‘Studenten, docenten, fysiotherapeuten en ouderen werken samen om beweegprogramma in de wijk te laten landen’
In de afgelopen jaren zijn er in Nederland tal van beweegprogramma’s gelanceerd met als doel het voorkomen van lichamelijke problemen bij ouderen. Maar de implementatie ervan verloopt niet altijd succesvol. Een voorbeeld van zo’n beweegprogramma is Functionele Training bij Ouderen (FTO). Hoe laat je FTO landen in een wijk? Met die vraag zijn studenten fysiotherapie van de Hogeschool Leiden en Hanze Hogeschool Groningen en fysiotherapeuten uit Leiden en Groningen in samenwerking met potentiële deelnemers van het beweegprogramma aan de slag gegaan. In het project Kennisnetwerk Ouderen en Preventie (KNOP) is er twee jaar lang gezocht naar manieren om het kansrijke FTO beweegprogramma meer aansluiting te laten vinden met de praktijk. John Verhoef is lector Eigen Regie bij Fysiotherapie en Beweegzorg van de Hogeschool Leiden en een van de krachten achter KNOP. We spraken hem over het uitdagende project en de rol van co-creatie in het bijzonder.
Kun je wat meer vertellen over het beweegprogramma FTO en het project KNOP?
FTO is ontwikkeld door de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). Het trainingsprogramma is gericht op het beperken van fysieke achteruitgang bij ouderen, zodat zij langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Het programma maakt gebruik van oefeningen die aansluiten bij bewegingen die men in het dagelijks leven nodig heeft, zoals traplopen. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat mensen die FTO volgden, vooruit gingen in het fysiek functioneren en minder last hadden van lichamelijke problemen. Maar ondanks de positieve effecten van het beweegprogramma, wordt het programma nog weinig in de praktijk ingezet. Een mogelijke reden daarvoor is dat het programma is ontwikkeld zonder medewerking van de beoogde gebruikers. Hierdoor sluit het wellicht onvoldoende aan bij de mogelijkheden en wensen van zowel fysiotherapeuten als ouderen. Om daar verandering in te brengen hebben we met behulp van de RAAK-subsidie van Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA KNOP ontwikkeld. Over een periode van twee jaar hebben 19 KNOP-teams bestaande uit fysio- en oefentherapeuten, ofwel degenen die het programma moeten distribueren, studenten fysiotherapie, docenten en potentiële deelnemers onderzocht wat er nodig is om FTO in een wijk te implementeren. In totaal hebben 111 studenten, 30 ouderen, 27 fysiotherapiepraktijken en 10 docenten aan KNOP deelgenomen.
Kun je een voorbeeld geven van wat er is ondernomen om het beweegprogramma beter te laten landen in een wijk?
We kwamen er bijvoorbeeld achter dat mensen die preventief willen bewegen een drempel ervaren om naar de fysiotherapeut te gaan. Voornamelijk vanwege de medische uitstraling van een fysiotherapiepraktijk. Ze sporten en bewegen liever ergens anders, zoals in een sportschool, en zien de begeleiding van een fysiotherapeut dan ook graag als die van een goed opgeleide sportdocent. Fysiotherapeuten daarentegen waren van mening dat hun praktijken juist fijne omgevingen zijn om te bewegen door het vertrouwen dat een praktijk uitstraalt. Om het beweegprogramma FTO beter te laten aansluiten bij de leefwereld van de doelgroep is een aantal fysiotherapeuten het programma gaan uitvoeren in een sportcentrum of een vergelijkbare plek.
Co-creatie speelde een belangrijke rol in het project. Hoe zag de samenwerking tussen fysiotherapeuten, studenten en ouderen eruit?
We hebben gemerkt dat co-creatie niet vanzelf gaat. De verschillende groepen die we bij elkaar brachten, spraken niet dezelfde taal. Zowel de ouderen, professionals en studenten hebben we moeten trainen als het gaat om co-creatie. Hoe pak je een bespreking met elkaar aan? Welke trucs en tools kun je gebruiken om een gesprek op gang te brengen? En hoe zorg je voor resultaten die door iedereen gedragen worden?
We hebben veel geluk gehad dat we via het Ouderenberaad Zuid-Holland Noord in contact kwamen met oudere bewoners uit Leiden en omgeving die over veel kennis van het onderwerp beschikken. Het Ouderenberaad is een groep ouderen die een achtergrond hebben in bestuurlijk en wetenschappelijk werk. Sommigen van hen zijn zelf onderzoeker geweest en willen gedurende de tijd dat zij met pensioen zijn nog iets doen voor hun oudere medemens. Het is heel waardevol om informatie uit goede bronnen te krijgen.
Wat voegen de studenten toe aan zo’n proces volgens jou?
Studenten hebben een vrijere geest dan professionele fysiotherapeuten. Aan de ene kant weten ze al veel van het vak. De meeste studenten met wie we werkten in het project hadden al stage gelopen en contact met patiënten gehad. Aan de andere kant wordt hun creatieve denkproces nog niet belemmerd door vragen als: is het financieel of juridisch haalbaar? Studenten komen vaak met out of the box-oplossingen over het voetlicht.
Hoe ervaren de studenten het co-creëren?
Allereerst vonden de studenten het leuk om direct contact te hebben met ouderen en zich te interesseren in hun wensen. Wat dat betreft zagen ze hun collega-fysiotherapeuten in een wat ongemakkelijke situatie. Zij moesten net als de studenten een tandje bijzetten om de wensen van de doelgroep te vertalen naar het beweegprogramma. Daarnaast raakten studenten soms ook wel in verwarring van het proces. Want er komt veel onzekerheid kijken bij een co-creatie proces. Zo liggen eindresultaten niet op voorhand vast. Daarin moet je de studenten gepast begeleiden. Het is heel anders dan wanneer een student meedraait in een fysiotherapiepraktijk.
Komt er een vervolg aan KNOP?
Aan de financiering van het programma is een einde gekomen en daarmee ook aan de uitvoer. Een aantal fysiotherapiepraktijken is doorgegaan met het uitrollen van het beweegprogramma. En we hebben de geleerde lessen gebruikt om een nieuwe subsidieaanvraag te schrijven. Die aanvraag richt zich op de vraag hoe fysiotherapeuten ervoor kunnen zorgen dat patiënten na een behandeling gezond beweeggedrag voortzetten. Wat kun je daartoe in het behandelingstraject al ondernemen? Om die vraag te beantwoorden, doen we ook een beroep op andere vakgebieden, zoals psychologie. Psychologen hebben veel kennis over gedragsverandering. Hoe kunnen we gedragsveranderingsmodellen uit de psychologie effectief inzetten als fysiotherapeuten? In de komende twee jaar zouden we in navolging van KNOP graag samen met ouderen en jongeren (burgers), fysiotherapeuten, psychologen, docenten, onderzoekers en studenten in deze vragen duiken.
Speelt co-creatie ook een rol bij de vormgeving van het onderwijs?
Hogeschoolbreed hebben we een aantal ontwerpprincipes waar een curriculum aan moet voldoen. Een belangrijk element vormt de aansluiting bij de leefwereld van studenten. Zo is het bijvoorbeeld van belang om goed na te denken over hoe het leren in het eerste jaar op de hogeschool aansluit bij de leercultuur van de middelbare school. De principes die de hogeschool op dat gebied heeft ontwikkeld gebruiken we onder andere bij het vormgeven van de opleiding fysiotherapie. Daarnaast betrekken we studenten expliciet bij het onderwijs door onze ideeën voor de opleiding voor te leggen aan panels van studenten en hun feedback vervolgens te verwerken. Het ontwerpen van het onderwijs gebeurt veel minder top-down dan vroeger, maar er kunnen nog stappen gemaakt worden.
Tenslotte: hoe zie je de toekomst van het onderwijs op de Hogeschool Leiden voor je, met name als het gaat over co-creatie?
Enerzijds, veroudert kennis tegenwoordig heel snel. De kans is groot dat de maatschappij volgend jaar om andere kennis van afstudeerders vraagt dan dit jaar. Het is een uitdaging om studenten vaardigheden mee te geven die zij tijdens hun beroepscarrière verder kunnen blijven ontwikkelen. Van zowel hun eigen vakgebied als de zorg als geheel. Anderzijds, zijn zorg- en welzijnsdisciplines zowel in de praktijk als in het onderwijs (nog) te veel gescheiden. Om aan uitdagingen in de zorg te werken moeten we meer samenwerken. Stel je bijvoorbeeld iemand met lage rugklachten voor. De persoon in kwestie heeft een gezin, verricht zwaar lichamelijk werk en doet een beroep op schuldsanering. Om de rugklachten te verminderen kan het zinvol zijn om met een maatschappelijk werker samen te werken. Die kan helpen om de thuissituatie stabieler te maken, zodat de persoon meer ruimte vindt om thuis de oefeningen te doen die een fysiotherapeut aanbeveelt. Om studenten op dit soort samenwerkingen voor te bereiden, organiseren we bijvoorbeeld in het eerste jaar van hun studie een interprofessionele opleidingsweek. De studenten van verschillende gezondheidsopleidingen werken dan samen aan een thema. Op die manier leren ze vanuit andere invalshoeken een vraagstuk te bekijken en wat de kracht van hun eigen opleiding is. Ik zou graag zien dat opleidingen in de toekomst veel meer mengen en dat het veel vanzelfsprekender wordt om samen naar een probleem te kijken. Dat is de uitdaging waar we nu voor staan.
Laat een reactie achter