‘We waren een Gideonsbende’
Blik op BZK, het digitale magazine van het ministerie van Binnenlandse Zaken, interviewde Roger van Boxtel en Nico van Putten over vier jaar grotestedenbeleid. ‘Er is nu een Agenda Stad. Ik sluit niet uit dat in de nabije toekomst het GSB nieuw leven wordt ingeblazen.’
‘Zullen we weer beginnen, Nico?’ Zodra Roger van Boxtel Nico van Putten de hand heeft geschud, is hij terug in de flow van het grotestedenbeleid. De vragen die de interviewer (Ida Stroosnijder, red.) heeft voorbereid, zijn nauwelijks nodig. De oud-minister en de inmiddels gepensioneerde beleidsmedewerker schetsen na vijftien jaar nog moeiteloos een beeld hoe zij samen met de steden werkten aan meer fysieke en sociale leefbaarheid, en meer werk. ‘We waren een Gideonsbende.’
‘Toen ik net minister was, maakte Albert Heijn bekend dat ze hun vestiging in de Bijlmer gingen sluiten vanwege overvallen en andere criminaliteit. Meteen heb ik de toenmalige baas van Ahold gebeld, Cees van der Hoeven, en hem gezegd dat dit het slechtste was wat die wijk kon overkomen. Hij verwees me naar Dick Boer, die toen net directeur bij Albert Heijn was geworden. Met hem heb ik afgesproken dat, als wij ons uiterste best zouden doen met extra politie-inzet, hij zou kijken of hij daar toch met zijn vestiging kon blijven. En dat is gebeurd. Dat was ook een deel van mijn rol als minister: zien wat nodig is en daarop actie ondernemen.’
Het interview vindt plaats tijdens een diner aan de overkant van het NS-hoofdkantoor. Op weg daar naartoe lopen we langs de bouwput waarmee Utrecht haar station en omgeving weer leefbaar wil maken. Andere steden, zoals Den Haag en Amsterdam, gingen Utrecht daarin voor. Van Boxtel: ‘Dat was het mooie van het grotestedenbeleid. Ik kan nog steeds de fysieke resultaten zien van wat we toen in gang hebben gezet. Ben je onlangs nog aan de achterkant van Amsterdam CS geweest? Prachtig toch, hoe daar een nieuwe opening naar het IJ is gemaakt?’
Weinig abstractie
Hij heeft zijn tijd als minister voor grotestedenbeleid ‘geweldig’ gevonden. ‘Ik zag direct resultaten. Er was weinig abstractie in mijn werk. Ik had de mogelijkheid om letterlijk met alle lagen van de samenleving in contact te komen. Bovendien werkte ik met mensen die een positieve grondhouding hadden van “we gaan er wat moois van maken”.’ Een van die medewerkers was Nico van Putten. Hij vertelt dat een aantal GSB-ambtenaren uit die tijd, van zowel de rijksoverheid als van de steden, elkaar nog steeds zien. Nico: ‘We zijn makkers voor het leven geworden. Door deel uit te maken van het team voor het grotestedenbeleid, hebben we allemaal een karakterontwikkeling doorgemaakt. Velen van ons zijn mede daardoor tot verdere bloei gekomen.’
Gevraagd naar het geheim van de inspiratie en de energie die Van Boxtel en Van Putten beschrijven, is een aantal factoren te noemen: het intersectorale karakter van het GSB, de klik tussen personen en de niet-hiërarchische samenwerking tussen rijksoverheid en steden. Bovendien was er veel geoormerkt geld beschikbaar. Die les had Van Boxtel geleerd van Jacob Kohnstamm, zijn voorganger (staatssecretaris) bij het GSB. Kohnstamm haddat budget niet en moest daarom voortdurend aankloppen bij collega-bewindslieden. Daarom had Van Boxtel als motto ‘geen geld, geen Zwitsers’.
Hij kijkt terug op hoe zijn ministerschap tot stand is gekomen en welke piketpaaltjes hij direct heeft geslagen: ‘Aanvankelijk was ik kandidaat voor het fractievoorzitterschap van de Tweede Kamerfractie, maar ik verloor met één stem verschil van Thom de Graaf. Daarna ging ik voor een ministerschap. In de zomer van 1998 was de hele formatie rond, behalve de verdeling van de posten. Tijdens mijn héél korte vakantie hoorde ik dat ik grotesteden- en integratiebeleid had gekregen, als minister zonder portefeuille. Toen heb ik tegen Thom gezegd: “Ik kan dat alleen accepteren als ik een eigen begroting krijg. Bovendien wil ik vastgelegd hebben dat de vakministers niet aan mijn geld mogen komen”.’ De voorwaarden die Van Boxtel stelde, werden vervolgens vastgesteld in het constituerend beraad, de ‘oprichtingsvergadering’ van het nieuwe kabinet. Met de ‘drie tot vier miljard’ die hij tot zijn beschikking kreeg, ging hij voortvarend aan de slag. ‘Het kabinet was er in augustus, toen de begroting al langs grote lijnen vastlag. Maar, daar trok ik me niet zoveel van aan. Ik heb toen in korte tijd begrotingsstukken herschreven, waar natuurlijk niet iedereen even blij mee was. Ik houd nu eenmaal van onorthodox werken.’ Ook gingen de bestaande convenanten met de steden op de schop, ook al zouden ze een jaar daarna toch al aan vernieuwing toe zijn: het werden ‘doorstartconvenanten’. Van Boxtel: ‘Ik had een jaar kunnen wachten, maar ik houd er niet zo van om op m’n handen te zitten.’
Lees het hele artikel in het digitale magazine Blik op BZK.
Laat een reactie achter