“Meer van hetzelfde gaat niet werken”
Maarten Hajer, hoogleraar en hoofd van de Urban Futures Studio van de Universiteit Utrecht, over de kracht van verbeelding, het belang van een wijkenaanpak en de positieve kant van verandering.
Middenin het Atrium van het Haagse stadhuis prijkt begin januari een Ark. Het is de Ark van het Nieuwste Verbond, de winnaar van de Post Fossil City-prijsvraag, die met negen andere genomineerden tot en met 13 januari was uitgestald om het denken over de toekomst van steden, zónder gebruik van fossiele brandstoffen, te stimuleren. De prijsvraag en de expositie, die eerder in Utrecht te zien was, zijn een initiatief van de Urban Futures Studio van hoogleraar Maarten Hajer, die we treffen terwijl hij bevlogen een rondleiding geeft aan geïnteresseerden.
Hajer is van mening dat oplossingen voor complexe vraagstukken dichterbij komen wanneer ze gevisualiseerd en dus voorstelbaar worden. En volgens Hajer is er op dit moment geen groter vraagstuk dan de energietransitie. “Het verbeelden van mogelijke oplossingen voor complexe vraagstukken hebben we hier gekoppeld aan wat wellicht de grote ‘olifant in de kamer’ vormt: de vraag hoe we de broodnodige energietransitie van fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen realiseren. Nog altijd is 94 procent van onze energievoorziening afkomstig uit fossiele brandstof. Er is een grote drieslag nodig, van anders bewegen, anders je huis verwarmen en anders eten. Iedereen voorvoelt dat dat heel erg gaat ingrijpen op het dagelijks leven van mensen. Daarom schuiven mensen het liever nog even voor zich uit. De overheid, die zich wel over het vraagstuk buigt, wordt daardoor al gauw gezien als een ‘bad guy’. Maar als we een toekomst zonder het gebruik van fossiele brandstoffen positiever verbeelden, gaan mensen daar ook meer naar verlangen.”
En hoe realiseren we die duurzame toekomst volgens jou in steden?
“Ik denk dat het van belang is om daarvoor de in Nederland beproefde traditie van de wijkenaanpak te hanteren. Wanneer je je richt op het duurzaam maken van individuele woningen, kom je al snel op een onhaalbaar ambitieniveau uit, terwijl je met maatregelen op het niveau van de wijk veel meer meters kunt maken.
In het verleden heeft de wijkenaanpak zijn vruchten afgeworpen, bijvoorbeeld bij de stadsvernieuwing en in het beleid van ministers als Vogelaar en Van der Laan. Met de Urban Futures Studio brengen we op dit moment 75 internationale ‘Wijken van de toekomst’ in kaart, die we analyseren op elementen als ambitie, energie, sociale inclusiviteit en dichtheid. Dan valt op dat in sommige andere landen veel radicalere en ambitieuzere keuzes gemaakt worden dan in Nederland. Zo zie je dat er in steden als Boston, Toronto, Singapore en Hamburg op wijkniveau gekeken wordt naar energiesystemen waarbij de wijk gezamenlijk energie levert aan een net, waarmee de woningen dan weer van stroom voorzien worden.
Ik wil graag de wijk weer op de agenda zetten als de geografische eenheid waar je je slag kunt slaan. Zeker in wijken waar corporaties een flink deel van de woningvoorraad in handen hebben en dus, als ze bestuurlijk de ruimte zouden krijgen, een verschil kunnen maken in de energievoorziening. En dan zijn er nog de verouderde bedrijventerreinen, waar je eigenlijk bij nul kunt beginnen en meteen een duurzaam energiesysteem kunt aanleggen. In China en India – landen waar nog echt compleet nieuwe steden gebouwd worden – doet men dat ook echt op wijkniveau. Het is een aanpak die wij in Nederland ook beheersen en ik denk dat we nadrukkelijk moeten kijken hoe het Rijk de gemeenten bij zo’n aanpak kan faciliteren. Overigens, of het nu om een bestaande wijk gaat of om herbestemming van een bedrijventerrein, in beide gevallen is het natuurlijk belangrijk om oog te hebben voor een goede sociale mix in de wijk.”
Dus we halen de oplossingen voor de toekomst toch uit het verleden?
“Nee, de oplossingen niet, maar de aanpak hoeven we niet altijd opnieuw uit te vinden. Bij de stadsvernieuwing uit het verleden ging het ook om andere vraagstukken dan de energietransitie. Een ander voorbeeld waar we van kunnen leren was de Stichting Experimenten Volkshuisvesting, een soort City Deals avant la lettre, want de kracht van City Deals schuilt ook in de ruimte om te experimenteren. Die stichting vergeleek destijds verschillende experimenten: wie heeft nu wat uitgevonden en wat blijkt nu in de praktijk te werken? Zo’n vergelijking zou nu bij de City Deals ook waardevol zijn.
Als gezegd: de vraagstukken van nu zijn anders dan die van vroeger. Maar die vraagstukken verschillen ook per gebied. Ook buiten de randstad zijn stedelijke regio’s. Daar ligt de focus anders dan in de randstad minder op agglomeratiekracht en meer op kwaliteit van leven en de terugkeer van ‘natuurlijkheid in de stad’.”
Hoe bedoel je?
We hebben ons de afgelopen jaren steeds meer omringd met technologische hulpmiddelen die ons leven aangenamer en efficiënter maken. Die gemakken zullen we niet snel opgeven, maar ik kan me wel voorstellen dat er een verzadigingspunt aanbreekt, waarbij we ons weer meer gaan concentreren op meer tijd hebben voor elkaar en voor de dingen die je echt zou willen doen. Dus een verschuiving van je tijd efficiënt besteden naar je tijd goéd besteden.
Buiten de randstad zie je al dat die ‘leefbaarheidsfocus’ mensen bezighoudt. Bijvoorbeeld in Leeuwarden waar we vanaf 4 april de tentoonstelling Places of Hope organiseren, in het kader van Leeuwarden Fryslân Culturele Hoofdstad 2018. Uitgangspunt van de tentoonstelling is de NOVI, de nationale omgevingsvisie. En dit keer stellen we het regionale perspectief centraal: hoe kunnen de kleinere stedelijke regio’s zich ontwikkelen om aantrekkelijk te blijven als vestigingsgebieden. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat we in de expositie werken met zogenaamde landmakers. Dat zijn mensen die met hun projecten vorm geven aan onze leefomgeving en hoop en inspiratie bieden voor een duurzame toekomst. Daarbij staat heel Noord-Nederland centraal, waar mens en natuur en stad en platteland nog onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
In de voorbereiding van Places of Hope heb ik ook mensen gesproken die aan de Zuidas werken en een paar dagen per week op en neer reizen tussen Amsterdam en Friesland omdat de ruimte hen een hogere kwaliteit van leven biedt dan de stress en een krappere woonomgeving in de Randstad. Een omgevingsvisie voor regionale stedelijke gebieden is dus anders, maar niet minder nodig dan voor de randstad.
Ook bij Places of Hope werken we, net als bij Post Fossil City, met inspirerende voorbeelden van concrete projecten, in dit geval van de landmakers, die in een natuurgebied volledig zelfvoorzienende woningen willen bouwen en oplossingen bedenken voor het slib in de Eemsdollard. Zo creëren we een verhaal voor de toekomst van de stad. En verhalen moet je oefenen, voordat je ze overtuigend kunt vertellen. Ook bij het verhaal over de effecten van agglomeraties duurde het een tijdje voordat het kwartje viel. Dat verhaal is nu goed geland en het is tijd voor andere verhalen ernaast.
En verbeelding en creativiteit zijn hard nodig, want meer van hetzelfde gaat niet werken: we zijn verstrikt in het gebruik van fossiele brandstoffen en in een verkeerd dieet en we worstelen met individuele mobiliteit. Voor al die dingen moeten linksom of rechtsom een oplossing vinden als we het klimaatvraagstuk willen oplossen. Mijn doel is om te laten zien dat de veranderingen die nodig zijn, niet per se negatief zijn, maar dat er ook veel positieve kanten aan zitten.”
Zie voor meer informatie over de afgeronde tentoonstelling Post Fossil City de website Postfossil.city. De tentoonstelling Places of Hope is van 4 april tot en met 25 november te zien in de Kanselarij in Leeuwarden. Lees ook het eerdere bericht op deze site over de prijswinnaars van de Post Fossil City-prijsvraag.
Laat een reactie achter