Ga de stad in! De zeven lessen van Rob Andeweg
Op 16 maart 2018 organiseerde de Faculteit Onderwijs en Opvoeding (Hogeschool van Amsterdam) het symposium ‘Urban Education’. Het uitgangspunt van ‘urban education’ is dat onderwijs verzorgen (en krijgen) in grote steden wezenlijk anders is dan in kleine dorpen of suburbane gebieden. Onderwijsprofessionals in grote steden worden bijvoorbeeld geacht om kunnen gaan met een ‘superdiverse’ populatie van leerlingen en ouders. De toekomstige leerkrachten moeten zowel vakbekwaam, als stadsbekwaam zijn. Daarom werkt de faculteit Onderwijs en Opvoeding steeds intensiever samen met partners uit de stad. Eén van de mensen die als geen ander weet hoe dat vorm kan krijgen, is Rob Andeweg.
Rob Andeweg is programmamanager ‘De HvA in de stad’ en verbindt al ruim tien jaar de hogeschool aan de stad Amsterdam. Zo is hij een van de oprichters van BOOT – de Buurtwinkel voor Onderwijs, Onderzoek en Talentontwikkeling. In de zogenoemde ‘BOOTen’ werken studenten samen met docenten vanuit vaste, fysieke locaties in Amsterdamse wijken aan diverse grootstedelijke vraagstukken. BOOT is een van de vele voorbeelden op zijn indrukwekkende cv als stedelijk verbinder. Verder is hij betrokken bij de FabCity Campus, Field Labs, en Studio HvA. Tijdens het symposium ‘Urban Education’ vatte hij zijn opgedane ervaring samen in zeven geleerde lessen, waarvan het onderstaande interview een uitwerking is.
Les 1. Richt je op de menselijke maat en werk gebiedsgericht.
“Het belang van de fysieke ontmoeting en leefomgeving is, juist nu in tijden van globalisering, belangrijker dan ooit. De buurt waar mensen wonen is en blijft een belangrijk aangrijpingspunt van het sociaal leven en persoonlijk welbevinden. De buurt is ook het niveau waarop onze studenten het best gedijen en waar ze het meest enthousiast van worden. Het is het niveau waar ze het verschil kunnen maken.”
“Wat dat betreft ben ik ook nog steeds trots op de BOOTen. Daar heb ik prachtige projecten gezien, waar we als HvA echt van meerwaarde zijn voor de buurt. Daarbij krijgen onze studenten op die manier ook een veel rijkere leeromgeving vergeleken met alleen lessen volgen in de hogeschool. Zo hebben we jarenlang studenten van de opleiding ergotherapie gekoppeld aan projecten in achterstandswijken. Dat was voor vrijwel al die studenten een cultuurshock, want dat zijn bijna allemaal autochtone studenten, vaak met hoogopgeleide ouders en veelal meisjes die van buiten Amsterdam in de stad komen om te studeren. Zij hielpen dan gedurende een half jaar kinderen op basisscholen met hun zitpositie en materiaalgebruik. Zo werden die kinderen zich bewust van een goede houding en het belang daarvan. Daarnaast leerden onze studenten hun kennis toepassen in de praktijk en kwamen ze bovendien in aanraking met de multiculturaliteit van Amsterdam.”
Les 2. Neem een fysieke locatie als uitvalsbasis.
“Ik ben zo van overtuigd van het effect van een fysieke locatie! Dat zíe je gewoon werken. Als je met bewoners, met ondernemers en andere stakeholders in een wijk iets wilt realiseren, dan kan je als hogeschool niet voortdurend in- en uitvliegen. Zeker als je meerdere jaren vanuit zo’n locatie kan werken, dan is dat echt van meerwaarde. Je hebt dan niet alleen toegang tot de formele en informele netwerken in zo’n buurt, maar je wordt zelf onderdeel van die netwerken en mensen weten je te vinden. Als je als hogeschool jezelf wilt verbinden met de stad, dan is het van groot belang om een zichtbaar en toegankelijk onderdeel te zijn van die stad.”
“Daar zit tegelijkertijd ook mijn grootste zorg van dit moment. De stad is immers druk, dreigt onbetaalbaar te worden en laagdrempelige, niet-commerciële ruimtes – zoals buurthuizen – worden steeds schaarser. Daarom hoop ik dat we als hogeschool in de toekomst steeds meer gaan samenwerken met bibliotheken. Die behoren nu nog tot de weinige vrij toegankelijke, publieke ruimtes van de stad. Dat zijn plekken waar iedereen kan en mag komen, met als voordeel dat de openbare bibliotheken ook nog kennisinstellingen zijn. De ideale partners om kennis mee te delen en te maken dus.”
“Als ik de fantasie de vrije loop laat, dan droom ik van een fijnmazig netwerk van locaties waarin de verschillende kennisinstellingen in de stad zichtbaar aanwezig zijn. Ik heb daar vorig jaar het begrip ‘buurtcampus’ voor geïntroduceerd. Waar het mij omgaat is dat er plekken in de stad komen, waar studenten van verschillende opleidingen, rondom één thema of doelgroep, fysiek bij elkaar komen. Een voorbeeld wat daar een beetje op begint te lijken is Plein 40-45. Daar zitten wij met de BOOT-locatie. Daar zit de Vrije Universiteit gevestigd met een project over ‘community service learning’. Daarnaast zit er een OBA-vestiging, waar wij volgende week een maakplaats openen en worden in het huidige stadsdeelkantoor aparte studiezalen gecreëerd voor studenten van de HvA, de VU en UvA. Daar komt dan bijvoorbeeld een student commerciële economie in aanraking met iemand van de ALO en iemand van bewegingswetenschappen, die allemaal samen binnen een thema werken.”
Les 3. Kies voor concrete uitdagingen.
“Maak plannen niet te groot en formuleer haalbare doelen. Belangrijk is om ervoor te zorgen dat de opdrachten uitdagend zijn voor de studenten, maar wel uitvoerbaar. Bovendien wil je dat ook de buurtbewoners en andere lokale stakeholders wat merken van onze inspanningen. Daarbij blijven we zoeken naar het juiste niveau waarop we als kennisinstelling kunnen bijdragen. Het is de kunst weg te blijven van het hele abstracte niveau waar problemen te complex zijn, maar ook niet te vervallen in het te concrete niveau, waar problemen zich alleen maar op een heel particulier niveau voordoen. Je wilt met elkaar de komende jaren een gevoeligheid ontwikkelen om stedelijke problematieken op het juiste niveau aan te pakken, zodat je echt het verschil kan maken.”
“Het is belangrijk om regie te voeren op en samenhang te creëren in de vele projecten die we als HvA doen. Volgens mij zijn we de fase van ‘laat duizend bloemen bloeien’ voorbij. Er is nu behoefte om niet alleen in de breedte, maar ook in de diepte een slag te maken. Ik vind ook dat er een aantal urgente stedelijke vraagstukken is, dat van ons vraagt dat we kleur bekennen en verantwoordelijkheid nemen. Dat kan alleen als we verschillende dingen aan elkaar knopen en ons over een langere termijn richten op concrete vraagstukken, zoals bijvoorbeeld eenzaamheid of klimaatbestendige wijken. Ik zou het liefst zien dat bij zulke urgente stedelijke vraagstukken meerdere lectoraten, opleidingen en minoren zich verzamelen om een zo goed mogelijke meerjarig aanpak te ontwikkelen.”
Les 4. Ga voor meerjarige verbinding met het curriculum.
“Door projecten in de buurt te verbinden met het curriculum wordt gezorgd voor structuur en ook duidelijkheid naar buurten toe. Dat is echt iets wat ik de afgelopen jaren heb geleerd. De buurten waar wij het verschil willen maken, zijn vaak sociaal-economische gezien de meest kwetsbare buurten. Dat zijn wijken waar het verwachtingsmanagement ongelooflijk nauw luistert. Misschien zijn er ook wel wijken waar je een half jaartje langs kan komen en dan weer twee jaar kunt wegblijven, maar – zeker als je actief bent in het sociale domein – moet je commitment tonen. Bovendien geeft het ook rust en duidelijkheid voor een minor-, stage- of vakcoördinator. Neem het juridisch spreekuur van de BOOT. Bij HBO-Rechten en Sociaal Juridische Dienstverlening weten ze elk jaar dat ze daar studenten kunnen inzetten. Docenten weten wat ze kunnen verwachten en bouwen de nodige bekendheid en expertise op. Ook op die manier is het mogelijk om als hogeschool een kwaliteitsslag te maken.”
“Als hogeschool moeten we zien te voorkomen dat we een buurt inspringen met een paar honderd studenten, tijdelijk iets toevoegen, weer weggaan en dan de boel weer laten instorten. Als ik kritisch ben, dan schaam ik mij er voor dat we ondanks onze goede bedoelingen, te vaak ergens even een half jaar of een jaar zijn. Dan worden er wat onderzoeken gedaan, die in een lade en uit het collectief geheugen van ons als hogeschool verdwijnen. Een paar jaar later komt er vervolgens weer een nieuwe lading studenten en onderzoekers die dezelfde mensen met dezelfde vragen gaat bestoken. Als hogeschool win je aan kracht en betekenis, als je het voor elkaar krijgt om kennis op kennis te stapelen.”
Les 5. Verbindt het onderwijs met de onderzoeksprogramma’s.
“De verbinding tussen onderwijs en onderzoek blijft moeilijk, maar het begint nu langzaam op gang te komen. Je ziet bij sommige lectoraten dat deze zo in beslag worden genomen door het doen van onderzoek en het binnenhalen van geldstromen, dat ze niet toekomen aan het koppelen van onderzoek aan het onderwijs. Het zit ook nog niet in hun denken. Het is echt een cultuurverschil. Het is een culturele oriëntatie van een heleboel lectoren en daar kunnen ze overigens helemaal niets aan doen. Die hebben vaak helemaal nooit een bachelorprogramma in het eerste jaar gedraaid. Een ander punt is dat er nog een hele principiële discussie bestaat over wat studenten kunnen betekenen voor het onderzoek. Zelfs op het niveau van dataverzameling voldoet het onderzoek van studenten namelijk vaak niet aan de wetenschappelijke vereisten van valide en betrouwbaar onderzoek.”
“Wat je daardoor nu ziet is dat lectoren en onderzoekers binnen de hogescholen, de docenten en studenten niet tegenkomen. Ik denk wel dat dit zou moeten. Als we echt de transitie willen doormaken van onderwijsinstelling naar kennisinstelling, dan zal die verbinding gelegd moeten worden. Dat betekent ook voor veel docenten bijscholing op dat gebied.”
Les 6. Gebruik gelijke definities voor kernbegrippen.
“Dat is essentieel. Er gaat nu zoveel tijd verloren om alle terminologische onduidelijkheid en begripsinflatie tegen te gaan. Laten we daarom in ieder geval ervoor zorgen dat we in onze hogeschool met dezelfde termen ook dezelfde dingen bedoelen. We hebben het nu over field labs, living labs, social labs, leeromgevingen, knowledge mile, etcetera. Dat bestaat allemaal naast elkaar. Dat is verwarrend voor ons, maar vooral ook onduidelijk voor de partners waarmee we willen samenwerken. Daarom ben ik er groot voorstander van om een vrij brede definitie te kiezen van wat een living lab is, dat te communiceren, en je daartoe te verhouden. Nu is er nog teveel de tendens om je ten opzichte van elkaar te onderscheiden en dus maar andere termen te gebruiken. En dat vind ik niet goed. Creëer duidelijkheid met elkaar, zodat je inhoudelijk de diepte in kan.”
Les 7. Volg de energie.
“Ga niet daar waar het geld gaat, maar ga daar waar de energie zit. Wij moeten die dingen doen waar wij als HvA goed in zijn. Als we dat doen, dan komt het geld vanzelf. In de breedte hoeven wij als HvA geen keuzes te maken, want daarvoor zijn we groot genoeg. Maar we moeten wel telkens kijken op welke thema’s en in welke buurten wij het verschil willen en kunnen maken.”
“Je moet niet de hele tijd bezig zijn met geld vinden en moeizaam partijen meekrijgen. Je moet partijen hebben die er zin in hebben, die allemaal iets willen brengen. Je moet in dat soort gevallen ook oppassen dat niet de verkeerde dingen leidend worden. Dat je bijvoorbeeld alleen de agenda van een stadsbestuurder gaat volgen of allerlei grote verhalen op papier gaat zetten, maar in de praktijk geen projecten worden gerealiseerd. Ik heb liever dat je klein begint, mensen overtuigd en enthousiast krijgt en zo steeds groter wordt. Een ondertekend convenant of intentieverklaring heb ik nog nooit gevierd, maar elk klein concreet succes moet je wel vieren! Het moet namelijk ook een beetje leuk zijn!”
Laat een reactie achter