Derde Leermiddag over opschaling: Institutionaliseren kun je leren

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
John Robinson spreekt de zaal toe tijdens de Leermiddag.
John Robinson spreekt de zaal toe tijdens de Leermiddag.

Op de landelijke Kennisdelingsdag van de City Deal Kennis Maken in Breda vond de derde Leermiddag over opschaling plaats, Institutionaliseren kun je leren. De Leermiddag is weer onder leiding van Joshua Cohen en Suzanne Potjer. Het CDKM netwerk zit in een cruciale fase: opschaling voorbij het eenmalige en lokale experiment. Dat vraagt expliciet aandacht voor de institutionele kant van samenwerken tussen kennisinstellingen en de samenleving. Hoe pak je zoiets aan? En wat komt daar allemaal concreet bij kijken?

Gastspreker en ervaringsexpert professor John Robinson (University of Toronto) vertelt hoe hij op verschillende universiteiten in Canada een institutioneel veranderingsproces in gang heeft gezet. Hij laat ons kennismaken met verschillende manieren waarop je kunt nadenken over institutionele verandering en deelt zijn praktische ervaringen met het duurzaam vernieuwen van de instituties waar hij zelf bij betrokken is.

Een nieuw sociaal contract

Het is tijd om een nieuw sociaal contract op te bouwen tussen universiteiten en publieke en private partners, stelt Robinson. “Een contract dat zowel het nastreven van fundamenteel onderzoek bevordert als oplossingsgericht werken aanmoedigt.” Hij noemt het ook wel de 3e missie van universiteiten.

Belangrijk daarbij is dat het bottom-up gebeurt, reageert Nurhan Abujidi vanuit de zaal. “Je moet niet de regels volgen”, zegt Bart Kapteijns van Avans.

Hoe kunnen we die dinosaurussen, die supertankers van universiteiten veranderen als we het hebben over institutionele cultuur?, vraagt Robinson. Wat is het doel? Eerst was het lesgeven, en daarna onderzoek. Er is een groeiende behoefte om betrokken te raken bij de samenleving op een diepe manier, de 3e dimensie. “Het oude contract past niet meer: we geven les en doen onderzoek en jullie geven ons geld. Er is een nieuw sociaal contract nodig.”

Samenwerken met de samenleving is een van de grootste uitdagingen voor een universiteit, stelt de Canadese professor. “Individuele studenten of opleidingen wel, maar niet de hele universiteit. Daar komt een cultuurverschil bij kijken. De academische wereld op de universiteit versus de operationele. Robinson noemt het de piramide versus het vliegtuig, waarbij de operationele medewerkers de eerste groep zijn, en de academici, de wetenschappers en onderzoekers, de laatste. “Alles is anders tussen deze twee culturen. Als je ze combineert kan er een explosie van energie ontstaan. Er ontstaan ideeën van engagement. Ze hebben elkaar nodig.”

Want als een partnerschap succesvol wil zijn moet het tot de agenda’s van beide kanten spreken, zowel de academici als de operationele mensen binnen een universiteit, stelt Robinson. Er zijn daarvoor flexibele en adaptieve governance structuren nodig. Studenten zijn cruciale intermediairs. Zij zijn geïnteresseerd in het veranderen van de wereld.

John Robinson.

John Robinson.

Institutionele cultuurverandering

Uitdagingen voor implementatie zijn de afhankelijkheid van het pad, de naald in de groef. “We willen juist nieuwe groeven maken”, aldus Robinson. “Houd die naald vast tot de groef diep genoeg is.” Daarnaast is ook coördinatie een uitdaging. “Zoek uit waar de barrières liggen die de verandering tegenhouden die je wilt bereiken.” Daarnaast is het belangrijk om momentum te creëren, partnerschappen aan te gaan en teambuilding te doen. Belangrijk is het ook om te kijken hoe de universiteit al werkt. Welke change agents zijn er al, zoals Living Labs. “Er zijn al veranderingen gaande. Je hoeft niet altijd verandering te creëren, maar soms kun je het de juiste kant op sturen. Pak de golf.”

Institutionele cultuurverandering in universiteiten is nodig om zaken als duurzaamheid en klimaatverandering effectief aan te pakken, concludeert Robinson. Voor hem is die verandering duurzaamheid. “Uiteindelijk willen we duurzaamheid onzichtbaar maken, zodat je niet meer je best ervoor hoeft te doen.” In 2050 zal de St.George Campus van zijn universiteit helemaal klimaatpositief zijn. De kans wordt ook groter door relaties met niet-academische partners te versterken en te verdiepen. “Dergelijke projecten bieden de universiteit een manier om bij te dragen aan het opschalen van duurzaamheid in de samenleving.”

Mixed Classroom

Grote maatschappelijke transities als klimaatverandering en duurzaamheid vragen om nieuwe manieren van werken, stelt ook Peter Pelzer, assistent-professor aan de Universiteit Utrecht en van Urban Futures Studio. In Utrecht hielp hij zeven jaar geleden mee de Mixed Classroom van de Urban Futures Studio opzetten, waar studenten en beleidsmedewerkers samen onderzoeken hoe we de toekomst verbeelden en hoe dat beter kan. Deze vernieuwende onderwijsvorm waarin studenten en professionals van en met elkaar leren won vorig jaar de Hoger Onderwijspremie van 800.000 euro. In de Mixed Classroom vindt een rijke uitwisseling plaats van kennis tussen studenten, beleidsmedewerkers, maar met ook wetenschappers, kunstenaars en ontwerpers. Pelzer: “Er wordt geleerd op de plek waar beslissingen worden genomen. Daarbij worden de verschillende perspectieven en contexten, zoals die van het bedrijfsleven of van de kunstenaars, goed meegenomen. Studenten wordt geleerd om lerend te zoeken naar oplossingen. Er zijn stevige bruggen tussen de wetenschap en de praktijk gebouwd.”

Het succes smaakt naar meer. Met hulp van het ministerie van OCW wordt nu gekeken naar opschaling in de Universiteit Utrecht maar ook in de regio, vertelt Pelzer. “Hoe kunnen we meer maken dan een cursus?”

Suzanne Potjer en Siu-Siu Soen.

Suzanne Potjer en Siu-Siu Soen.

Ministerie als enabler

Siu-Siu Oen, beleidsmedewerker van het ministerie van OCW, en een van de initiatiefnemers van de City Deal, vertelt over hoe belangrijk bij thema’s als duurzaamheid zoals in Toronto, en engagement (zoals bij de City Deal) de samenwerking is tussen steden, ministerie en onderwijs. “OCW had voorafgaande aan de City Deal het doel om de samenleving als rijke leeromgeving beter te begrijpen en te kijken hoe studenten de nodige skills opdeden. Er waren allerlei initiatieven al die daarmee bezig waren, zoals de Academie van de Stad. De minister was toen enthousiast, maar het was allemaal nog kleinschalig. Ze vond dat we als ministerie een enabling role speelden. Dus wat kan een ministerie doen? Subsidies? Wetgeving? We wilden een beweging starten. Het is een beetje met toeval gelukt. Join forces with mutual benefits. We hebben een partnerschap gesloten met het Netwerk Kennissteden en het ministerie van BZK. Die wilden ook die beweging starten.”

Volgens Oen was het momentum dus heel belangrijk, maar ook het partnerschap achter de City Deal. “We denken altijd als partners aan de volgende stap. En dat is nu het opschalen. Als we de beweging voorbij laten gaan, zal het nooit meer plaatsvinden. Samen moeten we zorgen voor een business model voor community engaged learning.” En niet te vergeten Rowinda Appelman als persoon. “Zij is overal en zorgt voor de beweging.”

Wageningen werkt aan volgende stap in City Deal-aanpak

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De afgelopen jaren heeft de City Deal-aanpak bijgedragen aan een nauwere samenwerking tussen de Wageningen Universiteit & Research (WUR) en de stad. Hoe kan die samenwerking worden versterkt en uitgebreid, zodat de maatschappelijke opgaven van de stad en regio op een structurele manier kunnen worden verbonden met het onderwijs? Saskia Leenders, Projectleider Society Based Education van de WUR, onderzoekt dat in het City Deal-opschalingsproject.

Van onderzoek doen naar duurzame studentenhuisvesting, consultancy over hoe de regio kan experimenteren om voedselverspilling tegen te gaan tot een Stadslab in de bibliotheek, waar digitaal burgerschap en citizen science centraal staan. Er lopen allerlei mooie initiatieven in Wageningen waar studenten een bijdrage leveren aan een mooiere stad.

Bachelorstudenten

Dat smaakt naar meer. Daarom wil de WUR dus alle studenten minimaal één maatschappelijke ervaring meegeven in hun studietijd.  Aangezien de masterstudenten dat al doen, zijn de pijlen gericht op de bachelorstudenten. Wat is er voor nodig om lokale stedelijke uitdagingen verder te integreren in het onderwijs? Is er echt draagvlak voor? De ambitie is weliswaar uitgesproken door het bestuur, maar hoe is het animo onder opleidingen? Ook moet worden gekeken naar hoe die studenten dan die ervaring kunnen opdoen. Daar is een groter netwerk en duurzame samenwerking voor nodig in de stad en regio. In het opschalingsproject werkt Leenders dan ook samen met consortiumpartners als de gemeente Wageningen, THUIS Wageningen, de BBLTHK, en het Living Lab Regio Food Valley Circulair.

saskia leenders

Saskia Leenders.

“Ons eerste idee was dat als we echt elke bachelorstudent die maatschappelijke ervaring willen bieden om dus uit te breiden in de regio”, vertelt ze. “Dankzij de leermiddag over opschaling van het City Deal onderzoeken we andere mogelijkheden, wat is er mogelijk in de stad? We hebben negentien bacheloropleidingen maar is er overal wel echt draagvlak voor de uitgesproken ambitie? We organiseren nu rondetafelgesprekken en dan zie je dat er verschillende vormen en gradaties zijn van society-based learning. Je kan leren mét de maatschappij, voor de maatschappij, en in de maatschappij. We zijn erachter gekomen dat we dan ook het concept beter moeten definiëren. Waar hebben we het nu over? Als je echt wil bijdragen aan maatschappelijke bijdragen, zoals de City Deal wil, dan is het tweerichtingsverkeer. Niet elke opleiding ambieert dat nog. We hebben bijvoorbeeld de opleiding moleculaire wetenschappen, waar het minder bij past. ”

Dus vooral ook intern moet er wat veranderen. Zo is de WUR ook erg internationaal georiënteerd, ontdekte Leenders. Lang niet iedere opleiding is geïnteresseerd in projecten in de eigen stad. “Een opleiding als Internationaal Land- en Waterschapsbeheer vindt het misschien leuk om een keer een excursie of opdracht te doen in de omgeving, maar daar de focus is internationaal. Daarom willen we nu intern onderzoeken welke opleidingen zich wel willen committeren? Sommige opleidingen zijn er uitermate geschikt voor, andere helemaal dus niet. Dat kan je ze ook niet opleggen.”

Meerwaarde voor beide kanten

Een van de uitdagingen in de opschaling volgens Leenders is om het maatschappelijk werken meerwaarde te geven voor beide kanten: zowel voor het onderwijs als voor de stad. “Wat je ziet is dat de regie nu vooral ligt bij de WUR en bij de leeromgeving van de studenten in plaats van naar het maatschappelijke vraagstuk. We gaan daar toch samen aan werken? Niet het vak staat centraal, maar de opgave. Dat is een hele ander manier van aanvliegen en samenwerken. We hebben wel wat geëxperimenteerd maar het is zo fijn dat nu dit potje hebben om dit verder te onderzoeken met elkaar. Wat gaat er wel en wat gaat er niet goed? Wat zijn randvoorwaarden, wat zijn succesfactoren. Wat zijn belemmeringen, wat zijn de ambities? Wat is er nodig?”

Dat soort vragen worden nu via rondetafelgesprekken met de partners opgehaald. De afgelopen jaar zijn er maar liefst zevenhonderd studenten aan de slag geweest met maatschappelijke vraagstukken in Ede en Wageningen. “Dat is een mooi resultaat, maar waar we als WUR wel eens aan voorbij gaan is dat dit ook belastend kan zijn voor degenen die de studenten vanuit de maatschappelijke opgaven begeleiden. Ze moeten bijvoorbeeld feedback geven. Vaak is het in het Engels. En wat levert het op? Wat zijn de producten, de resultaten die je krijgt uit de samenwerking? Kan je die goed delen of niet? Hoe ga je die nieuwe inzichten implementeren? Wat zou een vervolgstap kunnen zijn om de opgave verder te helpen?”

Ook de planning kan een uitdaging zijn. Leenders: “Je zit heel rigide aan die onderwijsplanning vast, daar moeten agenda’s op worden vastgesteld. Het is helemaal niet zo makkelijk als je zou denken. Die dynamiek in de maatschappij is zo anders. Voor een duurzame samenwerking, is er meer nodig als alleen studenten verbinden aan opdrachten binnen vakken. . Dankzij dit potje kunnen we de tijd nemen om dit allemaal uit te zoeken. Met onze consortium partners hebben we daarvoor nooit eerder de tijd genomen om vanuit ervaringen te kijken hoe het gaat. Wat kan er beter? Dat is zo fijn om te doen.”

Wageningen University & Research.

Wageningen University & Research.

Impactmissie

Er is behoefte aan een gezamenlijke impactmissie, zo werd wel duidelijk tijdens de rondetafelgesprekken. Waar werken we nu eigenlijk naartoe? Ook zijn bepaalde thema’s naar voren gekomen. Bijvoorbeeld: hoe ga je de balans tussen opbrengst en inzet goed regelen met elkaar? Wat is nu eigenlijk precies society-based learning? “Er zijn heel veel studenten, docenten en onderzoekers hier in Wageningen die intrinsiek gemotiveerd zijn om bij te dragen aan de samenleving, maar daarvoor geen middelen hebben. Als het onderwijs een middel kan zijn om hen te kunnen inzetten is dat fantastisch. Dan kun je samen een hele mooie plek creëren.”

En aangezien een kwart van de inwoners van Wageningen student is, en zo’n 40 procent van de lokale economie gelieerd is aan de WUR is er heel veel mogelijk. Leenders: “Er zijn heel veel burgers die ook als onderzoeker werken. Hoe ga je die ook een plek geven om iets te doen voor de eigen stad? De citizen science projecten, vnauit het stadslab, worden geïnitieerd door inwoners die echt wel capaciteiten hebben om dingen te onderzoeken. En als je deze weer kan verbinden met de data en onderzoeksvaardigheden van de WUR, dan kan er iets heel moois ontstaan.  ”

Ecosysteem

De wens voor de nabije toekomst van Leenders is dan ook dat er een paar opleidingen zich echt willen committeren aan het samen werken aan het versneld oplossen van maatschappelijke opgaven, en dan op een structurele manier. “Een experimenteertuin, waarin we een gezamenlijke leeromgeving vormgeven, en waarin iemand en soort regierol pakt, wellicht zoalsde  wetenschapswinkel,om het proces te faciliteren, en de opbrengsten te bundelen wat waarde heeft in de maatschappij. Zodat er een soort ecosysteem ontstaat met zuigende werking en we echt met elkaar iets kunnen veranderen in de stad, in het Living Lab dat we met elkaar creëren.”

“Het gaat over een verdieping van de relatie met de stad en regio. Daarvoor moet je dus als WUR een bepaalde stap maken richting de maatschappij die je nu nog niet voldoende maakt. Ik denk dat er heel veel te leren is hoe we beter kunnen samenwerken. De ingrediënten daarvoor zijn er gewoon.  We hebben een Stadslab in de BBLTHK, een Thuis Wageningen die dat wil faciliteren, een gemeente die ook heel erg ambitieus en een WUR met veel motivatie, alleenop dit moment is er in het systeem nog geen plek waar deze aanpak ruimte heeft. Daarvoor zijn we dit jaar aan het onderzoeken waar wel haakjes zijn.”

Learning communities moeten interdisciplinair onderwijs stap verder brengen in Deventer

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Deventer werken gemeente en de hogeschool Saxion al vier jaar strategisch samen. Vanuit allerlei opleidingen werken studenten, veelal interdisciplinair, aan maatschappelijke vraagstukken in de stad. Dit moet nu structureler vorm krijgen. Met de opschalingssubsidie van de City Deal onderzoekt de hogeschool hoe dat het beste kan.

Tijdens de coronaperiode onderzochten studenten hoe effectief de maatregelen van de gemeente waren voor de anderhalve meter samenleving. Met stadscampus De Kien werkten ze aan het inzetten van digitale technieken in de fysieke leefomgeving. Ook thema’s als biodiversiteit en duurzaamheid worden door de gemeente bij het onderwijs neergelegd.

Er lopen al allerlei projecten vanuit de strategische samenwerkingsovereenkomst die Deventer en Saxion in 2018 afsloten voor vier jaar. Doel van dit project was om te komen tot een eenduidige implementatie van het interdisciplinair onderwijs binnen Saxion door middel van het Smart Solutions Semester, dat al eerder liep vanuit technische opleidingen. Daarvoor moet het onderwijsconcept verder geprofessionaliseerd worden, zodat meer vraagstukken kunnen worden opgepakt en meer studenten ermee aan de slag kunnen gaan.

Dat is wat jullie nu aan het onderzoeken zijn. Wat willen jullie precies, en waar staan jullie nu in het project?

Janneke de Graaff, projectleider bij Saxion: “We zijn het interdisciplinair projectonderwijs semester al een aantal jaren aan het ontwikkelen binnen de hogeschool. Vanuit de  onderwijsvisie en de strategie is heel erg duidelijk gesteld dat we de verbinding met onze regio belangrijker willen maken, maar ook studenten willen voorbereiden op die complexe wereld, waar problemen niet meer vanuit één discipline zijn op te lossen. Wij willen eigenlijk dat al onze studenten al tijdens hun studie kennis maken met die complexe wereld en die complexe vraagstukken gaan oplossen met elkaar. Daar geven we ze straks in iedere bacheloropleiding een half jaar de tijd voor.”

“Dat is redelijk vernieuwend als je kijkt naar onderwijsland. Ook intern is dat best spannend. We zeggen het wel, maar lukt het ook? Daarom zijn we in dit project tegelijk aan het kijken naar interne opschaling als naar uitbreiding van de verbinding met stad en regio. In Enschede doen we dat vanuit het EnschedeLAB, en in Deventer kijken we echt hoe we de verbinding met de stad nog verder kunnen verbeteren. We zijn nu bezig met het implementatieplan om dat vorm te geven.”

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

Jullie hebben als een van de weinige steden een vaste liaison bij de gemeente, Meike Heijenk, die zich bezighoudt met de verbinding van opdrachten richting onderwijs. Hoe belangrijk is dat?

De Graaff: “Het is zeker een succesfactor. Je hebt elkaar echt nodig voor deze samenwerking.”

Heijenk: “De rol van liaison die ik in Deventer mag uitvoeren is er o.a. op gericht om volop bezig te zijn met studenten verbinden aan die maatschappelijke opgaven. Dat doe ik natuurlijk niet alleen, want vanuit de City Deal Kennis Maken is ook Frank Evers, coördinator van het StadsLAB, betrokken. Met hem heb ik veel afstemming over waar de opdrachten passen binnen Saxion? Hoe formuleren we die goed? Samen hebben we bijvoorbeeld het afgelopen jaar alle beleidsprogramma’s van de gemeente bezocht om samen met docenten en onderzoekers van Saxion de match tussen opgaven en onderwijsconcepten te maken.”

Jullie willen de verbinding met stad en regio en Saxion dus verder brengen. Wat houdt dat in? Wat voor ambities liggen er?

Heijenk: “We zetten echt in op nog meer structureel samenwerken. Voor het Smart Solutions Semester dienen we als gemeente bijvoorbeeld voor ieder semester onze opdrachten in. Het zou mooi zijn als je die zou kunnen bundelen in learning communities, waarin je de opdrachten ook weer met elkaar uitwisselt. Waar zijn de andere groepen mee bezig? Kunnen ze verder gaan met een lopend onderzoek? Er is al eerder een soortgelijk cluster geweest ‘Deventer of the Future’ en dat vond ik eigenlijk wel heel leuk. En in deze community ook optrekken met opdrachten van andere opdrachtgevers naast die van de gemeente. De Kien, de stadscampus in Deventer is bijvoorbeeld ook een goede partner om erbij te betrekken.”

De Graaff: “Learning communities zien we een klein beetje als de holy grail om niet alleen steeds losse projecten te doen, maar juist ook om voort te bouwen op de kennis die we met elkaar maken. En dat houdt dus ook in dat we opdrachtgevers uit onze regio en studenten, maar ook docenten en onderzoekers van bijvoorbeeld Saxion lectoraten daar bij elkaar willen krijgen.”

Wat levert zo’n learning community precies op?

De Graaff: “Je gaat veel meer kennis met elkaar delen binnen een thema. In zo’n community leren studenten van onderzoekers, docenten van studenten en organisaties uit de regio en vice versa. Die zien dat er weer andere opdrachtgevers zijn, die mogelijk interessant kunnen zijn. Met een learning community verstevig je ook de verbinding met de partners in de regio. Studenten kunnen goed zien wat er nou echt goed bij hen past. Zo hoeven ze niet vooraf te kiezen voor een onbekend project waarvan ze eigenlijk nog niet goed weten wat het inhoudt. Studenten kunnen zich daarmee veel beter onderscheiden in de ontwikkeling van hun persoonlijke en professionele profiel. Lectoraten en onderzoekers kunnen meer kennis inbrengen. Ik denk dat ook voor onze partners het gewoon heel prettig is om steeds door te kunnen bouwen op opdrachten, in plaats van steeds weer opnieuw een losse opdracht. In de context van zo’n learning community kan van alles plaatsvinden. Van interdisciplinair projectonderwijs tot stageopdrachten van een individuele studenten, tot afstudeerprojecten van groepjes studenten.”

Hoe zou zo’n learning community er concreet uitzien? Is er bijvoorbeeld ook een fysieke plek, van waaruit gewerkt wordt?

De Graaff: “Ja dat kan. We hebben een aantal pilots gehad het afgelopen jaar met learning communites . Door corona vonden die vooral digitaal plaats. We zien dat het ontzettend veel meerwaarde heeft als je dat combineert met een fysieke omgeving en je dus ook een verzamelplek hebt, waar je regelmatig bij elkaar komt. Die uitwisseling moet je dus gaan organiseren. Ook al ontstaat het ook wel vanzelf, je moet het wel faciliteren met bijeenkomsten en kennisdeelmomenten.”

Waar lopen jullie binnen de eigen organisatie tegenaan om die holy grail te bereiken?

Fleur Degeling, taskforce Smart Solutions Semester bij Saxion gaat verder: “Er zijn nu 27 opleidingen aangehaakt en er gaan ongeveer tweeduizend studenten per jaar door de twee semesters heen, waarbij ze werken aan een kleine driehonderd opdrachten. In de learning communities is straks een nieuwe mindset. We praten niet meer over opdrachten, maar over vraagstukken. De bedoeling is dat studenten in de communities zelf hun probleemstellingen ophalen en dan een beetje hun eigen opdracht daaruit destilleren in overleg met alle andere stakeholders. We functioneren niet meer als een soort opdrachtenmarkt.”

“Dat biedt echt wel wat uitdagingen. Hoe hou je bijvoorbeeld het interdisciplinaire waardevol genoeg? Hoe zorg je ervoor dat je echt opdrachten hebt waar alle disciplines genoeg te onderzoeken aan hebben, en hoe hou je dat tegelijkertijd organiseerbaar? Intern merken we dat dat er een roep is voor meer ruimte om dingen zelf in te vullen, voor meer keuzevrijheid en flexibiliteit, en minder een afgekaderd semester met bepaalde beoordelingskaders. Toch heb je om het organiseerbaar te houden, eigenlijk wel weer nodig dat iedereen het een beetje op dezelfde manier doet. Anders kun je die match tussen de groepen niet maken.”

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

“Dus je moet een balans vinden tussen de vrijheid voor alle opleidingen en disciplines aan de ene kant, versus die organiseerbaarheid om de disciplines te kunnen matchen aan de andere kant. Het levert soms echt wel wat scepsis, kritiek en ook weerstand op. Waarom zouden we meedoen, zeggen opleidingen. Ze willen wel genoeg inhoudelijke vakkennis kwijt kunnen bijvoorbeeld. Aan ons is het de taak om hen te verleiden en te laten zien wat de meerwaarde is om mee te doen. Iedereen ziet wel de meerwaarde van interdisciplinair onderwijs. Iedereen weet dat we goud in handen hebben, dat het niet alleen een prachtige intensieve leerervaring voor studenten is, maar ook nog eens iets kan opleveren voor de opdrachtgevers.”

“Maar de devil is in the details. Hoe ga je dat dan praktisch uitwerken zodat het ook voor iedereen werkbaar blijft? Vanuit onderwijs hebben we te maken met beoordelingen, accreditaties en certificeren. Hoe beoordelen we dan precies? Hoe zorgen we dat tutoren ook echt meer die rol van coach kunnen uitvoeren? Dat is voor sommige docenten een hele mindshift.”

Toch zijn jullie met tweeduizend studenten, driehonderd opdrachten en 27 opleidingen al heel goed bezig. Dat moet dus nog meer worden?

Degeling: “Er staat al iets heel moois echt waar, maar er zijn ook echt wel wat negatieve sentimenten, waar we met elkaar over in gesprek over moeten gaan om dat te verbeteren. Nu het interdisciplinair onderwijs zo groot wordt, willen we kijken hoe we mensen kunnen verleiden om nog meer aan te haken of aangehaakt te blijven.”

De Graaff: “We moeten door de groeipijn heen komen, denk ik. Dat is onderdeel van dit implementatieplan en dat doen we samen met de (nog niet) deelnemende opleidingen, iets minder dan de helft van alle opleidingen bij Saxion. In de toekomst zullen jaarlijks maximaal 3500 studenten interdisciplinair onderwijs volgen.”

Degeling: “De learning communities moeten het interdisciplinair onderwijs een stap verder brengen. Worden de opdrachten en studenten tot nu toe handmatig gematcht, omdat het nu zo groot wordt is er een systeem nodig om de opdrachten beter te matchen aan de voorkeuren van studenten. Ook de formulering en matching van de opdrachten kan in die communities plaatsvinden. Dat scheelt een hele hoop organisatie. Dit zijn natuurlijk geen processen die morgen geregeld zijn. Dat kost tijd”

De Graaff: “Het past in ieder geval goed bij onze onderwijsvisie: hoe langer studenten studeren, hoe meer regie we ze willen geven op de ontwikkeling van hun persoonlijke en professionele profiel. Dat heeft nog wel wat voeten in de aarde nodig om dat te organiseren, maar daar gaan we met elkaar nu een aantal stappen in zetten.”

ROC Nijmegen haakt vanzelfsprekend aan bij maatschappelijke vraagstukken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In de Nijmeegse City Deal is al twee jaar ROC Nijmegen betrokken. Volgens collegevoorzitter Peter van Mulkom past dat helemaal bij een bredere beweging in de Waalstad. Hoger onderwijsinstellingen zien de samenwerking met het mbo als een vanzelfsprekendheid. ‘Er is veel meer erkenning voor vakmanschap gekomen.’

Van Mulkom is al zeven jaar als bestuurder betrokken bij ROC Nijmegen, een middelgrote roc-school met 150 opleidingen en een sterke regionale functie. De laatste drie jaar is hij voorzitter van het college van bestuur. Hij heeft een bedrijfseconomische achtergrond en deed eerder ervaring op in het onderwijs als directeur van de Adelante Zorggroep in Limburg, waar hij onder meer verantwoordelijk was voor speciaal onderwijs. Ook hield hij zich onder meer bezig met de bestuurlijke en inhoudelijke positionering van de Mytylschool.

Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding stad en hoger onderwijs in Nijmegen?

Van Mulkom: “Wat me bovenal in Nijmegen opvalt, is dat er een beweging op gang is gekomen, waarbij met respect voor de studenten en hun talent er multilevel samenwerking tot stand komt. Misschien kan ik het wel symbolischer onderschrijven. Zoals Han van Krieken, de rector van de Radboud Universiteit, zei bij de opening van het academisch jaar: wij zijn er trots op dat we met het ROC mogen samenwerken. Beter dan dat kan ik deze beweging niet formuleren. Door zowel het hbo als de universiteit wordt het aanhaken van het roc als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Dat vinden wij een erkenning voor het vakmanschap.  Daar zijn wij als ROC Nijmegen trots op, maar vooral dat het dus bij de brede gemeenschappelijke vraagstukken nagenoeg normaal is, dat mbo, hbo en universiteit gaan samenwerken.”

Peter van Mulkom, collegevoorzitter ROC Nijmegen.

Peter van Mulkom, collegevoorzitter ROC Nijmegen.

Het is dus een nieuwe beweging in Nijmegen de laatste jaren?

“Ja, ik vind dat wel. Wij sluiten aan bij aantal netwerken, die allemaal een  gemeenschappelijke opdracht hebben,  maar vanuit een verschillend perspectief. Een van deze bewegingen heet ‘Ieder talent telt’, de leer- en onderwijsinnovatieagenda van Nijmegen. Wat je ook doet en waar je ook vandaan komt, wij kijken naar het talent van het individu. Of dat nou hoger onderwijs of middelbaar onderwijs is. Het talent doet ertoe. Deze manier van kijken komt de samenwerking ten goede in de keten. Daarnaast is er ook een beweging als RvN@. Dat staat voor Rijk van Nijmegen. Deze onderwijshub werkt aan economische vitaliteit van de samenleving. Een van de doelen is om studenten te behouden voor de regio. Ook hier zie je dat er steeds meer projecten en hubs worden gecreëerd, waarbij studenten vanuit verschillende disciplines en verschillende fases in de onderwijskolom met elkaar samenwerken. Samen met de City Deal Kennis Maken zijn dit bewegingen die allemaal tot samenwerking leiden. Het is de kunst, om in het Nijmeegse deze bewegingen beter op elkaar te laten aansluiten.”

Wat is de meerwaarde van ROC-studenten bij deze samenwerkingen?

“Dat kun je van verschillende kanten zien.  Als het gaat om vraagstukken als positieve gezondheid, of energietransitie, kom je al snel tot de conclusie dat mbo’ers onmisbaar zijn. Als je bijvoorbeeld de energietransitie doorvoert in een wijk, en je gaat van het gas af, dan heb je mensen nodig die zonnepanelen kunnen installeren of die cv-installaties kunnen afsluiten. Je hebt ook universitair geschoolde  mensen nodig die conceptueel naar die wijkontwikkeling kijken, hbo’ers die het misschien rekenkundig wat meer aanpakken. Bijna alle vraagstukken zijn integraal van karakter. En vakmanschap is daarin echt van toegevoegde waarde. Maatschappelijk zie je, en dat heeft de coronacrisis wel uitgewezen, dat wanneer vakmanschap wegvalt de maatschappij bijna platligt. Vakmanschap is de katalysator van heel wat maatschappelijke thema’s. Vanuit het perspectief van de mbo-student vind ik ook de kansengelijkheid heel interessant.”

Past deze beweging ook bij de landelijke trend dat er veel waardering is voor vakmanschap? We hebben mensen nodig voor de techniek, in de zorg. We hoeven niet per se meer allemaal een vwo-diploma te halen?

“Dat zit hier zeker achter. Elke competentie die je hebt, is geen vanzelfsprekendheid en echt vakmanschap moet gewoon erkenning krijgen. Het bakken van brood, het knippen van haren, het stukadoren of het uitvoeren van een katheterisatie in de zorg. Het gaat om meer dan skills, het is een vak. Deze beweging geeft wel een verdere impuls aan het feit dat we vakmanschap in die samenwerking voor projecten veel meer erkennen. Dat mag eigenlijk geen doel op zich zijn, maar het is wel natuurlijk een maatschappelijke opgave, want zonder vakmensen komen we geen steek verder.”

Hoe gaat de samenwerking?

“Wat ik mooi vind is dat onze studenten in die projecten zien, wat bijvoorbeeld een hbo’er doet in zo’n functie. Ook dat is geen doel op zich, maar wel mooi meegenomen. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om de functionele meerwaarde van de samenwerking in die wijken. Dat zie je ook in de SportQube. Een sportinstructeur van het ROC kan met sport- en spelactiviteiten Nijmegenaren enthousiast maken om te sporten, een HAN-student kan daarna kijken hoe ze duurzamer gaan werken aan hun positieve gezondheid. Die verbinding tussen vakmanschap en meer conceptueel niveau is dan makkelijk gelegd.”

Ontstaat er ook een gelijkwaardigheid onder de verschillende studenten in die multilevel samenwerking?

“Ja dat zal ook wel moeten. De bron van kansenongelijkheid zit hem echt in het feit dat heel veel mensen op het mbo nog steeds denken dat ze voor een dubbeltje zijn geboren, en nooit een kwartje worden. Dat blijft maar van generatie op generatie worden overgegeven. Het gaat juist om die gedachte in de samenwerking, dat we elkaars capaciteiten erkennen. Daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Het is heel belangrijk dat mbo-studenten gezien en erkend worden in hun kunnen door hbo- en wo-studenten, dit geeft hen zicht op de mogelijkheid tot doorgroeien. Dit vind ik ook echt een maatschappelijke opdracht.”

Hoe heeft het maatschappijgericht werken vorm gekregen in jullie onderwijs, in het curriculum?

“We hebben Talentlab. Dat is eigenlijk de plek waar dit type opdrachten binnenkomt en waar studenten en opleidingen zich aan kunnen verbinden. Op termijn denk ik dat we samen met de HAN en RU echt een visie op multilevel onderwijs gaan ontwikkelen. Elke onderwijsinstelling heeft een maatschappelijke opdracht om die verbinding met de omgeving tot stand te brengen. Wij maken die transitie ook door. Nu komt een project binnen centraal via Talentlab. Dan zoeken we intern naar verbinding. We willen steeds meer de vanzelfsprekenheid creëren, dat wanneer je projecten binnenhaalt je meteen denkt aan samenwerken met hbo’ers en universitaire studenten. Het moet gaan uitrollen, zodat steeds meer studenten en opleidingen zich eraan willen verbinden. Dus dat moet georganiseerd gaan worden. Dat is natuurlijk wel een uitdaging en daar hebben we eigenlijk nog geen infrastructuur voor ingericht. Dat is volgens mij echt the next step.”

Heb je nog aanbevelingen voor wat the next step kan zijn voor de City Deal?

“Waar ik graag over zou willen meedenken, en waar bij ons energie op zit, is hoe we een mindset kunnen creëren binnen de onderwijskolom  dat je gaat denken in termen van multilevel onderwijs. Dat je bij complexe opdrachten bedenkt of het van meerwaarde kan zijn voor zowel student, als voor de opbrengst van dit project, om er in een soort netwerkstructuur studenten vanuit die kolom op te kunnen zetten. Neem dat mee in de criteria die je hanteert bij de selectie van opdrachten, en probeer daar ook een infrastructuur voor in te richten die het mogelijk maakt. Daar zou ik m’n nek in de stad wel voor willen uitsteken om dat te gaan stimuleren en te faciliteren. Ik ben wel heel erg nieuwsgierig hoe andere steden dat denken in termen van multilevel onderwijs, standaardiseren in een mindset en structuur. De City Deal kan nooit een doel op zich zijn. Het gaat erom dat de samenwerking in de kolom niet alleen voordelen heeft voor het onderwijs, maar ook op korte termijn een beter rendement heeft voor die maatschappelijke opdrachten. Er valt zoveel van elkaar te leren.”

Breda zet City Deal samenwerking voort in Urban Living Lab Breda

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Breda is het Urban Living Lab Breda (ULLB) een van de grote successen van de City Deal Kennis Maken. In ruim anderhalf jaar hebben tot nu toe zo’n achthonderd studenten hier gewerkt aan maatschappelijke vraagstukken. Afgelopen  april ondertekenden gemeente en de betrokken onderwijsinstellingen een intentieverklaring om de samenwerking in het living lab voor te zetten. Vanuit het City Deal opschalingsproject kijkt kwartiermaker Marcel Kesselring samen met anderen hoe het nu ook duurzamer een plek kan krijgen in het onderwijs.

De komende jaren zal het Urban Living Lab Breda de organisatie van stadsbrede samenwerking van de gemeente Breda met Avans Hogeschool, BUas, Curio, De Rooi Pannen, en militaire academie NLDA verder organiseren. De Koepel, de voormalige gevangenis in Breda, is daarbij dé centrale plek voor deze multidisciplinaire en transdisciplinaire samenwerking in én met de stad.

Levende gemeenschap

“Het Urban Living Lab is een levende gemeenschap die vanuit het perspectief van de inwoners – en waar mogelijk en/of noodzakelijk samen met inwoners – werkt aan nieuwe oplossingen en nieuwe vormen voor een duurzame, gezonde, leefbare en voor iedereen toegankelijke stads-samenleving”, vertelt Kesselring. “Samen met het onderwijs, het onderzoek, ondernemers, overheid en inwoners brengt het Urban Living Lab Breda vraagstukken in beeld. De basis is dat wij werken aan een duurzame inclusieve samenleving in de stad en haar directe regio. Er ligt een aantal grote maatschappelijke opgaven die je niet alleen kan oplossen. Daarom werken we vanuit de quadrupel helix. We hebben de inwoners ervoor nodig, bedrijven, onderwijsketen en de overheid, dus gemeente en provincie. Binnen het Urban Living Lab Breda proberen we al deze spelers op hetzelfde speelveld bij elkaar te krijgen en dan te werken aan een betere en mooiere stad.”

Begonnen als bottom-up initiatief vanuit Avans is de samenwerking nu officieel met de intentieverklaring die door wethouder Arjen van Drunen namens de stad is ondertekend. Een mooi succes vindt Kesselring na anderhalf jaar. “We hebben nu met elkaar afgesproken dat we voor stadsbrede ontwikkelingen gaan en dat dit moet landen in het Urban Living Lab Breda. We werken daarbij aan vier thema’s voor de stad: inclusieve samenleving en gezondheid, mobiliteit en logistics, digitalisering en slimme technologie en energietransitie en duurzaamheid. Daarin willen we stappen verder maken en komen tot impactvolle oplossingen. En met het implementatieplan van de City Deal Kennis Maken willen we dit veel meer gaan borgen in het onderwijs en onderzoek van de verschillende  onderwijsinstellingen. We proberen meer opleidingen aan te haken.”

Studenten werken in het Urban Living Lab.

Borging in onderwijs

Met de opschalingssubsidie van de City Deal kijken Kesselring en collega’s hoe ze meer opleidingen kunnen aanhaken. “De afgelopen jaren hebben we vooral gericht op het laaghangende fruit. We zijn begonnen met de opleidingen waar er ruimte zat in de curricula. We hebben het zwaan-kleef-aan principe gehanteerd. Dan heb je nog niet alle mbo- en hbo opleidingen. Nu gaan we onderzoeken hoe we het meer gaan verankeren in de onderwijsinstellingen. We zijn aan het pionieren geweest met interdisciplinair onderwijs. Dit willen we nu verder ontwikkelen in deze omgeving. Dat zijn de stappen die we nu gaan maken. Hoe kunnen we het verder verbreden? We zijn natuurlijk gewoon begonnen. Nu moet het meer gaan beklijven. Dat is de volgende fase.”

Het Urban Living Lab Breda kreeg de sleutel van haar locatie in de Koepel toen net corona uitbrak. Dat was geen ideale start, stelt Kesselring. “Toch heeft het ons de nodige ruimte gegeven om even goed na te denken wat nu het Urban Living Lab Breda precies is. We werken op basis van co-creatie. Dat is erg ingewikkeld als je met zoveel verschillende stakeholders werkt, Sommige organisaties als de gemeente denken dat ze opdrachtgever zijn. Dat is niet zo. We werken vanuit co-creatie op basis van gelijkwaardigheid.” Er zijn niet alleen studenten die inhoudelijk met thema’s als energietransitie bezig zijn. Ook het proces is belangrijk. Er is nu een multidisciplinair stageteam van negen studenten van acht opleidingen aan de slag om het Living Lab qua proces vorm te geven. Van marketing en communicatie, tot HRM tot leisure & event management.

Impact meten

Wat heeft Urban Living Lab Breda concreet voor de stad opgeleverd? Kesselring: “Dat is een goede vraag, die krijgen we wel vaker. Het is een lastig antwoord. Wat zou het moeten opleveren? Volgens mij zijn we hier bezig om een beweging tot stand te brengen met elkaar. Het zit vooral in het proces van mensen bij elkaar brengen; Systeemwereld en leefwereld met elkaar in verbinding brengen.En dat is een lange termijn investering. Transities gaan niet tot stand komen vanuit technologie alleen, het is vooral mensenwerk en menselijk gedrag Wij moeten vooral mensen bij elkaar brengen. Wat het concreet gaat opleveren is vooral gedrag van mensen dat verandert. Ons doel is om de thema’s waaraan we werken verder te brengen, en soms kan je dat niet een twee drie oppakken. We zijn wel aan het kijken in het kader van die opschaling of we impact kunnen meten. We onderzoeken nu een model of structuur hoe we dat kunnen monitoren en kunnen teruggeven aan de stad. Maar zover zijn we nog niet. Dit nemen we ook mee in het implementatieplan.”

Maar het onderwijs is nog lang niet zo ver, aldus Kesselring. “Dat zit vaak nog dichtgetimmerd in roosters en opleidingen, dat maakt het best ingewikkeld voor wat wij willen. Maar we hebben het voordeel dat Avans al actief werk aan het maken is van Ambitie 2025. Daar zitten we met alle academies nu midden in. Drie belangrijke thema’s hierin: modulair onderwijs, flexibel onderwijs en co creatie Daarin stelt ze dat we meer toe moeten naar modulair onderwijs, waar studenten veel meer eigen keuzes kunnen maken. Daar heb je een omgeving als Urban Living Lab Breda voor nodig. Deze fase is dus voor ons heel belangrijk. Nu moeten opleidingen wel meegaan. Voorheen kon een opleiding geen studenten laten aanhaken omdat het niet paste bij het onderwijsprogramma.”

Aan het werk in het Urban Living Lab.

Aan het werk in het Urban Living Lab.

Power of the Future

Terwijl het Urban Living Lab Breda onderzoekt hoe de borging in het onderwijs beter kan, gaan de activiteiten door. Deze maand is net het project Power of the Future afgerond, waaraan 130 basisschoolleerlingen uit Breda hebben deelgenomen. “Het Urban Living Lab Breda heeft vooral te maken met studenten, professionals en oudere generaties”, legt Kesselring uit. “Maar als je het hebt over de toekomst van de stad vind ik het persoonlijk gek dat we niet kinderen uit basis- en voortgezet onderwijs erbij betrekken. Het gaat immers over hun toekomst.”

Daarom mochten kinderen van vier verschillende basisscholen in Breda samen in gemixte teams op basis van design thinking aan de slag met een maatschappelijke uitdaging, zoals energietransitie, digitalisering, inclusieve samenleving of stadslandbouw. De kinderen kenden elkaar niet en komen uit verschillende wijken van de stad. Elk team werd gecoacht door een student en/of een vrijwilliger. Het idee is dat ze door mee te denken over de mogelijkheden van artificiële intelligentie, blockchain, zelfrijdende auto’s, zorgrobots of slimme straatverlichting, ze in de toekomst een steentje kunnen bijdragen aan een leefbare, inclusieve, duurzame en groene stad.  “Je kan heel veel praten over de nieuwe maatschappij, je kan ook gewoon aan de slag gaan en jong beginnen met bubbels te doorbreken en nieuwe verbindingen te maken. Zodat de kinderen met elkaar in contact komen. Nu gebeurt dat niet. Daarover vertellen we meer op de landelijke City Deal Kennis Maken dag.”

‘Elke student in Enschede moet kennis maken met de stad’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Enschede fungeert al jaren als rijke leeromgeving voor de studenten van de Universiteit Twente, Saxion, ArtEZ/AKI en ROC Twente. De laatste jaren werken ze onder meer samen in het EnschedeLAB. Deze rijke leeromgeving moet nu ingebed worden in de onderwijsprogramma’s van de kennisinstellingen en verder worden opgeschaald. De kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede Stephanie Ankone werkt aan een implementatieplan daarvoor.

Ankone heeft een maand geleden het stokje overgenomen van Wiro Kuipers. Hier werken studenten van de verschillende kennisinstellingen in Nano-Challenges samen aan een maatschappelijk vraagstuk uit de stad of regio. Na de eerste periode bleek de onderwijsvorm (challenge) van een semester niet goed in te passen in de verschillende onderwijsstructuren. Kuipers heeft het omgevormd tot Nano-Challenges, challenges van vier tot zes dagdelen, waar studenten van de verschillende kennisinstellingen samenwerken aan vraagstukken van de stad.

Deze meer flexibele vorm is beter in te passen in de bestaande onderwijsstructuren en kan zowel inter- als extra curriculair worden aangeboden. “Uiteindelijk gaat het om het samenbrengen van stad en student”, licht Ankone toe. “Dat is het hoofddoel, met Enschede als rijke leeromgeving. Intussen is Hengelo ook recent aangehaakt, en lift mee op de activiteiten van EnschedeLAB.”

In dit project gaan jullie dus kijken hoe je deze rijke leeromgeving een vaste plek kan krijgen in de onderwijsstructuren?
“Ja, we gaan nu de implementatiefase in en gaan kijken hoe EnschedeLAB in en tussen de instellingen ingezet kan worden in de ambitie om zoveel mogelijk studenten kennis te laten maken met het werken aan vraagstukken van de stad. Nano-challenges zijn een vorm daarvoor, maar dit kunnen ook andere vormen zijn. Ook dat gaan we de komende tijd verkennen.”

“Het is daarvoor belangrijk te weten welke initiatieven er al bestaan, daarom is stap één het inventariseren van die initiatieven. Al op veel plekken werken studenten in de opleiding samen aan maatschappelijke vraagstukken. Bij Saxion heb je bijvoorbeeld het Smart Solutions Semester, waarin studenten van allerlei opleidingen samenwerken aan een vraagstuk. Bij het ROC heb je de Hub waar vragen vanuit de praktijk worden verzameld en verbindt met studenten van de verschillende opleidingen. Bij ArtEz-AKI heb je ook zo’n punt en de UT kent onder andere het Challenge Based-Learning (CBL). Bij Challenge Based-Learning werken studenten onder leiding van een ervaren coach en met verschillende achtergronden (bijv. studierichting, universiteit, nationaliteit) samen met externe partijen aan een vraagstuk.”

“Voor mij is het nu de zaak om te verkennen waar we elkaar kunnen versterken, maar ook waar de blinde vlekken zijn. Elke student moet met een maatschappelijk vraagstuk tijdens zijn opleiding aan de slag kunnen. Ondanks de vele initiatieven zijn er nog steeds studenten die er niet mee in aanraking komen. Hoe kunnen we hen bedienen, met bijvoorbeeld een Nano-Challenge?”

Hebben jullie dus als doel om alle studenten in Enschede en Hengelo dus een keer in hun studie te laten werken aan een maatschappelijk vraagstuk?
“Ja, het ideaal is dat van de vier kennisinstellingen elke student op een moment te maken krijgt met een maatschappelijk vraagstuk. We streven er in ieder geval naar dat elke student in elk geval de keuze moet hebben gehad om te werken aan een vraagstuk uit de stad. En dat deze daarbij samenwerkt met studenten van een andere instelling. Dat maakt het EnschedeLAB zo uniek. Het gaat over de instellingen heen. Persoonlijk vind ik het enorm waardevol dat je de verschillende studenten met elkaar in gesprek laat zijn. Een ROC-student werkt bijvoorbeeld samen met een UT-student. Al die bloedgroepen komen met elkaar in gesprek. Linksom of rechtsom krijgen ze later in hun werk krijgen ook met elkaar te maken, en hebben ze elkaar hard nodig. Dat wordt door studenten nu niet zo altijd zo gezien of ervaren.”

Aan het werk in het EnschedeLAB.

Aan het werk in het EnschedeLAB.

“Ik vind het juist erg mooi om ze dan ook hierin mee te nemen in dat samenwerken, zodat ze zelf zien dat elke student weer vanuit een eigen perspectief naar een vraagstuk kijkt. Naast de Nano-Challenges gaan we ook verkennen welke andere vormen die samenwerking tussen de verschillende studenten kunnen bevorderen. Waar mogelijk  in het curriculum, en waar dat niet kan wordt het extra curriculair aangeboden. Vooral de studenten die niet heel actief (kunnen) zijn in een studie- of studentenverenigingen maar wel graag willen werken aan ‘soft-skills’, vinden het juist interessant deel te nemen aan dit soort onderwijsvormen. Ze leren er veel van en staat ook nog eens goed op hun CV.”

Spreek je ook met studenten zelf in deze inventarisatieperiode?
“Ja, dat vind ik erg belangrijk, want zij zijn uiteindelijk de doelgroep. Binnenkort start ik gesprekken met studenten die eerder aan Challenges hebben meegedaan. Hoe hebben ze die ervaren en welke tips en adviezen kunnen ze ons geven zodat we nog meer studenten enthousiast krijgen? Daarnaast spreek ik met de studentenambtenaren van de gemeente Enschede. Zij krijgen vragen vanuit de gemeente én vanuit studenten. Het mooiste zou zijn als de Challenges meer vanuit de studenten zelf zouden komen. Dat het echt een samenspel is van wat er leeft in een regio of stad, maar ook wat er leeft onder studenten. Op basis van die gegevens wil je eigenlijk Challenges, maar ook het bredere aanbod van EnschedeLAB gaan inrichten.”

Waaruit bestaat het implementatieplan verder nog?
“Er zijn een aantal actielijnen. De inventarisatie van wat er al gebeurt is de eerste. Waar zitten de blinde vlekken? De tweede is inventariseren waar we als EnschedeLAB aan kunnen bijdragen. Het kan maar zo zijn dat een project dat binnen een instelling wordt opgepakt ook wel een goed interdisciplinair kan worden opgepakt dus over de instellingen heen. Op welke wijze kunnen we dat dan vormgeven? Ook kijken we naar de mogelijkheid om een fysieke locatie in de stad te openen, waar inwoners maar ook studenten en bedrijven binnen kunnen lopen om te leren en te horen wat er speelt in de stad en binnen de kennisinstellingen.”

“Dat gaan we ook verder verkennen of dat haalbaar is, en hoe die locatie eruit moet zien. Moeten dat bijvoorbeeld pop-up locaties worden in de wijken? Daar waar een vraagstuk beter tot zijn recht komt? Moet er ook een vaste plek komen? Eind van dit jaar moet daar meer over bekend zijn. Daarnaast hebben we nog een ‘train de trainer’ programma. Daarin willen we docenten trainen die niet gewend is om in zo’n vorm als een Challenge les te geven. Eind van het jaar moet dit programma er liggen. Het implementatieplan betekent overigens niet dat alles wat we al doen stil komt te liggen.”

Stephanie Ankone, de kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede.

Stephanie Ankone, de kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede.

Wat loopt er verder nog?
“We gaan ook dit jaar Nano-Challenges organiseren. In juni start een Challenge, waarin studenten aan de slag gaan met de sociale cohesie tussen studentenhuizen en buurtbewoners. Met name na de Covid-periode zijn veel studenten het contact met andere buurtbewoners verloren. Het is van groot belang dat die groepen op harmonieuze manier kunnen samenleven. Op welke creatieve wijze zou je dat samenleven verstevigen? Een student die goed contact heeft met de buurt is later wellicht ook geneigd om eerder in de regio te blijven werken. In het najaar gaan we een Challenge organiseren op het gebied van digitalisering. Dat is van essentieel belang voor de regio, maar gaat gepaard met risico. Denk aan privacy. Hoe kun je de digitalisering-uitdagingen samen aanpakken? We trekken nauw samen op met de gemeente die daar ook mee bezig is.”

Jullie verkennen dus ook de opschaling en hoe jullie de rijke leeromgeving beter kunnen inbedden in het curriculum?
“Ja, we verkennen dus waar EnschedeLAB gekoppeld kan worden aan andere initiatieven en waar mogelijk ec’s kunnen worden gekoppeld. Daarnaast kijken we qua opschaling ook of we meer Nano-Challenges kunnen gaan organiseren. En welke andere vormen we kunnen bieden, zodat we uiteindelijk een soort menukaart aan studenten kunnen bieden. We zoeken nog meer verbinding bij de stakeholders, de gemeente, de kennisinstellingen maar ook bij andere organisaties die bezig zijn met vraagstukken. Door het trainen van meer docenten om te werken met Challenges en hen tools te geven daarvoor willen maken we die opschaling mogelijk. Ook nemen we studenten hierin mee. We hebben goede ervaringen met Saxion-studenten die ROC-studenten begeleiden bijvoorbeeld.”

Wat kan het City Deal netwerk leren van jullie uitkomsten?
“Ik hoop dat wij een voorbeeld kunnen zijn voor instellingen die ook met het mbo willen samenwerken. Dat die samenwerking ook tussen de instellingen is geborgd. Daar zit ook de uitdaging omdat je te maken hebt met echt andere onderwijsstructuren.. Het zijn echt wel uitdagingen maar ik merk dat er veel energie zit. Die meerwaarde zit echt op het samenwerken tussen de verschillende instellingen.”

‘We moeten studenten voorbereiden op alles wat op ze afkomt in de maatschappij’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Hoe laat je studenten in een relatief korte periode van een vak voor hun leeronderzoek zinvol samenwerken met wijkbewoners en andere stakeholders? In het kader van zijn Education Fellowship aan de TU Delft onderzocht Reinout Kleinhans wat er nodig is om community engagement te laten slagen binnen ontwerponderwijs.

Community engagement is niet meer weg te denken uit de City Deal Kennis Maken. Bij deze onderwijsvorm draait het om het betrekken van lokale gemeenschappen bij het onderwijs en onderzoek. Community engagement versterkt de verbinding tussen universiteit en samenleving en geeft studenten een belangrijk voorproefje van situaties waar ze in hun toekomstige werk mee te maken krijgen. Maar hoe pas je het toe in de praktijk? In zijn Fellowship (2020-2021) ontwikkelde Kleinhans een serie van acht video’s onder de naam Community Engagement in Design and Planning Education – Challenges and Practical Steps Forward die onderwijsinstellingen kunnen helpen met het opzetten van community engagement.

Kuyperwijk

Als universitair hoofdocent stedelijke vernieuwing werkte Reinout Kleinhans zelf met studenten in de Delftse Kuyperwijk. Toen bleek dat de inwoners in de wijk zich vaker onveilig en sociaal geïsoleerd voelden en te maken kregen met meer rommel en overlast op straat, wilde de gemeente weten wat er allemaal speelde in de wijk en liet de studenten van Kleinhans onderzoek doen. Die observeerden, deden straatinterviews met bewoners bij winkelcentra of scholen, voerden gesprekken met de wijkagent, bij woningcorporaties en welzijnsorganisaties en analyseerden bestaande data.

Nu na zijn Fellowship blijft Kleinhans actief om deze onderwijsinnovatie meer bekendheid te geven binnen de TU Delft. Community engagement heeft inmiddels bij verschillende vakken een plek gekregen binnen het curriculum en studenten werken met deze benadering ook in Den Haag Zuidwest en Rotterdam-Zuid.

Reinout Kleinhans.

Reinout Kleinhans.

Community engagement is echt je speerpunt. Hoe kwam je hierbij?
“Het is een benaderingswijze die ik al langer toepas in onderzoek: samenwerken met partners in de praktijk. Dat is voor mij vrij standaard. De laatste vijf jaar ben ik bezig geweest om dit ook te doen in een onderwijssetting. Dat klinkt vrij eenvoudig maar het is best wel ingewikkeld om dat georganiseerd te krijgen. In onderzoek heb je een vrij lange looptijd en een bepaalde strategie, zoals dataverzameling. Ook werk je naar een resultaat toe. Het is makkelijk om daar partijen bij te betrekken.”

“Bij onderwijs is dat een stuk complexer. In het kader daarvan ben je vooral bezig studenten wat te laten leren. Je bent ze aan het voorbereiden op de beroepspraktijk en context van later, op opdrachten waarmee ze later te maken krijgen. Het idee van community engagement, zoals ook veel in de City Deal gebeurt, is dat je probeert leeromgevingen te koppelen aan praktijksituaties in de stad. Er is een soort wisselwerking. Verschillende partijen kunnen gebruikmaken van de kennis en inzet van studenten. Die hebben tijd, kunnen massa maken, dingen uitzoeken, gegevens verzamelen, oplossingen verzinnen. Tegelijkertijd moeten ze daarbij wel wat leren. En een leerproces is niet altijd zo lineair zoals wel eens wordt verondersteld. Je moet voor een leeromgeving zorgen die enerzijds die samenwerking mogelijk maakt en anderzijds studenten ook de mogelijkheid geeft om fouten te maken, als onderdeel van het leerproces. Er zitten vele uitdagingen onder.”

Wat zijn de uitdagingen waar je dan tegenaan loopt?
“Studenten doen het vaak voor het eerst. Je moet dus van te voren zorgen dat die samenwerking goed verloopt door het maken van afspraken. Wat kunnen partners van studenten verwachten en omgekeerd? Je kan niet alles van te voren voorzien, maar studenten moeten tegelijkertijd niet worden opgezadeld met onmogelijke opdrachten. Een andere uitdaging is dat het gemiddelde vak op de TU maar tien weken duurt. Dat is heel kort. Community engagement kan je er niet zomaar even in weven. Er zitten allerlei angels en voetklemmen aan. In potentie is community engagement veelbelovend en hartstikke leuk en kan het iets opleveren, maar dan moet je in de voorbereiding wel een aantal dingen goed regelen om ervoor te zorgen dat het kans van slagen heeft. Daar heb ik in mijn Education Fellowship naar gekeken, en deels getest in mijn eigen onderwijs, zowel op bachelor- als masterniveau.”

Wat heb je concreet onderzocht?
“Ik heb geprobeerd om op systematische wijze inzichtelijk te maken wat er allemaal bij komt kijken. Wat voor kwesties en uitdagingen kom je nu precies tegen in welke fase? Hoe kan je nou aan de voorkant met al die barrières rekeningen houden? Hoe vertaal je dat in een handige aanpak? Wat moet je doen qua voorbereidingen? Wat vergt het van studenten maar ook van de verantwoordelijke docenten? Een van de dingen die ik heb ontwikkeld in mijn fellowship is een soort framework, dat eruitziet als een taartdiagram waarin ik de uitdagingen uitleg, vanuit het perspectief van enerzijds de studenten en hun docenten, en anderzijds de lokale partners.”

Het diagram van Reinout Kleinhans. (c) Reinout Kleinhans.

Het diagram van Reinout Kleinhans. (c)Reinout Kleinhans.

“Dit diagram laat  zes uitdagingen zien, waarmee je te maken hebt. Studenten zijn bijvoorbeeld sterk geneigd te denken in termen van problemen oplossen, terwijl stakeholders meer kijken naar kansen en versterken wat goed is. Die verschillende focus kan schuren. Dat is niet erg, maar je moet er rekening mee houden. Studenten moeten een vak halen, stakeholders willen een probleem opgelost zien. Dat moet je aan elkaar geknoopt krijgen. Het diagram is bedoeld om in één klap inzichtelijk te maken waar je aan moet voldoen om community engagement mogelijk te maken in een onderwijssetting. Dit diagram vormt ook weer de basis voor de videoserie. Dat zijn twee concrete resultaten van mijn Fellowship.”

Wat is nu de volgende stap?
“Momenteel ben ik met sabbatical. Komend academisch jaar pak ik het weer op. Naast het adviseren van andere docenten is de volgende stap voor mij om in het onderwijs dat ik zelf geef steeds nieuwe settings op te zoeken. Ik kijk op twee manieren. Aan de ene kant kijk ik naar de vragen die op ons afkomen. Aan de andere kant kijk ik ook juist naar bepaalde thematiek en probeer daar dan kleinschalig actie-onderzoek aan te koppelen, zoals in Rotterdam-Zuid. Dan ga ik stakeholders benaderen met de vraag of zij nog vraagstukken hebben waar onze studenten mee aan de slag kunnen gaan. In het kader van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid hebben we twee jaar geleden met het NPRZ-programmabureau samengewerkt. Die hadden een drietal vraagstukken over bepaalde NPRZ-wijken en daar hebben we ook onderzoek door studenten naar laten doen en laten vertalen in ontwerp. Hoewel we bij de uitvoering sterk gehinderd werden door coronacrisis, leidde deze samenwerking voor de studenten tot een deliverable voor hun opleiding, en een samenvatting met antwoorden voor het Programmabureau.”

Pieke Hoekstra is bezig met de CDKM subsidie aan de opschaling van community engagement op de TU Delft. Ben je daarbij ook betrokken?
“Samen met een andere collega heb ik vanuit het Fellowship een special interest group (SIG) opgericht. Een groep docenten uit verschillende geledingen van de universiteit denkt mee over community engagement en opschaling daarvan, zowel in hun eigen onderzoek en eigen positie, alsook TU-breed. Pieke zit daar ook in. We gaan meedenken in haar project over opschaling. Er wordt straks iemand op aangenomen maar we blijven als groep input leveren.”

Is community engagement niet meer weg te denken in het onderwijs van de toekomst?
“Dat klopt, maar het was er eigenlijk altijd al wel. Het is maar net welk naampje je erop plakt. Anderen noemen het bijvoorbeeld challenge-based education. Het is sterk aan groei onderhevig omdat het uitgaat van de gedachte dat we studenten heel erg moeten voorbereiden op alles wat op ze afkomt in de maatschappij, maar ook breder in de hele wereld. Denk aan bekende thema’s als klimaatverandering. Er wordt steeds meer gedacht in termen van grote, transdisciplinaire opgaven waar we iets mee moeten. Er komt steeds meer oog voor de complexiteit van deze opgaven, maar ook de complexiteit om er iets aan te doen. Dan volstaat het niet dat we het onderliggende onderzoek en ontwerp een primair academische exercitie laten zijn.”

“Naast een academische leer- en denkwijze willen we studenten ook meegeven hoe ze kunnen opereren in hele complexe omgevingen, met andere mensen, met hele andere rollen en achtergronden. Ze moeten in dat soort contexten kunnen manoeuvreren, kunnen opereren in multidisciplinaire teams. Een ingenieur moet natuurlijk ingenieursvaardigheden krijgen aangeleerd en een civiel technicus moet leren hoe je bruggen moet aanleggen, wegen en funderingen bouwt. Maar het samenwerken met andere disciplines wordt ook steeds belangrijker. Daar wordt veel meer mee geoefend in onderwijs. En dat vergt dus een benaderingswijze als community engagement.”

Alle ruimte in het curriculum voor Haagse Challenges

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het aankomende collegejaar organiseert de City Deal Kennis Maken in Den Haag vier interdisciplinaire en multilevel Challenges, waarin studenten van de betrokken kennisinstellingen samenwerken aan actuele sociaal fysieke vraagstukken uit de stad. Tot grote verrassing van organisatoren Rosa Jehee en Katja Rusinovic was er bij de verschillende opleidingen en docenten zoveel enthousiasme en ruimte dat ze ingebed worden in het bestaande curriculum. ‘We dachten dat extracurriculair het hoogst haalbare zou zijn.’

De Challenges worden opgezet vanuit de samenwerking tussen gemeente Den Haag, Universiteit Leiden, Hogeschool Inholland en de Haagse Hogeschool. Ook het mbo wordt betrokken. De financiering van de challenges komt uit de HEA-gelden van de gemeente en de uitvoering wordt georganiseerd vanuit het netwerk van de City Deal. De eerste Challenge start eind oktober en gaat over placemaking in het onderwijsgebouw De Meppel in Den Haag. Het ROC Mondriaan heeft het gebouw sinds vorig jaar overgenomen van de gemeente en wil er een door de buurt erkend leer- en ontwikkelcentrum van maken. De wens voor De Meppel is dat het een organisch onderdeel van de buurt is. De buurt is daarbij niet alleen de fysieke omgeving maar ook de mensen die er wonen en werken. Kortom, De Meppel wil meer zijn dan een schoolgebouw, maar hoe kom je daar? Daar gaan studenten zich over buigen.

Focusgebieden

Samen met de gemeente zijn de Challenge vraagstukken geformuleerd. Om te kaderen is gekozen voor het thema sociaal-fysieke vraagstukken, een onderwerp dat interessant is voor zeer diverse opleidingen, en twee focusgebieden in de stad: het Central Innovation District en Den Haag Zuidwest. In december of januari vindt de tweede Challenge plaats over het Central Innovation District (CID) dat tussen de drie treinstations van Den Haag ligt. Dit gebied moet een leefbare, groene en gezonde leefomgeving worden. Wat is daarvoor nodig en hoe komen we tot realisatie?

Studenten kijken in de Challenge onder meer naar factoren die bijdragen aan een gezonde leefomgeving, zoals een groene openbare ruimte, een plek voor ontmoeting, goede luchtkwaliteit en het voorkomen van geluidoverlast. In april buigen studenten zich in de derde Challenge over wat campusontwikkeling concreet betekent. Onder meer in wijken als Den Haag Zuidwest en bij Laan van NOI heeft de gemeente de ambitie om door campusontwikkeling de Haagse werkgelegenheid en innovatie te stimuleren. Studenten denken in deze Challenge mee over wat de stad precies onder ‘campusontwikkeling’ verstaat en hoe dit concreet vorm krijgt.

Vlak voor de zomer volgend jaar vindt de laatste Challenge plaats over de woningbouwopgave en Wijkeconomie in de wijk Den Haag Zuidwest. De komende jaren worden aandacht en middelen ingezet om Den Haag Zuidwest door te ontwikkelen. Hoe maak je daarmee van Den Haag Zuidwest een aantrekkelijke plek voor werken, leren en innoveren naast wonen?

Gedragen door meerdere partijen

Katja Rusinovic.

Katja Rusinovic.

Per Challenge zullen tussen de 25 en honderd studenten meedoen. “De Challenges zijn echt een samenwerking met de gemeente”, vertelt Katja Rusinovic, onderzoeker en lector Grootstedelijke Ontwikkelingen aan de Haagse Hogeschool. “We vinden het belangrijk dat ze meedenken in het vormgeven. Het thema van de eerste Challenge, placemaking, is deel van een lopend onderzoek van de gemeente. Daar stond dus al een Challenge op de agenda. Daarom hebben we bewust gekozen om de krachten te bundelen rondom dit thema vanuit de City Deal en het onderzoeksproject. Per Challenge zijn er bewust ook andere partners aangehaakt. Of dat nou sociaal ondernemers uit de wijk zijn, of vanuit de kennisinstelling zelf, zoals bij De Meppel. Ook willen we bewoners zelf een rol geven. Het is meer dan alleen maar opdrachten van de gemeente. We willen dat het door meerdere partijen wordt gedragen. Dat draagt bij aan het succes en de maatschappelijke impact die een Challenge teweeg kan brengen.”

Rosa Jehee, kennismakelaar City Deal Kennis Maken Den Haag voegt toe: “We willen op beleidsmatig niveau oplossingen aandragen vanuit de Challenges, maar ook op praktisch en uitvoerend niveau.”

De eerste twee Challenges zijn nu al ingebed in het curriculum van een aantal opleidingen, zoals bijvoorbeeld bij de opleidingen Built Environment en Bestuurskunde van de Haagse Hogeschool. Vanuit de hogeschool InHolland gaat het Sustainable Media Lab meedoen, vertelt Jehee enthousiast. “Die zijn dit jaar gestart. Bij het ROC hebben we lijntjes met Zorg en Welzijn en met het onderwijsgebouw De Meppel. Daar gaan studenten van de horecaopleidingen voor ons de lunch organiseren. Op die manier helpen studenten ook mee als facilitators.”

Juiste timing

Rosa Jehee.

Rosa Jehee.

Dat de stedelijke vraagstukken van de Challenges zo’n vaste plek zouden krijgen hadden Jehee en Rusinovic nooit van tevoren kunnen bedenken. “We dachten dat extracurriculair het hoogst haalbare zou zijn”, aldus de kennismakelaar. De reden voor het succes is volgens haar te danken aan de juiste timing. “We zijn afgelopen januari begonnen met de organisatie hiervan en het opbouwen van het netwerk. Dat was ons geluk, denk ik. Dat is het moment dat opleidingen hun curriculum gaan vormgeven. Op die manier zaten we zo aan de voorkant, dat opleidingen zeiden dat ze de Challenges wel in een vak kunnen onderbrengen, of in een minor. Er zit heel veel enthousiasme op om dit soort dingen meer te doen. Ook hebben we een presentatie gegeven bij de leiderschapsconferentie van de Haagse Hogeschool waar alle opleidingsmanagers aan hebben deelgenomen. Dat was voor ons een hele mooie plek om het enthousiasme te proeven en aan te sluiten op de curricula. We hadden wel de ambitie natuurlijk, maar hoe we er nu in zitten en hoe we zijn aangehaakt is echt boven verwachting.”

Verbinding met primair en voortgezet onderwijs

In de Challenges komen de studenten op meerdere momenten bij elkaar om in interdisciplinaire teams samen te werken. Nu al denken de twee organisatoren na over verbinding met andere onderwijsinstellingen. “We gaan ook kijken of we verbinding kunnen maken met primair en voortgezet onderwijs”, vertelt Jehee. “Doordat we er nu al over nadenken met elkaar, kunnen we het meenemen in het ontwerpproces van de Challenges. Opbrengsten overdragen aan een basisschool of gemeente vraagt om hele andere communicatie. Moeten we misschien een filmpje maken als lesmateriaal in plaats van alleen maar een droog rapport? Datzelfde geldt ook voor ambtenaren. Misschien heeft het voor hen meer zin om een mooie infographic te maken? We zijn dus heel erg bezig over de communicatie, iets wat je steeds meer hoort in de City Deal Kennis Maken.”

Daarnaast sluiten de Haagse Challenges aan bij die van buurstad Delft, waar de City Deal ook werkt met deze onderwijsvorm. “Hoe kunnen studenten van beide steden deelnemen aan Challenges. Afstemming in programmering en inhoud is daarbij van belang”, aldus Rusinovic. “InHolland en de Haagse Hogeschool zitten bijvoorbeeld in de stuurgroep van beide steden dus daarin zit al die verbinding. TU Delft heeft ook een campus in Den Haag waar ze gaan uitbreiden. De focus van de City Deal op de stad is in de praktijk ontzettend ingewikkeld. Daar proberen we op deze manier verder verbindingen in te leggen.”

‘Denk aan het belang van de inwoner in de rijke leeromgeving’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Kennis is een zeer belangrijke pijler voor de welvaart en het welzijn in de Leidse regio. Een van de persoonlijke doelen van onderwijswethouder Paul Dirkse daarbij is wel dat alle Leidenaars daarvan profiteren. ‘Als het goed gaat met de kennisinstellingen, gaat het goed met de stad.’

Als geboren en getogen Leidenaar draagt Dirkse de sleutelstad een warm hart toe. Vanuit het bedrijfsleven nam hij dan ook de stap richting politiek om zelf een bijdrage te leveren aan een betere stad. Eerst als politiek correspondent voor het Leids Nieuwsblad en sinds zes jaar als wethouder onderwijs, sport en financiën. In die functie kreeg hij het dossier kennis.

Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding stad en hoger onderwijs in Leiden?

“Die relatie heb ik echt zien intensiveren de afgelopen jaren. De verbinding tussen kennisinstellingen en gemeente is veel structureler en strategischer geworden. Sinds 2012 werken we vanuit het principe: als het goed gaat met de kennisinstellingen, gaat het goed met de stad. Zo probeer je die twee werelden steeds meer bij elkaar te brengen. Dat doen we onder meer met het programma Kennisstad. Als ik nu kijk hoe we praten over de voortzetting daarvan met LUMC, Universiteit, de hogeschool en Naturalis, zie ik de verbinding met de stad terug in hun strategie. Dat betekent ook dat het operationeel en tactisch handen en voeten krijgt. Je ziet dat die verankering echt gaande is. Dat vind ik een hele positieve ontwikkeling en ook heel relevant voor inwoners, omdat ze er steeds meer van gaan merken dat we onszelf een kennisstad noemen.”

Het is een van je persoonlijke doelen als wethouder: dat Leidenaars profiteren van de kennis in de stad?

“Dat klopt. Ik vind het belangrijk als we investeren in de relatie met de kennisinstellingen dat we ook kijken naar wat dat dan oplevert voor de stad. Inwoners moeten er een gevoel bij hebben, of daadwerkelijk ervaren dat het hun leefomgeving ook echt wat oplevert. Er zijn inmiddels tal van projecten op basis waarvan je kunt concluderen dat het de stad ten goede komt, en de inwoners.”

Kun je daar voorbeelden van noemen, waarin inwoners ook profiteren?

“De City Deal heeft ons geholpen om het project Leren met de Stad in de steigers te zetten. Studenten werken aan actuele vragen in de wijk Leiden-Noord. Daar hebben ze een eigen locatie, van waaruit ze werken aan allerlei lokale projecten. Er zijn inmiddels driehonderd studenten actief geweest in vijftien vakken. Van Hogeschool tot Universiteit. Daar zijn ook buurtbewoners bij betrokken Ze kunnen met hun vragen bij de studenten terecht. Dat is een hele tastbare invulling van Kennisstad.”

Paul Dirkse. Fotografie Eelkje Colmjon.

“Een ander voorbeeld is het Huurteam, waarmee we vorig jaar zomer zijn gestart. Samen met studenten van de rechtenfaculteit staan we inwoners bij in geschillen die ze hebben met huurbazen. Er is echt een meldpunt, waar je als bewoner naartoe kan om kosteloos geholpen te worden. Een ander mooi voorbeeld is het convenant Student en Stad, dat wij sinds 2015 al hebben afgesloten, met de PKVV de koepelorganisatie van alle 25 studentenverenigingen. Met het jaarlijkse bestuur maken we afspraken over het verbinden van studenten en inwoners. Zo organiseerde studentenvereniging Minerva onlangs een groot symposium in de Hooglandse kerk, waar onder meer Sigrid Kaag en Jaap de Hoop Scheffer kwamen spreken over Oekraïne.  De kerk zat vol met geïnteresseerde inwoners. De studenten krijgen er subsidie vanuit de gemeente.”

Hoe belangrijk is het dat de inwoners ook een andere kant zien van de studenten?

“Voor een stad als Leiden is die verbinding cruciaal. Heel lang hebben de universiteit en de stad best wel met de rug naar elkaar toegeleefd. De afgelopen vijftien jaar is dat echt totaal veranderd. Dat gaat niet vanzelf, je moet erin investeren. Je moet die ontmoetingen laten plaatsvinden, en laten zien dat je wat aan elkaar kan hebben. Dat lukt in Leiden prima. We zijn ook niet een hele grote stad, en over het algemeen zien we dat inwoner en student goed met elkaar kunnen omgaan. Natuurlijk zijn er leefbaarheidsvraagstukken, die moet je ook oplossen. We proberen een cultuur te creëren waarin je ook echt wat aan elkaar hebt.”

Hoe speelt de bredere regio een rol?

“We zijn centrumgemeente voor de Leidse regio. Met Oegstgeest werken we bijvoorbeeld nauw samen met de ontwikkeling van het Leiden Bio Science Park. Dat is een gezaghebbende campus van medicijnontwikkeling in Europa en daar hebben we ook een hele intensieve triple helix samenwerking opgebouwd van gemeenten, LUMC, universiteit en bedrijfsleven. Echt. Dit jaar zijn we Europese hoofdstad van de wetenschap. Daaruit hebben we het project Kennis door de wijken opgezet. Daarin willen we de kracht en waarde van wetenschap aan de inwoners laten zien. Dat doen we niet alleen in Leiden, maar ook in Oegstgeest, Zoeterwoude en Voorschoten bijvoorbeeld. Op die manier proberen we de regio erbij te betrekken.”

Hoe wordt de manier van werken van de City Deal volgens jou het beste onderdeel van het DNA van het hoger onderwijs?

“Die relatie tussen gemeenten en kennisinstellingen maakt een bepaalde ontwikkeling door. Het vraagt de genade van de lange lijn. Je moet het een tijdje volhouden, het vraagt doorzettingsvermogen om het strategisch vol te houden en kunnen blijven financieren. Als je dan eenmaal zover bent zoals in Leiden moet je wel aan de onderwijskant de volgende stap durven zetten, vind ik. En dat betekent dat je de methodiek van het leren, waarbij je de directe leefomgeving betrekt, borgt.”

“Het moet niet meer alleen afhankelijk zijn van de vrijwillige betrokkenheid van enkele docenten of studenten. Het moet volgens mij een plek krijgen in het curriculum. Dan is het echt geborgd. Dat zou de volgende fase zijn. Dan zijn we voorbij het niveau van mooie projecten met interessante resultaten en is het helemaal onderdeel is van ieders werk.”

Speelt de gemeente daar ook nog een rol bij?

“Wij als gemeente moeten dan ook structureel de kennisinstellingen betrekken bij onze beleidsvorming. Een van de stappen, die we daarin zetten, is dat we nu met de faculteit sociale wetenschappen een samenwerking aangaan in de vorm van het Healthy Society Center. Dat is een fysieke plek in de geest van Leren met de Stad, waarin onderwijs, onderzoek en living lab initiatieven samenkomen. We willen van de Leidse regio een van de meest gezonde stedelijke regio’s van Nederland maken. Wat zijn daar dan voor interventies voor nodig en hoe kunnen we de academische wereld maar ook de meer toegepaste en praktische wereld van hbo en  mbo daarbij betrekken. Dat zouden we moeten institutionaliseren, vandaar dat centrum. Het is een spannende ontwikkeling. De faculteit investeert, wij investeren. Dan krijgt het ook steeds meer een plek in ons werk.”

Hoe ver staan jullie daarmee?

“We zijn nu zover dat we de middelen beschikbaar hebben gesteld. Het heeft ook een link met de Medical Delta, het wetenschappelijke programma in Zuid-Holland waarin drie universiteiten, twee universitair medische centra, vier hogescholen, overheden, bedrijven, zorginstellingen en andere partijen samenwerken. Professor Andrea Evers is erbij betrokken. We willen op termijn echt een gezondere regio worden, met name op het gebied van gezonde leefstijl. Laten we nou eens de krachten gaan bundelen in dat center en het een tijdje volhouden. Dan kunnen we echt interventies doen om Leiden gezond te houden. Ik vind dat een mooi voorbeeld van de groei van de strategische relatie tussen de kennissector en de lokale samenleving.”

Leiden.

Leiden.

Wat zijn je aanbevelingen voor de City Deal de komende jaren?

“Ook belangrijk te realiseren is dat wanneer je zo’n Leren Met De Stad model optuigt dat je inwoners geen lijdend voorwerp erbij worden. Hoe zorg je ervoor dat ze echt betrokken worden, en niet weer te maken hebben met “weer zo’n groepje studenten”? Als je dit doet, doe het structureel en denk aan het belang van de inwoner. Realiseer ook dat niet iedereen meteen erop zit te wachten. Besteed aandacht aan die gelijkwaardigheid. Daarnaast denk ik dat we nog veel meer van elkaar kunnen leren. Wat ik heel mooi vind is dat, doordat we met kennissteden in de City Deal zo regelmatig contact hebben, het thema van studentenwelzijn in Nederland breed is opgepakt. Die dwarsdoorsnede van de vraagstukken die we allemaal hebben, -we hebben allemaal grote studentenpopulaties-, maakt het een belangrijk onderwerp op de agenda. Laten we daar bewust van zijn en het koesteren.”

Een goede grenswerker zoekt en benut de spanning

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Presentatie Zoek de Grens op. Martine de Jong, leermiddag Opschaling nr 2: Grenswerken op 14 april 2022

Op donderdag 14 april vond de tweede van vier leermiddagen plaats over opschaling voor de City Deal Kennis Maken. Het onderwerp Grenswerken stond centraal. Onderzoeker Martine de Jong van TwynstraGudde, die werkt aan een proefschrift over Grenswerken aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, deelde haar inzichten over Grenswerken.

Lector Coördinatie Grootstedelijke Vraagstukken en directeur van het Centre of Expertise Urban Governance en Social Innovation aan de Hogeschool van Amsterdam Stan Majoor, reflecteerde vervolgens vanuit zijn praktijkervaring op de gedeelde inzichten. Nadat de kwartiermakers en kennismakelaars uit de City Deal in break-outsessies hun ervaringen als grenswerker deelden, werd de online leermiddag plenair afgesloten door de randvoorwaarden voor opgavegerichte samenwerking binnen én tussen organisaties te bespreken. Lees hieronder het uitgebreide verslag.

Sociale verandering

Nadat projectleider Rowinda Appelman de aanwezigen welkom heet, introduceren hosts Joshua Cohen en Suzanne Potjer hoofdgast Martine de Jong. Opschaling is een complexe opgave die vraagt om een sociale verandering. Want samenwerking over organisatiegrenzen heen gaat niet vanzelf. Wat is er nodig om verbinding te creëren tussen kennisinstellingen, gemeenten en andere partijen die samenwerken in projecten binnen de City Deal? En is het creëren van verbinding binnen de eigen organisatie – een opgave op zich – wellicht een voorwaarde om die bredere verbinding te bewerkstelligen?

Martine de Jong neemt ons mee in haar eigen loopbaan die haar bracht in haar huidige ‘dubbelrol’ als adviseur bij Twynstra Gudde én buitenpromovenda bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Door haar huidige combi-functie voelt ze zich verbonden met de grenswerkers in de City Deal, die ook op de grensvlakken van organisaties en opgaven opereren.

Uit De Jongs onderzoek blijkt: hoe meer partijen van elkaar verschillen, hoe groter de meerwaarde van de samenwerking. Maar ook: hoe complexer. “Dat komt doordat de ‘logica’s’ van organisaties onderling sterk verschillen.” Daarom is het belangrijk om je voorafgaand aan de samenwerking al in elkaars logica te verdiepen. “Hoe meer mensen vooraf de tijd nemen om elkaar te leren kennen, hoe soepeler de samenwerking later is”, aldus De Jong.

De Jong onderscheidt drie niveaus die de samenwerking complex maken: het intra-organisatorische (tussen teams in een organisatie), het inter-organisatorische niveau (tussen organisaties) en het supra-organisatorische niveau (tussen coalities). Ze is benieuwd op welk niveau de aanwezigen de grootste uitdaging ervaren. Volgens De Jong roepen systemen vaak ‘absolute reacties op’: je keert je ervan af of je gaat er helemaal in mee. Dat maakt het verbinden van verschillende systemen een flinke opgave voor de kenniswerker, die immers ‘binnen’ – in de eigen organisatie – én in de coalitie sterk moet staan.

Naast de formelere samenwerking op het intra- en inter-organisatorische niveau, vindt er in samenwerkingsverbanden ook op supra-organisatorisch niveau samenwerking plaats. “Veel labs en experimenten ontstaan door deze informelere manieren van samenwerken. Maar wanneer je deze projecten wilt opschalen, zijn de formelere niveaus van samenwerking cruciaal om de opgedane lessen te kunnen laten landen.” Verbinding op zowel het intra-, inter- als supraniveau is nodig om effectief te kunnen zijn.

Martine de Jong merkt dat er een ‘wildgroei’ is aan termen rond grenswerken, doordat het een ‘vrije functie’ is. Ze is benieuwd of de deelnemers de rol van grenswerker als een tijdelijke zien, of als een ‘permanente brugfunctie’. Want: “De interne logica dwingt je steeds weer naar binnen, dus wellicht heb je altijd een spiegel nodig die de buitenwereld blijft betrekken.” Ze benoemt dat grenswerken ‘in je eentje’ bovendien eenzaam kan voelen. Dit wordt door verschillende deelnemers herkend.

Spanning

Vervolgens schetst De Jong het belang van spanning. “Er zijn veel spanningsvelden, dat ligt niet aan jou als grenswerker, maar aan de positie die je hebt. Het maakt organisaties ook veranderlijker als er spanningen zijn.” Ze benadrukt dat het juist bij complexere opgaven belangrijk is die spanning op te zoeken. “Hoe eerder je het ongemak opzoekt en bespreekt, hoe soepeler het vervolg wordt.” Dat begint met de spanning voelen en herkennen. Je kunt het herkennen aan je eigen onrust of aan taalgebruik, bijvoorbeeld als je partners vaak dingen hoort zeggen als ‘enerzijds…anderzijds’ of ‘eigenlijk…’.  “Maar als je de spanning oplost, ben je vaak de meerwaarde kwijt. Dus je wilt hem eigenlijk ook behouden.”

Na het herkennen van de spanning is het zaak om deze te benoemen: durf kleur te bekennen en je grenzen te markeren. Vervolgens kun je proberen de grenzen te overbruggen, door te benoemen wat het gesprek erover met je doet. “De worsteling verbindt meer dan de oplossing”, aldus De Jong. “Het leidt tot meer gedeeld eigenschap.” Maar dit vraagt wel om het vermogen je kwetsbaar op te stellen, en dus om zelfvertrouwen. Door het spanningsveld te benoemen, kun je er ook later weer bij terugkeren.” En als extra stap om de spanning te hanteren, kun je ook nog ‘sturen en tegensturen’. Het stellen van kaders kan ongemakkelijk voelen, maar vaak bevordert het juist creativiteit, omdat de afwezigheid van kaders als ‘leegte’ gezien kan worden.

De Jong raadt in deze processen aan om extremen te vermijden.  Een stevige actie roept immers altijd een tegenreactie op. “In onze opgaven moet je blijven laveren. Het is sturen en tegensturen, altijd een beetje uit balans zijn om in beweging te blijven en niet in extremen te vervallen.”

Tweebenigheid

Dat brengt De Jong bij ‘tweebenigheid’: buiten en binnen opereren en beide hersenhelften gebruiken. “Vaak zijn het organisatorische deel en het vrijere deel nog twee gescheiden werelden en dat beperkt het leervermogen.” Om die ‘tweebenigheid’, zowel je analytische als creatieve been, te trainen, kun je verschillende dingen doen. En het verduren van ongemak is daar inherent aan, aldus De Jong, die verwijst naar de suggesties die Cohen en Potjer in de 8-pager hebben opgenomen die de deelnemers hebben ontvangen.

Hiermee rondt De Jong haar verhaal af en geeft Cohen het woord aan Stan Majoor, een goede bekende van de City Deal Kennis Maken met een ruime ervaring in zowel onderwijs als onderzoek en bestuur. “Ik denk niet als ik opsta: ik ben grenswerker. Dus nuttig als iemand dit onderzoekt en er concepten voor ontwikkelt. Dat helpt je bij dingen die je normaalgesproken intuïtief doet.” Majoor schetst dat kennisinstellingen vaak gericht zijn op grootschaligheid en efficiency, terwijl we het vandaag meer hebben over exploratie. “Dat aspect moet vaak opboksen tegen de olietanker van de corebusiness van een kennisinstelling en dat blijft lastig.”

Grenswerker-teams

Volgens Majoor dreigen grenswerkers als ‘super human being’ gezien te worden, maar zo ziet hij zichzelf helemaal niet. Hij beschouwt zichzelf als iemand die aardig is, maar bijvoorbeeld niet per sé heel zakelijk. “Misschien heb je dus niet zozeer één grenswerker nodig, maar grenswerker-teams.” Verder schetst hij dat het een zoektocht is om uit te vinden in welke gremia’s grenswerkers werken. “Want die gremia’s zijn niet gegeven – die ben je zelf aan het maken en dat is een kunst op zich.”

De Jong refereerde in haar lezing ook aan het belang van gemeenschappelijke en inspirerende taal. Majoor onderschrijft wat Martine de Jong in haar verhaal al opmerkte: dat gemeenschappelijke en inspirerende taal belangrijk is. Bovendien meent hij dat het belangrijk is om je als grenswerker bewust te zijn van je eigen vooroordelen. En om die van anderen te ontrafelen.

Tot slot geeft Majoor mee dat de grootstedelijke vraagstukken waar we aan werken, zich afspelen op het snijvlak van historisch gescheiden thema’s als sociaal, ruimtelijk et cetera. Ook binnen kennisinstellingen zijn dit vaak letterlijk gescheiden werelden, in verschillende faculteiten en gebouwen. “Als je tegen de gemeente zegt: we willen je helpen om de complexe opgaven op te lossen, dan heb je vaak binnen je eigen kennisinstelling eerst nog veel huiswerk te doen.”

Martine de Jong herkent zich in de reflectie en geeft aan dat het moeilijk is om de grenswerker te typeren, ook omdat diens resultaat vaak ‘zacht’ is en moeilijk SMART te maken is. Daarom is het belangrijk om collega’s mee te nemen in het grenswerk, mee naar buiten te nemen en hen te leren om verhalen te vertellen.

Het is tijd voor vragen uit de chat. Iemand vraagt zich af of grenswerkers ook nodig zijn voor de samenwerking an sich. Majoor interpreteert dit als een ‘intermedair tussen organisaties’, maar de vraag is dan wie die intermediair betaalt. De Jong legt uit dat zo’n rol ook meervoudig gefinancierd kan worden vanuit een ‘potje’ waar meerdere organisaties aan bijdragen, of door een organisatie die iemand beschikbaar stelt die geen interne verantwoording hoeft af te leggen. Anderen vertellen in de chat hier goede ervaringen mee te hebben. Al ging dat niet vanzelf. Zo wordt er verzucht dat ‘vergevingsgezindheid ook een belangrijke kwaliteit is voor een grenswerker’.

Majoor geeft grenswerkers nog twee tips om met spanning om te gaan, vanuit zijn eigen perspectief: “Het helpt als je als persoon ontspannen bent en goed kunt relativeren. Daarnaast vind ik het fijn om veel op papier te zetten. Dat is ook een goede oefening in de juiste woorden kiezen.”

Break-out sessies

Vervolgens bespreken de deelnemers in break-out groepjes voorbeelden van spanningen die zij in de samenwerking met andere organisaties of in hun eigen organisatie ervaren hebben. In een van de groepen wordt gesproken over impactmissies, die doorgaans vooral vanuit het perspectief van de penvoerder wordt opgezet, terwijl het verhelderend kan zijn om open kaart te spelen en van andere organisaties te horen waarom het voor hen interessant is om deel te nemen aan de samenwerking. Anderen herkennen dat mensen vaak nog vanuit hun eigen organisatiedoelstellingen meewerken. Maar de veelzijdigheid van invalshoeken en talenten zorgt juist ook voor meer expertise.

In de groepen is veel herkenning van wat Martine de Jong en Stan Majoor vertelden. Zo wordt ook herkend dat spanningen vaak na een vruchtbare plan-fase terugkeren bij de uitvoering. Omdat mensen dan zien dat er extra werk van hen verwacht wordt. De Jongs suggestie om bij spanningen het gesprek open te gooien en de spanning te benoemen, vinden veel deelnemers inspirerend.

Terug in de plenaire bijeenkomst herhaalt Martine de Jong dat de rol van grenswerker soms eenzaam kan voelen, maar dat je anderen kunt meenemen en trainen zodat ze meedoen. Al vraagt het overbrengen van die grenswerkervaardigheiden op anderen, weer heel andere kwaliteiten dan je zelf als grenswerker, vaak intuïtief, in je werk benut.

Er wordt naar aanleiding van een vraag in de chat nog gesproken over het ontwikkelen van lijnorganisaties tot netwerkorganisaties Sommige deelnemers hebben ervaren dat je eerst een platform binnen je organisatie moet creëren om alle interne netwerken te verbinden, voordat je effectief deel kunt nemen aan een extern platform.

Gestructureerd maatje

De Jong constateert dat het populair is om een netwerkorganisatie te zijn, maar ze benadrukt dat ook de bureaucratie een functie heeft. Een deelnemer aan de sessie merkt bijvoorbeeld dat ze vaak achter de feiten aanloopt, omdat partners in de alliantie meer tijd hebben om aan het gezamenlijke project te werken. Zij zou er erg bij geholpen zijn als er meer op papier zou staan, maar ze merkt dat dit niet ‘de cultuur is’. De Jong: “In de chat werd opgemerkt: ‘ik gun elke grenswerken een gestructureerd maatje’. Dat kan een enorme meerwaarde zijn. Het is een misvatting dat je in grenswerken geen zakelijke of gestructureerde kant nodig hebt. Maar het ‘type mens’ van de grenswerker is daar vaak niet zo van’.

Eén van de deelnemers oppert dat het om kunnen gaan met spanningen wellicht een vaardigheid is die je samen moet ontwikkelen. En dat onze ‘polder-mentaliteit’ ons daar wellicht bij in de weg zit. De Jong herkent dit: “Nederlanders zijn erg harmonieus – het poldermodel zit in onze genen. We richten ons op overeenkomsten, terwijl we verschillen kunnen benutten en erover in gesprek kunnen gaan. Het gaat meer over het begrijpen van elkaars waarden dan standpunten.”

Iemand anders meent dat je als grenswerker meer overziet dan collega’s, waardoor je een ‘meta-positie’ hebt. Dat vraagt om een andere manier van communiceren en de vraag is of daar passende communicatiestijlen voor bestaan. De Jong ziet een parallel met reizen: “Als je op reis geweest bent, kijk je anders naar je eigen land. Maar je collega’s hebben niet dezelfde reizen gemaakt als jij.” Ze heeft vijf samenwerkingsstijlen ontwikkeld die kunnen hulpen en zal deze verspreiden onder de deelnemers.

Biografie

De Jong hoort deelnemers zeggen dat je al gauw in een grenswerkerpositie terecht komt wanneer je andere perspectieven ziet. Ze heeft het idee dat grenswerken daarmee al erg in de ‘biografie’ van grenswerkers zit en wil dit graag nader onderzoeken. Als laatste tip geeft ze mee: sta stil bij waar jíj aan bijdraagt, en tussen welke grenzen je werkt? Een grenswerker riskeert niet zo snel een bore-out, maar wel een burn-out, dus ze gunt hen allemaal ook af en toe een moment rust.

Joshua Cohen vertelt dat in de derde leermiddag de vraag ‘hoe kun je opschaling organisatorisch verankeren?’ centraal zal staan. Die leermiddag zal deel uitmaken van de landelijke CDKM-dag in Breda en hij hoopt alle deelnemers daar weer te zien. Suzanne Potjer geeft tot slot nog een gedachte mee: “We zijn bezig met vernieuwende initiatieven en willen dat die duurzaam kunnen bestaan. Door te institutionaliseren willen we die vernieuwing onderdeel maken van het reguliere proces. De vraag eerder vandaag naar structurele grenswerkers triggerde mij: de organisatie moet ook mee veranderen.”

Rowinda en Joshua danken de aanwezigen voor hun deelname en Martine de Jong voor het delen van haar inzichten.

Lees verder

  • De 8-pager over Grenswerken voor deze tweede leermiddag, door Joshua en Suzanne
  • Het hoofdstuk Tweebenig spelen uit:  Tweebenig samen werken. De Jong, M. Bakker, H en Robeerst, F (TwynstraGudde en Vakmedianet, 2018)
  • Het artikel over vijf signaturen voor samenwerking, genoemd door Martine tijdens de leermiddag:  Inzicht in de handtekening van grenswerkers tussen organisaties. De Jong, M in SOMSAMMAG (TwynstraGudde, 2014)
  • De presentatie die Martine op 14 april verzorgde tijdens deze leermiddag
  • Handig: dit verslag in pdf-vorm.

BINT

Bekijk ook eens de website van Bint: deverbindingsdienst.nl, het netwerk voor en door grenswerkers. Je vindt er tips en inspiratie en kunt deelnemen aan evenementen zoals de BINT festiverentie op 21 en 22 juni.