Raspe: Succesvol groeibeleid steden vraagt om ’totaalsysteem’ van beleid
Op 29 januari 2018 vond in Zwolle de eerste Van Poelje-lezing plaats. Decaan Theo Toonen van de faculteit Behavioural, Management and Social Sciences (BMS) van de Universiteit Twente, opent de lezing met een welkomstwoord en een toelichting op de naamgever van de lezing. Gerrit van Poelje (1884-1976) was de eerste hoogleraar Bestuurswetenschap en introduceerde de term ‘Bestuurskunde’. In zijn boek ‘Osmose’ sprak hij over netwerken en de doorwerking van de effecten van de tweede industriële revolutie in het openbaar bestuur. Daarbij schetste hij de processen van centralisatie en regionalisering. En dat, zo schetste Toonen, is eigenlijk de omgekeerde beweging van waar we vandaag in zitten; de decentralisatie. En dat vraagt ook om modernisering van het vakgebied Bestuurskunde.
Loco-CdK van Oveijssel Eddy van Hijum verwelkomde vervolgens de circa 100 aanwezigen in ‘zijn’ provincie en uitte zijn zorgen over de plek van de regio in het huidige regeringsbeleid; het komt volgens hem summier aan bod in het regeerakkoord, maar toch vindt hij het belangrijk dat het samenspel in de regio goed georganiseerd wordt.
Triomf van de stad
Vervolgens is het woord aan de keynote speaker van de middag, onderzoeker Otto Raspe van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), die stilstaat bij het recente PBL-rapport ‘Stedelijke regio’s als motoren van economische groei – wat kan beleid doen?’ Raspe refereerde aan de ‘triomf van de stad’, onder andere verwijzend naar de sterke banengroei die zich voornamelijk in steden concentreert. In het PBL-rapport onderzochten Raspe en zijn collega’s drie vragen:
-Waarom groeien steden?
-Welke factoren zijn robuust verbonden aan groei?
-Wat zijn de mechanismen achter groei en wat kan beleid doen?
De waarom-vraag werd beantwoord met 8 factoren die als tandwielen het onderdeel van een motor vormen. Van cruciaal belang hierbij zijn bovendien de agglomeratievoordelen; bedrijven en mensen zijn productiever in steden door sharing (bedrijven delen elkaars input), matching (afstemming vraag/aanbod van arbeid) en learning (persoonsgebonden kennis). En steden zijn ‘broedplaatsen van innovatie’. Tot slot zijn er onderlinge verbanden tussen de acht raderen in de motor, die de ‘aandrijving’ versterken.
De vier factoren die volgens het rapport robuust zijn verbonden aan groei (op basis van een regressieanalyse van data uit 800 Europese regio’s), zijn:
– dichtheid (levert agglomeratievoordelen op);
– human capital (opleiding en gezondheid zijn beide belangrijk);
– leefomgeving (cultuur en restaurants, kwaliteit van het onderwijs);
– bereikbaarheid (nationaal, internationaal en via het internet).
Om antwoord te vinden op de derde vraag, wat het beleid heeft bijgedragen in de groeiregio’s, zijn case-studies verricht in zes regio’s. Raspe bespreekt drie ervan:
-In München heeft een sterke ontwikkeling plaatsgevonden doordat een bedrijf als Siemens in de jaren vijftig wegtrok uit Berlijn en in München met BMW en Allianz een cluster vormde. Bovendien droeg de overheid bij aan de ontwikkeling door de keuze voor München als kennisplatform voor de defensieindustrie en door de betrokkenheid bij de luchthaven, die in middels de één na grootste is van Duitsland.
-Er zijn veel overeenkomsten met Eindhoven Brainport, waar bedrijven als Philips en DAG een grote rol speelden in de ontwikkeling en de TU Eindhoven een belangrijke rol speelde in de overgang van ‘CompanyTown’ naar Brainport. De samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen, de zogenaamde ‘triple helix’ bleek ook in Eindhoven cruciaal en leidde onder meer tot de High Tech Campus, een open innovatie-systeem.
Het Britse Milton Keynes ten slotte blijkt ook een uitzonderlijk goed scorende stedelijke regio, hoewel het geen ‘high tech’-regio is. Het is een gunstig gelegen, in 1967 nieuw gecreëerde stad tussen Londen, Oxford en Cambridge, met een nadruk op de kwaliteit van de leefomgeving, waardoor er ‘human capital’ wordt aangetrokken. Daarnaast is er een goede samenwerking tussen publieke en private partijen.
Samenvattend zegt Raspe dat voor een succesvolle groei een beleid gericht op een totaalsysteem, bestaande uit een mix van ondernemerschaps-, cluster-, en kennis- en innovatiebeleid nodig is en het beleid moet niet gericht zijn op ‘picking winners’ maar op ‘backing challengers’. Duidelijke keuzes in het beleid en sterke, meebewegende instituties zijn ook randvoorwaarden.
Opgavegericht Rijk
In zijn coreferaat stond burgemeester Meijer van Zwolle vervolgens stil bij de specifieke opgaven voor Zwolle en bij het rapport ‘Maak verschil’, van de Studiegroep Openbaar Bestuur, waarin het belang van het aanbrengen van differentiatie tussen uiteenlopende regio’s, zoals Zeeland, Amsterdam en Zwolle, benadrukt wordt. Belangrijk in de regio Zwolle, die vier provincies bestrijkt en met 20 gemeenten een kleine 700.000 inwoners telt, zijn de infrastructuur voor groei en een goede bereikbaarheid per spoor. Het Rijk is hard nodig bij het oplossen van opgaven zoals baanpolarisatie op de arbeidsmarkt, maar het moet daarvoor wel eerst ‘ontschotten’ en minder departementaal en meer opgavegericht gaan werken.
Wethouder Werk, Economie en Beroepsonderwijs van Eindhoven, Stef Depla, borduurt vervolgens in zijn coreferaat verder op de keynote van Raspe, door dieper in te gaan op de geschiedenis en geleerde lessen van de samenwerkingen in Zuid-Oost Brabant. Depla schetste hoe banenverlies en het vertrek van Philips naar Amsterdam uiteindelijk de motor vormden van de High Tech Campus, door Depla fijntjes omschreven als ‘een Zuid-As die wél geld oplevert’. Volgens Depla is van belang dat de Brainport Eindhoven uit 21 omringende gemeenten bestaat en dat die een gedeeld beeld moeten hebben en samen de economische strategie bepalen. “De toekomst die je overkomst en de toekomst die je wilt zijn, maakt het verschil.”
Horizontale samenwerking
Vervolgens sprak Bert van Delden van het ministerie van BZK als vervanger van minister Ollongren. Van Delden schetste dat het ministerie van BZK staat voor rijksbeleid dat gericht is op de weerbare democratie, op goed openbaar bestuur en op de inhoud, waarbij wonen en bouwen in de plaats zijn gekomen voor veiligheid, met nu sinds dit kabinet bovendien ook ruimte erbij. Het ministerie ontwikkelt op dezer thema’s een visie, zoals het eerder genoemde SOB-rapport ‘Maak verschil’ en de Nationale omgevingsvisie (NOVI), en zorgt voor wetgeving en financiering, bijvoorbeeld via het gemeentefonds en de huurtoeslag. In relatie tot de regio, realiseert BZK zich dat generiek beleid niet volstaat, omdat regio’s sterk verschillen. In bepaalde regio’s moet geïnvesteerd worden, bijvoorbeeld als er een cumulatie van problemen optreedt (bijv Rotterdam-Zuid of Groningen), als het ‘economische glimregio’s’ zijn (zoals Amsterdam of Eindhoven) of als het regio’s zijn die grote demografische of energietransities meemaken. Maar, ondersteuning voor die regio’s moet wel op basis van ‘partnerschap’ gebeuren in horizontale samenwerking. Hieruit kunnen concrete multi-level en publieke-private afspraken voortkomen, zoals al succesvol gebleken is uit de Agenda Stad, de grensoverschrijdende samenwerking en de proeftuinen openbaar bestuur.
Tot slot stond Van Delden stil bij de vraag hoe dit alles zicht verhoudt tot het thema van de lezing. Van Delden constateert een goede aansluiting op het gebied van multi-level goverance en partnership, en bepleit dat het belangrijk is om dit te koppelen aan de inhoud en aan regionale verschillen. Daarnaast moeten niet alleen glimregio’s, maar ook transitieregio’s en de regio’s met cumulatieve problemen voldoende aandacht krijgen. Tot slot vragen sociale en fysieke leefbaarheid – denk bijvoorbeeld aan de tweedeling in de stad – aandacht. Daarbij zijn concrete uitgangspunten belangrijk. Tot slot, benadrukt Van Delden: het ministerie doet graag mee aan experimenten.
Na een korte discussie met onder andere hoogleraar Bestuurskunde Bas Denters ronde professor Marcel Boogers, hoogleraar Innovatie en Regionaal Bestuur, de bijeenkomst af met een wetenschappelijke reflectie, waarin hij schetste dat de regio door de toename van verantwoordelijkheden en bevoegdheden ‘topzwaar’ wordt, wat onvermijdelijk zal leiden tot discussies over de autonomie va de gemeenten en de democratische kwaliteit van de regio. Boogers bepleit om bij deze discussie te leren van de tien Design Principles van het design denken.
Lees meer
Een uitgebreid verslag van de Van Poelje-lezing, de presentaties van de sprekers én het PBL-onderzoek ‘Stedelijke regio’s als motoren voor economische groei’, zijn terug te vinden op de website van de Universiteit Twente.
Laat een reactie achter