‘Opschaling binnen de CHE is vooral cultureel vraagstuk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Tot vorig jaar trok Ede in de City Deal op met Wageningen. De projecten in die samenwerking vonden vooral daar plaats. Waar andere steden werken aan opschaling van pilots, is Joanne Bos namens de City Deal in Ede vooral bezig om de randvoorwaarden te creëren om maatschappelijke vraagstukken te koppelen aan onderwijs. ‘Interdisciplinair onderwijs is binnen de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) niet echt de cultuur.’

Binnen de CHE zijn er wel veel goede initiatieven die studenten koppelen aan maatschappelijke vraagstukken. Er zijn jaarlijkse stages en ook binnen vakken werken studenten veel aan ‘echte’ opdrachten. Er wordt veel gewerkt met échte casuistiek, alleen gebeurt dat heel erg binnen een opleiding. Het interdisciplinair werken is nog wel een uitdaging. De uitdaging zit onder meer op procesniveau zoals roostering en ruimte curricula, waardoor interdisciplinair werken nu vooral binnen de minoren plaatsvindt.

Paradigmashift

“Collega’s staan voor de uitdaging om interdisciplinair opleiden te combineren met behoud van deskundigheid van het eigen vakgebied”, vertelt Bos. “Willen we studenten opleiden voor een diploma, waarin ze een vak kunnen uitoefenen, zoals de opleiding leraar basisonderwijs of opleiding verpleegkunde? Hoeveel ruimte is er dan binnen zo’n opleiding om naast vakspecifieke kennis ook nog bredere kennis in te voegen? Dat is een paradigmashift die we nog moeten maken. Ik denk dat je best wel aan een maatschappelijk vraagstuk kunt werken, terwijl elke student aan zijn eigen opleiding specifieke leeropbrengsten werkt. Dat je dan toch samenwerkt. Het is best wel zoeken dus. Binnen de CHE is opschaling dus vooral een cultureel vraagstuk. Hoe doen we het nu? Kan het ook anders? Opdrachtgevers, of toekomstige werkgevers van de studenten, zouden het namelijk ook best wel anders willen zien.”

Om de opschaling van het interdisciplinair werken verder te verkennen heeft Bos een stuurgroep gevormd, waarin de gemeente Ede, gemeente Scherpenzeel, en het Living Lab Circulair van de regio FoodValley zitten. “Ook de WUR doet mee omdat we veel van elkaar kunnen leren. Zij hebben daar natuurlijk meer ervaring met interdisciplinair studenteninzet, vooral in de masteropleidingen. Die overlap en contact tussen Ede en Wageningen is er zeker nog wel. Ik probeer bij de stuurgroep op te halen waar ze behoefte aan hebben. Wat missen ze in het contact met de CHE?”

Joanne Bos

Joanne Bos.

4 Actielijnen

Bos heeft daaruit vier actielijnen gedestilleerd. Allereerst is er de route van buiten naar binnen. “Wat is er nodig om een maatschappelijk vraagstuk makkelijker te koppelen aan onderwijs of onderzoek? Dan is het ook een kwestie van communicatie. Hoe ziet onze website eruit? Waar komen nieuwe partners terecht, hoe komen ze binnen? Heel veel gebeurt via de warme contacten, via relatiemanagers van de opleidingen. Maar dat zorgt er voor dat zij heel veel werk hebben. Kan dat eenvoudiger? Denk bijvoorbeeld aan een knop op de website. Als je als opdrachtgever al helemaal weet welke studenten je wil hebben. Of een knop als je nog niet van tevoren al helemaal hebt uitgekristalliseerd wat je wil en je vraagt om contact. Ook gaat het om een stukje verwachtingsmanagement, zo hoor ik van collega relatiemanagers. Als je met het werkveld spreekt, willen ze soms al volgende week studenten aan de slag hebben en is het haast een soort vacatures invullen. Dat is natuurlijk niet de doelstelling van de hogeschool. De student staat centraal met zijn of haar studie en leerweg, en niet in eerste instantie het bedrijf dat een probleem heeft.”

De tweede actielijn is de route naar de studenten. Hoe kun je die nu het beste bereiken? Waar lopen ze warm voor? Wat kan de CHE hen bieden bij extracurriculaire vraagstukken, die niet tekoppelen zijn aan het onderwijs? “Worden ze blij van edubadges, geld of vrijstellingen?”, vraagt Bos zich af. “Is het voldoende als je zegt dat het goed is voor het netwerk of voor hun CV?”

De derde actielijn is elkaar intern beter weten te vinden, gaat Bos verder. “Naar mijn beleving werken de opleidingen best wel gescheiden van elkaar. Kan daarin wat meer overlap plaatsvinden? Als er een interessant vraagstuk is kunnen we dat dan samen oppakken? Wat nu al gebeurt is dat sommige vraagstukken worden doorgeschoven, bijvoorbeeld wanneer een vraag binnenkomt bij sociaal werk, maar het eigenlijk beter past bij communicatie.”

Tenslotte is de vierde actielijn weer juist naar buiten gericht. “Ik denk dat we op de CHE vrij bescheiden zijn. We lopen niet te koop met wat we allemaal doen. Ik zou het mooi vinden als we dat wat structureler kunnen laten zien aan de wereld. Ik denk aan een soort wall of fame. Nu zie ik wel eens wat op LinkedIn voorbijkomen en dan denk ik ‘wow doen onze studenten dat?’. Dan gaat er toch iets niet helemaal goed als we het niet van elkaar weten. Kunnen we daar niet iets aan doen?”

Landelijke netwerk

Daarvoor helpt het landelijke en internationale netwerk van de City Deal mee ter inspiratie en om ervaringen en ideeën uit te wisselen, vertelt Bos. “Ik was laatst mee naar Lille met de City Deal met twee collega’s uit Ede en we waren gecharmeerd van het idee van een creathlon, een soort hackathon maar dan voor verschillende opleidingen. Op de landelijke dag hebben we weer contact gehad met Nurhan Abujidi van de Hogeschool Maastricht over verbinding zoeken met het lectoraat. Het is fijn om te merken dat het voor andere onderwijsinstellingen ook zoeken is en dat ik er niet alleen voor sta.”

Innovatiewerkplaatsen

Daarom besloot Bos het project binnen de organisatie te koppelen aan een ander bestaand project, genaamd de innovatiewerkplaatsen. Ze zit daarbij ook al in de projectgroep. “Het voordeel is dat ik het dan niet per se hoef te hebben over de City Deal Kennis Maken, want dat is een niet zo bekende term. Ik kan dus de naam innovatiewerkplaatsen gebruiken om toch de doelstellingen, de actielijnen, te realiseren. Binnen de organisatie van de CHE heeft de City Deal nooit echt een positie gehad. Dat vind ik wel een leerpunt: als je iets wil veranderen binnen de organisatie, moet je dat niet via een strategische zijlijn doen, maar moet je het echt koppelen aan iets wat al wat core business is binnen de organisatie. Daarom vind ik wat Nurhan doet met het lectoraat een mooi voorbeeld. Binnen de CHE heeft de City Deal altijd in die strategische zijlijn gezeten en is het nu dus lastig om voor het opschalen die vertaling te maken of een haakje te vinden binnen het onderwijs.”

Christelijke Hogeschool Ede.

Christelijke Hogeschool Ede.

Wat moet er straks liggen over een jaar, wanneer het project is afgerond? Bos: “Ik werk toe naar een implementatieplan. Dit jaar wil ik dan ook vooral gebruiken om te kijken aan welke knoppen we kunnen draaien. Dat zijn de vier actielijnen. Met wie kan ik dan samen optrekken? De studentenhogeschoolraad is bijvoorbeeld een belangrijke partner voor de tweede actielijn. Zij willen namelijk een studentenpool opzetten waar je studenten makkelijk kunt vinden voor betaalde klussen. Daarnaast wil ik per actielijn experimenteren, wat dan aan het einde van het jaar een aantal werkende principes oplevert, waarop we kunnen door ontwikkelen.”

Het wordt dus eigenlijk een soort stappenplan, gaat ze verder. “Daarmee wil ik dan terug richting directie. In het jaarplan staat dat we als hogeschool relevant willen zijn voor onze maatschappelijke context en dat we willen werken aan maatschappelijke vraagstukken. Nou, dan kun je hierop inzetten. Mijn idee is dat ze er niet omheen kunnen. Daarbij moeten we én ambitieus zijn maar het moet niet voelen als iets heel groots. Als mensen het gevoel krijgen dat alles dan op de schop moet, gaat er niks gebeuren. Je kunt wel een mandaat hebben vanuit het CvB, maar dat betekent niet dat je dan automatisch een plek krijgt binnen het onderwijs. En dan ben ik weer heel benieuwd hoe andere steden en instellingen dit oppakken.”

Open education is resultaten delen. ‘Laat het niet een duf rapport worden’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Nederland stimuleert de vrije en veilige uitwisseling van ideeën en borgt de academische vrijheid van wetenschappers. Open science en open education worden de normen, mits de nationale veiligheid hierbij niet in het geding komt. Zo staat in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Maar wat is open education precies? En wat kunnen we ervan verwachten? Expert en Lector Open Educational Resources bij Fontys Hogescholen Robert Schuwer legt uit wat het inhoudt.

Als eerste: een eenduidige definitie van wat open education is bestaat niet. Schuwer: “Als je alle opvattingen naast elkaar zet kom je drie gedeelde kenmerken tegen.” Als eerste heeft open education als doel om het onderwijs laagdrempelig, of laagdrempeliger, te maken. Dat kan bijvoorbeeld door allerlei zaken die toegang tot onderwijs belemmeren op te heffen of te verminderen.”

Tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs

Robert Schuwer

Robert Schuwer

“Zo hebben we de tijd-plaats beperking, namelijk dat iedereen op dezelfde plek op hetzelfde moment moet zijn om onderwijs te krijgen, behoorlijk losgelaten sinds de Covid-tijd”, legt Schuwer uit. Hybride onderwijs, waar je zelf kan kiezen of je naar college komt of vanaf huis het volgt, heeft zijn plek gevonden. Maar je kunt ook verder gaan met open education. Het onderwijs staat open voor iedereen. Er is dus geen voorkennis nodig. Iedereen mag aan een opleiding beginnen. Ook kun je vrijheid in tempo hebben. Schuwer: “Kijk zelf maar hoe lang je over een programma doet. Je hoeft er bijvoorbeeld niet een jaar over te doen.”

Een andere vrijheid die in opkomst is, is vrijheid in programma. Schuwer: “Dat zie je veel terug bij university college-achtige omgevingen. In het Nederlands hoger onderwijs kennen we het vrij wo. Daarin kun je helemaal zelf je pakket samenstellen. Natuurlijk moet je wel aan bepaalde eisen voldoen. Je kan bijvoorbeeld niet alleen maar introductievakken kiezen, anders word je geen master of bachelor. Maar verder heb je alle vrijheid om je pakket te kiezen. Dit vrij wo wordt overigens nog niet door veel universiteiten aangeboden. De Open Universiteit deed dat tot voor kort, maar verder zie je het niet. In het buitenland zie je dat soort initiatieven echter wel steeds meer in opkomst.”

Klassieke openheden

Al deze openheden noemt Schuwer klassieke openheden. Het zijn allemaal maatregelen die je als instituut kunt nemen om je onderwijs meer toegankelijk te maken. De Open Universiteit is in Nederland de exponent ervan. Die is in 1984 opgericht als zogeheten tweede kans onderwijs. Mensen die om wat voor reden dan ook geen gelegenheid hadden gevolgd om hoger onderwijs te volgen, kregen dan een tweede kans om dat alsnog te doen. Meestal ging het om werkende mensen met een baan en gezin. Schuwer: “Al die vrijheden die ik net opnoemde, behalve dan het vrije programma, waren daar heel expliciet aanwezig. Het was wel een volwaardige universiteit, het voldeed aan alle eisen waar de andere universiteiten ook aan voldoen, maar ze richtte zich op hele specifieke doelgroep, en die had nodig dat het wat opener werd.”

Toen het internet en de digitalisering opkwam, ontstonden er nieuwe vrijheden. Het vrije onderwijs kreeg toen pas echt een vlucht, volgen Schuwer. “Toen kwamen de digitale openheden erbij kijken. Die maakten het mogelijk om onderwijs, of de resultaten ervan worden, open toegankelijk te maken. Denk aan leermaterialen, die gemaakt zijn door docenten, of groepen docenten of hele community’s, en dan vervolgens open gedeeld worden en daardoor vrij toegankelijk zijn via internet. Vaak heb je ook nog het recht om het materiaal te gebruiken, aan te passen en te verspreiden zonder dat je terug moet naar de oorspronkelijke eigenaar om te vragen of dat wel mag. Een open licentie geeft dan aan onder welke voorwaarden dat mag. Je kunt het open delen, met bepaalde voorwaarden.”

Open Pedagogy

Het tweede kenmerk van open education gaat nog een stap verder. Dat is wanneer je het onderwijsproces dusdanig inricht dat studenten hun resultaten en onderzoeken ook open beschikbaar maken. Dat is volgens Schuwer een ontwikkeling van de laatste jaren, die ook wel bekend staat als Open Pedagogy. “Het gaat om de didactische werkvormen waarmee je als docent je les gaat ontwerpen. Je richt je proces zo in dat de resultaten die studenten tijdens het onderwijsproces genereren open beschikbaar komen voor belangstellenden. Vorig jaar had de Universiteit Utrecht bijvoorbeeld tijdens de Covid-tijd het vak Dynamische Oceanografie. De docent wilde wat anders, aangezien iedereen college op afstand volgde. Daarom gaf hij de studenten de opdracht om een Wikipedia-artikel te schrijven over onderwerpen uit de cursus. Door het schrijven van het artikel laat jij zien dat je het vak beheerst. Die artikelen op Wikipedia zijn dus toegankelijk voor alle belangstellenden. Het is een resultaat dat in het onderwijs tot stand komt en wat dus open gedeeld wordt buiten de instelling.”

Het derde kenmerk is dat open onderwijs meestal een samenwerking is tussen partijen binnen en buiten het onderwijs. Dat zie je vaak terug in leeromgevingen als Living Labs. “Het onderwijs en onderzoek wordt gezamenlijk met partners, zoals andere kennisinstellingen of maatschappelijke partners, vormgegeven”, legt Schuwer uit. “Daarmee gooi je je klaslokaal of collegezaal open en betrek je partijen van buiten bij jouw onderwijs en je geeft ze een rol erin. Overigens bestaan er allerlei gradaties van open education. Het is niet zo dat je per se aan alle drie aspecten hoeft te voldoen, maar een of meer van deze kenmerken zijn altijd aanwezig.”

Toegankelijk onderwijs. Foto: Unsplash/ Kenny Eliason.

Toegankelijk onderwijs. Foto: Unsplash/ Kenny Eliason.

Trends

De open education trends van de laatste tijd vind je vooral in het tweede kenmerk, aldus Schuwer. “Open Pedagogy zie je steeds meer ontstaan, waarbij de student een veel actievere rol speelt. Die kan niet meer achterover leunen en luisteren naar een docent die twee keer drie kwartier zijn verhaal houdt. Nee, hij of zij moet verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen activiteiten. De resultaten daaruit deelt hij of zij met de buitenwereld.”

Ook open leermaterialen worden al jaren als potentieel erg waardevol gezien. Schuwer: “Docenten in Nederland worden toch betaald door de overheid? Moet de belastingbetaler dan opnieuw betalen om de resultaten te mogen zien? Dat is dubbelop. Bij onderzoeksresultaten, open science, is dat al vrijgegeven. Dat zou met het creëren van leermaterialen ook zo moeten zijn. Als de docent mooie leermaterialen maakt zouden die beschikbaar moeten zijn voor iedere burger. De Nederlandse overheid is de afgelopen twaalf jaar daar al groot voorstander van. Ze zijn erg actief om dat te stimuleren.”

In 2014 formuleerde staatssecretaris Dekker een wet die voorschreef dat in 2020 alle resultaten uit publiek gefinancierd onderzoek open access beschikbaar moesten zijn. Een dergelijke statement is nog niet gemaakt voor leermaterialen, maar wel (zoals eerder gemeld) over open education. De vraag is welke invulling ze aan open education gaan geven. Dat kan nog alle kanten opgaan.

Vooralsnog blijft de beweging hangen bij de voorlopers. De echte sprong naar de grote massa van de docenten is nog niet gemaakt. Je ziet het wel steeds meer gebeuren, stelt Schuwer. “Steeds meer docenten adopteren deze beweging en dat is met name door die Open Pedagogy mogelijkheden, waardoor ze zien met dat ze met deze open leermaterialen hun onderwijs en onderzoeksresultaten veel dynamischer kunnen maken.”

Wat kan de City Deal Kennis Maken leren van  open education?  Schuwer wil de netwerkpartners van de City Deal vooral meegeven dat ze vooral de resultaten uit de projecten met open licentie delen. “Laat het niet een of ander duf rapport worden die in de lade van een paar mensen verdwijnt. Informeer je omgeving erover. Gaat het om ingewikkelde onderwerpen, maak er een korte cursus van, of een korte informatiefilm zodat de omgeving weet waar het over gaat. De resultaten uit die projecten zijn immers voor een groep mensen in de maatschappij. Die mensen moet je wel meenemen, informeren en kennis meegeven over wat er allemaal in die projecten langskomt.”

Werken aan de stad van morgen op de landelijke Kennisdelingsdag

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van Maastricht tot Groningen. Van Rotterdam tot Enschede. Uit heel het land kwamen deelnemers van het City Deal Kennis Maken netwerk op 3 juni naar Breda voor de jaarlijkse landelijke Kennis Maken Dag. Voor een dag vol leren van en met elkaar. “Want de stad moeten we immers niet volgens principes van nu inrichten, maar volgens die van morgen.”

Voor de tweede keer vond een landelijke kennisdelingsdag plaats in een mbo-instelling. In de historische Seeligkazerne, waar De Rooi Pannen is gevestigd, heette Rowinda Appelman traditiegetrouw de deelnemers welkom. Er was meteen veel kennismaking. Mensen ontmoeten elkaar vaak voor het eerst, of sinds lange tijd. Ze kennen elkaar van online sessies. Appelman gaf meteen het woord aan de jonge Matthijs van de Laar, voorzitter van Game City Breda, een succesvol voorbeeld van samenwerking tussen hoger onderwijs, stad en bedrijfsleven.

Gaming hub

De nieuwe stichting is opgericht door een divers team van experts dat zich verbonden voelt vanwege het gezamenlijk besef dat er in Breda vele onbenutte mogelijkheden en kansen liggen voor de videogame industrie. De voorzitter van de nieuwe stichting is Matthijs van de Laar, co-founder van startup Twirlbound. “Breda University of Applied Sciences (BUas) heeft een van de beste gameopleidingen ter wereld. Daarom hebben we de handen ineengeslagen met bedrijven om het makkelijker te maken om een bedrijf in de game industrie op te zetten. Het gaat om een wereldwijde miljoenenindustrie, die bestaat van China tot Australië. Het is een enorme troef die Breda heeft te benutten.”

Matthijs van Laar vertelt over Breda Game City.

Matthijs van Laar vertelt over Breda Game City.

Volgens Van de Laar vertrekt nu nog 96 procent van de afgestudeerden van de gameopleidingen uit Breda. “Het is een enorme braindrain. Je kunt ook hier aan de slag gaan. We hebben al vijf grote entertainment studio’s in Breda. Ook maken we hier serious games, e-sports, en gamification. Straks in de toekomst willen we minstens twintig studio’s hebben in de stad, en zo een enorme gaming hub worden.”

De Rooi Pannen

Talent behouden voor de stad past goed bij de doelen van de City Deal. Na een korte inleiding daarover geeft Appelman het woord aan Tanja Peters, lid van het College van Bestuur van De Rooi Pannen. Die vertelt hoe ondernemendheid en lef centraal staan in de mbo-instelling. En hoe de deelnemers vandaag dienden als levend onderwijsmateriaal voor de studenten van verschillende opleidingen op het gebied van horeca en gastvrijheid. “Vandaag is echt voor de studenten een spannende dag: we gaan live. Jullie zorgen voor een hoop leermomenten.” In de Seeligkazerne is een heus hotel met drie restaurants en een hospitality center gevestigd, die worden allemaal gerund door studenten. Oudere studenten geven les aan jongere collega’s.

Urban Living Lab

Natuurlijk is er bij de aftrap van de dag aandacht voor de recente ondertekening van het Urban Living Lab in Breda. Op 20 april ondertekenden Avans Hogeschool, BUas, Curio, De Rooi Pannen, NLDA en de gemeente Breda een intentieverklaring waarin de samenwerking die is gestart met de City Deal Kennis Maken wordt voortgezet in het Urban Living Lab Breda (ULLB). Met het ondertekenen verbinden het onderwijs en haar studenten zich aan de toekomst van de stad. De intentieverklaring wordt overeengekomen voor een periode van twee jaar. Die tijd wordt benut om de samenwerking verder op te zetten, uit te breiden en in de praktijk te ervaren.

Daar is wethouder Arjan van Drunen trots op. “Met deze samenwerking kunnen we nog beter de kennis en kunde van studenten, docenten en onderzoekers inzetten voor de maatschappelijke vraagstukken van de stad. Ze kunnen vandaag meedenken over oplossingen voor uitdagingen van de stad van morgen.”

Want daar gaat het vooral om, stelt hij. “We denken te veel kennis van nu. Voor de stad van morgen hebben we ideeën van morgen nodig. Daarom is het zo belangrijk om samen te werken met onderwijs en studenten en hun kennis te gebruiken op het gebied van wonen, natuur en andere thema’s. Dat doen we in de City Deal.”

Kennis maken, is dat genoeg?

Wel vraagt hij zich hardop af of de titel Kennis Maken wel een goede naam is voor de City Deal. “We willen toch meer dan alleen vergaren, we willen kennis ook inzetten voor die stad van morgen. We moeten kennis durven inzetten. Daar ontbreekt het nog wel eens aan. We zijn daarin nog wat terughoudend, ook als gemeente. Met als gevolg dat een mooie presentatie onder in de lade belandt. Kennis maken alleen gaat niet ver genoeg. We moeten nog een stap zetten. Het mag niet zo zijn dat onderzoeken onder in de lade belanden.

Hoe kunnen we ook daadwerkelijk kennis gebruiken? De stad inrichten moeten we immers niet volgens principes van nu doen, maar van morgen.”

Opschaling

Rowinda Appelman vertelt over de laatste stand van zaken in de City Deal, en hoe veertien hoger onderwijsinstellingen met financiering vanuit de City Deal werken aan een instellingsbreed implementatieplan voor hoe ze het werken aan maatschappelijke opgaven in steden onderdeel maken van hun DNA, het kunnen laten landen in het curriculum. Ook hoe ze bestuurders meenemen, hoe het een keuzevak kan worden voor studenten of zelfs een vast onderdeel van opleiding is daar onderdeel van. “Ook zijn we een leertraject gestart rond opschaling. Hoe laat je groeien wat er geplant is aan zaadjes, voorbij de pilots, en zorg je dat het ingebed wordt?”

Rowinda Appelman aan het woord.

Rowinda Appelman aan het woord.

Op 30 november vindt het volgende bestuurlijke diner pensant plaats in Den Haag, om ook de bestuurders mee te nemen in alle ontwikkelingen rond de City Deal Kennis Maken. Volgende week gaat de uitnodiging van minister Dijkgraaf en burgemeester van Bijsterveldt (gemeente Delft) de deur uit.

Na het hoofdprogramma verdeelden de deelnemers zich over verschillende deelsessies. In de sessie Innovatiecampussen en labs – De toekomst praatten John Robinson (University of Toronto), Raymond Sparreboom en Marc Holvoet (Urban Living Lab Breda), Bernell Herder en Anna de Zeeuw (Stad as Lab) en Nurhan Abujidi (CDKM Limburg) over alles wat met labs te maken heeft, met daarbij ook aandacht voor de economische doorwerking. Hoe zet je een sterk lokaal of regionaal lab op? Welke trends zijn er zichtbaar? Hoe trek je nu structureel met grote(re) groepen studenten de stad in? En hoe haal je bestuurlijk commitment op voor grootschaligheid, instelllingsbreed en op faculteitsniveau werken?

Samenwerking in Breda

In de sessie Gemeentelijke strategie – Breda vertelde Marcel de Heer van de gemeente Breda meer over de historie van de samenwerking met het onderwijs in de stad. Die startte al in 2007. Op verzoek van het onderwijs stelde de gemeente toen een contactpersoon aan om de samenwerking met onderwijs te verbeteren. Dat leidde ook tot bestuurlijk contact, en regelmatig bestuurlijk overleg. Op een gegeven moment werd die samenwerking uitgebreid met mbo, 2 hbo-instellingen en de Nederlandse Defensie Academie, later kwam ook De Rooi Pannen erbij. “Vanuit die samenwerking gingen de partners drie tot vier keer per jaar om de tafel om dingen makkelijker van de grond te krijgen”, vertelt De Heer.

Vanuit het beleidsprogramma Pieken in de Delta keken de partners hoe ze de innovatie in de regio Breda konden bevorderen op het thema logistiek. “Er moest geïnnoveerd worden in die verouderde industrie. We moesten slim innoveren.” Zowel bij Avans als Curio ontstonden nieuwe opleidingen op het gebied van world class maintenance. Tegenwoordig bestaan ze nog steeds, en worden ze deels betaald door het bedrijfsleven. “Toen ging het zo goed, er waren zoveel projecten”, vertelt De Heer. “In het begin hadden we dus een accountmanager, maar op een gegeven moment kwamen er zoveel projecten dat we ons afvroegen waar we allemaal mee bezig zijn. Zijn dit wel de goede dingen? Toen kwam de City Deal voorbij. De structuur en het aanbod paste perfect om te kijken hoe we die samenwerking structureel konden maken. We wilden niet alleen projecten, maar ook programmatisch werken.”

De uitdaging die zijn wethouder in de ochtend gaf, neemt De Heer ter harte. “We moeten kennis toepassen, en niet het onder in de lade laten belanden. Daarom verbinden we ons aan strategische thema’s van de toekomst. Het is belangrijk om aan jonge mensen te vragen hoe die stad eruit komt te zien.” Breda werkt met vier thema’s in de City Deal: Inclusieve samenleving, Energietransitie, Smart Mobility en Digitalisering.

Het Urban Living Lab is waar het allemaal samenkomt. Dit initiatief van Avans is volgens De Heer een mooi model om de samenwerking in de stad te laten plaatsvinden. “Daar laten we vraagstukken landen vanuit collega’s. Thema coördinatoren kijken of en hoe ze multidisciplinair en multilevel kunnen worden opgepakt. Nu is de volgende stap hoe we dat goed gaan verantwoorden, en goed verslag maken van wat we doen. Zodat we aan alle betrokkenen kunnen laten zien: als je een vraag hebt is dit wat we ermee doen.”

Stefanie Vermeulen is kwartiermaker van het Urban Living Lab. Van oorsprong was ze journalist. Ze was in haar werk bezig met vooruitgang, vooral waar de planeet beter van werd. “Ik merkte dat Breda een ouderwetse stad was, mensen verstonden me niet over vooruitgang en nieuwe onderwerpen. Ik vond een groepje gelijkgestemde mensen en we hebben een netwerkorganisatie opgericht in de stad, Pakhuis B.”

Ze kwam in contact met Avans, een organisatie die moeite had aansluiting te vinden met de stad. “Aangezien wij echt iets wilden met de stad hebben we ons aangesloten bij het Urban Living Lab, om ons met elkaar op te trekken aan die nieuwe samenwerking. We zijn als Urban Living Lab vrij uniek dat we de mensen in de stad heel belangrijk vinden. Die moeten voorop staan.”

Praten over maatschappelijke diensttijd in een van de sessies.

Praten over maatschappelijke diensttijd in een van de sessies.

Van edubadges tot impact meten

Hanneke van der Zanden (JADS) en Lidy van Oers (KW1C) vanuit CDKM ’s-Hertogenbosch verzorgden samen met Frank Pinxt (SURF) de sessie over edubadges. Vanuit de doelstelling om studenten een rijke leerervaring te bieden in een authentieke omgeving, zou het mooi zijn om de studenten ook te ‘belonen’ met een herkenbare badge vanuit een CDKM-ervaring. Wat zijn daarbij de gedachten van de andere steden en kennisinstellingen? Wat zou daarvoor nodig zijn? En wie zou hierin het voortouw kunnen en moeten nemen? De zes CDKM-steden die bij de workshop aanschoven waren allemaal enthousiast over het idee.

Over de uitvoering bestaan verschillende gedachten. In eerste instantie werd gedacht aan de mogelijkheid om studenten te belonen voor met name de extracurriculaire activiteiten. Maar de ander zag het meer als hulpmiddel voor de opschaling van het opnemen van CDKM-projecten in de onderwijsprogramma’s. Geen van de zes steden verbindt op dit moment  badges aan de CDKM-projecten. We gaan onderzoeken of dat bij andere steden wel al gebeurt. Ook de mogelijkheid om in de call die nu uitstaat aanvragers te mobiliseren die dit onderwerp opnemen in hun aanvraag wordt verkend. Zo kan een coalitie van steden worden gevormd die gezamenlijk hieraan willen werken als onderdeel van hun subsidie. We eindigden met de conclusie dat het mooi zou zijn als we daar ook studenten en studentenraden en -verenigingen bij kunnen betrekken. Kortom, wordt vervolgd!

Concentratie in een van de sessies.

Concentratie in een van de sessies.

In de sessie Impact meten = weten praatten Ward Peeters (onderzoekscoördinator IMPACTLAB), Marleen Janssen Groesbeek (Avans lector, onderzoek rondom impactmeting), Leon Kuijpers (projectleider CDKM Breda Implementatieplan) en Paul van de Coevering (BUas lector) over best practices met betrekking tot het meten van impact van projecten in en met de stad.

In de sessie Lokale voorbeelden vonden rondetafelgesprekken met Breda onderwijs- en onderzoeksvernieuwers plaats, waarbij naast het Urban Living Lab Breda Junior ook het NK Atletiek en de Vuelta als vliegwiel voor lokale projecten voorbij kwamen en de Dutch Happiness Week. In de sessie Docentprofessionalisering en de CDKM praatten de deelnemers door over docentprofessionalisering in verschillende teams met aandacht voor blended learning, transdisciplinaire samenwerking, erkenning en waardering voor docenten en onderzoekers, en behoeften vanuit deze doelgroep. Jessica Overliese en Tommy Kersten gaven een inkijkje binnen de innovatieve aanpak van de Open Defence Academy.

Tijd voor lunch in het zonnetje.

Tijd voor lunch in het zonnetje.

Leermiddag over opschaling

Na de lunch konden deelnemers meedoen aan de derde CDKM Leermiddag, dit keer over opschaling, Institutionaliseren kun je leren. De Leermiddag is weer onder leiding van Joshua Cohen en Suzanne Potjer. Het CDKM netwerk zit in een cruciale fase: opschaling voorbij het eenmalige en lokale experiment. Dat vraagt expliciet aandacht voor de institutionele

kant van samenwerken tussen kennisinstellingen en de samenleving. Hoe pak je zoiets aan? En wat komt daar allemaal concreet bij kijken?

Gastspreker en ervaringsexpert professor John Robinson (University of Toronto) vertelt hoe hij op verschillende universiteiten in Canada een institutioneel veranderingsproces in gang heeft gezet. Hij laat ons kennismaken met verschillende manieren waarop je kunt nadenken over institutionele verandering en deelt zijn praktische ervaringen met het duurzaam vernieuwen van de instituties waar hij zelf bij betrokken is.

Het is tijd om een nieuw sociaal contract op te bouwen tussen universiteiten en publieke en private partners, stelt Robinson. “Een contract dat zowel het nastreven van fundamenteel onderzoek bevordert als oplossingsgericht werken aanmoedigt.” Hij noemt het ook wel de 3e missie van universiteiten.

Belangrijk daarbij is dat het bottom-up gebeurt, reageert Nurhan Abujidi vanuit de zaal. “Je moet niet de regels volgen”, zegt Bart Kapteijns van Avans.

John Robinson spreekt de zaal toe.

John Robinson spreekt de zaal toe.

Hoe kunnen we die dinosaurussen, die supertankers van universiteiten veranderen als we het hebben over institutionele cultuur?, vraagt Robinson. Wat is het doel? Eerst was het lesgeven, en daarna onderzoek. Er is een groeiende behoefte om betrokken te raken bij de samenleving op een diepe manier, de 3e dimensie. “Het oude contract past niet meer: we geven les en doen onderzoek en jullie geven ons geld. Er is een nieuw sociaal contract nodig.”

Samenwerken met de samenleving is een van de grootste uitdagingen voor een universiteit, stelt de Canadese professor. “Individuele studenten of opleidingen wel, maar niet de hele universiteit. Daar komt een cultuurverschil bij kijken. De academische wereld op de universiteit versus de operationele. Robinson noemt het de piramide versus het vliegtuig, waarbij de operationele medewerkers de eerste groep zijn, en de academici, de wetenschappers en onderzoekers, de laatste. “Alles is anders tussen deze twee culturen. Als je ze combineert kan er een explosie van energie ontstaan. Er ontstaan ideeën van engagement. Ze hebben elkaar nodig.”

Want als een partnerschap succesvol wil zijn moet het tot de agenda’s van beide kanten spreken, zowel de academici als de operationele mensen binnen een universiteit, stelt Robinson. Er zijn daarvoor flexibele en adaptieve governance structuren nodig. Studenten zijn cruciale intermediairs. Zij zijn geïnteresseerd in het veranderen van de wereld.

Uitdagingen voor implementatie zijn de afhankelijkheid van het pad, de naald in de groef. “We willen juist nieuwe groeven maken”, aldus Robinson. “Houd die naald vast tot de groef diep genoeg is.” Daarnaast is ook coördinatie een uitdaging. “Zoek uit waar de barrières liggen die de verandering tegenhouden die je wilt bereiken.” Daarnaast is het belangrijk om momentum te creëren, partnerschappen aan te gaan en teambuilding te doen. Belangrijk is het ook om te kijken hoe de universiteit al werkt. Welke change agents zijn er al, zoals Living Labs. “Er zijn al veranderingen gaande. Je hoeft niet altijd verandering te creëren, maar soms kun je het de juiste kant op sturen. Pak de golf.”

Institutionele cultuurverandering in universiteiten is nodig om zaken als duurzaamheid en klimaatverandering effectief aan te pakken, concludeert Robinson. Voor hem is die verandering duurzaamheid. “Uiteindelijk willen we duurzaamheid onzichtbaar maken, zodat je niet meer je best ervoor hoeft te doen.” In 2050 zal de St.George Campus van zijn universiteit helemaal klimaatpositief zijn. De kans wordt ook groter door relaties met niet-academische partners te versterken en te verdiepen. “Dergelijke projecten bieden de universiteit een manier om bij te dragen aan het opschalen van duurzaamheid in de samenleving.”

Joshua Cohen en Peter Pelzer in gesprek tijdens de Leermiddag.

Joshua Cohen en Peter Pelzer in gesprek tijdens de Leermiddag.

Grote maatschappelijke transities als klimaatverandering en duurzaamheid vragen om nieuwe manieren van werken, stelt ook Peter Pelzer, assistent-professor aan de Universiteit Utrecht en van Urban Futures Studio. In Utrecht hielp hij zeven jaar geleden mee de Mixed Classroom van de Urban Futures Studio opzetten, waar studenten en beleidsmedewerkers samen onderzoeken hoe we de toekomst verbeelden en hoe dat beter kan. Deze vernieuwende onderwijsvorm waarin studenten en professionals van en met elkaar leren won vorig jaar de Hoger Onderwijspremie van 800.000 euro. In de Mixed Classroom vindt een rijke uitwisseling plaats van kennis tussen studenten, beleidsmedewerkers, maar met ook wetenschappers, kunstenaars en ontwerpers. Pelzer: “Er wordt geleerd op de plek waar beslissingen worden genomen. Daarbij worden de verschillende perspectieven en contexten, zoals die van het bedrijfsleven of van de kunstenaars, goed meegenomen. Studenten wordt geleerd om lerend te zoeken naar oplossingen. Er zijn stevige bruggen tussen de wetenschap en de praktijk gebouwd.”

Het succes smaakt naar meer. Met hulp van het ministerie van OCW wordt nu gekeken naar opschaling in de Universiteit Utrecht maar ook in de regio, vertelt Pelzer. “Hoe kunnen we meer maken dan een cursus?”

Siu-Siu Oen, beleidsmedewerker van het ministerie van OCW, en een van de initiatiefnemers van de City Deal vertelt over hoe belangrijk bij thema’s als duurzaamheid zoals in Toronto, en engagement (zoals bij de City Deal) de samenwerking is tussen steden, ministerie en onderwijs. “OCW had voorafgaande aan de City Deal het doel om de samenleving als rijke leeromgeving beter te begrijpen en te kijken hoe studenten de nodige skills opdeden. Er waren allerlei initiatieven al die daarmee bezig waren, zoals de Academie van de Stad. De minister was toen enthousiast, maar het was allemaal nog kleinschalig. Ze vond dat we als ministerie een enabling role speelden. Dus wat kan een ministerie doen? Subsidies? Wetgeving? We wilden een beweging starten. Het is een beetje met toeval gelukt. Join forces with mutual benefits. We hebben een partnerschap gesloten met het Netwerk Kennissteden en het ministerie van BZK. Die wilden ook die beweging starten.”

Volgens Oen was het momentum dus heel belangrijk, maar ook het partnerschap achter de City Deal. “We denken altijd als partners aan de volgende stap. En dat is nu het opschalen. Als we de beweging voorbij laten gaan, zal het nooit meer plaatsvinden. Samen moeten we zorgen voor een business model voor community engaged learning.”

En niet te vergeten Rowinda Appelman als persoon. “Zij is overal en zorgt voor de beweging.”

Excursies

Het laatste onderdeel van de dag waren de excursies in de stad. Een aantal deelnemers bleef in de Seeligkazerne voor het tweede deel van de Leermiddag, waar ze onder begeleiding van Joshua Cohen en Suzanne Potjer via het fishbowl-format met elkaar in gesprek gingen over de specifieke uitdagingen waar ze op het gebied van institutionalisering tegenaan lopen. Voor andere was er een wandelexcursie over de campus van De Rooi Pannen, een wandeling door het centrum van de stad voor inzichten in de geschiedenis, cultuur en innovaties van Breda of een bezoek natuurlijk aan het Urban Living Lab Breda. Daar gingen de City Dealers in gesprek met studenten over de nieuwste projecten en lokale multidisciplinaire en multi-level onderwijs- en onderzoeksprojecten vanuit het Lab in de stad.

Op de fiets op excursie Breda in.

Op de fiets op excursie Breda in.

Innovation Square

In het gebouw van BUas ligt de Innovation Square. Daar ging de laatste excursie naartoe. Bart Kapteijns van Avans presenteerde er allereest de Avans Innovative Studio, waarin studenten in alle vrijheid vanuit een minorstructuur werken aan opdrachten vanuit het bedrijfsleven. De opdrachten lopen een aantal weken. “De bedrijven vragen studenten om iets te bedenken voor hen omdat ze een frisse blik, juist iets anders nodig hebben. Zelf zitten ze in een tunnel. Studenten kunnen meer zonder grenzen denken, want die kennen ze nog niet. Er zijn vanuit Avans acht coaches die de 70 studenten bijstaan die werken in de Studio. Per opdracht hebben ze twee weken de tijd. “De opdrachtgever wil verrast worden. We maken vanuit de Innovative Studio oplossingen, geen rapporten.” De studenten krijgen dan ook geen cijfers voor de opdrachten. De studio draait al zes jaar, en Kapteijns heeft nog geen ontevreden opdrachtgever meegemaakt. Voor een chocoladeproducent moesten ze in coronatijd iets bedenken dat met Pasen chocolade online kon worden gekocht en door de brievenbus zou passen. Dat had een innovatief plat chocolade-ei, dat je thuis in elkaar kon zetten als resultaat. Een andere oplossing was voor de gemeente Den Bosch een campagne tegen geweld in het uitgaansleven.

Tijs van Es van BUas vertelt meer over Innovation Square. Dit is sinds drie jaar een fysieke plek in het gebouw waar leerbedrijven, start-ups, seats to meet en brainstorm faciliteiten en flexplekken. Het is dé plek waar innovatie, ondernemer- schap en verbinding met de industrie binnen de acht domeinen van BUas gestimuleerd en gefaciliteerd wordt. “We proberen zoveel mogelijk samen te werken met de industrie.” Ondernemendheid is groot: bijna een op de vijf van de 7500 studenten heeft plannen om een bedrijf te starten. Tijdens de herontwikkeling van de campus kwam er plek vrij en besloot BUas kantoorruimte te verhuren aan commerciële bedrijven die samenwerken met het onderwijs. “We zoeken daarbij gelijkwaardigheid. Zowel het bedrijf als BUas moeten iets aan die samenwerking hebben. De Innovation Square is een verbinding voor studenten met de buitenwereld en voor bedrijven een portal naar binnen.”

Derde Leermiddag over opschaling: Institutionaliseren kun je leren

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
John Robinson spreekt de zaal toe tijdens de Leermiddag.
John Robinson spreekt de zaal toe tijdens de Leermiddag.

Op de landelijke Kennisdelingsdag van de City Deal Kennis Maken in Breda vond de derde Leermiddag over opschaling plaats, Institutionaliseren kun je leren. De Leermiddag is weer onder leiding van Joshua Cohen en Suzanne Potjer. Het CDKM netwerk zit in een cruciale fase: opschaling voorbij het eenmalige en lokale experiment. Dat vraagt expliciet aandacht voor de institutionele kant van samenwerken tussen kennisinstellingen en de samenleving. Hoe pak je zoiets aan? En wat komt daar allemaal concreet bij kijken?

Gastspreker en ervaringsexpert professor John Robinson (University of Toronto) vertelt hoe hij op verschillende universiteiten in Canada een institutioneel veranderingsproces in gang heeft gezet. Hij laat ons kennismaken met verschillende manieren waarop je kunt nadenken over institutionele verandering en deelt zijn praktische ervaringen met het duurzaam vernieuwen van de instituties waar hij zelf bij betrokken is.

Een nieuw sociaal contract

Het is tijd om een nieuw sociaal contract op te bouwen tussen universiteiten en publieke en private partners, stelt Robinson. “Een contract dat zowel het nastreven van fundamenteel onderzoek bevordert als oplossingsgericht werken aanmoedigt.” Hij noemt het ook wel de 3e missie van universiteiten.

Belangrijk daarbij is dat het bottom-up gebeurt, reageert Nurhan Abujidi vanuit de zaal. “Je moet niet de regels volgen”, zegt Bart Kapteijns van Avans.

Hoe kunnen we die dinosaurussen, die supertankers van universiteiten veranderen als we het hebben over institutionele cultuur?, vraagt Robinson. Wat is het doel? Eerst was het lesgeven, en daarna onderzoek. Er is een groeiende behoefte om betrokken te raken bij de samenleving op een diepe manier, de 3e dimensie. “Het oude contract past niet meer: we geven les en doen onderzoek en jullie geven ons geld. Er is een nieuw sociaal contract nodig.”

Samenwerken met de samenleving is een van de grootste uitdagingen voor een universiteit, stelt de Canadese professor. “Individuele studenten of opleidingen wel, maar niet de hele universiteit. Daar komt een cultuurverschil bij kijken. De academische wereld op de universiteit versus de operationele. Robinson noemt het de piramide versus het vliegtuig, waarbij de operationele medewerkers de eerste groep zijn, en de academici, de wetenschappers en onderzoekers, de laatste. “Alles is anders tussen deze twee culturen. Als je ze combineert kan er een explosie van energie ontstaan. Er ontstaan ideeën van engagement. Ze hebben elkaar nodig.”

Want als een partnerschap succesvol wil zijn moet het tot de agenda’s van beide kanten spreken, zowel de academici als de operationele mensen binnen een universiteit, stelt Robinson. Er zijn daarvoor flexibele en adaptieve governance structuren nodig. Studenten zijn cruciale intermediairs. Zij zijn geïnteresseerd in het veranderen van de wereld.

John Robinson.

John Robinson.

Institutionele cultuurverandering

Uitdagingen voor implementatie zijn de afhankelijkheid van het pad, de naald in de groef. “We willen juist nieuwe groeven maken”, aldus Robinson. “Houd die naald vast tot de groef diep genoeg is.” Daarnaast is ook coördinatie een uitdaging. “Zoek uit waar de barrières liggen die de verandering tegenhouden die je wilt bereiken.” Daarnaast is het belangrijk om momentum te creëren, partnerschappen aan te gaan en teambuilding te doen. Belangrijk is het ook om te kijken hoe de universiteit al werkt. Welke change agents zijn er al, zoals Living Labs. “Er zijn al veranderingen gaande. Je hoeft niet altijd verandering te creëren, maar soms kun je het de juiste kant op sturen. Pak de golf.”

Institutionele cultuurverandering in universiteiten is nodig om zaken als duurzaamheid en klimaatverandering effectief aan te pakken, concludeert Robinson. Voor hem is die verandering duurzaamheid. “Uiteindelijk willen we duurzaamheid onzichtbaar maken, zodat je niet meer je best ervoor hoeft te doen.” In 2050 zal de St.George Campus van zijn universiteit helemaal klimaatpositief zijn. De kans wordt ook groter door relaties met niet-academische partners te versterken en te verdiepen. “Dergelijke projecten bieden de universiteit een manier om bij te dragen aan het opschalen van duurzaamheid in de samenleving.”

Mixed Classroom

Grote maatschappelijke transities als klimaatverandering en duurzaamheid vragen om nieuwe manieren van werken, stelt ook Peter Pelzer, assistent-professor aan de Universiteit Utrecht en van Urban Futures Studio. In Utrecht hielp hij zeven jaar geleden mee de Mixed Classroom van de Urban Futures Studio opzetten, waar studenten en beleidsmedewerkers samen onderzoeken hoe we de toekomst verbeelden en hoe dat beter kan. Deze vernieuwende onderwijsvorm waarin studenten en professionals van en met elkaar leren won vorig jaar de Hoger Onderwijspremie van 800.000 euro. In de Mixed Classroom vindt een rijke uitwisseling plaats van kennis tussen studenten, beleidsmedewerkers, maar met ook wetenschappers, kunstenaars en ontwerpers. Pelzer: “Er wordt geleerd op de plek waar beslissingen worden genomen. Daarbij worden de verschillende perspectieven en contexten, zoals die van het bedrijfsleven of van de kunstenaars, goed meegenomen. Studenten wordt geleerd om lerend te zoeken naar oplossingen. Er zijn stevige bruggen tussen de wetenschap en de praktijk gebouwd.”

Het succes smaakt naar meer. Met hulp van het ministerie van OCW wordt nu gekeken naar opschaling in de Universiteit Utrecht maar ook in de regio, vertelt Pelzer. “Hoe kunnen we meer maken dan een cursus?”

Suzanne Potjer en Siu-Siu Soen.

Suzanne Potjer en Siu-Siu Soen.

Ministerie als enabler

Siu-Siu Oen, beleidsmedewerker van het ministerie van OCW, en een van de initiatiefnemers van de City Deal, vertelt over hoe belangrijk bij thema’s als duurzaamheid zoals in Toronto, en engagement (zoals bij de City Deal) de samenwerking is tussen steden, ministerie en onderwijs. “OCW had voorafgaande aan de City Deal het doel om de samenleving als rijke leeromgeving beter te begrijpen en te kijken hoe studenten de nodige skills opdeden. Er waren allerlei initiatieven al die daarmee bezig waren, zoals de Academie van de Stad. De minister was toen enthousiast, maar het was allemaal nog kleinschalig. Ze vond dat we als ministerie een enabling role speelden. Dus wat kan een ministerie doen? Subsidies? Wetgeving? We wilden een beweging starten. Het is een beetje met toeval gelukt. Join forces with mutual benefits. We hebben een partnerschap gesloten met het Netwerk Kennissteden en het ministerie van BZK. Die wilden ook die beweging starten.”

Volgens Oen was het momentum dus heel belangrijk, maar ook het partnerschap achter de City Deal. “We denken altijd als partners aan de volgende stap. En dat is nu het opschalen. Als we de beweging voorbij laten gaan, zal het nooit meer plaatsvinden. Samen moeten we zorgen voor een business model voor community engaged learning.” En niet te vergeten Rowinda Appelman als persoon. “Zij is overal en zorgt voor de beweging.”

Wageningen werkt aan volgende stap in City Deal-aanpak

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De afgelopen jaren heeft de City Deal-aanpak bijgedragen aan een nauwere samenwerking tussen de Wageningen Universiteit & Research (WUR) en de stad. Hoe kan die samenwerking worden versterkt en uitgebreid, zodat de maatschappelijke opgaven van de stad en regio op een structurele manier kunnen worden verbonden met het onderwijs? Saskia Leenders, Projectleider Society Based Education van de WUR, onderzoekt dat in het City Deal-opschalingsproject.

Van onderzoek doen naar duurzame studentenhuisvesting, consultancy over hoe de regio kan experimenteren om voedselverspilling tegen te gaan tot een Stadslab in de bibliotheek, waar digitaal burgerschap en citizen science centraal staan. Er lopen allerlei mooie initiatieven in Wageningen waar studenten een bijdrage leveren aan een mooiere stad.

Bachelorstudenten

Dat smaakt naar meer. Daarom wil de WUR dus alle studenten minimaal één maatschappelijke ervaring meegeven in hun studietijd.  Aangezien de masterstudenten dat al doen, zijn de pijlen gericht op de bachelorstudenten. Wat is er voor nodig om lokale stedelijke uitdagingen verder te integreren in het onderwijs? Is er echt draagvlak voor? De ambitie is weliswaar uitgesproken door het bestuur, maar hoe is het animo onder opleidingen? Ook moet worden gekeken naar hoe die studenten dan die ervaring kunnen opdoen. Daar is een groter netwerk en duurzame samenwerking voor nodig in de stad en regio. In het opschalingsproject werkt Leenders dan ook samen met consortiumpartners als de gemeente Wageningen, THUIS Wageningen, de BBLTHK, en het Living Lab Regio Food Valley Circulair.

saskia leenders

Saskia Leenders.

“Ons eerste idee was dat als we echt elke bachelorstudent die maatschappelijke ervaring willen bieden om dus uit te breiden in de regio”, vertelt ze. “Dankzij de leermiddag over opschaling van het City Deal onderzoeken we andere mogelijkheden, wat is er mogelijk in de stad? We hebben negentien bacheloropleidingen maar is er overal wel echt draagvlak voor de uitgesproken ambitie? We organiseren nu rondetafelgesprekken en dan zie je dat er verschillende vormen en gradaties zijn van society-based learning. Je kan leren mét de maatschappij, voor de maatschappij, en in de maatschappij. We zijn erachter gekomen dat we dan ook het concept beter moeten definiëren. Waar hebben we het nu over? Als je echt wil bijdragen aan maatschappelijke bijdragen, zoals de City Deal wil, dan is het tweerichtingsverkeer. Niet elke opleiding ambieert dat nog. We hebben bijvoorbeeld de opleiding moleculaire wetenschappen, waar het minder bij past. ”

Dus vooral ook intern moet er wat veranderen. Zo is de WUR ook erg internationaal georiënteerd, ontdekte Leenders. Lang niet iedere opleiding is geïnteresseerd in projecten in de eigen stad. “Een opleiding als Internationaal Land- en Waterschapsbeheer vindt het misschien leuk om een keer een excursie of opdracht te doen in de omgeving, maar daar de focus is internationaal. Daarom willen we nu intern onderzoeken welke opleidingen zich wel willen committeren? Sommige opleidingen zijn er uitermate geschikt voor, andere helemaal dus niet. Dat kan je ze ook niet opleggen.”

Meerwaarde voor beide kanten

Een van de uitdagingen in de opschaling volgens Leenders is om het maatschappelijk werken meerwaarde te geven voor beide kanten: zowel voor het onderwijs als voor de stad. “Wat je ziet is dat de regie nu vooral ligt bij de WUR en bij de leeromgeving van de studenten in plaats van naar het maatschappelijke vraagstuk. We gaan daar toch samen aan werken? Niet het vak staat centraal, maar de opgave. Dat is een hele ander manier van aanvliegen en samenwerken. We hebben wel wat geëxperimenteerd maar het is zo fijn dat nu dit potje hebben om dit verder te onderzoeken met elkaar. Wat gaat er wel en wat gaat er niet goed? Wat zijn randvoorwaarden, wat zijn succesfactoren. Wat zijn belemmeringen, wat zijn de ambities? Wat is er nodig?”

Dat soort vragen worden nu via rondetafelgesprekken met de partners opgehaald. De afgelopen jaar zijn er maar liefst zevenhonderd studenten aan de slag geweest met maatschappelijke vraagstukken in Ede en Wageningen. “Dat is een mooi resultaat, maar waar we als WUR wel eens aan voorbij gaan is dat dit ook belastend kan zijn voor degenen die de studenten vanuit de maatschappelijke opgaven begeleiden. Ze moeten bijvoorbeeld feedback geven. Vaak is het in het Engels. En wat levert het op? Wat zijn de producten, de resultaten die je krijgt uit de samenwerking? Kan je die goed delen of niet? Hoe ga je die nieuwe inzichten implementeren? Wat zou een vervolgstap kunnen zijn om de opgave verder te helpen?”

Ook de planning kan een uitdaging zijn. Leenders: “Je zit heel rigide aan die onderwijsplanning vast, daar moeten agenda’s op worden vastgesteld. Het is helemaal niet zo makkelijk als je zou denken. Die dynamiek in de maatschappij is zo anders. Voor een duurzame samenwerking, is er meer nodig als alleen studenten verbinden aan opdrachten binnen vakken. . Dankzij dit potje kunnen we de tijd nemen om dit allemaal uit te zoeken. Met onze consortium partners hebben we daarvoor nooit eerder de tijd genomen om vanuit ervaringen te kijken hoe het gaat. Wat kan er beter? Dat is zo fijn om te doen.”

Wageningen University & Research.

Wageningen University & Research.

Impactmissie

Er is behoefte aan een gezamenlijke impactmissie, zo werd wel duidelijk tijdens de rondetafelgesprekken. Waar werken we nu eigenlijk naartoe? Ook zijn bepaalde thema’s naar voren gekomen. Bijvoorbeeld: hoe ga je de balans tussen opbrengst en inzet goed regelen met elkaar? Wat is nu eigenlijk precies society-based learning? “Er zijn heel veel studenten, docenten en onderzoekers hier in Wageningen die intrinsiek gemotiveerd zijn om bij te dragen aan de samenleving, maar daarvoor geen middelen hebben. Als het onderwijs een middel kan zijn om hen te kunnen inzetten is dat fantastisch. Dan kun je samen een hele mooie plek creëren.”

En aangezien een kwart van de inwoners van Wageningen student is, en zo’n 40 procent van de lokale economie gelieerd is aan de WUR is er heel veel mogelijk. Leenders: “Er zijn heel veel burgers die ook als onderzoeker werken. Hoe ga je die ook een plek geven om iets te doen voor de eigen stad? De citizen science projecten, vnauit het stadslab, worden geïnitieerd door inwoners die echt wel capaciteiten hebben om dingen te onderzoeken. En als je deze weer kan verbinden met de data en onderzoeksvaardigheden van de WUR, dan kan er iets heel moois ontstaan.  ”

Ecosysteem

De wens voor de nabije toekomst van Leenders is dan ook dat er een paar opleidingen zich echt willen committeren aan het samen werken aan het versneld oplossen van maatschappelijke opgaven, en dan op een structurele manier. “Een experimenteertuin, waarin we een gezamenlijke leeromgeving vormgeven, en waarin iemand en soort regierol pakt, wellicht zoalsde  wetenschapswinkel,om het proces te faciliteren, en de opbrengsten te bundelen wat waarde heeft in de maatschappij. Zodat er een soort ecosysteem ontstaat met zuigende werking en we echt met elkaar iets kunnen veranderen in de stad, in het Living Lab dat we met elkaar creëren.”

“Het gaat over een verdieping van de relatie met de stad en regio. Daarvoor moet je dus als WUR een bepaalde stap maken richting de maatschappij die je nu nog niet voldoende maakt. Ik denk dat er heel veel te leren is hoe we beter kunnen samenwerken. De ingrediënten daarvoor zijn er gewoon.  We hebben een Stadslab in de BBLTHK, een Thuis Wageningen die dat wil faciliteren, een gemeente die ook heel erg ambitieus en een WUR met veel motivatie, alleenop dit moment is er in het systeem nog geen plek waar deze aanpak ruimte heeft. Daarvoor zijn we dit jaar aan het onderzoeken waar wel haakjes zijn.”

Learning communities moeten interdisciplinair onderwijs stap verder brengen in Deventer

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Deventer werken gemeente en de hogeschool Saxion al vier jaar strategisch samen. Vanuit allerlei opleidingen werken studenten, veelal interdisciplinair, aan maatschappelijke vraagstukken in de stad. Dit moet nu structureler vorm krijgen. Met de opschalingssubsidie van de City Deal onderzoekt de hogeschool hoe dat het beste kan.

Tijdens de coronaperiode onderzochten studenten hoe effectief de maatregelen van de gemeente waren voor de anderhalve meter samenleving. Met stadscampus De Kien werkten ze aan het inzetten van digitale technieken in de fysieke leefomgeving. Ook thema’s als biodiversiteit en duurzaamheid worden door de gemeente bij het onderwijs neergelegd.

Er lopen al allerlei projecten vanuit de strategische samenwerkingsovereenkomst die Deventer en Saxion in 2018 afsloten voor vier jaar. Doel van dit project was om te komen tot een eenduidige implementatie van het interdisciplinair onderwijs binnen Saxion door middel van het Smart Solutions Semester, dat al eerder liep vanuit technische opleidingen. Daarvoor moet het onderwijsconcept verder geprofessionaliseerd worden, zodat meer vraagstukken kunnen worden opgepakt en meer studenten ermee aan de slag kunnen gaan.

Dat is wat jullie nu aan het onderzoeken zijn. Wat willen jullie precies, en waar staan jullie nu in het project?

Janneke de Graaff, projectleider bij Saxion: “We zijn het interdisciplinair projectonderwijs semester al een aantal jaren aan het ontwikkelen binnen de hogeschool. Vanuit de  onderwijsvisie en de strategie is heel erg duidelijk gesteld dat we de verbinding met onze regio belangrijker willen maken, maar ook studenten willen voorbereiden op die complexe wereld, waar problemen niet meer vanuit één discipline zijn op te lossen. Wij willen eigenlijk dat al onze studenten al tijdens hun studie kennis maken met die complexe wereld en die complexe vraagstukken gaan oplossen met elkaar. Daar geven we ze straks in iedere bacheloropleiding een half jaar de tijd voor.”

“Dat is redelijk vernieuwend als je kijkt naar onderwijsland. Ook intern is dat best spannend. We zeggen het wel, maar lukt het ook? Daarom zijn we in dit project tegelijk aan het kijken naar interne opschaling als naar uitbreiding van de verbinding met stad en regio. In Enschede doen we dat vanuit het EnschedeLAB, en in Deventer kijken we echt hoe we de verbinding met de stad nog verder kunnen verbeteren. We zijn nu bezig met het implementatieplan om dat vorm te geven.”

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

Jullie hebben als een van de weinige steden een vaste liaison bij de gemeente, Meike Heijenk, die zich bezighoudt met de verbinding van opdrachten richting onderwijs. Hoe belangrijk is dat?

De Graaff: “Het is zeker een succesfactor. Je hebt elkaar echt nodig voor deze samenwerking.”

Heijenk: “De rol van liaison die ik in Deventer mag uitvoeren is er o.a. op gericht om volop bezig te zijn met studenten verbinden aan die maatschappelijke opgaven. Dat doe ik natuurlijk niet alleen, want vanuit de City Deal Kennis Maken is ook Frank Evers, coördinator van het StadsLAB, betrokken. Met hem heb ik veel afstemming over waar de opdrachten passen binnen Saxion? Hoe formuleren we die goed? Samen hebben we bijvoorbeeld het afgelopen jaar alle beleidsprogramma’s van de gemeente bezocht om samen met docenten en onderzoekers van Saxion de match tussen opgaven en onderwijsconcepten te maken.”

Jullie willen de verbinding met stad en regio en Saxion dus verder brengen. Wat houdt dat in? Wat voor ambities liggen er?

Heijenk: “We zetten echt in op nog meer structureel samenwerken. Voor het Smart Solutions Semester dienen we als gemeente bijvoorbeeld voor ieder semester onze opdrachten in. Het zou mooi zijn als je die zou kunnen bundelen in learning communities, waarin je de opdrachten ook weer met elkaar uitwisselt. Waar zijn de andere groepen mee bezig? Kunnen ze verder gaan met een lopend onderzoek? Er is al eerder een soortgelijk cluster geweest ‘Deventer of the Future’ en dat vond ik eigenlijk wel heel leuk. En in deze community ook optrekken met opdrachten van andere opdrachtgevers naast die van de gemeente. De Kien, de stadscampus in Deventer is bijvoorbeeld ook een goede partner om erbij te betrekken.”

De Graaff: “Learning communities zien we een klein beetje als de holy grail om niet alleen steeds losse projecten te doen, maar juist ook om voort te bouwen op de kennis die we met elkaar maken. En dat houdt dus ook in dat we opdrachtgevers uit onze regio en studenten, maar ook docenten en onderzoekers van bijvoorbeeld Saxion lectoraten daar bij elkaar willen krijgen.”

Wat levert zo’n learning community precies op?

De Graaff: “Je gaat veel meer kennis met elkaar delen binnen een thema. In zo’n community leren studenten van onderzoekers, docenten van studenten en organisaties uit de regio en vice versa. Die zien dat er weer andere opdrachtgevers zijn, die mogelijk interessant kunnen zijn. Met een learning community verstevig je ook de verbinding met de partners in de regio. Studenten kunnen goed zien wat er nou echt goed bij hen past. Zo hoeven ze niet vooraf te kiezen voor een onbekend project waarvan ze eigenlijk nog niet goed weten wat het inhoudt. Studenten kunnen zich daarmee veel beter onderscheiden in de ontwikkeling van hun persoonlijke en professionele profiel. Lectoraten en onderzoekers kunnen meer kennis inbrengen. Ik denk dat ook voor onze partners het gewoon heel prettig is om steeds door te kunnen bouwen op opdrachten, in plaats van steeds weer opnieuw een losse opdracht. In de context van zo’n learning community kan van alles plaatsvinden. Van interdisciplinair projectonderwijs tot stageopdrachten van een individuele studenten, tot afstudeerprojecten van groepjes studenten.”

Hoe zou zo’n learning community er concreet uitzien? Is er bijvoorbeeld ook een fysieke plek, van waaruit gewerkt wordt?

De Graaff: “Ja dat kan. We hebben een aantal pilots gehad het afgelopen jaar met learning communites . Door corona vonden die vooral digitaal plaats. We zien dat het ontzettend veel meerwaarde heeft als je dat combineert met een fysieke omgeving en je dus ook een verzamelplek hebt, waar je regelmatig bij elkaar komt. Die uitwisseling moet je dus gaan organiseren. Ook al ontstaat het ook wel vanzelf, je moet het wel faciliteren met bijeenkomsten en kennisdeelmomenten.”

Waar lopen jullie binnen de eigen organisatie tegenaan om die holy grail te bereiken?

Fleur Degeling, taskforce Smart Solutions Semester bij Saxion gaat verder: “Er zijn nu 27 opleidingen aangehaakt en er gaan ongeveer tweeduizend studenten per jaar door de twee semesters heen, waarbij ze werken aan een kleine driehonderd opdrachten. In de learning communities is straks een nieuwe mindset. We praten niet meer over opdrachten, maar over vraagstukken. De bedoeling is dat studenten in de communities zelf hun probleemstellingen ophalen en dan een beetje hun eigen opdracht daaruit destilleren in overleg met alle andere stakeholders. We functioneren niet meer als een soort opdrachtenmarkt.”

“Dat biedt echt wel wat uitdagingen. Hoe hou je bijvoorbeeld het interdisciplinaire waardevol genoeg? Hoe zorg je ervoor dat je echt opdrachten hebt waar alle disciplines genoeg te onderzoeken aan hebben, en hoe hou je dat tegelijkertijd organiseerbaar? Intern merken we dat dat er een roep is voor meer ruimte om dingen zelf in te vullen, voor meer keuzevrijheid en flexibiliteit, en minder een afgekaderd semester met bepaalde beoordelingskaders. Toch heb je om het organiseerbaar te houden, eigenlijk wel weer nodig dat iedereen het een beetje op dezelfde manier doet. Anders kun je die match tussen de groepen niet maken.”

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

“Dus je moet een balans vinden tussen de vrijheid voor alle opleidingen en disciplines aan de ene kant, versus die organiseerbaarheid om de disciplines te kunnen matchen aan de andere kant. Het levert soms echt wel wat scepsis, kritiek en ook weerstand op. Waarom zouden we meedoen, zeggen opleidingen. Ze willen wel genoeg inhoudelijke vakkennis kwijt kunnen bijvoorbeeld. Aan ons is het de taak om hen te verleiden en te laten zien wat de meerwaarde is om mee te doen. Iedereen ziet wel de meerwaarde van interdisciplinair onderwijs. Iedereen weet dat we goud in handen hebben, dat het niet alleen een prachtige intensieve leerervaring voor studenten is, maar ook nog eens iets kan opleveren voor de opdrachtgevers.”

“Maar de devil is in the details. Hoe ga je dat dan praktisch uitwerken zodat het ook voor iedereen werkbaar blijft? Vanuit onderwijs hebben we te maken met beoordelingen, accreditaties en certificeren. Hoe beoordelen we dan precies? Hoe zorgen we dat tutoren ook echt meer die rol van coach kunnen uitvoeren? Dat is voor sommige docenten een hele mindshift.”

Toch zijn jullie met tweeduizend studenten, driehonderd opdrachten en 27 opleidingen al heel goed bezig. Dat moet dus nog meer worden?

Degeling: “Er staat al iets heel moois echt waar, maar er zijn ook echt wel wat negatieve sentimenten, waar we met elkaar over in gesprek over moeten gaan om dat te verbeteren. Nu het interdisciplinair onderwijs zo groot wordt, willen we kijken hoe we mensen kunnen verleiden om nog meer aan te haken of aangehaakt te blijven.”

De Graaff: “We moeten door de groeipijn heen komen, denk ik. Dat is onderdeel van dit implementatieplan en dat doen we samen met de (nog niet) deelnemende opleidingen, iets minder dan de helft van alle opleidingen bij Saxion. In de toekomst zullen jaarlijks maximaal 3500 studenten interdisciplinair onderwijs volgen.”

Degeling: “De learning communities moeten het interdisciplinair onderwijs een stap verder brengen. Worden de opdrachten en studenten tot nu toe handmatig gematcht, omdat het nu zo groot wordt is er een systeem nodig om de opdrachten beter te matchen aan de voorkeuren van studenten. Ook de formulering en matching van de opdrachten kan in die communities plaatsvinden. Dat scheelt een hele hoop organisatie. Dit zijn natuurlijk geen processen die morgen geregeld zijn. Dat kost tijd”

De Graaff: “Het past in ieder geval goed bij onze onderwijsvisie: hoe langer studenten studeren, hoe meer regie we ze willen geven op de ontwikkeling van hun persoonlijke en professionele profiel. Dat heeft nog wel wat voeten in de aarde nodig om dat te organiseren, maar daar gaan we met elkaar nu een aantal stappen in zetten.”

ROC Nijmegen haakt vanzelfsprekend aan bij maatschappelijke vraagstukken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In de Nijmeegse City Deal is al twee jaar ROC Nijmegen betrokken. Volgens collegevoorzitter Peter van Mulkom past dat helemaal bij een bredere beweging in de Waalstad. Hoger onderwijsinstellingen zien de samenwerking met het mbo als een vanzelfsprekendheid. ‘Er is veel meer erkenning voor vakmanschap gekomen.’

Van Mulkom is al zeven jaar als bestuurder betrokken bij ROC Nijmegen, een middelgrote roc-school met 150 opleidingen en een sterke regionale functie. De laatste drie jaar is hij voorzitter van het college van bestuur. Hij heeft een bedrijfseconomische achtergrond en deed eerder ervaring op in het onderwijs als directeur van de Adelante Zorggroep in Limburg, waar hij onder meer verantwoordelijk was voor speciaal onderwijs. Ook hield hij zich onder meer bezig met de bestuurlijke en inhoudelijke positionering van de Mytylschool.

Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding stad en hoger onderwijs in Nijmegen?

Van Mulkom: “Wat me bovenal in Nijmegen opvalt, is dat er een beweging op gang is gekomen, waarbij met respect voor de studenten en hun talent er multilevel samenwerking tot stand komt. Misschien kan ik het wel symbolischer onderschrijven. Zoals Han van Krieken, de rector van de Radboud Universiteit, zei bij de opening van het academisch jaar: wij zijn er trots op dat we met het ROC mogen samenwerken. Beter dan dat kan ik deze beweging niet formuleren. Door zowel het hbo als de universiteit wordt het aanhaken van het roc als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Dat vinden wij een erkenning voor het vakmanschap.  Daar zijn wij als ROC Nijmegen trots op, maar vooral dat het dus bij de brede gemeenschappelijke vraagstukken nagenoeg normaal is, dat mbo, hbo en universiteit gaan samenwerken.”

Peter van Mulkom, collegevoorzitter ROC Nijmegen.

Peter van Mulkom, collegevoorzitter ROC Nijmegen.

Het is dus een nieuwe beweging in Nijmegen de laatste jaren?

“Ja, ik vind dat wel. Wij sluiten aan bij aantal netwerken, die allemaal een  gemeenschappelijke opdracht hebben,  maar vanuit een verschillend perspectief. Een van deze bewegingen heet ‘Ieder talent telt’, de leer- en onderwijsinnovatieagenda van Nijmegen. Wat je ook doet en waar je ook vandaan komt, wij kijken naar het talent van het individu. Of dat nou hoger onderwijs of middelbaar onderwijs is. Het talent doet ertoe. Deze manier van kijken komt de samenwerking ten goede in de keten. Daarnaast is er ook een beweging als RvN@. Dat staat voor Rijk van Nijmegen. Deze onderwijshub werkt aan economische vitaliteit van de samenleving. Een van de doelen is om studenten te behouden voor de regio. Ook hier zie je dat er steeds meer projecten en hubs worden gecreëerd, waarbij studenten vanuit verschillende disciplines en verschillende fases in de onderwijskolom met elkaar samenwerken. Samen met de City Deal Kennis Maken zijn dit bewegingen die allemaal tot samenwerking leiden. Het is de kunst, om in het Nijmeegse deze bewegingen beter op elkaar te laten aansluiten.”

Wat is de meerwaarde van ROC-studenten bij deze samenwerkingen?

“Dat kun je van verschillende kanten zien.  Als het gaat om vraagstukken als positieve gezondheid, of energietransitie, kom je al snel tot de conclusie dat mbo’ers onmisbaar zijn. Als je bijvoorbeeld de energietransitie doorvoert in een wijk, en je gaat van het gas af, dan heb je mensen nodig die zonnepanelen kunnen installeren of die cv-installaties kunnen afsluiten. Je hebt ook universitair geschoolde  mensen nodig die conceptueel naar die wijkontwikkeling kijken, hbo’ers die het misschien rekenkundig wat meer aanpakken. Bijna alle vraagstukken zijn integraal van karakter. En vakmanschap is daarin echt van toegevoegde waarde. Maatschappelijk zie je, en dat heeft de coronacrisis wel uitgewezen, dat wanneer vakmanschap wegvalt de maatschappij bijna platligt. Vakmanschap is de katalysator van heel wat maatschappelijke thema’s. Vanuit het perspectief van de mbo-student vind ik ook de kansengelijkheid heel interessant.”

Past deze beweging ook bij de landelijke trend dat er veel waardering is voor vakmanschap? We hebben mensen nodig voor de techniek, in de zorg. We hoeven niet per se meer allemaal een vwo-diploma te halen?

“Dat zit hier zeker achter. Elke competentie die je hebt, is geen vanzelfsprekendheid en echt vakmanschap moet gewoon erkenning krijgen. Het bakken van brood, het knippen van haren, het stukadoren of het uitvoeren van een katheterisatie in de zorg. Het gaat om meer dan skills, het is een vak. Deze beweging geeft wel een verdere impuls aan het feit dat we vakmanschap in die samenwerking voor projecten veel meer erkennen. Dat mag eigenlijk geen doel op zich zijn, maar het is wel natuurlijk een maatschappelijke opgave, want zonder vakmensen komen we geen steek verder.”

Hoe gaat de samenwerking?

“Wat ik mooi vind is dat onze studenten in die projecten zien, wat bijvoorbeeld een hbo’er doet in zo’n functie. Ook dat is geen doel op zich, maar wel mooi meegenomen. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om de functionele meerwaarde van de samenwerking in die wijken. Dat zie je ook in de SportQube. Een sportinstructeur van het ROC kan met sport- en spelactiviteiten Nijmegenaren enthousiast maken om te sporten, een HAN-student kan daarna kijken hoe ze duurzamer gaan werken aan hun positieve gezondheid. Die verbinding tussen vakmanschap en meer conceptueel niveau is dan makkelijk gelegd.”

Ontstaat er ook een gelijkwaardigheid onder de verschillende studenten in die multilevel samenwerking?

“Ja dat zal ook wel moeten. De bron van kansenongelijkheid zit hem echt in het feit dat heel veel mensen op het mbo nog steeds denken dat ze voor een dubbeltje zijn geboren, en nooit een kwartje worden. Dat blijft maar van generatie op generatie worden overgegeven. Het gaat juist om die gedachte in de samenwerking, dat we elkaars capaciteiten erkennen. Daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Het is heel belangrijk dat mbo-studenten gezien en erkend worden in hun kunnen door hbo- en wo-studenten, dit geeft hen zicht op de mogelijkheid tot doorgroeien. Dit vind ik ook echt een maatschappelijke opdracht.”

Hoe heeft het maatschappijgericht werken vorm gekregen in jullie onderwijs, in het curriculum?

“We hebben Talentlab. Dat is eigenlijk de plek waar dit type opdrachten binnenkomt en waar studenten en opleidingen zich aan kunnen verbinden. Op termijn denk ik dat we samen met de HAN en RU echt een visie op multilevel onderwijs gaan ontwikkelen. Elke onderwijsinstelling heeft een maatschappelijke opdracht om die verbinding met de omgeving tot stand te brengen. Wij maken die transitie ook door. Nu komt een project binnen centraal via Talentlab. Dan zoeken we intern naar verbinding. We willen steeds meer de vanzelfsprekenheid creëren, dat wanneer je projecten binnenhaalt je meteen denkt aan samenwerken met hbo’ers en universitaire studenten. Het moet gaan uitrollen, zodat steeds meer studenten en opleidingen zich eraan willen verbinden. Dus dat moet georganiseerd gaan worden. Dat is natuurlijk wel een uitdaging en daar hebben we eigenlijk nog geen infrastructuur voor ingericht. Dat is volgens mij echt the next step.”

Heb je nog aanbevelingen voor wat the next step kan zijn voor de City Deal?

“Waar ik graag over zou willen meedenken, en waar bij ons energie op zit, is hoe we een mindset kunnen creëren binnen de onderwijskolom  dat je gaat denken in termen van multilevel onderwijs. Dat je bij complexe opdrachten bedenkt of het van meerwaarde kan zijn voor zowel student, als voor de opbrengst van dit project, om er in een soort netwerkstructuur studenten vanuit die kolom op te kunnen zetten. Neem dat mee in de criteria die je hanteert bij de selectie van opdrachten, en probeer daar ook een infrastructuur voor in te richten die het mogelijk maakt. Daar zou ik m’n nek in de stad wel voor willen uitsteken om dat te gaan stimuleren en te faciliteren. Ik ben wel heel erg nieuwsgierig hoe andere steden dat denken in termen van multilevel onderwijs, standaardiseren in een mindset en structuur. De City Deal kan nooit een doel op zich zijn. Het gaat erom dat de samenwerking in de kolom niet alleen voordelen heeft voor het onderwijs, maar ook op korte termijn een beter rendement heeft voor die maatschappelijke opdrachten. Er valt zoveel van elkaar te leren.”

Breda zet City Deal samenwerking voort in Urban Living Lab Breda

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Breda is het Urban Living Lab Breda (ULLB) een van de grote successen van de City Deal Kennis Maken. In ruim anderhalf jaar hebben tot nu toe zo’n achthonderd studenten hier gewerkt aan maatschappelijke vraagstukken. Afgelopen  april ondertekenden gemeente en de betrokken onderwijsinstellingen een intentieverklaring om de samenwerking in het living lab voor te zetten. Vanuit het City Deal opschalingsproject kijkt kwartiermaker Marcel Kesselring samen met anderen hoe het nu ook duurzamer een plek kan krijgen in het onderwijs.

De komende jaren zal het Urban Living Lab Breda de organisatie van stadsbrede samenwerking van de gemeente Breda met Avans Hogeschool, BUas, Curio, De Rooi Pannen, en militaire academie NLDA verder organiseren. De Koepel, de voormalige gevangenis in Breda, is daarbij dé centrale plek voor deze multidisciplinaire en transdisciplinaire samenwerking in én met de stad.

Levende gemeenschap

“Het Urban Living Lab is een levende gemeenschap die vanuit het perspectief van de inwoners – en waar mogelijk en/of noodzakelijk samen met inwoners – werkt aan nieuwe oplossingen en nieuwe vormen voor een duurzame, gezonde, leefbare en voor iedereen toegankelijke stads-samenleving”, vertelt Kesselring. “Samen met het onderwijs, het onderzoek, ondernemers, overheid en inwoners brengt het Urban Living Lab Breda vraagstukken in beeld. De basis is dat wij werken aan een duurzame inclusieve samenleving in de stad en haar directe regio. Er ligt een aantal grote maatschappelijke opgaven die je niet alleen kan oplossen. Daarom werken we vanuit de quadrupel helix. We hebben de inwoners ervoor nodig, bedrijven, onderwijsketen en de overheid, dus gemeente en provincie. Binnen het Urban Living Lab Breda proberen we al deze spelers op hetzelfde speelveld bij elkaar te krijgen en dan te werken aan een betere en mooiere stad.”

Begonnen als bottom-up initiatief vanuit Avans is de samenwerking nu officieel met de intentieverklaring die door wethouder Arjen van Drunen namens de stad is ondertekend. Een mooi succes vindt Kesselring na anderhalf jaar. “We hebben nu met elkaar afgesproken dat we voor stadsbrede ontwikkelingen gaan en dat dit moet landen in het Urban Living Lab Breda. We werken daarbij aan vier thema’s voor de stad: inclusieve samenleving en gezondheid, mobiliteit en logistics, digitalisering en slimme technologie en energietransitie en duurzaamheid. Daarin willen we stappen verder maken en komen tot impactvolle oplossingen. En met het implementatieplan van de City Deal Kennis Maken willen we dit veel meer gaan borgen in het onderwijs en onderzoek van de verschillende  onderwijsinstellingen. We proberen meer opleidingen aan te haken.”

Studenten werken in het Urban Living Lab.

Borging in onderwijs

Met de opschalingssubsidie van de City Deal kijken Kesselring en collega’s hoe ze meer opleidingen kunnen aanhaken. “De afgelopen jaren hebben we vooral gericht op het laaghangende fruit. We zijn begonnen met de opleidingen waar er ruimte zat in de curricula. We hebben het zwaan-kleef-aan principe gehanteerd. Dan heb je nog niet alle mbo- en hbo opleidingen. Nu gaan we onderzoeken hoe we het meer gaan verankeren in de onderwijsinstellingen. We zijn aan het pionieren geweest met interdisciplinair onderwijs. Dit willen we nu verder ontwikkelen in deze omgeving. Dat zijn de stappen die we nu gaan maken. Hoe kunnen we het verder verbreden? We zijn natuurlijk gewoon begonnen. Nu moet het meer gaan beklijven. Dat is de volgende fase.”

Het Urban Living Lab Breda kreeg de sleutel van haar locatie in de Koepel toen net corona uitbrak. Dat was geen ideale start, stelt Kesselring. “Toch heeft het ons de nodige ruimte gegeven om even goed na te denken wat nu het Urban Living Lab Breda precies is. We werken op basis van co-creatie. Dat is erg ingewikkeld als je met zoveel verschillende stakeholders werkt, Sommige organisaties als de gemeente denken dat ze opdrachtgever zijn. Dat is niet zo. We werken vanuit co-creatie op basis van gelijkwaardigheid.” Er zijn niet alleen studenten die inhoudelijk met thema’s als energietransitie bezig zijn. Ook het proces is belangrijk. Er is nu een multidisciplinair stageteam van negen studenten van acht opleidingen aan de slag om het Living Lab qua proces vorm te geven. Van marketing en communicatie, tot HRM tot leisure & event management.

Impact meten

Wat heeft Urban Living Lab Breda concreet voor de stad opgeleverd? Kesselring: “Dat is een goede vraag, die krijgen we wel vaker. Het is een lastig antwoord. Wat zou het moeten opleveren? Volgens mij zijn we hier bezig om een beweging tot stand te brengen met elkaar. Het zit vooral in het proces van mensen bij elkaar brengen; Systeemwereld en leefwereld met elkaar in verbinding brengen.En dat is een lange termijn investering. Transities gaan niet tot stand komen vanuit technologie alleen, het is vooral mensenwerk en menselijk gedrag Wij moeten vooral mensen bij elkaar brengen. Wat het concreet gaat opleveren is vooral gedrag van mensen dat verandert. Ons doel is om de thema’s waaraan we werken verder te brengen, en soms kan je dat niet een twee drie oppakken. We zijn wel aan het kijken in het kader van die opschaling of we impact kunnen meten. We onderzoeken nu een model of structuur hoe we dat kunnen monitoren en kunnen teruggeven aan de stad. Maar zover zijn we nog niet. Dit nemen we ook mee in het implementatieplan.”

Maar het onderwijs is nog lang niet zo ver, aldus Kesselring. “Dat zit vaak nog dichtgetimmerd in roosters en opleidingen, dat maakt het best ingewikkeld voor wat wij willen. Maar we hebben het voordeel dat Avans al actief werk aan het maken is van Ambitie 2025. Daar zitten we met alle academies nu midden in. Drie belangrijke thema’s hierin: modulair onderwijs, flexibel onderwijs en co creatie Daarin stelt ze dat we meer toe moeten naar modulair onderwijs, waar studenten veel meer eigen keuzes kunnen maken. Daar heb je een omgeving als Urban Living Lab Breda voor nodig. Deze fase is dus voor ons heel belangrijk. Nu moeten opleidingen wel meegaan. Voorheen kon een opleiding geen studenten laten aanhaken omdat het niet paste bij het onderwijsprogramma.”

Aan het werk in het Urban Living Lab.

Aan het werk in het Urban Living Lab.

Power of the Future

Terwijl het Urban Living Lab Breda onderzoekt hoe de borging in het onderwijs beter kan, gaan de activiteiten door. Deze maand is net het project Power of the Future afgerond, waaraan 130 basisschoolleerlingen uit Breda hebben deelgenomen. “Het Urban Living Lab Breda heeft vooral te maken met studenten, professionals en oudere generaties”, legt Kesselring uit. “Maar als je het hebt over de toekomst van de stad vind ik het persoonlijk gek dat we niet kinderen uit basis- en voortgezet onderwijs erbij betrekken. Het gaat immers over hun toekomst.”

Daarom mochten kinderen van vier verschillende basisscholen in Breda samen in gemixte teams op basis van design thinking aan de slag met een maatschappelijke uitdaging, zoals energietransitie, digitalisering, inclusieve samenleving of stadslandbouw. De kinderen kenden elkaar niet en komen uit verschillende wijken van de stad. Elk team werd gecoacht door een student en/of een vrijwilliger. Het idee is dat ze door mee te denken over de mogelijkheden van artificiële intelligentie, blockchain, zelfrijdende auto’s, zorgrobots of slimme straatverlichting, ze in de toekomst een steentje kunnen bijdragen aan een leefbare, inclusieve, duurzame en groene stad.  “Je kan heel veel praten over de nieuwe maatschappij, je kan ook gewoon aan de slag gaan en jong beginnen met bubbels te doorbreken en nieuwe verbindingen te maken. Zodat de kinderen met elkaar in contact komen. Nu gebeurt dat niet. Daarover vertellen we meer op de landelijke City Deal Kennis Maken dag.”

‘Elke student in Enschede moet kennis maken met de stad’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Enschede fungeert al jaren als rijke leeromgeving voor de studenten van de Universiteit Twente, Saxion, ArtEZ/AKI en ROC Twente. De laatste jaren werken ze onder meer samen in het EnschedeLAB. Deze rijke leeromgeving moet nu ingebed worden in de onderwijsprogramma’s van de kennisinstellingen en verder worden opgeschaald. De kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede Stephanie Ankone werkt aan een implementatieplan daarvoor.

Ankone heeft een maand geleden het stokje overgenomen van Wiro Kuipers. Hier werken studenten van de verschillende kennisinstellingen in Nano-Challenges samen aan een maatschappelijk vraagstuk uit de stad of regio. Na de eerste periode bleek de onderwijsvorm (challenge) van een semester niet goed in te passen in de verschillende onderwijsstructuren. Kuipers heeft het omgevormd tot Nano-Challenges, challenges van vier tot zes dagdelen, waar studenten van de verschillende kennisinstellingen samenwerken aan vraagstukken van de stad.

Deze meer flexibele vorm is beter in te passen in de bestaande onderwijsstructuren en kan zowel inter- als extra curriculair worden aangeboden. “Uiteindelijk gaat het om het samenbrengen van stad en student”, licht Ankone toe. “Dat is het hoofddoel, met Enschede als rijke leeromgeving. Intussen is Hengelo ook recent aangehaakt, en lift mee op de activiteiten van EnschedeLAB.”

In dit project gaan jullie dus kijken hoe je deze rijke leeromgeving een vaste plek kan krijgen in de onderwijsstructuren?
“Ja, we gaan nu de implementatiefase in en gaan kijken hoe EnschedeLAB in en tussen de instellingen ingezet kan worden in de ambitie om zoveel mogelijk studenten kennis te laten maken met het werken aan vraagstukken van de stad. Nano-challenges zijn een vorm daarvoor, maar dit kunnen ook andere vormen zijn. Ook dat gaan we de komende tijd verkennen.”

“Het is daarvoor belangrijk te weten welke initiatieven er al bestaan, daarom is stap één het inventariseren van die initiatieven. Al op veel plekken werken studenten in de opleiding samen aan maatschappelijke vraagstukken. Bij Saxion heb je bijvoorbeeld het Smart Solutions Semester, waarin studenten van allerlei opleidingen samenwerken aan een vraagstuk. Bij het ROC heb je de Hub waar vragen vanuit de praktijk worden verzameld en verbindt met studenten van de verschillende opleidingen. Bij ArtEz-AKI heb je ook zo’n punt en de UT kent onder andere het Challenge Based-Learning (CBL). Bij Challenge Based-Learning werken studenten onder leiding van een ervaren coach en met verschillende achtergronden (bijv. studierichting, universiteit, nationaliteit) samen met externe partijen aan een vraagstuk.”

“Voor mij is het nu de zaak om te verkennen waar we elkaar kunnen versterken, maar ook waar de blinde vlekken zijn. Elke student moet met een maatschappelijk vraagstuk tijdens zijn opleiding aan de slag kunnen. Ondanks de vele initiatieven zijn er nog steeds studenten die er niet mee in aanraking komen. Hoe kunnen we hen bedienen, met bijvoorbeeld een Nano-Challenge?”

Hebben jullie dus als doel om alle studenten in Enschede en Hengelo dus een keer in hun studie te laten werken aan een maatschappelijk vraagstuk?
“Ja, het ideaal is dat van de vier kennisinstellingen elke student op een moment te maken krijgt met een maatschappelijk vraagstuk. We streven er in ieder geval naar dat elke student in elk geval de keuze moet hebben gehad om te werken aan een vraagstuk uit de stad. En dat deze daarbij samenwerkt met studenten van een andere instelling. Dat maakt het EnschedeLAB zo uniek. Het gaat over de instellingen heen. Persoonlijk vind ik het enorm waardevol dat je de verschillende studenten met elkaar in gesprek laat zijn. Een ROC-student werkt bijvoorbeeld samen met een UT-student. Al die bloedgroepen komen met elkaar in gesprek. Linksom of rechtsom krijgen ze later in hun werk krijgen ook met elkaar te maken, en hebben ze elkaar hard nodig. Dat wordt door studenten nu niet zo altijd zo gezien of ervaren.”

Aan het werk in het EnschedeLAB.

Aan het werk in het EnschedeLAB.

“Ik vind het juist erg mooi om ze dan ook hierin mee te nemen in dat samenwerken, zodat ze zelf zien dat elke student weer vanuit een eigen perspectief naar een vraagstuk kijkt. Naast de Nano-Challenges gaan we ook verkennen welke andere vormen die samenwerking tussen de verschillende studenten kunnen bevorderen. Waar mogelijk  in het curriculum, en waar dat niet kan wordt het extra curriculair aangeboden. Vooral de studenten die niet heel actief (kunnen) zijn in een studie- of studentenverenigingen maar wel graag willen werken aan ‘soft-skills’, vinden het juist interessant deel te nemen aan dit soort onderwijsvormen. Ze leren er veel van en staat ook nog eens goed op hun CV.”

Spreek je ook met studenten zelf in deze inventarisatieperiode?
“Ja, dat vind ik erg belangrijk, want zij zijn uiteindelijk de doelgroep. Binnenkort start ik gesprekken met studenten die eerder aan Challenges hebben meegedaan. Hoe hebben ze die ervaren en welke tips en adviezen kunnen ze ons geven zodat we nog meer studenten enthousiast krijgen? Daarnaast spreek ik met de studentenambtenaren van de gemeente Enschede. Zij krijgen vragen vanuit de gemeente én vanuit studenten. Het mooiste zou zijn als de Challenges meer vanuit de studenten zelf zouden komen. Dat het echt een samenspel is van wat er leeft in een regio of stad, maar ook wat er leeft onder studenten. Op basis van die gegevens wil je eigenlijk Challenges, maar ook het bredere aanbod van EnschedeLAB gaan inrichten.”

Waaruit bestaat het implementatieplan verder nog?
“Er zijn een aantal actielijnen. De inventarisatie van wat er al gebeurt is de eerste. Waar zitten de blinde vlekken? De tweede is inventariseren waar we als EnschedeLAB aan kunnen bijdragen. Het kan maar zo zijn dat een project dat binnen een instelling wordt opgepakt ook wel een goed interdisciplinair kan worden opgepakt dus over de instellingen heen. Op welke wijze kunnen we dat dan vormgeven? Ook kijken we naar de mogelijkheid om een fysieke locatie in de stad te openen, waar inwoners maar ook studenten en bedrijven binnen kunnen lopen om te leren en te horen wat er speelt in de stad en binnen de kennisinstellingen.”

“Dat gaan we ook verder verkennen of dat haalbaar is, en hoe die locatie eruit moet zien. Moeten dat bijvoorbeeld pop-up locaties worden in de wijken? Daar waar een vraagstuk beter tot zijn recht komt? Moet er ook een vaste plek komen? Eind van dit jaar moet daar meer over bekend zijn. Daarnaast hebben we nog een ‘train de trainer’ programma. Daarin willen we docenten trainen die niet gewend is om in zo’n vorm als een Challenge les te geven. Eind van het jaar moet dit programma er liggen. Het implementatieplan betekent overigens niet dat alles wat we al doen stil komt te liggen.”

Stephanie Ankone, de kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede.

Stephanie Ankone, de kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede.

Wat loopt er verder nog?
“We gaan ook dit jaar Nano-Challenges organiseren. In juni start een Challenge, waarin studenten aan de slag gaan met de sociale cohesie tussen studentenhuizen en buurtbewoners. Met name na de Covid-periode zijn veel studenten het contact met andere buurtbewoners verloren. Het is van groot belang dat die groepen op harmonieuze manier kunnen samenleven. Op welke creatieve wijze zou je dat samenleven verstevigen? Een student die goed contact heeft met de buurt is later wellicht ook geneigd om eerder in de regio te blijven werken. In het najaar gaan we een Challenge organiseren op het gebied van digitalisering. Dat is van essentieel belang voor de regio, maar gaat gepaard met risico. Denk aan privacy. Hoe kun je de digitalisering-uitdagingen samen aanpakken? We trekken nauw samen op met de gemeente die daar ook mee bezig is.”

Jullie verkennen dus ook de opschaling en hoe jullie de rijke leeromgeving beter kunnen inbedden in het curriculum?
“Ja, we verkennen dus waar EnschedeLAB gekoppeld kan worden aan andere initiatieven en waar mogelijk ec’s kunnen worden gekoppeld. Daarnaast kijken we qua opschaling ook of we meer Nano-Challenges kunnen gaan organiseren. En welke andere vormen we kunnen bieden, zodat we uiteindelijk een soort menukaart aan studenten kunnen bieden. We zoeken nog meer verbinding bij de stakeholders, de gemeente, de kennisinstellingen maar ook bij andere organisaties die bezig zijn met vraagstukken. Door het trainen van meer docenten om te werken met Challenges en hen tools te geven daarvoor willen maken we die opschaling mogelijk. Ook nemen we studenten hierin mee. We hebben goede ervaringen met Saxion-studenten die ROC-studenten begeleiden bijvoorbeeld.”

Wat kan het City Deal netwerk leren van jullie uitkomsten?
“Ik hoop dat wij een voorbeeld kunnen zijn voor instellingen die ook met het mbo willen samenwerken. Dat die samenwerking ook tussen de instellingen is geborgd. Daar zit ook de uitdaging omdat je te maken hebt met echt andere onderwijsstructuren.. Het zijn echt wel uitdagingen maar ik merk dat er veel energie zit. Die meerwaarde zit echt op het samenwerken tussen de verschillende instellingen.”

‘We moeten studenten voorbereiden op alles wat op ze afkomt in de maatschappij’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Hoe laat je studenten in een relatief korte periode van een vak voor hun leeronderzoek zinvol samenwerken met wijkbewoners en andere stakeholders? In het kader van zijn Education Fellowship aan de TU Delft onderzocht Reinout Kleinhans wat er nodig is om community engagement te laten slagen binnen ontwerponderwijs.

Community engagement is niet meer weg te denken uit de City Deal Kennis Maken. Bij deze onderwijsvorm draait het om het betrekken van lokale gemeenschappen bij het onderwijs en onderzoek. Community engagement versterkt de verbinding tussen universiteit en samenleving en geeft studenten een belangrijk voorproefje van situaties waar ze in hun toekomstige werk mee te maken krijgen. Maar hoe pas je het toe in de praktijk? In zijn Fellowship (2020-2021) ontwikkelde Kleinhans een serie van acht video’s onder de naam Community Engagement in Design and Planning Education – Challenges and Practical Steps Forward die onderwijsinstellingen kunnen helpen met het opzetten van community engagement.

Kuyperwijk

Als universitair hoofdocent stedelijke vernieuwing werkte Reinout Kleinhans zelf met studenten in de Delftse Kuyperwijk. Toen bleek dat de inwoners in de wijk zich vaker onveilig en sociaal geïsoleerd voelden en te maken kregen met meer rommel en overlast op straat, wilde de gemeente weten wat er allemaal speelde in de wijk en liet de studenten van Kleinhans onderzoek doen. Die observeerden, deden straatinterviews met bewoners bij winkelcentra of scholen, voerden gesprekken met de wijkagent, bij woningcorporaties en welzijnsorganisaties en analyseerden bestaande data.

Nu na zijn Fellowship blijft Kleinhans actief om deze onderwijsinnovatie meer bekendheid te geven binnen de TU Delft. Community engagement heeft inmiddels bij verschillende vakken een plek gekregen binnen het curriculum en studenten werken met deze benadering ook in Den Haag Zuidwest en Rotterdam-Zuid.

Reinout Kleinhans.

Reinout Kleinhans.

Community engagement is echt je speerpunt. Hoe kwam je hierbij?
“Het is een benaderingswijze die ik al langer toepas in onderzoek: samenwerken met partners in de praktijk. Dat is voor mij vrij standaard. De laatste vijf jaar ben ik bezig geweest om dit ook te doen in een onderwijssetting. Dat klinkt vrij eenvoudig maar het is best wel ingewikkeld om dat georganiseerd te krijgen. In onderzoek heb je een vrij lange looptijd en een bepaalde strategie, zoals dataverzameling. Ook werk je naar een resultaat toe. Het is makkelijk om daar partijen bij te betrekken.”

“Bij onderwijs is dat een stuk complexer. In het kader daarvan ben je vooral bezig studenten wat te laten leren. Je bent ze aan het voorbereiden op de beroepspraktijk en context van later, op opdrachten waarmee ze later te maken krijgen. Het idee van community engagement, zoals ook veel in de City Deal gebeurt, is dat je probeert leeromgevingen te koppelen aan praktijksituaties in de stad. Er is een soort wisselwerking. Verschillende partijen kunnen gebruikmaken van de kennis en inzet van studenten. Die hebben tijd, kunnen massa maken, dingen uitzoeken, gegevens verzamelen, oplossingen verzinnen. Tegelijkertijd moeten ze daarbij wel wat leren. En een leerproces is niet altijd zo lineair zoals wel eens wordt verondersteld. Je moet voor een leeromgeving zorgen die enerzijds die samenwerking mogelijk maakt en anderzijds studenten ook de mogelijkheid geeft om fouten te maken, als onderdeel van het leerproces. Er zitten vele uitdagingen onder.”

Wat zijn de uitdagingen waar je dan tegenaan loopt?
“Studenten doen het vaak voor het eerst. Je moet dus van te voren zorgen dat die samenwerking goed verloopt door het maken van afspraken. Wat kunnen partners van studenten verwachten en omgekeerd? Je kan niet alles van te voren voorzien, maar studenten moeten tegelijkertijd niet worden opgezadeld met onmogelijke opdrachten. Een andere uitdaging is dat het gemiddelde vak op de TU maar tien weken duurt. Dat is heel kort. Community engagement kan je er niet zomaar even in weven. Er zitten allerlei angels en voetklemmen aan. In potentie is community engagement veelbelovend en hartstikke leuk en kan het iets opleveren, maar dan moet je in de voorbereiding wel een aantal dingen goed regelen om ervoor te zorgen dat het kans van slagen heeft. Daar heb ik in mijn Education Fellowship naar gekeken, en deels getest in mijn eigen onderwijs, zowel op bachelor- als masterniveau.”

Wat heb je concreet onderzocht?
“Ik heb geprobeerd om op systematische wijze inzichtelijk te maken wat er allemaal bij komt kijken. Wat voor kwesties en uitdagingen kom je nu precies tegen in welke fase? Hoe kan je nou aan de voorkant met al die barrières rekeningen houden? Hoe vertaal je dat in een handige aanpak? Wat moet je doen qua voorbereidingen? Wat vergt het van studenten maar ook van de verantwoordelijke docenten? Een van de dingen die ik heb ontwikkeld in mijn fellowship is een soort framework, dat eruitziet als een taartdiagram waarin ik de uitdagingen uitleg, vanuit het perspectief van enerzijds de studenten en hun docenten, en anderzijds de lokale partners.”

Het diagram van Reinout Kleinhans. (c) Reinout Kleinhans.

Het diagram van Reinout Kleinhans. (c)Reinout Kleinhans.

“Dit diagram laat  zes uitdagingen zien, waarmee je te maken hebt. Studenten zijn bijvoorbeeld sterk geneigd te denken in termen van problemen oplossen, terwijl stakeholders meer kijken naar kansen en versterken wat goed is. Die verschillende focus kan schuren. Dat is niet erg, maar je moet er rekening mee houden. Studenten moeten een vak halen, stakeholders willen een probleem opgelost zien. Dat moet je aan elkaar geknoopt krijgen. Het diagram is bedoeld om in één klap inzichtelijk te maken waar je aan moet voldoen om community engagement mogelijk te maken in een onderwijssetting. Dit diagram vormt ook weer de basis voor de videoserie. Dat zijn twee concrete resultaten van mijn Fellowship.”

Wat is nu de volgende stap?
“Momenteel ben ik met sabbatical. Komend academisch jaar pak ik het weer op. Naast het adviseren van andere docenten is de volgende stap voor mij om in het onderwijs dat ik zelf geef steeds nieuwe settings op te zoeken. Ik kijk op twee manieren. Aan de ene kant kijk ik naar de vragen die op ons afkomen. Aan de andere kant kijk ik ook juist naar bepaalde thematiek en probeer daar dan kleinschalig actie-onderzoek aan te koppelen, zoals in Rotterdam-Zuid. Dan ga ik stakeholders benaderen met de vraag of zij nog vraagstukken hebben waar onze studenten mee aan de slag kunnen gaan. In het kader van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid hebben we twee jaar geleden met het NPRZ-programmabureau samengewerkt. Die hadden een drietal vraagstukken over bepaalde NPRZ-wijken en daar hebben we ook onderzoek door studenten naar laten doen en laten vertalen in ontwerp. Hoewel we bij de uitvoering sterk gehinderd werden door coronacrisis, leidde deze samenwerking voor de studenten tot een deliverable voor hun opleiding, en een samenvatting met antwoorden voor het Programmabureau.”

Pieke Hoekstra is bezig met de CDKM subsidie aan de opschaling van community engagement op de TU Delft. Ben je daarbij ook betrokken?
“Samen met een andere collega heb ik vanuit het Fellowship een special interest group (SIG) opgericht. Een groep docenten uit verschillende geledingen van de universiteit denkt mee over community engagement en opschaling daarvan, zowel in hun eigen onderzoek en eigen positie, alsook TU-breed. Pieke zit daar ook in. We gaan meedenken in haar project over opschaling. Er wordt straks iemand op aangenomen maar we blijven als groep input leveren.”

Is community engagement niet meer weg te denken in het onderwijs van de toekomst?
“Dat klopt, maar het was er eigenlijk altijd al wel. Het is maar net welk naampje je erop plakt. Anderen noemen het bijvoorbeeld challenge-based education. Het is sterk aan groei onderhevig omdat het uitgaat van de gedachte dat we studenten heel erg moeten voorbereiden op alles wat op ze afkomt in de maatschappij, maar ook breder in de hele wereld. Denk aan bekende thema’s als klimaatverandering. Er wordt steeds meer gedacht in termen van grote, transdisciplinaire opgaven waar we iets mee moeten. Er komt steeds meer oog voor de complexiteit van deze opgaven, maar ook de complexiteit om er iets aan te doen. Dan volstaat het niet dat we het onderliggende onderzoek en ontwerp een primair academische exercitie laten zijn.”

“Naast een academische leer- en denkwijze willen we studenten ook meegeven hoe ze kunnen opereren in hele complexe omgevingen, met andere mensen, met hele andere rollen en achtergronden. Ze moeten in dat soort contexten kunnen manoeuvreren, kunnen opereren in multidisciplinaire teams. Een ingenieur moet natuurlijk ingenieursvaardigheden krijgen aangeleerd en een civiel technicus moet leren hoe je bruggen moet aanleggen, wegen en funderingen bouwt. Maar het samenwerken met andere disciplines wordt ook steeds belangrijker. Daar wordt veel meer mee geoefend in onderwijs. En dat vergt dus een benaderingswijze als community engagement.”