Mixofobie en de Stad

Filosofen agenderen de stad. Filosofie leent zich om ontwikkelingen vanuit een bredere blik te bekijken, of  vanuit een andere hoek. Eerder dit jaar publiceerden Ruimtevolk, Platform31, Filosofie Magazine en AgendaStad.nl vijf filosofische essays over de stad. Hans Peter Benschop, directeur van het Trendbureau Overijssel en initiatiefnemer achter de reeks, schreef daarvan een wrap-up. De komende weken verschijnt een nieuwe reeks filosofische essays over de stad, telkens op donderdag. Naomi Jacobs bijt het spits af met haar essay over mixofobie en de stad.

Mijn hele leven woon ik al in Amsterdam. En hoewel Amsterdam nou niet bepaald een metropool is en ik geregeld vrienden en bekenden tegenkom, bevind ik mij het overgrote deel van de tijd dat ik me door de stad beweeg onder vreemden. Wanneer ik naar het station fiets, naar de supermarkt loop of in het park zit: ik ben omringd door vreemden. Voortdurend beweeg ik me langs mensen die ik niet ken. Ik weet niet hoe ze heten, waar ze vandaan komen, wat ze doen, of waar ze van houden. Het enige dat ik weet is dat ze zich samen met mij in de stad begeven. Sommige wonen er net als ik permanent, anderen zijn op bezoek als toerist of dagjesmens. Dat maakt niet uit, want als we elkaar al ontmoeten dan is het meestal zo vluchtig dat onze ontmoeting uit niet meer bestaat dan een achteloze blik.

In de loop van de geschiedenis zijn steden drastisch veranderd. De meeste gebouwen, de ruimtelijke inrichting en de manier van leven in een stad als Amsterdam zijn niet meer hetzelfde als een paar eeuwen geleden. Toch is er een ding gelijk gebleven. Dat is dat we ons in de stad altijd tussen vreemdelingen begeven. Volgens socioloog en filosoof Zygmunt Bauman (1925) is het de modus vivendi van stadsbewoners: we ontkomen niet aan de ongevraagde, doch opgedrongen nabijheid van vreemden in de stad. En die continue nabijheid van vreemdelingen is dubbelzinnig. Een vreemdeling is namelijk per definitie onbekend. En het onbekende boezemt angst in én trekt aan. Het boezemt angst in omdat je niet weet wat je van het onbekende kunt verwachten: het onbekende is onvoorspelbaar en zou bedreigend kunnen zijn. Volgens de filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) richt angst zich altijd op het niets. Daarmee bedoelt Kierkegaard niet dat angst niet betrokken is op iets, maar dat angst betrokken is op datgene dat nog onbekend en oningevuld is. Angst heb je volgens Kierkegaard voor het lege en onbepaalde, voor het oningevulde. En is de vreemdeling in de stad niet bij uitstek onbepaald en oningevuld? Meer dan de uiterlijke verschijning zie ik immers niet van de vreemdeling die ik op straat voorbij loop. Maar die onbekendheid van de vreemdeling is tegelijkertijd ook aantrekkelijk. Juist omdat de vreemdeling mij onbekend is biedt ze allerlei mogelijkheden. Wellicht wordt deze onbekende passant op straat wel een nieuwe vriend, of die vreemdeling in het café een nieuwe geliefde. Het onbekende waar de angst zich op richt staat eveneens voor de vrijheid van open mogelijkheden. Angst en vrijheid zijn de keerzijde van dezelfde medaille.

Mixofobie

Bauman bedacht twee termen die verwijzen naar die keerzijden van het onbekende. Aan de ene kant mixofilie dat staat voor de aantrekkingskracht die uitgaat van de vreemdeling, en aan de andere kant mixofobie dat staat voor de angst die de vreemdeling oproept.

In zijn werk Vloeibare Tijden schrijft Bauman dat mixofobie een zeer voorspelbare en wijdverbreide reactie is op de duizelingwekkende verscheidenheid van menselijke types en levensstijlen die elkaar van dichtbij ontmoeten in de straten van moderne steden. De verscheidenheid aan mensen is zo groot, dat ze gemakkelijk zenuwslopend en beangstigend wordt. Om de wortels van mixofobie te begrijpen verwijst Bauman naar het werk van de socioloog Richard Sennett (1943) die schrijft dat het “wij-gevoel” waar veel mensen naar streven enerzijds het verlangen uitdrukt om er bij te horen en op elkaar te lijken en anderzijds een manier is van mensen om de noodzaak te vermijden zich in anderen, ofwel vreemden, te verdiepen. Veel mensen vermijden dat liever, omdat ze niet zitten te wachten op de uitdagingen en onzekerheden die het leren kennen van onbekenden met zich mee brengt. Want misschien word je wel teleurgesteld, gekwetst of bedrogen. De noodzaak je in anderen te verdiepen wordt daarom vaak liever uit de weg gegaan en de vreemdeling blijft op die manier vreemd. Maar, zo ontdekte Sennett, hoe meer segregatie er is en hoe uniformer de omgeving, hoe minder mensen in staat zijn om de realiteit van menselijke verschillen onder ogen te zien en het hoofd te bieden. Een vicieuze cirkel dus.

De samenhang tussen mensen in de stad is vaak vrijwillig, tijdelijk, vluchtig en makkelijk te verbreken. Verbanden tussen mensen zijn volgens Bauman ‘vloeibaar’ geworden omdat traditionele structuren en verbanden niet meer vast liggen. We leven sinds enkele decennia in ‘vloeibare tijden’ zo stelt hij, en deze vloeibaarheid brengt in razendsnel tempo veranderingen met zich mee. We wisselen gemakkelijker van baan, relatie en omgeving, en technologische ontwikkelingen presenteren ons voortdurend nieuwe perspectieven die we daarvoor niet voor mogelijk hielden. Omdat het tempo en de richting van veranderingen steeds moeilijker te voorspellen of te beheersen wordt, is het verleidelijk ons te richten op dingen die we (ogenschijnlijk) nog wél kunnen beïnvloeden. Zo richtten we ons bijvoorbeeld op de gevaren van roken (sinds de risico’s van meeroken bekend zijn is roken in iedere openbare ruimte verboden), wenden we ons met fanatieke focus op het vermelden van het aantal calorieën in ons eten dat nu zelfs op menukaarten in restaurants te lezen staat, verschijnen er in de stad continu nieuwe smoothie & juice bars en is op bijna iedere straathoek wel een sport- of yogaschool te vinden om ervoor te zorgen dat we fit en gezond blijven. Met andere woorden, we zoeken plaatsvervangende doelstellingen om ons teveel aan angst en onzekerheid voor de toekomst mee te bedwingen. Maar met ieder extra slot op de voordeur of iedere nieuwe superfood hype gaat de wereld er nog onzekerder uitzien omdat we, welke maatregelen we ook nemen, nooit volledige controle hebben over de loop van de toekomst. Door krampachtig bezig te zijn met zekerheid, veiligheid en controle vergroten we de zelfversterkende werking van angst alleen maar verder. En zo is het ook met de angst voor de vreemdeling. Hoe langer de vreemdelingen van de stad vreemd blijven, hoe sterker de angst wordt.

Mixofilie

Maar net zoals de stad mixofobie zaait en voedt, kweekt ze gelukkig ook mixofilie merkt Bauman op. Het stadsleven is immers intrinsiek en onverbeterlijk een ambivalente zaak. Zo wijst Bauman ons erop dat de verwarrende verscheidenheid van de stedelijke omgeving enerzijds een bron van angst vormt maar tegelijkertijd zorgt voor een “caleidoscopisch flonkeren en schitteren” van de stad waar het nooit ontbreekt aan verrassingen en nieuwe mogelijkheden. De diversiteit en hoge concentratie van vreemdelingen in de stad schrikt af maar werkt tevens als een sterke magneet die steeds opnieuw mensen aantrekt die op zoek zijn naar nieuwe mogelijkheden en vooruitzichten die zich in landelijke of kleinsteedse gebieden minder makkelijk voordoen. Mixofilie staat voor de aantrekkingskracht, het plezier en de opwinding die uitgaat van het vreemde. Het ontmoeten van nog onbekende mensen kan ontzettend leuk en spannend zijn. Daarom gaan ook zoveel mensen naar cafés, clubs of andere publieke ruimten: in de hoop om nieuwe, tot dat moment nog vreemde mensen te ontmoeten, interessante ervaringen op te doen en misschien wel iets nieuws mee te maken.

Maar je kunt je afvragen hoe “vreemd” die vreemdeling in het café of club werkelijk is. Zijn degenen die we daar ontmoeten niet eigenlijk mensen die maar al te makkelijk bij onze eigen groep passen? Gaan we niet meestal naar plekken waarvan we weten dat er mensen komen die op onszelf lijken? Zij mogen dan misschien vreemden zijn, maar hoe vreemd, onbekend en anders zijn ze werkelijk? Als ikzelf nieuwe mensen leer kennen dan is dat bijna altijd via via. Ik ontmoet iemand op straat, in een café, of tijdens een etentje met vrienden en negen van de tien keer komt de ontmoeting tot stand vanwege een gemeenschappelijke vriend, kennis of collega. Het contact is gemakkelijk gelegd, je kunt de ander redelijk eenvoudig in een bepaalde context plaatsen en je gaat ervan uit dat het contact vriendelijk zal zijn, aangezien diegene ook bekend is met degene die jij kent en ons aan elkaar voorstelde. Zo’n ontmoeting kan leuk zijn of interessant, en voelt vaak wel een beetje ‘nieuw’. Maar hoe nieuw is zo’n ontmoeting nu echt? Laat staan vreemd of onvoorspelbaar? Zijn zulke ontmoetingen nou momenten waarop we ons werkelijk in een vreemde verdiepen? Of zijn zulke ontmoetingen eerder uitbreidingen van het “wij-gevoel” waar Sennett over spreekt? In andere woorden, kunnen we de meeste van onze ontmoetingen niet eerder zien als vergrotingen van onze “wij-kring”, dan als ontmoetingen met mensen die ons echt vreemd zijn en met wie de ontmoeting wellicht uitdagingen en onzekerheden meebrengt zoals ontmoetingen met werkelijk vreemden kunnen doen volgens Sennett?

Horizonversmelting

Begrijp me niet verkeerd, ik heb niets tegen het vergroten van de “wij-kring”. Maar ik zou tegelijkertijd willen pleiten voor meer mogelijkheden in de stad voor werkelijk nieuwe ontmoetingen met vreemden. Dat is belangrijk omdat sociale homogeniteit en ruimtelijke segregatie in een stad verdraagzaamheid verminderen en de kans op mixofobisch gedrag vergroten met als gevolg dat het leven in de stad risicovoller en beangstigender lijkt, zo benadrukken Bauman en Sennett. Maar het leven in de stad moet niet beangstigender lijken dan ze werkelijk is en een teveel aan mixofobie kunnen we beter vermijden. In plaats daarvan zou de stad juist moeten proberen nieuwsgierigheid aan te wakkeren, verdraagzaamheid te vergroten en wederzijds begrip tussen stedelingen bevorderen. Volgens Hans-Georg Gadamer (1900-2002), filosoof en een van de meest bepalende figuren in de ontwikkeling van de hermeneutiek, kan wederzijds begrip tussen mensen ontstaan door een versmelting van horizonten. Horizonversmelting vindt plaats wanneer in een ontmoeting de tijds- en plaatsgebondenheid van iemand samenvalt met de eveneens tijds- en plaatsgebonden horizon van een ander en beiden hun oorspronkelijke perspectieven (deels) opschorten voor een gedeeld perspectief. Zo’n ontmoeting kan bestaan uit een gesprek, maar hoeft dat niet per se te zijn en hoeft bovendien niet lang te duren: zolang er maar een gedeelde ervaring is. Een gedeelde ervaring waarbij een horizonversmelting plaatsvindt is echter ondenkbaar zonder een gedeelde ruimte, benadrukt Bauman. Wanneer een stad ruimte biedt aan openbare, aantrekkelijke en gastvrije ruimten die alle soorten stadsbewoners ertoe uitnodigen om ze te bezoeken en ze bewust en graag met elkaar te delen, dan kunnen er in de stad zulke gedeelde ervaringen ontstaan die leiden tot horizonversmelting tussen vreemden.

Gedeelde ervaringen: het Bankjescollectief en de Buurtcamping

Hoe kan de stad gedeelde ervaringen in openbare ruimten bevorderen zodat er meer horizonversmeltingen tussen vreemden ontstaan? Een initiatief dat dit naar mijn idee goed doet is Het Bankjescollectief: een initiatief van Jesse Jorg en Chatelijn de Reede dat vorig jaar is begonnen met het ‘openstellen’ van bankjes op de stoep waar mensen naar eigen keuze iets doen, variërend van koffie en cupcakes serveren, een salsa les geven, of samen breien. Naar eigen zeggen initieert het Bankjescollectief het grootste openluchtcafé ter wereld en moedigt het stadsbewoners aan hun straat te zien als een gedeelde woonkamer waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. Het Bankjescollectief vormt een platform waar iedereen zich bij kan aansluiten. Ook Anna Dekker sloot zich samen met vriendin en collega Katusha Sol aan bij het initiatief. Vanuit hun bedrijf Placemakers, dat projecten organiseert die ondernemers en buurtbewoners bij hun eigen buurt betrekt, en de stichting Thuismakers Collectief bedachten ze de bankjes ‘Bloody Tourist’ en ‘Motje ’n Shotje?!’. Met de bankjes beogen ze om stadsbewoners met toeristen in contact te brengen, in plaats van ze geërgerd van hun sokken te fietsen. Dit doen ze door bij het bankje toeristen en stedelingen samen te laten proosten op een zelfgekozen opdracht zoals op het samen maken van een selfie, op het geven van een oprecht compliment aan de ander, of op het winnen van een staarwedstrijd: wie kan de ander het langst in de ogen staren zonder te knipperen?

Hoewel toeristen doorgaans niet beschouwd worden als het type vreemdeling dat grote problemen veroorzaakt, – zoals asielzoekers of mensen met een bepaalde religieuze geloofsovertuiging wel vaak worden gestigmatiseerd -, worden toeristen volgens Dekker toch steeds vaker gezien als ongewenste vreemdelingen die een stad overspoelen waardoor bewoners zich minder thuis voelen in hun eigen stad. Amsterdammers klagen geregeld dat toeristen hun stad kapot maken: ze fietsen slecht, zorgen voor ellenlange rijen of zitten lallend op een bierfiets. In reactie worden toeristen met steeds meer irritatie ontvangen, in een hokje geplaatst en van een stereotype voorzien; wanneer je iets wat vreemd is labelt kun je het immers makkelijker wegzetten. Maar dit staat ontmoetingen in de weg en doet de toerist tekort. Daarom pleit Dekker ervoor dat de stedeling en de toerist met elkaar in contact komen, zodat ergernissen afnemen, de toerist van zijn stereotypering wordt ontdaan en wederkerige uitwisseling wordt aangewakkerd. De bankjes zorgen voor een gedeelde ruimte en de bijbehorende opdrachten voor een gedeelde ervaring waardoor stadsbewoners en toeristen elkaar leren kennen. Dekker vertelt dat er na de opdrachten vaak leuke gesprekjes ontstaan tussen mensen die elkaar kort daarvoor nog geen blik waardig gunden. Je zou het kunnen zien als een kortstondige horizonversmelting tussen vreemden.

De bankjes van Dekker en Sol richten zich specifiek op ontmoetingen tussen stadsbewoners en toeristen maar er zijn tal van andere bankjes aangesloten bij het collectief die juist ontmoetingen tussen buurtbewoners beogen. Zo staan er bijvoorbeeld bankjes in de multiculturele Indische buurt van Amsterdam, waar buurtbewoners van verschillende culturele en religieuze achtergrond elkaar treffen. Dit leidt tot ontmoetingen die weer nieuwe verrassingen én uitdagingen met zich meebrengen dan de ontmoetingen tussen toerist en stedeling.

Het Bankjescollectief is natuurlijk maar een kleinschalig initiatief, maar volgens Dekker maken juist een heleboel van zulke kleine initiatieven samen één grote verandering in de vormgeving en het beleid van de stad. Ook het initiatief van de Buurtcamping hoort hier naar mijn idee bij: stadsparken in Utrecht en Amsterdam worden in de zomer een weekend lang omgetoverd tot buurtcamping. Door samen de camping op te bouwen en activiteiten te organiseren maken buurtbewoners tijdens de minivakantie met elkaar kennis. Het achterliggende idee: je leert je buren beter kennen wanneer je drie dagen naast elkaar kampeert dan wanneer je drie jaar naast elkaar woont.

Of die onbekende vreemdeling nou je buurman van drie straten verderop is, een Spaanse toerist, of een dagjesmens uit de Achterhoek: onbekend is onbekend. En de meeste ontmoetingen met vreemden in de stad bestaan uit niet meer dan een vluchtige, achteloze blik. Het is de modus vivendi van de stadsbewoner: we ontsnappen niet aan de ongevraagde en opgedrongen nabijheid van vreemden in de stad. Maar zoals Bauman en Kierkegaard al benadrukten: de nabijheid van vreemdelingen is dubbelzinnig. Vreemdelingen zijn per definitie onbekend en dat trekt aan én schrikt af. Het onbekende draagt een bedreiging én een belofte in zich. Zou het niet mooi zijn als de stad met haar openbare ruimten en mogelijkheden tot gedeelde ervaringen, vooral de eventualiteit van de belofte benadrukt?

Drie vragen naar aanleiding van het artikel:

  • Hoe zou een goed evenwicht tussen mixofilie en mixofobie in de stad eruit zien? En hoe kunnen we dat bereiken?
  • Kleinschalige initiatieven zoals het Bankjescollectief en de Buurtcamping zorgen voor gedeelde ervaringen tussen vreemden in de stad. Waaruit zouden andere initiatieven kunnen bestaan?
  • Geen gedeelde ervaring zonder gedeelde ruimte, stelt Bauman. Hoe belangrijk zijn openbare ruimten voor een stad?

Over de auteur

Naomi Jacobs (1990) is o.a. als redacteur en interviewer verbonden aan Felix & Sofie, werkt aan een filosofisch essayboek voor uitgeverij de Arbeiderspers en was als jonge denker te zien in de documentaire ‘Kinderen van het succes’ van omroep HUMAN en Brandstof.

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *