal niet ineens beter gaan denk ik?
“Nee, niet vanzelf. Maar we werken er met zijn allen hard aan. We zoeken naar de juiste invulling. De universiteit wil groeien, de hogeschool ook. We vinden het heel erg belangrijk om in de stad daarvoor ruimte te bieden. Dat betekent ook meer woningen voor studenten en internationale studenten. De praktijk is ingewikkeld: het botst wel met de belangen van bewoners in de wijk. Wie krijgt voorrang bij de huizen? Hoe zit het met parkeren? We voeren een voortdurend gesprek in de stad, -zo open en transparant mogelijk-, en werken continu aan de ontwikkeling van die verbinding. Als we elkaar kennen zijn we namelijk meer genegen om elkaar wat te gunnen. Dat is heel erg Brabants. De gezamenlijkheid is hier dan ook echt het uitgangspunt. Maar daarvoor moeten de mensen elkaar wel echt leren kennen en ontmoeten.”

Wethouder Marcelle Hendrickx voor de Pont. Foto: Frans LaHaye

Hoe zou je deze trends graag doorontwikkelen de komende tijd?
“Je hebt aan de ene kant de harde kant van het verhaal. We bouwen een netwerk, de infrastructuur en bouwen aan de Kennisas. Maar het gaat ook om je gemeenschap, dat het goed gaat met de community die je bouwt. Daar moeten we meer oog voor hebben. We zijn dan ook nadrukkelijk bezig samen met de kennisinstellingen met het welzijn van de studenten in onze stad. Denk aan het maatschappelijk vraagstuk van kamers voor internationale studenten. De bordjes ‘Dutch only’ op deuren zijn een groeiend fenomeen en wij als inclusieve stad vinden dat onacceptabel. Ervan uitgaand dat studenten een deel vormen van onze stad, horen daar ook internationale studenten bij. We zijn dus intensief aan het samenwerken om een agenda te vormen rond maatschappelijke vraagstukken en we kijken hoe we onszelf daarbij organiseren.”

Wat voor vraagstukken?
“Momenteel zijn bijvoorbeeld wetenschappers, docenten en studenten bezig met het thema veiligheid en ondermijning. We informeren elkaar en kijken hoe we elkaar kunnen helpen om de aanpak van dit probleem een stap verder te brengen. Voor Tilburg is het een groot probleemgebied. Een ander vraagstuk is hoe je de jeugd aan de goede kant van de streep houdt. Voor jeugdhulp hebben we daarvoor academische werkplaatsen opgezet. Ook regionaal kijken we hoe we meer samen kunnen doen. Wat zijn de kwaliteiten van de regio? Zo zijn we in gesprek met Breda om te kijken hoe we ons samen kunnen profileren als Urban Innovation regio. Waar Eindhoven high tech en design uitstraalt, zie je hier in de regio meer de soft tech, gericht op gedrag en innovaties. Hoe kunnen we met elkaar daar een programma op ontwikkelen, en daarin een interessante verzameling kennisgebieden aan elkaar knopen op het gebied van mens, gedrag en informatie. Denk aan toegepaste techniek, die we in mindlabs verkennen, zoals voor de gaming industry. In het kader van het verstedelijkingsakkoord willen we sowieso met Breda verkennen hoe we intensiever kunnen samenwerken. Vanuit Europees perspectief moeten we meer in regio’s gaan denken in ons land, als je wat wilt betekenen.”

Krijgt dit ook impact op het werk van ambtenaren?
“Ja. We willen die maatschappelijke opgaven laten terugkomen in het werk van onze mensen. We willen laten zien wat we allemaal rond die vraagstukken organiseren, los van het dagelijkse goede werk wat we al doen. Veel van de kennisopgaven in de stad zijn verbonden met de maatschappelijke opgaven in het akkoord ‘Gezond en gelukkig in Tilburg’, zoals gezondheid, preventie en goed onderwijs. We willen dat onze ambtenaren weten aan welke maatschappelijke opgave ze meewerken, zodat ze zich nog beter kunnen verbinden aan de kennisopgaven.”

Skyline Tilburg bij zonsopkomst. Foto: Red Junasun/Flickr Creative Commons.

Met oog op de toekomst: wat is volgens jou belangrijk voor de City Deal? Wat heeft het nodig?
“Ik denk dat het belangrijk is om de City Deal te blijven voeden. Mensen moeten elkaar blijven ontmoeten. Ook moeten we de samenwerkingen blijven stimuleren en financieren. Voor gemeenten is dat niet vanzelfsprekend dat zoiets kan. Ik zou specifiek ook meer aandacht willen zien voor de vraag hoe we de opgedane kennis die we met elkaar opdoen, kunnen borgen, en tot beschikking stellen van anderen. Daar zijn al allerlei voorbeelden van zoals kennisbanken en open data.”

Waar ben je het meest trots op?
“Ik ben vanuit de City Deal het meest trots op de impact die de kennisagenda ook daadwerkelijk heeft op de wijk. Fundamentele wetenschap en onderzoek vind ik heel belangrijk, maar voor mij als wethouder vind ik het allerbelangrijkst dat de geleerde lessen ook echt bij de inwoners terechtkomen. En dat het impact heeft op het leven in de wijken.”

Dag van de Stad

In 2022 komt de Dag van de Stad naar de Spoorzone in Tilburg. Tijdens dit congres komen stedelijke professionals samen voor inspiratie en kennisuitwisseling over economische sterke, duurzame, toekomstbestendige én leefbare steden. Meer in ’t bidbook: http://bit.ly/3bRQw5v

 

Durven loslaten kan kunstdocenten heel wat opleveren

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Durven loslaten kan kunstdocenten heel wat opleveren. Foto: Cristi Tohatan.

De bevolking in onze steden wordt steeds diverser. Dat is ook terug te zien in klaslokalen, waar het voor lastige uitdagingen kan leiden. Sociale en inclusievaardigheden zijn daarom deel gaan uitmaken van het competentieprofiel van de docent van vandaag. Hoe kun je kunst inzetten om verschillen in de wereld te overbruggen? Karolien Dons ontwikkelde er een nieuwe leeromgeving voor in haar door de City Deal Kennis Maken-gefinancierde onderzoek.

Diversiteit en inclusie krijgen ook een steeds grotere rol ook in stedelijk beleid, Etniciteit, leeftijd, fysieke of mentale beperking, gender of armoede zouden geen barrière meer mogen vormen om mee te doen in de stad. De kunstvakopleidingen Docent Muziek (DoMu) en Docent Beeldende Kunst en Vormgeving (DBKV) van de Hanzehogeschool Groningen die studenten opleiden om als kunsteducator aan de slag te gaan, willen deze competenties intensiever, actueler en werkveldgetrouwer gaan aanspreken in hun onderwijs door een bestaande leeromgeving te verrijken.

Karolien Dons.

Karolien Dons.

Wat was de aanleiding voor dit onderzoek?
Dons: “Van kinderen met beperkingen en rugzakjes, gender tot meer nieuwe Nederlanders. Kunst- en muziekdocenten komen diversiteit steeds meer tegen in hun klaslokaal, Ze zien steeds meer verschillen in hun groep. Hoe ga je daar mee om, hoe anticipeer je daar op en hoe zet je de kunsten daarvoor in om verschil geen drempel te laten zijn. Het Prins Claus Conservatorium en de Academie Minerva wilden daar wat mee in hun opleidingen, en hun curriculum vernieuwen. Hoe kunnen ze die laten meegaan in de samenleving?”

Wat hebben jullie precies gedaan in het onderzoek ‘Meerstemmig kunst leren: effecten van een verrijkte leeromgeving op inclusievaardigheden van studenten aan kunstvakdocentopleidingen’?
“We hebben een soort leeromgeving ontworpen, waarbij zowel partners uit het werkveld als studenten van binnenuit meedoen. Het oorspronkelijke plan was dat deze leeromgeving direct verbonden was aan stages van studenten, en aan wat activiteiten die plaatsvinden op scholen. Door corona hebben we al die activiteiten moeten schrappen, en hebben we ons uiteindelijk dus vooral gefocust op die leeromgeving. Door corona hebben we helaas geen data kunnen verzamelen over hoe het doorwerkt in stages bijvoorbeeld. Of hoe studenten het oppakken in de praktijk.”

Wie deden mee?
“Er deden twaalf deelnemers mee: drie alumni, twee docenten, een onderzoeker en zes studenten. Ik ben als onderzoeker betrokken geweest, en een lector was betrokken als supervisor. Ik zie de alumni en studenten echt als mede-onderzoekers.”

Waar hebben jullie je verder op gefocust met het onderzoek?
“We hebben gelukkig heel veel kunnen doen in tijden van corona. Wat echt interessant is aan onze leeromgeving is dat we die participatief hebben ingericht. Zeker voor hoger onderwijs is dat vrij nieuw om de vraag neer te leggen bij studenten. Wat wil je eigenlijk leren, nu je hier bent? Je bent hier omdat je getriggerd bent door het thema. Het begon dan ook met een gesprek met de studenten. Wie ben je? Wat brengt jou hier? Dan komen er biografische verhalen. Mensen die wat hebben meegemaakt in hun leven of zijn bijvoorbeeld heel erg activistisch om meer inclusie te bereiken in onze samenleving. Of ze hebben juist niet zo veel met inclusie en diversiteit. Waarom moeten we daar zoveel aandacht aan besteden? Het was dan ook de kracht van dit project: we hadden allerlei verschillende typen mensen. Het ideaal van meerstemmig, dus meer stemmen bij elkaar, is in die zin wel gelukt. Dat was de eerste fase van ons project, met elkaar in gesprek gaan.”

Wat was de volgende stap in het onderzoek?
“De tweede fase was rond de vraag hoe we dit dan kunnen vertalen in een lesprogramma waar we allemaal wat aan hebben? We kwamen op vormen van dialoog uit, die we konden voeren met elkaar. Van gespreksvormen als socratische dialogen, tot gespreksvormen die we in de kunst gebruiken om dialoog op gang te brengen. Denk aan beeldtaal: met beeld het gesprek op gang krijgen en een structurele dialoog creëren. Het hele traject bestond uit drie fasen, waarbij de derde fase de meest intensieve was. Daarin hebben we 7 sessies met elkaar georganiseerd, een heel dagdeel aan dialoogvoeren. Persoonlijk vond ik de voorkant van de leeromgeving het meest interessante aan, dat je met elkaar iets gaat ontwerpen. Het thema diversiteit zat dan ook in de aanpak. Dat vind ik een mooie winst van het project. Natuurlijk heeft het ook wat moois aan de achterkant opgeleverd. De opleidingen zijn heel enthousiast en willen er graag verder mee doorgaan. Een van de opleidingen biedt het nu aan als keuzevak, de ander wil het structureel gaan aanbieden in alle opleidingen.”

Hoever zijn jullie nu in het onderzoek?
“We zijn nu aan het afronden. We zijn bezig met het maken van een video essay als eindrapport. Die vorm vond ik echt passen bij allemaal mensen die heel erg in beeld en geluid denken. We zijn nu bezig met de montage. Op 1 november is het klaar en ik presenteer het op de landelijke Kennis Maken dag op 12 november. Ik hoop echt dat de meerstemmigheid door klinkt in de video.”

Hoe kun je kunst inzetten om verschillen de wereld te overbruggen? Foto: Bruce Mars.

Hoe kun je kunst inzetten om verschillen de wereld te overbruggen? Foto: Bruce Mars.

Wat zijn de belangrijkste conclusies die je al wil delen, voorafgaand aan de landelijke dag?
“Ik denk dat dit onderzoek duidelijk laat zien dat er een enorme meerwaarde zit in participatief onderwijs. Dat we als docenten ook wel eens mogen loslaten vanuit ons instituut. Natuurlijk heeft dat wel consequenties voor de docent, want die stelt zich anders op. Het is niet langer alleen maar zenden. Je bouwt een ander soort relatie op. Dat is voor de Hanzehogeschool een enorme winst. Ik denk dat we ook voor het werkveld, de stadse context waarvoor we dit hebben gedaan, winst hebben gemaakt. We hebben mensen getraind en laten ervaren wat het is om op een andere manier te luisteren naar elkaar, en je vak te benaderen. Mensen voelen zich daar prettig bij. Ze hoeven niet meteen te gaan zitten in een oordeel. Dat zit namelijk heel erg in de kunst. Je oordeelt of iets lelijk of mooi is, goed of fout.”

En kunnen muziekdocenten er ook al wat mee in de praktijk?
“Ja. Dat even loslaten hoor ik ook positief terug van de alumni. Een van hen geeft nu les op een vmbo-school en loopt daar tegen heel veel stereotyperingen aan. Ze zei dat loslaten van al die bagage en met elkaar puur genieten van iets, haar al een heel ander contact opgeleverd heeft met die leerlingen. Het zijn kleine dingen, maar daar zie ik toch een grotere beweging gaande. Althans dat hoop ik. We hebben nu nog maar gewerkt met twaalf mensen, dat is heel kleinschalig, maar het biedt potentie. Een soort hygiëne, van hoe gaan we met elkaar om.”

Nu de rest van de samenleving nog?
“Zo idealistisch ben ik ook weer niet. Ik geloof echt in die kleine stapjes. Zeker voor de scholen in de stad daar merk ik er wat gebeurt. Daar wordt gereflecteerd op waarmee ze bezig zijn. Dat vind ik een waanzinnige uitkomst.”

Wat kun je vanuit je onderzoek meegeven aan het City Deal netwerk?
“Ik denk dat steden die heel erg met inclusiviteit bezig zijn, hier zeker wat aan kunnen hebben. Ik weet dat al kunst gebruiken om meer participatie in de samenleving te faciliteren. In stedelijke ontwikkeling, participatie en leefbaarheid ligt een rol voor de kunstdocent. Die kan dat verder vooruitbrengen.”

Met de frisse blik van studenten kijken naar erfgoed

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Studenten in een erfgoedworkshop. Foto: J.Janse.
Studenten in een erfgoedworkshop. Foto: J.Janse.

Van oude paleizen tot resten uit de Tweede Wereldoorlog; Nederlanders willen steeds meer meedenken over wat er gebeurt met het erfgoed in ons land. Voor gemeenten en provincies levert dat soms ingewikkelde processen op. Steeds vaker roepen ze de hulp in van studenten via workshops en schetssessies. Hoe die sessies beter georganiseerd kunnen worden onderzocht Gerdy Verschuure-Stuip met hulp van de City Deal Kennis Maken onderzoeksregeling.

Of je het nu gaat om mooie kastelen, waarvan iedereen weet dat we ze moeten behouden, of om oude industriële gebouwen, waar we het liefst van af willen, alles heeft mogelijkheden om te gebruiken in de toekomst. Erfgoed in ons land is heel breed. “Alles heeft waarde”, stelt Verschuure-Stuip. “De afgelopen twintig jaar is ons duidelijk geworden, dat erfgoed veel breder is dan mooie objecten en dat er heel veel gevoel bij is, ook bij oude gebouwen die we op het eerste oog minder interessant vinden. “En aangezien we niet alles kunnen bewaren, moeten we anders gaan nadenken over wat we dan wel of niet bewaren,” aldus de onderzoekster. “Een gebouw kan misschien niet beschermd blijven maar met de verhalen en ideeën waar het voor stond, kun je ook ontwerpen maken en een slag slaan. Je hoeft dus niet altijd een object echt te behouden en beschermen om het als monument, als inspiratie, vernieuwing en een manier om mensen te verbinden te bewaren.”­­

Steeds vaker vragen overheden de burger om over dit soort vraagstukken mee te denken. Verschuure-Stuip: “Een tendens die we zien, breder in ruimtelijke ordening, is, dat we steeds meer bewust worden dat we erfgoedbescherming wel echt moeten doen voor iemand. Ik kom uit de landschapsarchitectuur en we hebben een gezegde: als de tuinman vaker in de tuin komt, dan de bezoeker of eigenaar, voor wie doen we het dan? Het gevoel dat erfgoed iets voor mensen moet doen, heerst steeds meer.”

Studenten kunnen daar dus nog een unieke bijdrage bij leveren. Verschuure-Stuip organiseert al tien jaar workshops met studenten. Het is voor beide partijen goed. De student leert in de praktijk en de gemeenten worden geholpen in participatieve processen. Zo hebben de afgelopen tien jaar studenten bijgedragen aan allerlei maatschappelijke workshops rond beladen erfgoed zoals de Muur van Mussert, maar ook bij buitenplaatsenlandschappen in Gelderland. Ook nieuwe ontwerpen van openbare ruimte voor de DRU-fabriek in Ulft en voor toerisme in Giethoorn zijn door studenten ontwikkeld.

Gerdy Verschuure-Stuip, universitair docent Landschapsarchitectuur en onderzoekscoordinator LDE Center for Global Heritage and Development

Gerdy Verschuure-Stuip, universitair docent Landschapsarchitectuur en onderzoekscoordinator LDE Center for Global Heritage and Development

Je hebt met ‘Nieuwe stellingnames: erfgoedworkshops als ruimtelijke ontwikkelmethode voor gemeenten en ontwerpopleidingen’ onderzoek gedaan naar de samenwerking van studenten bij participatie bij de Zuiderwaterlinie in Breda. Wat voegden ze toe?
Verschuure-Stuip: “Hoe betrekken we de burger erbij? Gemeenten vinden het soms moeilijk. Soms heb je paleizen, kastelen, daar zijn we het allemaal over eens. Wat doe je met meer lastig erfgoed, zoals bijvoorbeeld het militaire erfgoed van de Zuiderwaterlinie? Haal je het weg, of moet je het behouden? Geef je het een nieuwe plek? Veel gemeenten en eigenaren worstelen ermee. Wat is er dan mooier als er een groepje studenten langskomt met frisse ideeën? Die komen drie dagen lang discussiëren over wat we ermee kunnen doen. Met hun plannen lijkt er ineens een oplossing mogelijk, een uitkomst, en ligt er een soort ‘praatplaatje’. Dat is waarom dit soort workshops zo goed werken.”

Wat was de aanleiding voor dit onderzoek?
“Als je goede uitkomsten wil hebben met de workshops moet je het wel op een bepaalde manier organiseren en dat wilde ik onderzoeken. Hoe betrek je mensen erbij? Hoe geef je al die partijen, die een rol spelen in het proces, een plekje? Ik ben bezig geweest om samenwerkingsmodellen uit te werken. Voor mijn onderzoek heb ik gekeken naar een project in de Zuiderwaterlinie, waar we als TU Delft bij betrokken waren.”

Waar heb je precies op gericht in het onderzoek?
“Er blijken verschillende soorten workshops te zijn. Je hebt workshops die heel erg gaan over kennis verbreden. Hoe ontwikkel je nieuwe ideeën en terminologieën? Dat is echt heel erg expertgericht en gebeurt vooral op de universiteit. Dat soort workshops doen we als academici heel graag, want daarmee versterken we onze kennis. Het is echter minder op de praktijk gericht. De tweede type workshops is veel meer gericht op het genereren van ideeën. Wij komen met studenten als een soort interventieteam bij de gemeente of lokale partijen en laten zien wat voor mogelijkheden er zijn. De derde type workshop is er veel meer een vorm, die samenwerking genereert met al betrokken partijen. Juist op dit laatste type heb ik mijn onderzoek gericht. Welke partijen zijn nodig, wat voor bouwstenen zijn er en wat voor werkschema hoort erbij? Wat moet je voorbereid hebben, wat doe je op de dag zelf en wat na afloop?”

Wat zijn de belangrijkste conclusies en geleerde lessen?
“Wat ik echt geleerd heb is dat de workshop vooral wordt georganiseerd in de weken voorafgaande aan de daadwerkelijke workshop. Dan moeten we zorgen dat alle partijen op de hoogte zijn, dat ze weten wat er speelt en dan moet je het draagvlak zien te vinden. Ik heb veel gepraat met gemeenten en hele leuke ideeën opgedaan. Ik benadrukte zelf veel meer het belang van de discussie aangaan, het gesprek of debat uitwerken. Dat is misschien een beetje zwaar. Van gemeenten heb ik juist meer die inspirerende kant leren kennen om mensen ergens bij te betrekken. Vraag bijvoorbeeld burgers of ze foto’s maken wat ze nu het mooiste vinden aan hun erfgoed. Die inspiratie is net zo goed te gebruiken in het debat. Ik vond die samenwerking met de mensen uit Breda heel erg bijzonder. Ze kwamen met hele leuke ideeën die ik nu weer ga toepassen in Den Haag, een toekomstige opdracht.”

Loopt het onderzoek nog?
“De workshops waren in september 2020. Dat onderzoek is gedaan. Maar eigenlijk is het helemaal niet klaar. Ik heb de modellen ontwikkeld en ik ga ermee verder. Nu gaan we het toepassen in een samenwerking die we hebben met een aantal andere universiteiten en de gemeente Den Haag. Daar gaan we ook weer workshops opzetten. Het is iets dat ik heel actief verder wil gaan uitrollen.”

Wat kan het City Deal Kennis Maken netwerk leren uit je onderzoek?
“Hoe belangrijk de verbinding met de mensen is. Hoe maken we Nederland beter? Academisch bezig zijn is leuk, maar we doen het voor mensen. Dat vind ik juist zo interessant. Dat vind ik ook de meerwaarde van de City Deal Kennis Maken. In de praktijk worden zo veel leuke ideeën gegenereerd, die blijven echter vaak in de praktijk. Juist door die ideeën meer ook in de academische wereld mee te nemen, kunnen we van elkaar leren. Met deze wisselwerking kunnen we enorm veel winnen. Ook het leren samenwerken met anderen was erg waardevol.”

Studenten aan het werk in een erfgoedworkshop. Foto: Gerdy Verschuure-Stuip.

Studenten aan het werk in een erfgoedworkshop. Foto: Gerdy Verschuure-Stuip.

Met wie hebben de studenten samengewerkt in de workshops?
“Juist in de erfgoedworkshops kunnen we over onze grenzen heen stappen en van elkaar leren. We organiseren de workshops bijvoorbeeld samen met collega’s van Universiteit van Leiden, de Wageningen University en de VU. Zo laten we veel studenten samenwerken. Ze leren niet alleen elkaar kennen, maar ook wat de taal is die zij spreken. De taal van een ontwerper is bijvoorbeeld anders dan die van een erfgoeddeskundige of een archeoloog. Ze worden geconfronteerd dat we hetzelfde willen maar het anders zeggen. Dat is ontzettend waardevol. Ook leren ze veel over het werkveld waar ze terechtkomen. Ik hou dan ook graag een pleidooi voor transdisciplinair onderwijs waarin studenten van allerlei disciplines samenwerken. Het erfgoed is daarvoor een heel geschikt domein.”

Samenwerken in een contextrijke leeromgeving

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Blue City.
Blue City.

Blue City, gevestigd in het voormalige Tropicana-zwembad, is dé plek in Rotterdam voor iedereen die bezig is met de circulaire economie. Tussen de startups en andere ondernemers is ook plek voor studenten van Hogeschool Rotterdam. Om verbinding te krijgen met de ondernemers. Maar wat is daarvoor nodig? Katri Kaunismaa regisseur samenwerking Hogeschool Rotterdam en Blue City deed een onderzoek met subsidie van de City Deal Kennis Maken onderzoekregeling.

Waarom een onderzoek naar Blue City?
Kaunismaa: “Het idee voor dit onderzoek is ontstaan vanuit de bestaande samenwerking die we als Hogeschool Rotterdam hebben met Blue City. Zes jaar geleden kwam deze circulaire hub hier in de stad. Met zo’n unieke hub moeten we wel wat mee. Circulaire economie is namelijk een hele belangrijke maatschappelijke verandering, waar wij als hogeschool op wilden aanhaken. Zo is de samenwerking drie jaar geleden ontstaan. Het is handig om in die startup hub een plek te krijgen. Dan komen we in contact met die startups. We hebben een ruimte gehuurd, een soort klaslokaal, en we huren ook nog zes werkplekken in het laboratorium. Dan zitten we in ieder geval dichter bij de context van circulaire economie. Wat kan die samenwerking opleveren voor beide partijen?”

Wat heb je precies onderzocht?
“We willen proberen meer opleidingen, docenten en studenten bewust te maken dat de mogelijkheid bestaat om te werken in Blue City, dat we daar een lokaal hebben en terecht kunnen. Dat is lang niet bij iedereen bekend. In het onderzoek monitoren wie er komt, hoe het wordt gebruikt. Het is echt een heel praktisch onderzoek, niet echt een wetenschappelijk onderzoek. Wat zijn de belangen in de contextrijke leeromgeving waarin we zitten? Welke belangen zijn er voor zowel de opleidingen, de onderzoekers als de connectie met de ondernemers, die er ook zitten? Wat hebben die ondernemers nodig? We hebben daarvoor een aantal sessies georganiseerd op de hogeschool om te kijken wat onze opleidingen nodig hebben. We hebben gesproken met de mensen die de grote lijnen schetsen voor onderwijs en onderzoek: met iemand van het college van bestuur, een aantal directeuren die hiermee bezig zijn, en met lectoren. Daarnaast hebben we ook input opgehaald van docenten en hoofddocenten, die ook echt in het klaslokaal in Blue City gaan lesgeven. Wat hebben zij nodig? Docenten zijn zelf capabel om connecties met de bedrijven te maken, dat hoeven wij niet per se voor ze te doen, maar misschien helpt het wel dat we plek bieden om ze makkelijker tegen te komen.”

Katri Kaunismaa.

Katri Kaunismaa.

De samenwerking met de bedrijven is waar het dus echt om gaat in Blue City?
“Ja. Hoe beter we samenwerken en hoe beter het onderwijs werkt in zo’n hub. Het aanbod aan bedrijven is heel divers. Het zijn niet alleen maar makers. Het gaat allemaal over biocirculariteit, maar er zitten ook marketingbedrijven tussen die gespecialiseerd zijn in circulaire economie. Dat is heel interessant voor onze businessopleidingen. Een belangrijke opbrengst is ook dat we elkaar intern beter zijn leren kennen op zo’n grote hogeschool. Ik ben zelf positief verrast hoeveel mensen er bij ons iets doen met circulariteit. Dat wist ik een jaar geleden niet. Dat is ook een deel hiervan: dat mensen elkaar beter leren kennen. Uiteindelijk moeten de studenten als ze zijn afgestudeerd wel buiten hun eigen grenzen gaan samenwerken met allerlei andere mensen. Hoe eerder ze dat kunnen oefenen in een veilige omgeving op e hogeschool hoe beter. Dat proberen we te stimuleren.”

De studenten konden ook werken in het open lab van de Blue City, samen met startups. Hoe ging dat?
“Dat stuk is wat anders gelopen. Het idee dat onderzoekers en studenten te allen tijde terecht konden in het lab om experimenten te doen liep in de praktijk anders. Het is toch een lab waarmee je zorgvuldig mee om moet gaan met materialen. Dat moet je toch wel op een gestructureerde manier doen. Uiteindelijk hebben we toch afgesproken dat we het niet open gooien, want het bleek niet werkbaar voor de mensen die het lab runnen. We hebben de focus verlegd op hogeschool-studenten die stagelopen bij bedrijven in Blue City, en vanuit die rol experimenten doen in het lab van Blue City.”

Het onderzoek is nu klaar. Wat is de volgende stap nu?
“We proberen nu de vruchten te plukken van het feit dat onze studenten wel in het lab zijn geweest. Hoe kunnen we die kennis vanuit die stageonderzoeken terugbrengen? De studenten zijn echt met hele interessante dingen bezig, bijvoorbeeld voor een ondernemer die decoratie-en isolatiemateriaal maakt uit zeewier, en dat moet getest worden. Dat soort kennis is leuk om terug te brengen naar het onderwijs, zodat niet alleen die ene stagiair er iets aan heeft, maar dat de kennis ook wordt verspreid. Daar kijken we nu naar hoe we dat kunnen organiseren. Het gesubsidieerde deel is nu afgelopen. We gaan door met docenten die de stagiaires begeleiden in Blue City, met hen kijken we welke plek kunnen we het terugbrengen in het curriculum, en meer studenten bewustmaken van circulaire economie en de oplossingen die vanuit de bedrijven komen.”

Heb je al een idee hoe die kennis kan worden verder gedeeld?
“De meest voor de hand liggende optie is in verschillende projecten in de eerste twee jaar, of dat het terugkomt in minorenonderwijs in het derde jaar. Het verschilt natuurlijk per opleiding wanneer ze met deze projecten bezig zijn, dus het moet ook maatwerk worden.

Wat kun je vanuit het onderzoek meegeven aan het City Deal Kennis Maken netwerk?
“Wat ik zelf heb geleerd is dat de contextrijke leeromgeving heel belangrijk is, en die praktijk veel kan bieden. Anders blijft het een beetje in de theorie hangen, en zie je als student niet hoe het in het echt gebeurt. Het kan enorm helpen bij de bewustwording van zowel studenten als docenten. Het is goed om met je onderwijs in zo’n plek te zitten, ook om echt goede stageplekken te bieden voor de studenten, die iets met circulariteit willen. Voor een thema dat doorbreekt en steeds belangrijker wordt, is het dus juist goed om in zo’n hub te zitten. Zodat studenten er mee kunnen experimenteren: wat werkt, wat niet? De andere les die ik heb geleerd is dat je met de partner hele goede afspraken moet maken. Maak hele goede afspraken, maak goed duidelijk wat de verwachtingen zijn van beide partijen, en schrijf het duidelijk op.

Blue City.

Blue City.

Hoeveel studenten werken momenteel nog in Blue City?
“Op dit moment werken er twee studenten bezig in het lab, het hangt af per semester. Elke week komen er drie of vier groepen werken in het lokaal vanuit minor onderwijs. Sporadisch komen er nog andere groepen, met name onder de ondernemersopleiding is het heel populair. Die vinden het geweldig om tussen de startups te werken. Onze enige eis is dat ze wel echt iets doen met circulariteit. Dat is de reden waarom we in Blue City zitten.”

De regio moet meer een plek krijgen in het hogeronderwijsbeleid

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De hogeschool is een spil in de regio. Het zorgt voor levendigheid en draagt bij aan innovatie. Toch komt die regio nauwelijks voor in het hoger onderwijs- en onderzoeksbeleid. Dat moet anders, stelt Anka Mulder, voorzitter van het College van Bestuur van de Saxion Hogeschool. ‘Met de City Deal Kennis Maken is daarvoor al een eerste stap gezet.’

Anka Mulder is sinds 2018 voorzitter van het bestuurscollege, en is afkomstig uit de universiteitswereld. Ze werkte eerder als lid van het college van bestuur van de TU Delft, en is een internationaal expert op het gebied van digitaal onderwijs. Wat haar meteen opviel toen ze de overstap maakte naar de hogeschool is hoe sterk de link met de regio is.

Hoe ziet die verbinding eruit in Enschede, Deventer en Apeldoorn, waar Saxion is gevestigd?
Mulder: “Natuurlijk verschilt het heel erg per onderwijssector. We hebben al lang goede banden in de regio met de organisaties, bedrijven, zorginstellingen, maar ook de gemeenten. Hiervoor heb ik vijftien jaar in het wo gewerkt. Daar is dat toch wel anders, die speelt meer een nationale of internationale rol. Als Saxion Hogeschool zijn we erg verankerd in de regio. We zitten echt in de haarvaten van Oost-Nederland. Bijvoorbeeld 70 procent van onze studenten in Twente blijft na het afstuderen in de regio werken. Vanuit onze eigen instellingen zie ik dat we in Enschede al heel goed verbonden waren en dat het in Deventer, mede dankzij de hulp van de City Deal, echt is verbeterd.”

Anka Mulder.

Hoe zie je dat die verbinding in Deventer is verbeterd door de City Deal?
“In Deventer merkten we dat onze studenten nog niet zo betrokken waren bij de stad, ook al hebben we daarin al wel stappen gezet, met een stadslab bijvoorbeeld. We zien nu dankzij dat stadslab en dankzij de City Deal Kennis Maken dat het aantal studenten dat actief betrokken is bij vraagstukken  de stad verviervoudigd is. Dat vind ik erg mooi. Samen met de gemeente Deventer, City Marketing, ROC Aventus èn studenten denken we na over hoe Deventer meer neer te zetten als studentenstad. Ik denk dat mensen Deventer vooral kennen als hele mooie en authentieke stad, maar dat er nog wel wat kan worden verbeterd om de stad ook aantrekkelijker te maken voor jonge mensen, voor studenten. Citymarketing heeft daar natuurlijk een belangrijke rol in, maar hoe leuk is het om dit juist ook met studenten te bespreken?”

Je stelt dat het hoger onderwijs essentieel is voor de regio. Waaruit blijkt dat?
“Na bijna vier jaar werken bij Saxion zie ik om mij heen hoe ontzettend belangrijk hoger onderwijs is voor de vitaliteit van de regio’s waarin we werken. Zonder studenten is er echt een stuk minder levendigheid. Ook onze alumni vervullen een enorme berg vacatures. Zonder ons praktijkgericht onderzoek is er veel minder innovatie. Onze onderzoekers werken momenteel in lokale hubs samen met bedrijven in Enschede, Apeldoorn, Deventer, Haaksbergen, Tubbergen en Zwolle. Met die mkb-bedrijven werken ze samen aan innovatie. Als zij er niet zijn dan zit er echt een grote kink in de kabel van innovatie. Je ziet steeds meer hoe belangrijk hoger onderwijsinstellingen zijn voor de regio. Gemeenten zien dat ook. Niet voor niets proberen ze universiteiten en hogescholen naar hun stad te brengen. Heel logisch is dat.”

Maar de regio komt dus niet terug in het hogeronderwijsbeleid?
“Nee. Terwijl iedereen weet hoe belangrijk het is, komt het woord regio niet terug in ons hoger onderwijs- en onderzoeksbeleid. Dat is raar. Alles is nationaal ingeregeld. Ik denk dat de City Deal daar een hele mooie stap in is. Die is klein gestart en heeft kleine, en soms grotere, successen behaald. Mensen hebben elkaar beter leren kennen over en weer. Ik denk dat het een hele mooie eerste stap is om de regio een plek te geven in het hoger onderwijs- en onderzoeksbeleid en welke successen je krijgt als je investeert in de regio.”

Wat zou een volgende stap kunnen zijn?
“Als ik kijk naar de toekomst zou je met de City Deal een vervolgstap kunnen zetten om die regiofunctie van het hoger onderwijs te helpen versterken en daarmee dus de verankering in de regio. Ik ben dan ook heel erg benieuwd naar wat de vervolggedachten zijn, ook vanuit het ministerie achter de City Deal. Financieel was de eerste stap klein maar toch vrij succesvol. Dat komt ook doordat de City Deal heel goed paste bij een aantal ontwikkelingen die mensen al waren gestart.”

Wat voor ontwikkelingen zijn dat precies?
“Je ziet overal dat organisaties en bedrijven in de regio’s talent en kennis opzoeken. Ik denk dat deze City Deal heel goed past bij deze trend. Ook in onze regio’s is deze trend al langer gaande. Kijk naar Enschede. Onze technische labs zijn echt ontmoetingsplaatsen waarin wij met het mkb werken aan innovatievragen. Samen met het ROC van Twente en de Universiteit Twente hebben we hubs opgezet in kleinere gemeenten in de Achterhoek en Twente, die worden gerund door alumni en waar stagiaires terecht kunnen en mensen elkaar ontmoeten, en waarbij het bedrijfsleven in contact komt met onze trainees en studenten.”

Wat is volgens jou nodig voor die volgende stap?
“Ik denk dat voor alle partners stabiliteit belangrijk is. Anders kan je niet iets opbouwen. Ook de City Deal gaat over het opzetten van langdurige relaties met elkaar. Niet een projectje hier, telefoontje daar. Je wil een huwelijk, geen kortstondige relatie. Het gaat om programma’s ontwikkelen en elkaar langjariger spreken. Helderheid voor de langere termijn is belangrijk voor alle partners. Een zorg die ik heb voor die stabiliteit is dat we als hogescholen worden gefinancierd per student.”

In hoeverre brengt dat dan de gewenste stabiliteit in gevaar?
“De feitelijke bekostiging die we krijgen is voor onderwijs. Of we nu een City Deal- of onderzoeksproject doen, in relatie met de provincie of met iets internationaals, alles komt uit het budget voor het onderwijs. Dus je kunt je afvragen als we zo’n belangrijke regionale rol hebben zou daar dan ook geen financiering voor moeten komen? Op het moment dat we minder studenten krijgen, -en Saxion zit in zo’n krimpregio-, wordt het voor ons best moeilijk om te blijven investeren in die rol in de regio met al die hubs. Maar ook voor de City Deal. Voor de City Deal is het dus goed dat het wat langjariger wordt en dat we elkaar die stabiliteit gunnen.”