‘Ieder Talent Telt: een groeiende beweging’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Ieder Talent Telt is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een levendige beweging die zich inzet voor de talentontwikkeling van kinderen en jongeren in Nijmegen en omstreken. Samen met onder andere docenten, ouders, inwoners, maatschappelijke professionals en ondernemers gaan jongeren in zogenoemde broedplaatsen op zoek naar hun talenten om die vervolgens te versterken aan de hand van learning-by-doing. Dit gebeurt altijd vanuit de intrinsieke motivatie van mensen. We spraken programmaleider Mirjam Ottens over het aanzwengelen van deze beweging. Wat zijn de succesfactoren en welke uitdagingen liggen nog in het verschiet?

Mirjam Ottens

Je bent programmaleider van Ieder Talent Telt. Wat is Ieder Talent Telt en hoe kwam het project tot stand?

“In 2016 heb ik in samenspel met anderen een ontwikkelingsgerichte aanpak geschreven voor een groep van Nijmeegse bestuurders – van kinderopvangorganisaties tot aan bestuurders van de Radboud Universiteit en de gemeente. Zij deelden de ambitie om de talenten van kinderen en jongeren beter te benutten en versterken, en gelijke kansen te bevorderen. Ieder Talent Telt is het resultaat ervan. Daar waar energie van jongeren zit, kunnen er broedplaatsen worden opgericht. Daarin werken kinderen en jongeren met andere partijen en betrokkenen aan talentontwikkeling. Een broedplaats moet aan drie voorwaarden voldoen: het vertrekpunt van een broedplaats is de leef- en leerwereld van kinderen en jongeren, er is sprake van samenwerking tussen verschillende disciplines, bijvoorbeeld tussen onderwijsinstellingen, welzijnsorganisaties en bedrijven, en er wordt in een broedplaats geleerd door te doen. Ieder Talent Telt is eigenlijk geen project, maar een beweging richting een globaal verbindend doel, namelijk talentontwikkeling voor iedereen. Het is een brede beweging bestaande uit intrinsiek gemotiveerde deelnemers met verschillende achtergronden. Deze mensen zouden elkaar zonder Ieder Talent Telt niet zo snel ontmoeten.”

Kun je een voorbeeld geven van een broedplaats?

“Enkele jongeren van het ROC Nijmegen zijn een tijdje geleden in Rotterdam naar een kinderrechtenconferentie geweest en kwamen op het idee om een eigen conferentie te organiseren in Nijmegen. Want ook zij maakten zich zorgen over bijvoorbeeld kindermishandeling. Het organiseren van een conferentie paste niet binnen het curriculum van de opleiding van de studenten, maar er waren wel een aantal krachtige mensen om hen heen die het project bleven tillen en het onderwijs op ‘nieuwe manieren’ willen organiseren. Zo ontstond er een broedplaats rondom het idee van de studenten om een Nijmeegse kinderrechtenconferentie te organiseren. Het is uitgegroeid tot een volledige conferentiedag, en allerlei mensen en organisaties zijn erbij betrokken, zoals welzijnswerkers en de provincie.

Een andere broedplaats stond in het teken van een bezoek aan de politie in Rotterdam met als thema radicalisering. De broedplaats kwam tot stand toen ik anderhalf jaar geleden kookte voor een groep jongeren. Daar zat een jongen bij wiens broertje geradicaliseerd was en omgekomen in Syrië. Hij deelde zijn verhaal. Het deed iets met de groep jongeren. Ik ken het hoofd van de nationale politie – zo kreeg ik het idee om een bezoek aan de politie in Rotterdam te organiseren voor de jongeren en anderen die wilden aansluiten. Tijdens zo’n dag zie je dat mensen van en met elkaar samen kunnen leren. Het maakt niet uit waar je vandaan komt. Zo was er iemand van niveau 1 van het ROC bij, maar ook studenten van de Radboud Universiteit. Iedereen die erbij was heeft op zijn of haar eigen niveau geleerd van het bezoek. De jongen met het geradicaliseerde broertje was er die dag niet bij. Want dat was te heftig. Maar hij heeft alles via Whatsapp meegemaakt.”

Ieder Talent Telt op een bezoek in Den Haag

Je geeft aan dat de broedplaats rondom het idee om een Nijmeegse kinderrechtenconferentie te organiseren niet binnen het curriculum van de studenten paste. Kun je daar iets meer over vertellen?

“Ieder Talent Telt speelt zich heel erg af aan de randen van de kennisinstellingen. De beweging wordt kracht gegeven door de intrinsieke motivatie van studenten, docenten, burgers, leiders en andere betrokkenen. Maar de kunst is om Ieder Talent Telt meer de kennisinstellingen in te trekken. Dat is lastig. Zo organiseerden we een huiskamerfestival voor alle betrokkenen bij de broedplaatsen (het festival trok maar liefst 854 bezoekers!), om aan elkaar te laten zien dat, in de ontmoeting tussen mensen, Ieder Talent Telt. Een van de betrokken jongeren wilde zijn klas meenemen naar het festival. Omdat de studenten vanwege het festival lessen zouden missen, moest hij voor iedere student opschrijven wat hij of zij daar ging leren. En er moesten formulieren ingevuld worden om bij te houden welke studenten waren geweest en hoeveel uur. Dat vind ik enorm traditioneel denken. We moeten nog ontdekken waar jonge mensen regelruimte krijgen om vanuit hun eigen motivatie ergens mee aan de slag te gaan. Dat is een betekenisvol zoekproces, waarin je als docent ook een andere rol krijgt.”

Zijn er ook voorbeelden van broedplaatsen waarbij de inbedding in de kennisinstellingen al goed lukt?

“De broedplaats rondom de kinderrechtenconferentie is daar eigenlijk wel een goed voorbeeld van. Het ROC heeft enorm de armen uit de mouwen gestoken om de jongeren te helpen en faciliteren bij het organiseren van de conferentie, ook al paste het project niet binnen het curriculum van de studenten. Dat is echt heel erg geslaagd. De weg verder vrijmaken voor broedplaatsen binnen de kennisinstellingen heeft tijd nodig. En er moet worden geleerd op verschillende niveaus, van bestuurders tot studenten. Het gaat immers om gezamenlijk dóen, anders organiseren, vanuit een netwerk, en door allerlei lagen heen.

Ieder Talent Telt is als het ware een maatschappelijke ontwikkeling, waarbij individueel en collectief welzijn en ontwikkeling voorop staan. Doordat we dit doen ontstaat er inzicht in de manier waarop wij bestaande onderwijs- en zorgsystemen organiseren. Door daar open naar te leren kijken en (talent)ontwikkeling van kinderen en jongeren voorop te zetten, komen bevorderende en belemmerende werkingen van deze systemen beter aan het licht.”

Hoe zie je de toekomst van Ieder Talent Telt voor je?

“We duiken de komende tijd in de vraag hoe we kunnen leren van de Ieder Talent Telt-beweging en van de mensen verspreid over de stad die de beweging voelen en daarnaar handelen. Wat willen we leren? Hoe leren we steeds opnieuw communities (broedplaatsen) realiseren die energie geven en waar iedereen die meedoet de kans krijgt om te leren? Kunnen we meer focus aanbrengen? Blijven we onder de radar? Of juist niet? Een paradigmashift teweeg brengen in onze opvang- en onderwijsorganisaties om echt aan te sluiten bij de intrinsieke motivatie en leefwereld van jonge mensen blijft ons streven.”

‘Studenten maken duurzaamheidsprofiel van Delftse wijk: een win-winsituatie’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Studenten van de opleiding Landscape & Environment Management van Hogeschool InHolland Delft maakten voor de gemeente Delft een duurzaamheidsprofiel van een wijk. De studenten waren enorm enthousiast over het werken aan een reële opgave. De gemeente was blij verrast met het uitgebreide en vernieuwende inventarisatiewerk van de studenten. Daar heeft de gemeente niet altijd tijd voor. We gingen met docent Robert Drooghmans in gesprek over deze win-winsituatie en de toekomst van de samenwerking tussen de gemeente Delft en kennisinstellingen.

Robert Drooghmans

Kun je wat meer vertellen over de opdracht van de gemeente waarmee de studenten aan de slag zijn gegaan?

“De gemeente Delft wil in de komende jaren 15.000 woningen inbreiden. Dat betekent dat een aantal wijken zal worden geherstructureerd. Voor een van die wijken hebben de studenten een duurzaamheidsprofiel gemaakt, een soort nulmeting. Aan de hand van de zogenoemde DPL-methodiek (duurzaamheidsprofiel op locatie) hebben zij 25 duurzaamheidsaspecten geïnventariseerd. Bijvoorbeeld groen, biodiversiteit, hemelwaterafvoer, sociale cohesie, werkgelegenheid en veiligheid. Per aspect wordt data verzameld en ingevoerd in het DPL-programma. DPL resulteert deze gegevens met behulp van een algoritme in rapportcijfers van 0-10. Zo krijgt elk aspect een eigen cijfer. Vorige week hebben de studenten hun resultaten gepresenteerd aan de gemeente Delft. Dat was erg leuk.”

Wat vinden studenten ervan? En de betrokkenen vanuit de gemeente?

“De studenten zijn er heel erg enthousiast over. Ze komen in contact met de projectgroep van de gemeente die aan de gang zal gaan met de herstructurering van de wijk. Zij luisteren erg geïnteresseerd naar wat de studenten hebben onderzocht. De studenten leren ook meer over wat zij in het werkveld gaan tegenkomen. Bijvoorbeeld dat het allemaal niet zo makkelijk is om maatregelen te verzinnen. Want er zijn verschillende actoren, met verschillende belangen. De gemeente is ook enthousiast. De studenten doen veel inventarisatiewerk. Daar hebben gemeentemedewerkers niet altijd tijd voor. Daarnaast komen de studenten met nieuwe bronnen, waar de gemeente misschien niet meteen aan denkt. Een win-win situatie.”

Wordt er een vervolg gegeven aan deze opdracht? En zo ja, hoe?

“De resultaten die de studenten middels deze praktijkopdracht hebben opgehaald, brengen we weer verder. Hoe komt het dat iets een knelpunt is? Wat doen we met de knelpunten? Wat waren de bronnen? De volgende stap is om dieper in het advies te duiken. Uiteindelijk gaan de studenten een toolbox maken met ideeën en nieuwe ontwerpen op wijk-, straat- en gebouwniveau om knelpunten te verbeteren. Die toolbox komt weer bij de gemeente terecht, zodat de maatregelen kunnen worden toegepast in de woonwijk.”

Kun je nog wat meer vertellen over de samenwerking met de gemeente?

“Het maken van een duurzaamheidsprofiel van een gebied is onderdeel van de opleiding Landscape & Environment Management. Dat de gemeente een woonwijk wil herstructureren en daarmee zo’n nulmeting goed kon gebruiken kwam zo heel mooi uit. De gemeente heeft in het kader van de City Deal Kennis Maken echter ongeveer 13 vraagstukken opgesteld om met kennisinstellingen samen in op te trekken. Daar zitten erg interessante vragen tussen. Maar we moeten die wel vertalen naar ons curriculum. Gelukkig is het niet de eerste keer dat we dit doen. Binnen de opleiding Landscape and Environment Management zijn we al langer bezig met praktijkonderzoek voor externe opdrachtgevers. Hierdoor heeft de Curriculumcommissie van onze opleiding steeds meer rekening gehouden met het maatwerk waar het werkveld om vraagt. Desalniettemin vraagt het elke keer weer enorm veel inspanningen om praktijkonderzoek naar het onderwijs te vertalen. De samenwerking met de gemeente Delft loopt goed. Dat is ook nodig voor de implementatie van de City Deal-vraagstukken. Zij luisteren naar wat wij kunnen bieden en passen de vragen daar eventueel op aan.”

Wordt er ook samengewerkt met andere kennisinstellingen in Delft aan opgaven in de stad?

“Op dit moment nog niet. Binnenkort gaan de TU, Haagse Hogeschool en Hogeschool Inholland samenwerken in een stadslab. Deze zal gerealiseerd worden in een wijk in Delft. Vanuit deze fysieke locatie gaan we met de verschillende kennisinstellingen gezamenlijk aan de City Deal-kennisvraagstukken werken. Wat een fantastisch vooruitzicht is. Onze studenten kunnen goede inventarisaties en analyses maken met betrekking tot stedelijke ontwikkeling. TU studenten kunnen met deze gegevens vervolgens een goed onderbouwd ontwerp maken. Zo kunnen de studenten en opleidingen elkaar goed aanvullen. Dit geldt ook voor de Haagse Hogeschool.”

Wat mist er volgens jou nog als het gaat om de samenwerking tussen de gemeente en kennisinstellingen?

“Een centrale informatievoorziening waar alle producten, kennis en resultaten van de kennisinstellingen die met de City Deal bezig zijn inzichtelijk is. Bijvoorbeeld een website. Want wat onze studenten geïnventariseerd hebben, moeten andere studenten niet meer doen. Zij kunnen met die gegevens weer verder werken aan een ander project.”

Tot slot: wat is volgens jou de grootste succesfactor tot nu toe en daarmee een tip voor andere kennisinstellingen en gemeenten die iets soortgelijks willen doen?

“Het is belangrijk dat de personen van zowel de gemeente als de kennisinstellingen de contactpersonen blijven met betrekking tot de City Deal. Het zijn grote organisaties die makkelijk in een parallelle of bilaterale communicatie belanden. Een vaste groep met vertegenwoordigers van de verschillende organisaties is gewenst, als zijnde kennismakelaars of projectleiders.”

‘PLNT activeert studenten om zelf initiatief te nemen’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In PLNT Leiden Centre for Innovation and Entrepreneurship komen onderwijs, bedrijfsleven en talent bij elkaar met als doel om gezamenlijk maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Studenten kunnen er samen projecten, sociale initiatieven of start-ups starten én doorontwikkelen. Sjoerd Louwaars is innovatiedirecteur bij PLNT. We spraken hem over de activiteiten die bij PLNT plaatsvinden en de uitdagingen die er liggen.

Sjoerd Louwaars

Wat is PLNT voor een plek? En hoe ben jij erbij betrokken?

“In de afgelopen vijf jaar heb ik mij bij het Centre for Innovation van de Universiteit Leiden bezig gehouden met de vraag hoe de universiteit van de toekomst eruit ziet. Universiteiten zijn ontstaan rondom bibliotheken, plekken waar informatie kan worden opgeslagen. De universiteit van de toekomst moet meer dan alleen informatie bezitten. Het moet zo veel mogelijk interacties mogelijk maken tussen informatie. Vanuit die achtergrond ben ik begin dit jaar gevraagd om een van de twee directeuren te worden van PLNT. PLNT is een platform in Leiden waar studenten worden gekoppeld aan de samenleving en het bedrijfsleven. Niet op een traditionele manier, zoals dat gebeurt bij arbeidsmarktoriëntatie, maar veel meer vanuit de intrinsieke motivatie van studenten. We bevragen de studenten op wie zij zijn, wat zij in de wereld belangrijk vinden, en wat zij daar vervolgens mee willen gaan doen. Middels onze programma’s leren we de studenten om initiatiefrijk en zelflerend te worden.”

Hoe komen studenten bij de programma’s van PLNT terecht? En kun je een voorbeeld geven van een programma?

“Er zijn verschillende routes om hier terecht te komen: er leiden zogezegd meerdere wegen naar PLNT. Een van die routes is via het reguliere onderwijs. We bieden daar bijvoorbeeld ‘skills’-trainingen aan en werken nauw samen met docenten van de Hogeschool Leiden en de Universiteit Leiden. Een andere route loopt via de honours tracks. Dat zijn intensieve onderwijsprogramma’s voor gemotiveerde studenten. Zij kunnen als extracurriculaire activiteit bij PLNT meedoen aan een programma. Ook vinden studenten ons via studentenverenigingen die zich richten op het stimuleren van ondernemend gedrag, zoals UniPartners, De Kleine Consultant en Lugus.

We organiseren 24h Challenges. In een korte tijd, ofwel ‘pressure cooker’, duiken de studenten in een vraagstuk, zoals de toekomst van de juridische sector, zorg, ruimtetechnologie of onderwijs. In een challenge worden de studenten in interdisciplinaire teams geactiveerd om zelf een project te starten rondom thematiek die zij belangrijk vinden. De uitkomst van een challenge is een eerste concept van een project. Al onze programma’s leiden naar de Venture Academy. Dat is een pre-incubatieprogramma om een studentenproject verder te ontwikkelen. Ik zie dat er een groot gat is tussen studenten die onderwijsprojecten ontwikkelen en studenten die zelfstandig projecten draaien buiten het onderwijs. De Venture Academy dicht dit gat: in 10 weken helpt PLNT om studentenprojecten naar de markt brengen. Na afronding van de Venture Academy zijn de studenten klaar om naar een incubator voor start-ups te gaan buiten PLNT, denk daarbij aan ESA BIC, AREA071, Biopartner, Yes!Delft en World Startup Factory.”

Het café in PLNT

Wat voor mooie innovaties zijn er bij PLNT al tot stand gekomen?

“Een van de toffe projecten is Levels Diagnostics, een start-up die ernaar streeft om het gebruik van antibiotica te verminderen. Coen Breedveld is mede-oprichter en al lang actief bij PLNT. Samen met zijn compagnon ontwikkelt hij een test, waarmee heel snel achterhaald kan worden of iemand een virale of een bacteriële infectie heeft. Laat de test zien dat het om een bacteriële infectie gaat, dan hoeft er geen antibiotica aan te pas te komen. Een ander project is HABA HABA. Dat is een sociale onderneming van drie studenten die modieuze, duurzame houten riemen verkopen. De riemen worden gemaakt door kwetsbare vrouwen in Kenia. De studenten hebben daaromheen een compleet merk ontwikkeld.”

Hebben studenten ook een rol als het gaat om wat voor een plek PLNT is?

“Er zijn hier verschillende studentenverenigingen gehuisvest. Bijvoorbeeld UniPartners en De Kleine Consultant, studentconsultants die maatschappelijke organisaties en bedrijven voorzien van strategisch advies, en Lugus, een vereniging voor ondernemende studenten die hen begeleidt bij het beginnen van een start-up. We betrekken hen nauw bij de ontwikkelingen binnen PLNT en vragen hen onder andere om hier activiteiten te organiseren. Verder worden de programma’s die we hier uitvoeren uitgebreid geëvalueerd met de studenten.”

Hoe ziet de samenwerking met de hogeschool en universiteit eruit?

“De gemeente Leiden, Universiteit Leiden en de Hogeschool Leiden zijn initiatiefnemers van PLNT. Wij richten ons daarom primair op studenten en docenten van de universiteit en hogeschool. In onze programma’s mixen we de studenten het liefst. En zoals gezegd staat het activeren van studenten centraal. Er zijn wel accentverschillen. Op de universiteit richten we ons op skills-onderwijs, omdat daar veel behoefte aan is. Op de hogeschool focussen we meer op integrale onderwijsprogramma’s die de vijf faculteiten verbinden.”  

Wat is de grootste uitdaging voor PLNT op dit moment?

“Het is vaak nog lastig om docenten mee te krijgen. Zij worden veelal niet beloond voor goed onderwijs, maar voor het doen van goed onderzoek. Dat betekent dat docenten niet altijd open staan voor of ervaring hebben met het activerende onderwijs dat hier plaatsvindt. We werken tot noch toe vooral met externe trainers die zich meer faciliterend opstellen, meer procesgericht zijn en minder gericht op het overdragen van disciplinaire kennis.

We merken ook dat studenten soms conservatief zijn in hun onderwijsbehoefte. Sommigen willen met minimale energie maximale studieresultaten behalen. Activerend leren kan veel energie kosten. Want studenten worden uitgedaagd om buiten de klaslokalen aan de slag te gaan. Dat is vaak buiten de comfort zone. Natuurlijk streven we ernaar om docenten en studenten van de hogeschool en universiteit intensiever te betrekken.”

Tot slot: wat wil je nog kwijt?

“Als ik een call to action mag geven: ambtenaren, ondernemers en docenten, kom een ochtend in de week bij PLNT werken. Spit je mail niet door op je kantoor, maar doe dat op de Langegracht 70 in Leiden. Stap uit de bubbel en ontmoet nieuwe mensen. Wie weet komt daar wel iets moois uit.”

Hogeschoolsteden treden toe tot city deal Kennis Maken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
City Deal Kennis Maken (beeld van website UTwente)

Acht grote hogeschoolsteden treden deze zomer toe tot de city deal Kennismaken, die al bestond uit vrijwel alle Nederlandse universiteitssteden. Projectleider Rowinda Appelman van de city deal is verguld met de toetreding: ‘De city deal is bij uitstek een initiatief waar we leren van elkaar en elkaars netwerk. Deze acht steden vertegenwoordigen samen alleen al 120.000 hogeschoolstudenten. Maar naast het aantal steden en de hoeveelheid studenten, is de city deal nu ook verrijkt met een flink aantal goede en innovatie voorbeelden en ideeën van hoe stad en kennisinstelling elkaar kunnen verrijken.”

Rowinda Appelman

Bij de start van de city deal Kennis Maken vorig jaar was al voorzien in een instroommoment voor de grotere hbo-steden. Nu dat instroommoment naderde, bleken Deventer, Breda, Den Bosch, Den Haag, Zwolle en Leeuwarden graag aan te willen sluiten bij de deal. Daarnaast treden Ede en Arnhem, die al bij de deal betrokken waren, nu ook formeel toe. Appelman: “Het is een mooi succes voor de deal dat ook deze belangrijke strongholds in het kennislandschap het belang van de city deal zien. Veel van de kennissteden voeren al goed overleg met de verschillende kennis- en onderwijspartners in de stad, maar het ontbreekt soms nog aan een gezamenlijke strategie. De city deal kan wellicht als katalysator werken om naar zo’n strategie toe te werken en de processen beter bij elkaar te brengen.”

Volgens Appelman brengen de kennissteden behalve hun kennis en ervaring nog meer waardevols mee. “Je ziet dat veel van de nieuwe steden heel nadrukkelijk de lokale ROC’s ook betrokken hebben bij hun toetreding en vanuit een aantal steden wordt dan ook niet alleen iemand van de gemeente en de hogeschool afgevaardigd, maar ook vanuit het ROC. Dat is ook een hele mooie verrijking van de city deal”.

Ontwikkelvermogen

Henk Vonk

Eén van de steden die instapt in de city deal is Zwolle, waar zo’n 18.000 studenten aan het hbo studeren. Henk Vonk, kennismanager van de gemeente Zwolle is enthousiast over de city deal: “Maatschappelijke opgaven zijn enorm complex en de technologie ontwikkelt zich exponentieel. We hebben als organisatie niet het ontwikkelvermogen om dit alleen aan te kunnen. Samenwerking, zeker met onderwijs en kennisinstellingen is in onze ogen absoluut cruciaal. Zwolle kent weliswaar een traditie van samenwerking tussen overheid, kennispartners, bedrijven en inwoners. De city deal helpt ons deze samenwerking verder te versterken door een overkoepelende agenda te ontwikkelen op een onze strategische thema’s.”

Begin juli wordt tijdens een diner pensant met minister Van Engelshoven (OCW) de toetreding van de acht steden tot de city deal feestelijk bezegeld.

Portretreeks ‘Trekkers fysieke rijke leeromgevingen’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met een aantal trekkers van fysieke (en soms virtuele) rijke leeromgevingen in verschillende steden. Hoe verbinden zij kennisinstellingen met de stad? Wat is daarvoor nodig? Lees de interviews:

Ga de stad in! De zeven lessen van stedelijke verbinder Rob Andeweg

Rob Andeweg is al ruim tien jaar programmamanager van ‘De HvA in de stad’. Doel van dit programma is het verbinden van de hogeschool aan de stad. In de afgelopen jaren heeft Rob veel kennis en ervaring opgedaan over het verbinden van een grote kennisinstelling zoals de Hogeschool van Amsterdam met een grootstedelijke omgeving. In dit interview deelt hij zijn zeven belangrijkste lessen voor het verbinden van onderwijs, onderzoek en stad. Lees meer.

De meerwaarde van virtuele leeromgevingen

Max Louwerse, professor cognitieve psychologie en kunstmatige intelligentie van de Universiteit van Tilburg doet onderzoek naar de leeropbrengsten van rijke leeromgevingen. Zijn onderzoek reikt verder dan het fysieke, want binnen het project Mindlabs wil hij weten hoe virtuele leeromgevingen leren nuttiger en leuker kunnen maken. Want, zo zegt hij zelf, je leert zwaartekracht het beste begrijpen, als je het uitzet! Lees meer.

WIJS: samenwerken in de wijk

‘Gewoon doen, maar wel met zijn allen!’ Dat is de boodschap van Harald Hilbrants, één van de oprichters van WIJS in Groningen. Het mes bij WIJS snijdt aan twee kanten: door middel van verschillende projecten hebben studenten een positieve impact op de stad, waardoor het imago van studenten in Groningen verbetert. Door middel van onderzoek, het organiseren van activiteiten en het aanbieden van één-op-één ondersteuning betrekt WIJS studenten bij de stad Groningen. Het hoofdkantoor van WIJS is gevestigd in het Winkelcentrum van Paddepoel, maar inmiddels is WIJS bijna in alle Groningse wijken actief. In tweeënhalf jaar tijd is WIJS uitgegroeid tot een organisatie waar meer dan tweeduizend studenten bij betrokken zijn (geweest) en ruim honderd projecten zijn afgerond. Lees meer.

Bruggen bouwen tussen kennisinstellingen

Tamara Beukeboom en Durk Gardenier zijn initiatiefnemers van het project ‘Overbruggen in Amsterdam’. Doel van dit project is de samenwerking tussen studenten vanuit het mbo, hbo en de universiteit te bevorderen. Bij ‘Overbruggen in Amsterdam’ organiseren negentig studenten van verschillende opleidingsniveaus in korte tijd samen een festival dat volledig in het teken staat van verbinding en wonen in de stad Amsterdam. Belangrijke succesfactoren hierbij zijn eigenaarschap van studenten over het festival en een veilige groepssfeer onderling. Studenten zien de onderlinge verbinding die gedurende het proces ontstaat, als het meest waardevol. Het festival is daarnaast ook nog mooi meegenomen. Lees meer.

Duurzame samenwerkingen op de Veldacademie in Rotterdam

Op de Veldacademie in Rotterdam worden studenten al tien jaar lang begeleid bij het doen van onderzoek en het werken aan praktijkopgaven in de wijk. We spraken oprichter en directeur Ruth Höppner over de samenwerking met de gemeente en het onderwijs. Door met de gemeente over langere periode in urban living labs samen te werken wordt het steeds vanzelfsprekender om de Veldacademie te betrekken bij maatschappelijke vraagstukken. Ook als het gaat om de samenwerking met het onderwijs is het volgens Ruth Höppner van belang om duurzame relaties op te bouwen. Lees meer.

Voor het ‘eggie’ in de Sparkcentres van de HAN Hogeschool

In de zogenoemde Sparkcentres van de HAN Hogeschool werken studenten, professionals en bewoners samen aan maatschappelijke vraagstukken in de wijk. Op dit moment wordt bijvoorbeeld samengewerkt aan het creëren van een dementievriendelijke buurt. We spraken programmamanager Ivo Hendriks. Volgens hem inspireert het de studenten enorm dat ze hiermee “voor het ‘eggie’” bijdragen aan een vraagstuk. Als een van de grootste succesfactoren van het project noemt hij de continuïteit voor betrokken bewoners en professionals in de verschillende wijken. Die wordt gewaarborgd door vaste docenten te verbinden aan de verschillende Sparkcentres. Lees meer.

Onderzoek en onderwijs in multidisciplinaire techlabs op de Hogeschool Utrecht

Recentelijk opende de Hogeschool Utrecht op feestelijke wijze de deuren van maar liefst drieëntwintig techlabs! Wij waren spraken hierover met Wilko Planje en Rogier Laterveer, want wat zijn eigenlijk de voordelen van een aantal van zulke labs op een hogeschool? Op welke manier combineer je deze labs met het onderwijs, maar ook met onderzoek? Het bedrijfsleven blijkt een belangrijke factor die zorgt voor een voortdurende stroom aan opdrachten en subsidies voor het onderzoek van onderzoekers en studenten. Lees meer.

De meerwaarde van virtuele leeromgevingen

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Tilburg is iets bijzonders aan de hand. Sinds 2011 wordt ‘de verboden stad’ achter het centraal station omgetoverd tot een hip stedelijk gebied. De ooit zo grauwe Spoorzone verandert razendsnel in een ondernemende en innovatieve trekpleister. Een van de meest spannende nieuwkomers op het terrein is Mind Labs. Mind Labs – Where Minds Media and Technologies Meet – is een hotspot op het gebied van interactieve technologieën en menselijk gedrag. Uniek, omdat het gaat om een samenwerking tussen de Tilburg University, Fontys Hogeschool voor Journalistiek, het ROC Tilburg en uitgeverij de Persgroep. In één gebouw zullen deze partners de krachten bundelen en samenwerken op het gebied van avatars & robotica, taal- & datatechnologie, virtual reality en serious gaming. Een van de mensen die komt te werken in Mind Labs, is Max Louwerse. Max is professor cognitieve psychologie en kunstmatige intelligentie van de Tilburg University. Hij vertelt over het belang van instellingsoverstijgende samenwerking en de toegevoegde waarde van virtuele leeromgevingen.

Hoe ben je betrokken geraakt bij Mind Labs?

Max Louwerse


“Enkele jaren geleden heb ik geholpen met de oprichting van het DAF Technology Lab, waarbij onder andere ‘immersive education’ – onderwijs waarbij het leren plaatsvindt in een virtuele omgeving – centraal staat. Ik probeer te onderzoeken hoe je langs deze digitale weg, levensechte en rijke leeromgevingen creëert waarmee we de inhoud dichterbij de studenten brengen en de studenten dichterbij de inhoud.”

“Via het DAF Technology Lab ben ik betrokken geraakt bij verschillende andere projecten, zoals het Campione Project, een groot project met 33 partners dat kijkt naar condition-based maintenance. Iets later raakte ik betrokken bij het opzetten van de Jheronimus Academy of Data Science. Toen Fontys Hogeschool op zoek ging naar een nieuwe locatie, heeft de gemeente aan Fontys, het ROC Tilburg en aan ons gevraagd of we geïnteresseerd waren in een samenwerking tussen het wetenschappelijk, hoger en middelbaar beroepsonderwijs. Dat leek ons een interessante combinatie, omdat we door een samenwerking met partnerinstituten veel beter in staat zijn om diverse maatschappelijke vraagstukken te beantwoorden. Als er nu een bedrijf langskomt, met een specifieke onderzoeksvraag die binnen zes maanden beantwoord moet worden, dan is de universiteit de verkeerde partij. Dat komt doordat de vragen die universiteiten stellen en beantwoorden vaak grootschaliger en theoretischer van aard zijn. Met partnerinstituten zijn we in staat slimmer in te spelen op de diversiteit van de vragen vanuit de maatschappij.”

“Toen bleek dat alle partijen – waaronder ook de Persgroep – enthousiast waren over het idee van samenwerking, hebben wij voorgesteld om ons als collectief te richten op het gebied van interactieve technologie en menselijk gedrag. Binnen Mind Labs hebben we gekozen voor vier thema’s in het bijzonder: robotics & avatars, virtual reality, serious gaming en natural language & data technologies. Die vier thema’s lopen een beetje in elkaar over en komen samen in interactieve technologie en menselijk gedrag.”

Hoe belangrijk is het voor jou dat Mind Labs in de Spoorzone wordt gevestigd?

“Om eerlijk te zijn is de locatie wat mij als wetenschapper betreft van secundair belang. Mind Labs zou er ook zijn gekomen als er geen specifieke locatie zoals de Spoorzone was, maar door die locatie word je wel meer gemotiveerd om samen te werken en het is natuurlijk een geweldig mooie plek. Bovendien vind ik het een verantwoordelijkheid van kennisinstellingen – en dat is ook een doel van Mind Labs – om de deuren van de ivoren toren open te zetten. Dat kan nu eenmaal beter in de Spoorzone dan op een academische campus.”

Wat levert het op om die ivoren toren te verlaten?

“Hele interessante samenwerkingen. Wat dat betreft vind ik het een goede ontwikkeling dat kennisinstellingen, maatschappelijke partners en het bedrijfsleven steeds vaker op projectbasis met elkaar samenwerken. Ik vind dat we in Nederland daarbij nog erg aarzelend zijn. In de Verenigde Staten worden veel makkelijker dit soort public-private partnerships gesmeed. Wetenschappers roepen daarbij vaak dat je niet je wetenschappelijke ziel moet verkopen aan het bedrijfsleven en vanuit het bedrijfsleven wordt dan weer geroepen dat wetenschappers veel te traag werken. In beide meningen zit enige waarde. Het klopt dat je moet uitkijken dat je niet danst naar de pijpen van het bedrijfsleven. Dan moet zo’n bedrijf zelf maar een afdeling research & development hebben. Aan de andere kant is het ook belangrijk voor bedrijven dat ze zich realiseren dat wetenschappers niet traag zijn, maar dat er ook andere vragen gesteld worden die in de beantwoording een mate van gedegenheid vereisen. Binnen samenwerkingen is het belangrijk dat er een bepaald vertrouwen is waarbij bedrijven een meerwaarde zien in de gedegen beantwoording van onderzoeksvragen door wetenschappers. Dan wordt het interessant.”

“Nu zie je dat bepaalde ontwikkelingen, met name die van technologische aard, niet meer bij één partij plaatsvinden. Er is geen bedrijf of kennisinstelling op de wereld met alle kennis in huis. Dat betekent dat we het moeten hebben van de goodwill van de samenwerking. Het is dus niet zo dat bedrijven of partijen uit de samenleving een specifieke vraag stellen en wij die vraag even gaan beantwoorden. Nee, je gaat elkaar proberen te versterken. Dus een bedrijf heeft een specifieke vraag, wij hebben een wetenschappelijk vraag en dan gaan we kijken: hoe kunnen we elkaar daarin vinden? Dan krijg je dus mooie projecten zoals VIBE.”

VIBE?

“Ja, Virtual Humans in the Brabant Economy. Daarmee willen we levensechte situaties simuleren in een virtuele omgeving. VIBE is een samenwerking tussen dertien partners, waaronder drie ziekenhuizen, technologiebedrijven en kennisinstellingen met wie we virtual humans willen maken die in virtualreality-omgevingen rondlopen. De reden daarvoor is dat virtualreality-omgevingen nu meestal verstoken zijn van mensen. Er zijn kamers, appartementen, apparaten en nog veel meer, maar er lopen geen mensen in rond. Als ze er al rondlopen, dan schieten ze jou dood of jij schiet hen doodt, zoals in een computerspel. Verder negeren ze je helemaal. Dus ze maken geen oogcontact en er is zeker geen conversatie. Voor een healthcaresetting is het onmogelijk om een situatie te bedenken waarin geen mensen voorkomen. Een ziekenhuis zonder mensen is geen ziekenhuis.”

“De drie betrokken ziekenhuizen (Maxima, Amphia en Spaarne) hebben specifieke vragen. Maxima in Veldhoven wil een realistische omgeving creëren waar verpleegkundigen getraind worden in de medische begeleiding die komt kijken bij een bevalling. Dat wil zeggen dat de verpleegkundigen oefenen op een pop die niet alleen lichamelijk helemaal kan simuleren wat er in het echt kan gebeuren, maar dat daar ook allerlei levensechte emotionele uitingen bij komen kijken. Wij willen algoritmes bedenken waarmee die pop interactiever wordt, zodat er natuurlijke conversaties met die pop mogelijk zijn. Wij willen een intelligent systeem dat een moeder simuleert, zodat je als verpleegkundige alle handelingen die je maar zou willen bedenken, op die pop kan trainen. Het Amphia in Breda heeft het plan opgevat om avatars te bouwen die op empathische wijze medische uitleg kunnen geven aan patiënten. Nu moeten patiënten het vaak doen met informatie op flyers. Wij willen een intelligent systeem ontwerpen dat in gesprek kan met de patiënt, meet of die persoon geëmotioneerd is en op basis daarvan de patiënt van informatie voorziet. Het Spaarne Gasthuis in Hoofddorp heeft behoefte aan het simuleren van een operatiekamer. Op dit moment wordt personeel getraind op het gebruik van bepaalde medische apparaten, in een rustige ruimte. Dat werkt niet, want de chaos van de operatiekamer ziet er echt heel anders uit. Die chaos kan je niet simuleren zonder daar virtuele mensen neer te zetten.”

Gaan we dit soort virtuele rijke leeromgevingen ook meer zien in het reguliere onderwijs?

“Dat denk ik wel. Ik vind het een verplichting van de samenleving, en de universiteit in het bijzonder, om te onderzoeken of er ruimte is voor fundamentele verbeteringen in het onderwijssysteem. Als we eerlijk zijn, dan moeten we concluderen dat de learning gains, de leeropbrengsten van een traditionele manier van het onderwijssysteem niet zo geweldig hoog zijn. Uit onderwijspsychologisch onderzoek weten we wat niet werkt op de lange termijn. Dat is heel kort even iets leren, daarna getoetst worden om daarna eigenlijk alles weer te vergeten. Daar leer je niets van. Het is bijna tegenintuïtief zoals we het hebben ingericht! Het is wel begrijpelijk: jarenlang was de meest efficiënte manier om kennis over te dragen via hoorcolleges en klassikaal onderwijs. En de makkelijkste manier om te toetsen is via een multiple choice, waarmee we dan alleen feitelijke kennis toetsen. Bovendien is een examen of een proefwerk nu een afrekening: als je een onvoldoende hebt, dan heb je hopeloos gefaald. Dat is gek, want je wilt dat iedereen gemotiveerd wordt om te leren. Als jij een paar onvoldoendes hebt gehaald, is die motivatie echt weg. Terwijl jij misschien het hardste zou moeten leren!”

“Honderd jaar, zelfs vijftien tot tien jaar geleden had je geen andere keus: je had een docent en die gaf les. Nu zijn er tal van alternatieven op technologisch gebied, dus moet je als maatschappij de vraag stellen: hoe maken we het onderwijs beter? Je kan daarbij denken aan intelligent tutoring systems. Dat zijn computers die een gesprek met een student voeren, bijvoorbeeld op het gebied van de natuurkunde. Op basis van de antwoorden en reacties van de student, kan de avatar op een pedagogische verantwoorde manier allerlei vervolgvragen stellen. Je krijgt als student een persoonlijke sessie met een virtuele tutor, die 24 uur per dag beschikbaar is, zeven dagen per week en complementair is aan wat de docent biedt. Verder gedacht worden aan het veel beter monitoren van de manier en momenten waarop studenten leren, ze onderdompelen in virtuele omgevingen waarin ze problemen moeten oplossen (bijvoorbeeld een escaperoom), of het creëren van andere, virtuele leeromgevingen die het leren leuk maken, zoals bijvoorbeeld escaperooms waarbij education en entertainment met elkaar vervlochten raken: ‘edutainment’. Het VIBE project sluit daar naadloos bij aan.”

Waarom is het belangrijk dat leren zo leuk mogelijk wordt gemaakt? En hoe doe je dat?

“Er is onder studenten niemand die zegt ‘verdorie, het is weer weekend’. En er is al helemáál niemand die op maandag zegt ‘hoera, ik mag weer!’ Dat is eigenlijk gek, want leren kan ontzettend leuk zijn. Met de ontwikkeling van virtuele leeromgevingen kunnen we daar mogelijk een stap in zetten. Daarin is het namelijk mogelijk op een veel actievere manier kennis te ervaren. Dus je luistert niet alleen naar een hoorcollege of leest in een boek over allerlei theorieën en abstracties, maar je gaat het ook meemaken en voelen. Daarbij geldt bovendien dat je leermethoden af kan stemmen op individueel niveau, waarbij de een meer met virtual reality leert, terwijl een ander meer met tekstboeken leert. Hoe dan ook, het ervaren van de inhoud is van belang, denk ik. Dat geldt voor het omgaan met de emoties van een patiënt, het trainen van een verpleegkundige, of het opleiden van een student. Om even terug naar de natuurkunde te gaan: ik denk dat je het meeste leert over de zwaartekracht, door de zwaartekracht uit te zetten.”

‘Bruggen bouwen tussen kennisinstellingen’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In het kader van samenwerkingen tussen studenten van het mbo, hbo en de universiteit spraken we met de initiatiefnemers Tamara Beukeboom en Durk Gardenier (Bildung Academie) van ‘Overbruggen in Amsterdam’: negentig studenten van het mbo, hbo en de universiteit organiseren in vijf maanden een festival dat in het teken staat van verbinding en wonen in de stad Amsterdam. De vorige editie ‘VLECHTWERK’ was een groot succes met muziek, cultuur en gezelligheid in Radion. Dit jaar vindt het festival plaats in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Per verdieping krijgt een groepje studenten de verantwoordelijkheid voor de programmering. Succesfactoren van ‘Overbruggen in Amsterdam’? “Eigenaarschap van studenten over het festival en een veilige groepssfeer onderling”, aldus Tamara en Durk. Studenten zien het festival als een mooie extra bijkomstigheid: de onderlinge verbinding die ontstaat door het proces is het waardevolst.

Overbruggen in Amsterdam: negentig studenten vanuit het wo, hbo en mbo organiseren in vijf maanden een festival. Waar komt dit idee vandaan en wat houdt het in?

Durk: “Wij merkten dat in de huidige samenleving studenten vanuit het mbo, hbo en de universiteit volledig langs elkaar heen leven, zelfs als ze zich op dezelfde plekken begeven. Diezelfde studenten komen elkaar vervolgens wel tegen op de arbeidsmarkt, waar ze met elkaar samenwerken. Dit is natuurlijk gek: waarom zou je niet al eerder de verbinding leggen tussen deze studenten? Wij besloten daarom studenten met elkaar verbinden door niet alleen te praten, maar juist ook door samen te doen. Op deze manier kunnen studenten van elkaar leren. Met dit idee zijn we naar Tamara gestapt en vervolgens was het idee van een festival snel geboren. In Overbruggen in Amsterdam worden studenten in kleine groepjes opgedeeld om in vijf maanden samen een festival te organiseren dat in het teken staat van verbinding en Amsterdammerschap.”

Tamara: “De basis ligt in de overeenkomsten tussen studenten. Ze lijken meer op elkaar dan ze dachten, want ze zijn allemaal jonge mensen in een grootstedelijke omgeving. Het leuke is dat er ook vriendschappen ontstaan die in de ‘normale’ studiesetting niet zouden ontstaan. Bovendien is Overbruggen in Amsterdam een soort netwerkversterking: ieders netwerk is waardevol voor ieder ander. Via Overbruggen in Amsterdam komen studenten in aanraking met elkaars netwerk en dat is een mooie opbrengst, ook voor de lange termijn.”

In oktober ontstond het idee van een festival. Hoe is het balletje toen gaan rollen?

Tamara: “Ik was vanuit mijn werk binnen het mbo aangehaakt door de Bildung Academie en had direct een leuke klik. Binnen twee maanden hebben we toen coaches erbij gevraagd en zijn begonnen met het werven van studenten. Binnen de kortste keren stonden stonden we – in februari – aan de start met coaches, experts en negentig studenten. Vanuit het onderwijs ben ik gewend dat dingen wat stroperig kunnen zijn om te organiseren, maar van dit project kreeg ik heel veel energie! Ik heb daaruit wel geleerd als je iets wil en je zit in een bepaalde energie, dat het gewoon kan.”

Hoe werven jullie studenten voor Overbruggen in Amsterdam?

Tamara: “Voor mbo-studenten zit Overbruggen in Amsterdam in het curriculum. Zij hebben een onderdeel in het curriculum waarin zij ingedeeld worden om te werken aan een project. Over Bruggen in Amsterdam heb ik toen aangedragen als mogelijk project. Mijn manager was meteen enthousiast en vol vertrouwen. En zo geschiedde. Dat Overbruggen in Amsterdam binnen het curriculum zit, betekent daarmee ook dat mbo-studenten er niet bewust voor kiezen om eraan mee te doen. Voor hen is het ‘gewoon’ les. Doordeweekse dagen zijn mbo-studenten non-stop gevuld met school of stage. Dus als je zoiets binnen het mbo wil organiseren, moet het binnen het curriculum zijn.”

Durk: “Voor hbo- en wo-studenten is dit anders. Zij kiezen echt voor deelname aan Overbruggen in Amsterdam’. Url Correa had een link met de opleiding Culturele Maatschappelijke Vorming van de HvA, waarbinnen studenten ook een vrije ruimte hebben. Overbruggen in Amsterdam kon hiervoor worden ingezet. Voor wo-studenten is dit echt buiten hun opleiding om. We zijn wel bezig om Overbruggen in Amsterdam ook voor wo-studenten in het curriculum te integreren. Gisteren waren we nog op de VU om te kijken naar mogelijkheden. Ik weet nog niet wat eruit gaat komen, maar het is wel tof om het meer te structureren.”

Wat zijn volgens jullie de successen tot nu toe geweest van Overbruggen in Amsterdam?

Tamara: “Dat het project gestart is en er achthonderd bezoekers naar het festival zijn gekomen, is al een succes! Daarnaast natuurlijk de vriendschappen die ontstaan tussen studenten, maar ook de ontwikkeling van de studenten. Sommige studenten dachten in het begin: “Gadverdamme, ik snap er niks van!” Nu komen ze terug bij ons als coach, of als bezoeker op het festival. Studenten komen tot bloei in dit project, zo presenteren ze op het festival bijvoorbeeld. Dat is echt super gaaf!”

Durk: “Een groot succes is ook dat we goede coaches hebben en een goede begeleiding voor die coaches. Daarnaast is het eigenaarschap ook echt waardevol dat de studenten zelf volledig de verantwoordelijkheid hebben. De hele organisatie en alle ideeën uitwerken, moet echt van de studenten zelf komen.”

Eigenaarschap is soms wel spannend voor docenten om in te voeren in het onderwijs. Hoe ervaren jullie dat?

Durk: “De coaches zijn hierin doorslaggevend. Het is belangrijk dat zij het voor elkaar krijgen een veilig groepsproces te creëren. Voor studenten is het belangrijk dat ze weten dat hun coach er voor hen is, ook op persoonlijk vlak. Dan komt eigenaarschap niet zomaar op je dak vallen. Met de coaches en hun groepjes worden groepssessies gehouden met focus op de groep en jou als persoon: wat wil jij leren? Wat wil je eruit halen? Wat wil je erin stoppen? Dit vertalen we door naar het programma van het festival en de taken die studenten hiervoor uitvoeren. Zo wordt eigenaarschap beter opgepakt, omdat studenten een beter idee hebben wat het is.”

Tamara: “Studenten vinden het wel spannend, maar ze zijn niet bang. Dat komt door een goede opbouw in het programma. Het eigenaarschap is gefragmenteerd en overzichtelijk. Dit hebben we georganiseerd door bijvoorbeeld achterwachten. Dat zijn mensen die verstand van zaken hebben, waar studenten allerlei terecht kunnen met allerlei vragen.”

Spannend, maar niet bang?

Tamara: “Studenten waren vorig jaar eerst een beetje huiverig voor hun product: zou het festival wel leuk zijn, zouden acts aanslaan? Later zeiden ze dat ze niet gedacht hadden dat het festival zo leuk zou zijn! De omslag van weerstand die werd omgezet in een fantastische energie en inzet is het meest waardevol. Ik geloof erin dat dit soort dingen impact hebben op hun ontwikkeling, mogelijkheden en hoe ze naar de wereld kijken.”

Durk: “Studenten voeren gesprekken in hun groepjes die ze anders niet zouden voeren. Voorbeelden daarvan zijn wanneer de talen van mbo-studenten en wo-studenten met elkaar in botsing komen. Een mbo-student vroeg een keer aan een wo-student: “Waarom gebruik jij altijd zulke moeilijke woorden?” Coaches moeten ervoor kiezen om dan die gesprekken er te laten zijn en niet het festival te prioriteren. Een andere mbo-student sprak vorig jaar de wijze woorden: “Het gaat er niet om of het festival wel of niet lukt, als we deze gesprekken maar met elkaar hebben.”

Overbruggen in Amsterdam is nu gestart met een tweede editie. Zijn er dingen waar jullie in de eerste editie tegenaan liepen en nu anders hebben ingericht?

Tamara: “We zijn tegen best veel aangelopen. Dan wordt het de vraag: loop ik er tegenaan, er omheen of ga ik op een afstandje kijken wat er gebeurt. Dat vraagt durf! Een van de leerpunten van vorig jaar is dat we merkten dat het ontbreken van een festivallocatie bij de start van het project voor onrust zorgde bij studenten. Daarom hebben wij dit jaar als organisatie een aantal kaders gesteld. Dat betekent dat er bij aanvang van het project al een locatie bekend was, maar we hebben ook gekozen voor meerdere coaches per groep. Deze editie gaan we zeker weer tegen dingen aanlopen, maar dat is ook leuk. Het houdt je scherp en je leert ervan.”

Durk: “Ikzelf vind het interessant dat de groep verschilt op allerlei vlakken, bijvoorbeeld leeftijd en achtergrond. Hoe communiceer je dan? Hoe komen bepaalde woorden over? Dat is voor mij ook een les.”

Wat is de uiteindelijke impact van Overbruggen in Amsterdam op de stad?

Durk: Overbruggen in Amsterdam gebruikt de stad als speel- en werkveld. Om de stad en elkaar te leren kennen gaan we langs bij elkaars onderwijsinstellingen en bij studenten thuis. Studenten komen er bijvoorbeeld achter hoe een college op een mbo gaat, waar ze zich daarvoor alleen een voorstelling van konden maken. Door deze bezoeken leren studenten de stad echt kénnen. Dat is voor de stad een unieke toegevoegde waarde.’

Tamara: “Het zou heel tof zijn als dit soort projecten niet langer uniek zouden zijn, maar vanzelfsprekend. Als je studenten niet van elkaar segregeert, hoeven ze op de arbeidsmarkt niet meer aan elkaar te wennen.”

Dus jullie zouden Overbruggen in Amsterdam wel verder willen brengen? Wat hebben jullie hiervoor nodig?

Tamara: “Samenwerkingsverbanden met onderwijsinstellingen, dat is interessant voor zowel hen en als voor ons. Dan creëren we niet alleen een groter bereik en duurzaamheid van Overbruggen in Amsterdam, maar ook opname in curricula. Overbruggen in Amsterdam kan in alle steden! Ook elders in het land zouden onderwijsinstellingen nog meer hun ‘onderwijseilandjes’ mogen overbruggen om studenten samen te laten werken.”

Durk: “Er is veel mogelijk, maar we hebben wel samenwerkingspartners nodig. We willen netwerken openbreken en mensen spreken! Hierbij dus een oproep aan iedereen!”

‘WIJS: samen doen in de wijk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

‘Gewoon doen, maar wel met zijn allen!’ Dat is de boodschap van Harald Hilbrants, één van de oprichters van WIJS in Groningen. Het mes bij WIJS snijdt aan twee kanten: door middel van verschillende projecten hebben studenten een positieve impact op de stad, waardoor het imago van studenten in Groningen verbetert. Door middel van onderzoek, het organiseren van activiteiten en het aanbieden van één-op-één ondersteuning betrekt WIJS studenten bij de stad Groningen. Het hoofdkantoor van WIJS is gevestigd in het Winkelcentrum van Paddepoel, maar inmiddels is WIJS bijna in alle Groningse wijken actief. In tweeënhalf jaar tijd is WIJS uitgegroeid tot een organisatie waar meer dan tweeduizend studenten bij betrokken zijn (geweest) en ruim honderd projecten zijn afgerond. Wij spraken met Harald over zijn ervaringen en geleerde lessen bij WIJS.

WIJS staat voor Wijk Inzet door Jongeren en Studenten. Jullie missie is het verbinden van studenten en Stadjers. Kan je hier iets meer over vertellen?

Haralt Hilbrants


“WIJS heeft als missie om studenten en andere Stadjers (inwoners Groningen) op een positieve manier met elkaar te verbinden. Van de inwoners van Groningen is twintig procent student. Dat brengt de stad veel positiefs, maar ook veel commotie. Dit kan zorgen voor negatieve beeldvorming bij bewoners rondom studenten: studenten trekken vaak weg na hun studie, hebben weinig binding met de buurt waar ze in wonen, participeren niet actief in de stad en kunnen (onbedoeld) voor overlast zorgen. Daarom is WIJS opgericht als een tegengeluid: studenten werken aan maatschappelijke vraagstukken waardoor de stad positief gaat kijken naar studenten. Tegelijkertijd raken studenten betrokken bij de stad en haar bewoners.”

Wat doen jullie voor activiteiten om deze missie te bereiken?

“Wij zetten studenten in bij grootstedelijke maatschappelijke vraagstukken. Dit kan door middel van onderzoek, maar ook het organiseren van activiteiten of één-op-éénondersteuning. Onderzoek wordt vaak gedaan met een externe opdrachtgever, zoals de gemeente of de WIJ-teams (wijkteams in Groningen, red.). Bij activiteiten kan je denken aan het organiseren van een buurtactiviteit of een voorlichtingsdag. Ten slotte hebben we een hoofdkwartier in de wijk Paddepoel en een aantal loketten waar studenten werken aan hun opdrachten en bewoners helpen met hun vragen. Vragen variëren van hulp bij het bedienen van een telefoon tot het invullen van een belastingaangifte. Ook koppelen we bijvoorbeeld Toegepaste Psychologie-studenten aan MBO-studenten voor Huiswerkondersteuning. Met dit alles doen studenten praktijkgericht onderzoek, werken ze met echte opdrachtgevers en komen ze in aanraking met interessante vraagstukken en bewoners die ze niet binnen het studentenleven tegenkomen.”

Hoofdkantoor WIJS in winkelcentrum Paddepoel

Jijzelf bent projectcoördinator en oprichter bij WIJS. Waarom ben je WIJS begonnen en hoe is dit proces verlopen?

“Tijdens mijn studie sociologie (Rijksuniversiteit Groningen) heb ik onderzoek gedaan naar studenten in Groningse buurten. Toen ik mijn resultaten aan de gemeente Groningen presenteerde, zag de gemeente in dat studenten iets structureels voor de stad moesten gaan betekenen. Ter inspiratie ben ik op zoek gegaan naar projecten die vergelijkbaar waren met wat ik voor ogen had, zoals BOOT in Amsterdam. Om uiteindelijk iets in Groningen op te zetten, werd ik verwezen naar de Hanzehogeschool en de MJD (welzijnsorganisatie, red.). Toevallig was de opleiding Toegepaste Psychologie op zoek naar partners voor praktijkopdrachten voor hun studenten. De MJD was geïnteresseerd om studenten te verbinden aan maatschappelijke opgaven. Van hieruit ben ik studenten en opdrachten gaan koppelen. Toen begon het balletje langzaam te rollen. Meerdere opleidingen die zich leenden voor praktijkopdrachten besloten ook mee te doen. Dit alles is drie jaar geleden gestart en inmiddels hebben we meer dan honderd projecten afgerond met behulp van tweeduizend studenten.”

Dat is een flinke groei in drie jaar! Wat is de succesformule geweest voor deze groei?

“Simpelweg: door te doen. WIJS is van onderop gestart, zonder logo, merknaam et cetera. Vanaf het begin zijn wij gaan netwerken, pionieren en matchen tussen de samenleving en de kennisinstellingen. Hiervoor hebben we veel koffie gedronken met diverse interessante professionele partners, maar ook juist met ouderen in de woonkamers van verzorgingstehuizen. Op het moment dat er goede matches ontstonden, konden we ook resultaten zichtbaar maken en groeien. Tegenwoordig wíllen studenten bij ons een bijdrage leveren aan de maatschappij. Zo is één van onze vrijwilligers ooit begonnen als stagiair, studeert hij nu af bij ons én krijgt hij binnenkort zelfs een traineeship bij ons aangeboden.”

Het klinkt als één groot succesverhaal. Hebben jullie ook problemen gehad?

“Zeker. Eerst was het heel erg zoeken naar docenten en opdrachten. Wij moesten onze bekendheid vergroten en onszelf bewijzen, maar ook reageerden docenten en het werkveld huiverig op praktijkopdrachten voor studenten. Wij lieten hen dan de mogelijkheden zien. Daarnaast is er in de loop van de tijd gebleken dat niet alle opdrachten geschikt zijn voor studenten en dat studenten niet altijd even gemotiveerd zijn. In het begin van WIJS zeiden we dat we alle opdrachten aan konden, nu kijken we ook naar de begeleiding van studenten en of de opdracht ook interessant voor hen is. Heldere afspraken met docenten, studenten en opdrachtgevers zijn belangrijk. Je doet het samen.”

Is het jullie inmiddels gelukt om de huivering bij docenten weg te nemen?

“De meeste docenten vinden de koppeling met de praktijk spannend, maar ook super interessant. Voor docenten vraagt het een andere manier van het begeleiden van studenten. In zulke projecten worden studenten namelijk niet alleen beoordeeld op een toets of essay, maar ook op hun persoonlijke groei en gedrag: hebben ze zich bijvoorbeeld aan afspraken gehouden? Voor ons zijn opdrachten iedere keer weer maatwerk. Bij de ene opdracht begeleiden wij de studenten, de andere keer helpen wij de opdrachtgever het formuleren van de vraag en weer een andere keer loopt het iets meer vanzelf. Met vallen en opstaan leer je hoeveel je betrokkenheid per keer nodig is.”

En hoe reageren studenten op hun werkzaamheden bij WIJS?

“Studenten vinden het cool én leerzaam om met opdrachtgevers en bewoners te werken en daarmee bij te dragen aan de samenleving. Vaak komen studenten niet in aanraking met de vraagstukken waarmee buurtbewoners de hulp van WIJS vragen: dat zij hier dan bij kunnen helpen vinden ze heel leerzaam. Daarbij halen ze dan ook nog studiepunten: dubbele winst! Bovendien leren studenten ook van elkaar, omdat ze hier in een multidisciplinaire omgeving zitten. Natuurlijk vinden niet alle studenten het leuk, maar als een groot gedeelte van die tweeduizend studenten zich anders opstelt en zich inzet voor Groningen, dan ziet de samenleving dat ook.”

Jullie streven naar een positief imago van studenten bij Stadjers. Hoe ervaren bewoners WIJS?

“De ervaring van bewoners hebben we nog niet geëvalueerd. Wel hebben we het gevoel dat bewoners blij zijn dat ze geholpen worden. Vaak is de drempel om naar een professionele instantie te gaan erg hoog. Wij trainen studenten om bewoners te helpen en te benaderen alsof zij hun ouders helpen. Dat wordt ook zo ervaren door bewoners. Een goed voorbeeld is een samenwerking waarbij een aantal ondernemers dat op dit moment in de bijstand zit, wordt geholpen door studenten met het schrijven van een bedrijfsplan. Deze ondernemers weten prima hoe ze een winkel moeten runnen, maar het schrijven van zo’n plan om een onderneming te starten is iets waar zij meer moeite mee hebben. Ten slotte zien we dat steeds meer bewoners – ook van buiten Groningen – bij ons terugkomen.”

Dus jullie bereik groeit. Als jullie naar de toekomst kijken, is groeien dan één van jullie doelen?

“We zouden graag uitgroeien naar meerdere locaties in de stad Groningen. Daarnaast zouden we graag een structurele samenwerkingen aangaan tussen huidige en nieuwe partners, zoals de Rijksuniversiteit en de ROC’s. Ik ben ervan overtuigd dat het ook gaat werken als we twee of drie andere locaties krijgen. En het zou heel mooi zijn als zowel studenten als opdrachtgevers nóg meer uit zichzelf naar ons toe komen.”

Wat missen jullie hiervoor nog?

“Op dit moment lijkt WIJS groot, maar ons team is vrij klein. Het kernteam doet eigenlijk alles: van het repareren van kapotte lampen op het hoofdkantoor, tot meer strategische zaken. We zouden ons graag richten op een sterkere marketing, om impact en meerwaarde van WIJS zichtbaar te maken in de stad. Daarnaast willen we ons ook meer bezighouden met het monitoren en evalueren van de projecten. Een structurele samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen is ook een van onze ambities. Helaas hebben we nu geen mankracht om iemand in te zetten voor het trekken van deze samenwerking, maar binnenkort gaan we wel met de Rijksuniversiteit Groningen om de tafel hiervoor.”

Wat goed dat jullie die samenwerking tussen de Hanzehogeschool en Rijksuniversiteit Groningen opzoeken. Kan je hier iets meer over vertellen?

“Ik ben ervan overtuigd dat we opdrachten kunnen binnenhalen die geschikt zijn voor universitaire studenten, maar voor nu hebben we nog geen groot aanbod van vraagstukken die interessant zouden zijn voor universitaire studenten. Aan de andere kant hebben ook nog geen studenten van de Rijksuniversiteit Groningen zich bij ons gemeld, dus het is een beetje een wisselwerking. Desondanks is er al wel een voorbeeld van een succesvolle samenwerking met de RUG, WIJS en de Voedselbank. In dit project hebben 25 studenten Sociale Psychologie interessante aanbevelingen gedaan aan de Voedselbank wat betreft het betrekken van mensen met een hoger inkomen bij de Voedselbank.”

Ten slotte: welke lessen wil jij meegeven aan andere projecten?

“Je doet het met zijn allen. De verbinding tussen werkveld en kennisinstellingen is belangrijk, onder andere door het stellen van gemeenschappelijke doelen. Goed luisteren naar alle partijen is van groot belang en ook moet iedereen durven te investeren. Wij hebben gemerkt dat het sociaal domein hierin erg belangrijk is. Doordat wij de wijkteams aan boord hebben, hebben wij goede contacten in de wijken. Via hen creëren we veel opdrachten in de wijk en op straat en hebben we weer positieve impact op de stad. Daarnaast zijn de studenten degenen die het uiteindelijk doen. Een succesfactor is om hen actief te betrekken en ze veel ruimte te geven om hun verantwoordelijkheid te nemen.”

‘Duurzame samenwerkingen op de Veldacademie in Rotterdam’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op de Veldacademie in Rotterdam worden studenten al ruim tien jaar begeleid bij het doen van onderzoek en het werken aan praktijkopgaven in de wijk. In de beginjaren lag de focus van het project op het versterken van Rotterdam-Zuid, een sociaaleconomisch achtergesteld stadsdeel. Inmiddels is de Veldacademie ook actief op andere plekken in Rotterdam, en zelfs door heel Nederland. We spraken oprichter en directeur Ruth Höppner over de samenwerking met de gemeente en het onderwijs. Door met de gemeente over langere periode in urban living labs samen te werken wordt het steeds vanzelfsprekender om de Veldacademie te betrekken bij maatschappelijke vraagstukken. Ook als het gaat om de samenwerking met het onderwijs is het volgens Ruth Höppner van belang om duurzame relaties op te bouwen.

Ruth Höppner

Je bent oprichter van de Veldacademie in Rotterdam. Wat is de Veldacademie?

“De gemeente Rotterdam voerde tien jaar geleden het ‘gebiedsgericht werken’ in. In plaats van beleid uitvoeren dat voor elk stadsdeel nagenoeg hetzelfde is, werd er vanaf dat moment veel meer probleemgestuurd en wijkgericht gewerkt. In die context zijn wij ontstaan. De vraag van de gemeente destijds was: hoe kunnen we gebiedsmanagers met informatie ondersteunen? Daar bedacht ik samen met Otto Trienekens van de TU Delft een antwoord op: de Veldacademie. De Veldacademie is een plek waar de kennis van studenten en de vraagstukken van de gemeente Rotterdam bij elkaar worden gebracht. We zijn gespecialiseerd in kwalitatief onderzoek doen op sociaal-ruimtelijke vraagstukken, en altijd vanuit de behoeften van bewoners. Tien jaar geleden startten we met een mastertraject, maar al snel kwamen er meer opdrachten bij ons terecht. Zowel vanuit de gemeente zelf als van buiten de gemeente.”

Kun je wat meer vertellen over de opdrachten die jullie krijgen?

“In opdracht van woningbouwcorporatie Havensteder werken we momenteel bijvoorbeeld aan een onderzoek voor de transformatie van een woontoren. De woningcorporatie wil graag meer weten over de woonwensen van bewoners en wil op basis daarvan een programma ontwikkelen voor de transformatie van het gebouw. Daarnaast hebben we de opdracht gekregen van de gemeente Rotterdam om de komende vier jaar urban living labs te organiseren, waarvan een in de wijk IJsselmonde. Daarin werken overheid, kennisinstellingen, ondernemers en bewoners gezamenlijk aan innovaties om de wijk te versterken.”

Hoe ziet de samenwerking met de gemeente Rotterdam eruit?

“De gemeente geeft ons een financiële basis om het onderwijs te organiseren, die we aanvullen met opdrachten uit de praktijk (van binnen en buiten de gemeente). In die zin denk ik dat wij een interessant initiatief zijn. We staan met een been in de gemeente, waardoor we op de hoogte blijven van de opgaven waaraan de gemeente werkt en wil werken. Met het andere been staan we in de praktijk en hebben we een groot netwerk in de stad. Door de inzet van de urban living labs gaan we ook steeds meer deel uitmaken van de reguliere uitvoering van projecten van de gemeente. Zo merken we dat het vanuit de gemeente steeds vanzelfsprekender wordt om ons te benaderen om mee te denken over maatschappelijke vraagstukken. Dat is natuurlijk wat we willen bereiken. De financiële ondersteuning van de gemeente wil overigens niet zeggen dat zij zich overal mee bemoeit. We krijgen juist erg veel vrijheid.”

Je bent inmiddels tien jaar bezig met de Veldacademie. Wat is een belangrijk obstakel dat je bent overkomen in de afgelopen jaren?

“In de samenwerking met het onderwijs is het de kunst om vooruit te plannen. Anders is het lastig om studenten te betrekken. Je moet op een half jaar tot driekwart jaar aan voorbereidingstijd rekenen samen met docenten. We hebben het samenwerken nu goed onder de knie, omdat we het al lang doen. Maar we hebben het wel echt met elkaar moeten oefenen. Soms kwamen we erachter dat opdrachten niet goed te matchen zijn met het onderwijs. Zo merken we bijvoorbeeld dat het met een opleiding als Bouwkunde gemakkelijker lukt dan met sociaalwetenschappelijke opleidingen, zoals Sociologie. Bouwkundestudenten hebben meer vrije ruimte en langer de tijd om af te studeren. Voor studenten Sociologie geldt dat er meer druk op afstudeerprojecten staat. Dat geeft ons minder flexibiliteit als het gaat om samenwerking. Om met die mindere mate van flexibiliteit om te gaan, bedenken we voor studenten van sociaalwetenschappelijke opleidingen voorafgaand aan een project bijvoorbeeld concrete opgaven en formuleren daarbij deelvragen. Zo kunnen zij snel aan de slag.”

Kun je nog meer vertellen over de manier waarop de docenten worden betrokken bij de Veldacademie?

“We bereiden de opgaven waar de studenten aan gaan werken voor met de docenten. Het is altijd maatwerk, want elke opleiding en docent doet het anders. Wat kunnen studenten doen? Welke methoden kunnen we hen aanbieden? Hoe zorgen we ervoor dat de studenten data verzamelen waar wij weer iets mee kunnen? Idealiter ga je samenwerkingen aan voor een langere periode, zo kan je bepaalde opgaven steeds verder uitwerken met verschillende lichtingen studenten.”

Je geeft aan dat er studenten van de opleidingen Bouwkunde en Sociologie rondlopen op de Veldacademie. Hoe ziet de samenwerking tussen studenten eruit?

“Op dit moment lopen er niet alleen studenten van de opleidingen Bouwkunde en Sociologie bij ons rond, maar ook studenten van de opleidingen Gezondheidswetenschappen, Pedagogiek, Vastgoed en Makelaardij, en Urban Management. Het is knap lastig om hen met elkaar te laten samenwerken. Zo werkt bijvoorbeeld niet iedereen aan een groepsopgave, zoals juist wel vaak geldt voor de Bouwkundestudenten. Veelal werken de studenten individueel aan hun afstudeerprojecten. Dat maakt het moeilijk om hen bij elkaar te brengen. We merken dat informele sociale evenementen een goed middel zijn om de studenten meer met elkaar te laten samenwerken. Zo organiseren we bijvoorbeeld meetups, waar studenten hun projecten aan elkaar presenteren en kennis uitwisselen door middel van gesprekstafels. Laatst hebben we ook een excursie voor de studenten van verschillende opleidingen naar de Maastunnel georganiseerd. Dat levert dan veel interactie op tussen de verschillende studenten.”

Wat is er volgens jou nog nodig om de Veldacademie tot een nog groter succes te maken?

“Waar we vooral tegenaan lopen is de werving van studenten. Vanwege tijdsdruk op universiteiten en hogescholen hebben studenten steeds minder ruimte om buiten het reguliere onderwijs iets uit te proberen. Als het gaat om deze werving proberen we er daarom iets dichter op te zitten. Tot nu toe wierven we onze studenten vooral via de netwerken en relaties die we hebben opgebouwd of op masterbeurzen. Sinds kort zijn we aan de slag gegaan met het opzetten van een wervingskalender. Dat is een soort belkalender, waarin we bijhouden wanneer we een bepaalde opleiding of studiecoördinator kunnen bellen om studenten aan ons te koppelen. Dat we nu met de gemeente Rotterdam hebben afgesproken om de komende vier jaar urban living labs te organiseren helpt ook enorm bij de werving. Zo kan ik nu al afspraken maken met hogescholen en universiteiten voor die periode. Dat scheelt veel werk. Door een samenwerking met de TU Delft-minor ‘Cities, Migration and Socio-spatial Inequality’ weet ik nu al dat ik in de komende vier jaar in september elke keer vijfentwintig studenten kan ontvangen. Zulke langdurige relaties willen we graag veel meer opbouwen.”

Hoe zie je de toekomst van de Veldacademie voor je?

“Op jaarbasis kunnen wij nu ongeveer tweehonderd studenten bedienen. Dat lukt ons elk jaar weer goed. Voor de uitvoering van de living labs zouden we eigenlijk nog een klein beetje willen groeien. Daarvoor zou het vooral helpen als we meer kunnen samenwerken met hogescholen. We nodigen hogescholen daarom bijvoorbeeld uit om in onze studio les te geven. Door bij elkaar in de buurt te zijn ontstaan vanzelf nieuwe samenwerkingen. Daarnaast zijn we aan het nadenken of we methodes en trainingen kunnen ontwikkelen die andere teams en organisaties vervolgens kunnen toepassen. Wellicht zullen we in de toekomst dus meer werken op basis van een ondersteuningsstructuur voor het opzetten en uitvoeren van een leeromgeving in de praktijk, en op die manier andere teams ondersteunen met kennis en methodes.”

Welke tip zou je andere initiatiefnemers willen meegeven?

“Denk goed na over wat je wil bereiken en hoe je je onderscheid van andere initiatieven en het onderwijs. Zo is een van onze doelen bijvoorbeeld niet om studenten op te leiden, maar om ze praktijkervaring op te laten doen. Wij kunnen bijvoorbeeld lang vasthouden aan een praktijkopgave door onderzoeken van studenten elkaar te laten opvolgen. Dat is voor hogescholen en universiteiten lastiger. Tegelijkertijd kunnen ook docenten maar relatief weinig uren besteden aan de begeleiding van studenten. Het is dan erg moeilijk om de netwerken rond een opgave te onderhouden. Daarnaast is het belangrijk om duidelijk te hebben wie je partners zijn en hoe je elkaar kunt versterken. Wij werken bij het organiseren van evenementen bijvoorbeeld veel samen met Air Rotterdam, een debatorganisatie rond stedelijke ontwikkeling. We delen bovendien dezelfde bedrijfsruimte. Die fysieke nabijheid helpt enorm als het gaat om samenwerken. Tot slot: begin gewoon. Je initiatief heeft tijd nodig om zich te ontwikkelen en je moet met je partners oefenen.”

‘Voor het ‘eggie’ in de Sparkcentres van de HAN Hogeschool’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In de zogenoemde Sparkcentres van de HAN Hogeschool werken studenten, professionals en bewoners samen aan maatschappelijke vraagstukken in de wijk. Bijvoorbeeld aan het creëren van een dementievriendelijke buurt. We spraken programmamanager Ivo Hendriks over het project. Volgens hem inspireert het feit dat de studenten “voor het ‘eggie’” bijdragen aan een vraagstuk hen enorm. Als een van de grootste succesfactoren van het project noemt hij de continuïteit voor betrokken bewoners en professionals in de wijken. Die wordt gewaarborgd door vaste docenten en onderzoekers te verbinden aan de verschillende Sparkcentres.

Ivo Hendriks

Je bent programmamanager van de Sparkcentres van de HAN Hogeschool. Wat houdt jouw rol in?

“Zes jaar geleden ben ik begonnen bij de HAN Hogeschool. Vrijwel meteen ging ik aan de slag met het verplaatsen van onderwijs en onderzoek naar het werkveld. Het begon met zo’n vier of vijf opleidingen van de faculteit Gezondheid, Gedrag & Maatschappij. Nu gaat het om bijna alle opleidingen van de faculteit en zijn we actief op ongeveer dertien plekken in de regio. In de Sparkcentres worden studenten verbonden aan het werkveld. Als programmamanager heb ik de taak om een geheel te maken van alle werkzaamheden die daarbij horen, zoals het koppelen van onderzoek en onderwijs, het regelen van huisvesting op locatie en het verbinden van docenten aan specifieke wijken.”

Wat gebeurt er precies in de Sparkcentres?

“Voor de meeste opleidingen die meedoen geldt dat studenten twintig weken bij een Sparkcentre aan de slag gaan. De locatie kan bijvoorbeeld een buurtcentrum zijn of een gezondheidscentrum. De studenten beginnen altijd met een aftrap, waarin zij samen met een docent de wijk verkennen. Een aantal docenten heeft die eerste landing tot ‘wijksafari’ omgedoopt. Vervolgens worden de vragen of thema’s waaraan de studenten gaan werken gedeeld. Die komen tot stand in samenspraak met de betrokken professionals of bewoners en lectoraten van de HAN. De studenten kiezen zelf aan welk thema zij zich willen verbinden. De enige voorwaarde die gesteld wordt, is dat er gemengde groepen gevormd worden. Dus niet alle verpleegkundigen, fysiotherapeuten of maatschappelijk werkers bij elkaar, maar een mix. In de weken daarop werken de studenten een à twee dagen per week op locatie met professionals en bewoners aan hun vraagstuk.”

Kun je een paar mooie voorbeelden van lopende projecten opnoemen?

“Er zijn ontzettend veel mooie voorbeelden. In Brakkenstein, een vergrijsde wijk in Nijmegen, werken zorgprofessionals, studenten en zorgverleners aan het creëren van een dementievriendelijke wijk. Onderhand zijn daar allerlei projecten uit voortgekomen: programma’s rondom fitness en bewegen, koken op locatie en technologische innovaties. Zo is een aantal studenten in de weer met tinybots om te testen hoe robotica zorgvragen rondom ouderen kan wegnemen. In Thermion, een gezondheidscentrum in Lent, vindt er een project plaats dat gaat over gezond oud worden. Er is daar een beweegroute, een soort parcours om fit te blijven, ontwikkeld en een app waarmee ouderen zelf hun gezondheid meten.”

Je bent nu zo’n zes jaar bezig. Welke obstakels ben je tegengekomen?

“Ik gebruik wel eens een afbeelding in mijn presentaties waarbij het onderwijs is afgebeeld als een aantal potjes verf van verschillende kleuren, en de praktijk als een mengelmoes van al die kleuren. In het onderwijs zijn verschillende domeinen nog relatief gescheiden. In de praktijk is het een mengelmoes. We besloten dat we de structuur van het onderwijs en onderzoek op de hogeschool zo moesten organiseren, dat het mee kon komen in de mengelmoes. Dat was een grote hobbel. Ook hebben we vertrouwen bij docenten moeten opbouwen dat bijvoorbeeld een docent van de opleiding Ergotherapie heel goed een student Verpleegkunde kan begeleiden. Vertrouwen hebben in het uitruilen van onderwijs is hierbij erg belangrijk. Verder hebben we hard gewerkt om tot gedeelde lokale agenda’s te komen. Dit deden we door samen met professionals en organisaties in de wijk op zoek te gaan naar thema’s waarmee je met elkaar aan de slag wil gaan.”

En wat zijn de grootste succesfactoren?

“Aan de verschillende locaties van de Sparkcentres zijn vaste docenten en onderzoekes verbonden. Daardoor is er veel continuïteit in de wijken. Dat geeft rust en stabiliteit voor de betrokken professionals en bewoners. Op die manier doe je recht aan de complexiteit van vraagstukken. Ook kunnen we een complex vraagstuk opknippen en groepen studenten elkaar laten opvolgen, terwijl zij aan deelvragen van dit complexe vraagstuk werken. Dan kom je verder dan verkenningen en het schrijven van plannen van aanpak. Je komt echt aan de implementatie van oplossingen toe. Maar ook iets praktisch als goede huisvesting is van belang. Is er een laptop beschikbaar op de locatie? Waar kan koffie gehaald worden? Is er een whiteboard? Mijn voorkeur gaat bovendien uit naar locaties waar studenten dicht op professionals en bewoners zitten.

Hoe reageren studenten op het onderwijs in het werkveld?

“Ze zijn heel erg blij met de reële context: voor het ‘eggie’. Het feit dat ze bijdragen aan een reëel vraagstuk inspireert hen enorm. Daarnaast is de manier waarop we het georganiseerd hebben op locatie ook fijn voor de studenten. Op alle plekken hebben we lesfaciliteiten, docentwerkplekken, studentwerkplekken.”

En wat is de ervaring van docenten?

“Voor hen geldt eigenlijk hetzelfde. Zij vinden het werken aan reële vraagstukken heel waardevol. Het werk in de praktijk vraagt ook andere vaardigheden van de docenten. Je moet gevoel hebben voor verhoudingen, belangen, praktijkproblemen kunnen doorvertalen naar onderwijs, en onderwijs kunnen laten aansluiten bij de praktijk. Dat is heel erg uitdagend.”

Tot slot: hoe zie je de toekomst van de Sparkcentres voor je?

“Ik zou heel graag andere faculteiten verbinden aan de Sparkcentres. Het zou ontzettend mooi zijn als de studenten van de faculteit Gezondheid, Gedrag & Maatschappij kunnen samenwerken met studenten van de faculteit Techniek of Economie & Management. We zijn ook in gesprek met een ROC en de Radboud Universiteit om te verkennen of je mbo, hbo en wo kan laten samenwerken aan vraagstukken. Verder bereiken we nu een kleine duizend studenten. Maar de HAN Hogeschool heeft in totaal dertigduizend studenten. Er is dus een flinke groeipotentie en ik denk dat de maatschappelijke meerwaarde die we creëren ook nog veel groter kan worden.”