‘Reframing zit eigenlijk in de kernopdracht van elke overheid’

Matthijs van Dijk Reframing Studio

Diverse steden en maatschappelijke organisaties kijken al naar de toekomst door middel van reframing. Ook tijdens de Dag van de Stad is het programmaonderdeel Ontwerpateliers al voor de tweede keer aan de hand van deze ontwerpmethode ingericht.  Hoogleraar en oprichter van het design- en innovatiebureau Reframing Studio Matthijs van Dijk vertelt waarom het zo belangrijk is om een voorstelling te maken van de toekomst.

Wat doe je precies met reframing?

Van Dijk: “De essentie is dat je in een toekomstige samenleving stapt. De vraag is dus niet wat je wilt met de samenleving van vandaag, maar wat je wilt met die van morgen. Denk aan een maatschappelijk vraagstuk als de energietransitie, dat kost decennia. Je wilt vermijden dat alle ideeën waarvan je nu denkt dat ze betekenisvol zijn voor de samenleving, over dertig jaar volstrekt zijn achterhaald. Hoe kunnen die ideeën in sync zijn met de tijd waarin ze zich ook manifesteren in de samenleving? Daarin zit de grote opgave. Als we dingen willen bedenken die er écht toe doen, zullen we ons dus eerst een voorstelling moeten maken van de toekomst. Pas dan kunnen we begrijpen wat relevant is op het moment dat ideeën werkelijkheid worden.”

Maar hoe kun je nu weten wat de toekomst brengt?

“Daar heb ik samen met mijn collega Paul Hekkert onderzoek naar gedaan op de TU Delft. We zeggen niet dat we weten hoe de toekomst eruitziet, maar we kunnen wel een notie krijgen van die toekomst. Bij het voorstellen van de toekomst proberen we te vermijden dat je het te veel wilt verbeelden, want dat kan juist een valkuil zijn. Hoe hoog zijn de gebouwen? Hoe ziet het verkeer eruit als we zelfrijdende auto’s hebben rijden? De essentie is eigenlijk dat je niet eerst nadenkt over wat mensen doen, maar welke condities invloed hebben op hun gedrag in die toekomst. Volgens Darwin is elk organisme in balans met zijn omgeving. Daar sluiten we bij aan. We kunnen de toekomst niet voorspellen, maar misschien wel de condities die invloed hebben op het gedrag van de samenleving. En die kunnen we best goed duiden. Als we begrijpen welke condities van invloed zijn, kunnen we gaan nadenken hoe de samenleving zich dan manifesteert. Dat is een fundamentele stap om te maken en daar hebben we met Reframing Studio allerlei tools voor ontwikkeld.”

Matthijs van Dijk Reframing Studio

Matthijs van Dijk

Wat voor condities in de toekomst kunnen we aan denken?

“Er zijn eigenlijk twee soorten condities die we meenemen: degenen die veranderen en die niet veranderen. Een voorbeeld van een veranderende conditie is hoe ons eetgedrag verandert. Steeds meer mensen worden flexitariër of veganist. Je ziet een enorme verschuiving hoe we omgaan met eten, en hoe we daarmee willen omgaan als samenleving. Deze trend kunnen we doortrekken de toekomst in. Deze kennis kun je dus gebruiken als component voor de reframing van een maatschappelijk vraagstuk als voedselverspilling of afval. Condities die niet veranderen zijn bijvoorbeeld wetmatigheden, die we met de wetenschap hebben ontdekt. Denk aan het psychologische principe van inspraak. Als je je stem kan laten horen, voel je je gezien door de ander. Dat zal in de toekomst net zo belangrijk zijn. In de wisselwerking tussen de condities zijn ook weer allerlei reacties mogelijk van burgers. Daarom is er niet een éénsoortige toekomst waarin de samenleving zich op één manier verhoudt tot een thema. Je wilt juist gaan ontrafelen. Welke opinies, welk gedrag bestaat er eigenlijk in die toekomstige samenleving? Daarin moet je ook meerdere disciplines meenemen om de complexiteit van de samenleving te ontrafelen. Daar ligt ook de opgave. Omarm de complexiteit.”

Hoe doe je dat?

“In al die condities, die omgevingsfactoren van de toekomst, proberen we patronen te ontdekken die we uiteindelijk kunnen terug brengen naar een framework. Dat framework leert ons uiteindelijk de diversiteit van gedragingen en opvattingen van mensen in de toekomst in te zien ten opzichte van een bepaald thema. We zoeken naar een maximale diversiteit, met een minimum aan complexiteit.”

Kun je een voorbeeld geven van reframing in de praktijk?

“Onze projecten beginnen vaak uit gemeenschappelijke interesse. We willen samen de blik richten op een thema waarin we allebei zijn geïnteresseerd. Daarom praten we niet over opdrachtgeverschap, maar meer over samenwerking. Momenteel werken we bijvoorbeeld aan het project Redesigning Psychiatry, dat de transitie wil aanjagen naar een netwerk voor de geestelijke gezondheidszorg. In dat project wordt ingezoomd op het handelen van mensen die een zorgvraag hebben, om vandaaruit met een eigen strategie te werken aan een beter mentaal evenwicht. Het project is een groot samenwerkingsverband met zorgprofessionals, filosofen, GGZ-instellingen, universiteiten en ervaringsdeskundigen. We kijken niet alleen hoe we een sector kunnen creëren zonder wachtlijsten, maar vooral naar de vraag wat precies psychisch welzijn is, en of we daarvan niet een nieuwe definitie nodig hebben. Misschien hebben we dan ook wel een hele andere zorgpraktijk nodig? Als je samen nadenkt over de kern der dingen ga je verder dan alleen praten over symptomen oplossen, zoals wachtlijsten. In dit project beschouwen we psychische problemen niet als individuele problemen, maar als interactie-problemen, dus in relatie met jezelf (waar de aandoening dus nog steeds een plek heeft), met anderen, je omgeving en tijd. Psychisch welzijn wordt nu heel erg gezien als het behandelen van een aandoening. Wij denken dat het juist interessant en relevant kan zijn om te kijken naar de niet-wenselijke patronen die je zelf moeilijk kunt doorbreken. Stel je hebt een psychische kwetsbaarheid en dat leidt tot een moeilijke relatie met je partner. Daardoor slaap je niet meer goed, en gaat je werk ook weer slechter. Alles is verbonden met elkaar. Hoe zitten die patronen in elkaar en wat is de sleutel om het te doorbreken. Behandeling wordt dan een heel ander ding. Misschien ligt de opgave wel niet bij jou, maar bij je partner of familie?”

Wat voor werk doen jullie met de reframing methode voor overheden?

“We hebben met allerlei gemeenten samengewerkt, waaronder Amsterdam en Rotterdam, werken voor ministeries en hebben momenteel een project lopen met de provincie Noord-Holland. Twee jaar geleden zijn we  in samenwerking met het ministerie van OCW begonnen met Future Lab. De opgave hier is om de informatiehuishouding van de toekomst in te richten. We hebben daarover een visie gemaakt. Dan gaat het om vragen als: Wat is informatie die nodig is voor de toekomstige samenleving? Hoe wil de overheid zich daartoe verhouden? En welke informatievoorziening en informatiehuishouding is dan nodig om te gaan ontwikkelen. We hebben samen met ICTU een spin-off daarvan opgezet om Young Potentials te begeleiden met het omgaan met deze visie en hoe ze die informatiehuishouding kunnen gaan vormgeven. Voor de directie Informatie en Inkoop van het ministerie van Justitie en Veiligheid kijken we hoe we ervoor kunnen zorgen dat hun ICT-systemen maatschappelijk relevant zijn. Voor het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werken we samen met Deltares aan het hoogwaterbeschermingsprogramma. Hoe verhoudt de samenleving zich in 2100 tot water en waterveiligheid? Hoe kunnen we die inzichten gebruiken om inrichting te geven aan ons landschap? Hoe biedt je burgers  handelingsmogelijkheden in zo’n opgave? Hoogheemraadschappen doen fantastisch werk, maar daar merkt de burger niet veel van. Behalve dan als de serviceverlening stopt.  Dat je een dissatisfier wordt voor burgers, wil je eigenlijk zien te vermijden. Door burgers handelingsperspectief te geven maak je zo’n thema meer embedded in de samenleving. Dan wordt het echt een thema van de maatschappij en niet een taak van een bepaalde uitvoeringsorganisatie.”

Zou je iedereen aanraden, die bezig is met maatschappelijke vraagstukken, om reframing in te zetten om een blik te werpen op de eigen toekomst?

“Als je als organisatie het langere termijnperspectief bent verloren en je bent je daarvan bewust, dan kan reframing een ongelofelijk belangrijke tool zijn. Reframing zit eigenlijk in de kernopdracht van elke overheidsorganisatie. Het gaat tenslotte over wat we met de samenleving willen en niet over de eigen reorganisatie of het eigen werken. Dit is een manier om dat weer scherp te krijgen. Ik ben momenteel veel in contact met de regeringscommissaris Informatie, over hoe we rijksoverheid en burgers als eenheid kunnen zien in plaats van ‘binnen en buiten’ of ‘wij en zij’, boven of onder. De zogeheten ‘blik naar buiten toe’, daar wil ik van af.”

Meer weten over reframing? www.reframingstudio.com.

Lees meer over Loket Ontwerpkracht.

‘Het Rijk moet wat meer tijd nemen om te luisteren naar kleinere steden’

Nederland investeerde jarenlang in de grotere steden die het toch al goed gaan. Er was minder aandacht voor de kleine en middelgrote steden. Afgelopen zomer presenteerde Agenda Stad daarom de eerste Town Deal. Naast de City Deals is dit nieuwe instrument gericht om maatschappelijke vraagstukken op te pakken in kleine en middelgrote steden in ons land. En dat is hard nodig, want er moet echt meer vertrouwen komen tussen Rijk en die steden, stelt journalist en planoloog Floor Milikowski.

Hoe kan het Rijk meer zicht krijgen op de thema’s die spelen in kleinere en middelgrote steden?

“Kleine en middelgrote steden, die geen krimp- of groei kennen, zijn niet hip. Ze vallen een beetje buiten de boot, ook al woont het grootste deel van de Nederlanders er. Toch spelen er uitdagingen. Deze gemeenten worstelen veel met de woonopgave, met het behouden van voorzieningen, werkgelegenheid en cohesie, ze kampen met leegstand en hebben vaak ook nog eens te maken met de sociaal-economische problemen die ook in grote steden spelen. Wat het Rijk te veel doet is te denken vanuit vaste aannames, en zo plannen uitrollen. Ze zou wat meer de tijd moeten nemen om te luisteren en te kijken naar wat er speelt in die kleinere gemeenten. Maar daar moet je wel mensen voor kunnen vrijmaken, om het land in te gaan. Lokaal weten bestuurders precies wat er nodig is voor hun gemeente. Wat voor woningen zijn er nodig? Wat moet er gebeuren om de leefbaarheid te vergroten? Wat is de juiste energiestrategie? Het Rijk is zo naar binnen gericht. Ga het gesprek aan. Zo schep je meer vertrouwen.”

Waarom is het belangrijk om innovatie te stimuleren in de aanpak van regionale vraagstukken?

Floor Milikowski

“Kijk bijvoorbeeld naar een gemeente als Culemborg. Die hebben concrete plannen om een bedrijventerrein om te bouwen tot woongebied. De plannen liggen er, alleen hebben ze niet de expertise in huis en de financiën. Gemeenten worstelen enorm om de basis op orde te krijgen. Het zou zo mooi zijn als gemeenten vanuit het Rijk teams kunnen inhuren om hen te helpen met dit soort projecten. Er liggen bijvoorbeeld overal bedrijventerreinen die een nieuwe bestemming kunnen krijgen. In plaats van te dure externe bureaus in te huren, zou je dan met zulke rijksteams dit kunnen aanpakken. Dat scheelt veel geld, en werkt veel sneller. Bovendien deel je ook nog eens de kennis binnen de overheden. Er is genoeg kennis aanwezig binnen de overheid. Maar hoe ga je het vormgeven? Nu zitten de externe bureaus er vaak op. Die zijn natuurlijk ontstaan bij gebrek aan rijksoverheid. Daarom is het zo belangrijk dat je ervoor zorgt dat je als Rijk de kennis gratis of voor weinig geld beschikbaar maakt op de juiste plek. Of geef de regio’s of kleine gemeenten geld om bureaus in te huren.

Als de kennis aanwezig is bij de overheid, waarom is het dan zo lastig om maatschappelijke projecten van de grond te krijgen?

“Die kennis is er, maar komt alleen vaak niet op de plek waar het nodig is. En aangezien er zoveel is gedecentraliseerd waardoor wethouders en beleidsmensen bij kleinere gemeenten zoveel op hun bordje hebben liggen, en bovendien niet beschikken over de financiën, sneuvelen veel mooie projecten. Maar het kan wel. De wil is er om innovatief samen te werken. Ook bij inwoners. Het begint bij delen van de kennis.”

Wat kan de aanpak van Agenda Stad toevoegen voor de regio ten opzichte van de al bestaande Regio Deals?

“Zowel de Regiodeals als de City Deals brengen echt wat teweeg, vind ik. Wat alleen nog beter kan is dat het vaak heel erg incidenteel is, zeker als het gaat om financiering. Dat leidt dan wel eens tot frustratie, bijvoorbeeld door de verdubbelingsregeling. Hoe meer je hebt, hoe meer financiën je krijgt. Ik merk dat dit wel eens lastig is. Ook het aantal jaren dat zo’n Deal loopt is maar beperkt. Dan blijft vaak het gevoel erna van: en nu? Daarom zou het goed zijn om met de kennis en inzichten van wat goed gaat, en beter kan, om te zetten in iets structureels. Als je weet wat de valkuilen zijn, kan je dus een volgende stap zetten.”

Wat wil je de Town Deal graag meegeven?

“Het bestaande systeem is nog niet altijd gericht op de kleine en middelgrote gemeenten. Als ze toekomstgericht willen zijn moeten ook zij beschikken over kennis en kunde. Geef hen daarom in de Town Deals vooruitzicht, een langere termijn. Wat kun je nu eigenlijk doen in drie jaar, dan heb je net iets opgetuigd? Je zou de kennis uit Regiodeals en City Deals moeten koppelen aan structurele financiële slagkracht naar waar het moet gebeuren. Het Rijk moet vertrouwen hebben dat kleine en middelgrote gemeenten het geld niet over de balk smijten. Er is nog steeds sprake van terughoudendheid omdat na de Tweede Wereldoorlog er heel veel geld naar de regio’s is gegaan, en daar niet altijd goed mee omgegaan is. Dat wantrouwen tussen Rijk en gemeenten baart me wel eens zorgen. Als je kijkt naar de stand van het land zie je dat gemeenten al blij zijn als ze woonvoorzieningen of een sportvereniging staande kunnen houden. Het is zorgwekkend dat er nu rechtszaken lopen van de VNG tegen het Rijk. Dat maakt dat je je afvraagt wat er zo mis dat dit wantrouwen zo groot is. We moeten ons realiseren dat we met zijn allen moeten werken aan gezonde vitale en eerlijke samenleving. Dat is de basis waar de overheid voor werkt.”

Meer oog voor de onzichtbare rijkdom van sociale netwerken in de stad

Floor Milikowski (Foto: Fjodor Buis)

In haar boek ‘Wij zijn de stad’ brengt Floor Milikowski de vaak onterecht onzichtbare rijkdom van de kracht van inwoners in de buitenwijken van de stad in kaart. Beleidsmakers zouden daar veel meer mee kunnen doen. Daarover gaat ze in gesprek met deelnemers van de Dag van de Stad in Tilburg. ‘Het gesprek aangaan met bewoners, het uitwisselen van kennis, is heel waardevol.’

Wat ga je precies doen op de Dag van de Stad?

“Daar ga ik in een Boekenclub gesprek aan over mijn boek ‘Wij zijn de stad’, dat gaat over gemeenschapsvorming in de stad. Dat is echt een kracht en rijkdom waar we meer gebruik van kunnen maken. Er zijn al veel bestaande netwerken, die zelf werken aan versterken van hun buurten.”

Hoe sluit dat aan bij het thema ‘De stad van iedereen’?

Cover van Wij zijn de stad

“Wat we de laatste decennia als insteek hebben gehad bij de aanpak van kwetsbare wijken is dure appartementen te plaatsen. Na de urbanisatie van de jaren ’60 en ’70 is er echt in onze steden een tendens van gentrificatie ontstaan. Steden moeten tegenwoordig internationaal concurreren, de creatieve klasse moet zich er vestigen. Dan komt het wel goed met iedereen, is daarbij de gedachte. Vanuit deze Trickle-down gedachte zouden meer ook kwetsbare bewoners daar beter van worden. Want als de inkomens in een wijk stijgen, zouden ook zij daar uiteindelijk van profiteren. Wat je ziet is dat met het aantrekken van hoger opgeleiden die meer verdienen inderdaad de cijfers van de wijken omhooggaan. Wat die cijfers echter niet laten zien is dat kwetsbare bewoners worden verdrongen uit hun wijk, dat lokale voorzieningen, zoals buurthuizen en bibliotheken, de deuren sluiten. De bestaande bewoners profiteren dus niet echt van de vernieuwing. Inmiddels weten we dat het geld dat verdiend wordt niet in de wijken blijft. Dat wordt toch weer elders uitgegeven. Hoe kun je er nu voor zorgen dat zij wel beter van worden van vernieuwing, als hun huizen moeten worden gesloopt? We moeten dus zoeken naar modellen die ten goede komen van de samenleving als geheel.”

Je noemt de gemeenschapsvorming een onterecht onzichtbare rijkdom in de buitenwijken? Waarom?

“Buurtinitiatieven worden heel vaak onderschat. We denken dan al snel dat een buurtmoestuin schattig gerommel in de marge is, maar het is veel meer dan dat. Mensen hebben sociale netwerken en buren nodig. Denk aan informele netwerken, maar ook aan buurthuizen. De cohesie is dan ook van oudsher sterker in kwetsbare wijken. De actieradius van lagere economische groepen is niet zo groot. Ze stappen niet op hun Van Moof om aan de andere kant van de stad koffie voor vier euro te drinken. In die wijken ben je veel meer afhankelijk van je buren: om op elkaars kind te passen, om boodschappen te doen voor de oudere buurman. Ook in slechte wijken vind je vaak een rijkdom aan menselijke verbanden, die je niet altijd ziet. De sloop van woningen breekt vaak die sociale netwerken op. Dat komt bij de meer kwetsbare groepen veel harder aan. Ze hebben niet altijd het vermogen iets nieuws op te bouwen. “

Maar zie je niet juist vaak weinig sociale cohesie in achterstandswijken?

“Dat komt omdat sociale huur vooral toegankelijk is geworden voor mensen met meervoudige problemen. Het zijn de echt kwetsbare mensen die zo bij elkaar komen te wonen, en zo krijg je kwetsbare wijken. Als je veel van zulke mensen bij elkaar hebt wonen, ontstaat er ook geen kracht. We kunnen ons afvragen of de ontwikkeling wel goed is dat sociale huur alleen toegankelijk is voor kwetsbare mensen. In welke wijken komen mensen tot bloei? Het mengen van buurten kan goed zijn. Als het maar niet ten koste gaat van bestaande bewoners en als waardevolle bestaande voorzieningen en netwerken behouden blijven.  Neem de bewoners en leefbaarheid als uitgangspunt bij het verdichten van stadswijken, in plaats van dure appartementen te bouwen. We zien het hele opbouwwerk langzaam terugkomen.”

Welke wijken komen in je boek terug?

“In mijn boek kijk ik onder meer naar de wijk Venserpolder in Amsterdam Zuidoost. Het is een arme wijk met veel werkloosheid, armoede en kleine criminaliteit. In een van de flatblokken hebben vrouwen uit de buurt in een binnentuin een moestuin geopend. Daar zijn tientallen vrouwen bij betrokken geraakt. Ze organiseren cursussen, leren tuinieren en leren elkaar meer over gezond eten. Je kan denken hoe knullig of schattig is dit, maar het brengt heel wat teweeg. De vrouwen worstelen elke dag met zorgtaken. Er is eenzaamheid, en de omgeving is ook niet makkelijk. In de moestuin zorgen ze voor elkaar, delen ze hun kracht en kunnen ze zelf ook weer wat toevoegen aan het initiatief. Dan zie je tegelijk hoe zo’n mooi initiatief zoveel moeite heeft moeten doen om deze plek te krijgen en behouden van de gemeente. Nog steeds is het een constante strijd om het te behouden, want de gemeente kan er ook andere dingen mee doen. Dan denk ik: gemeente omarm dit nou. Een andere wijk waar ik naar kijk in mijn boek is de Jacob Geelbuurt in Nieuw-West. Hier zijn een groot aantal flats gesloopt, en is vanuit de wijk een sociaal cultureel project ontstaan, met een podcastreeks en een museum om de bewonersverbanden, het sociale netwerk, in kaart te brengen. Het laat zien wat het met mensen doet als je huis wordt gesloopt. Voor sommige bewoners was het echt hartverscheurend. Ze woonden bijna hun hele leven in de wijk, hun kinderen zijn groot geworden in het huis. We staan te weinig bij stil bij de pijn en schade die het voor mensen kan opleveren.”

In je boek gaat het over Amsterdam, maar in hoeverre geldt het ook voor andere steden?

“De kracht die ik beschrijf in de wijken in Amsterdam is ook universeel. Die is heel identiek in andere steden en dorpen te vinden. Het is in elke wijk, dorp of stad in Nederland toepasbaar. Overal worden kwetsbare bewoners niet erkend.”

Wat wil je de bezoekers op de Dag van de Stad meegeven?

“Ik wil het gesprek aangaan omdat er ook heel veel goede wil bestaat. Er is veel behoefte om het anders te doen, ook al zijn er weinig kant en klare voorbeelden om uit te werken. We doen het nu ruim dertig jaar op een bepaalde manier, nu moeten we meer de maatschappelijke waarde centraal stellen. Het gesprek aangaan met bewoners, het uitwisselen van kennis, is daarbij heel waardevol.”

Wil je de bespreking door Floor Milikowski op de Dag van de Stad graag bijwonen? En leren van andere experts en mede-stadmakers? Meld je dan nog snel aan voor de Dag van de Stad op 29 september.

Elektrische deelauto staat op de kaart bij nieuwbouwprojecten

Deelauto bij oplaadpunt
Deelauto bij oplaadpunt

Eind 2021 kwam na drie jaar de City Deal Elektrische Deelmobiliteit in Stedelijke Gebiedsontwikkeling ten einde. Uit de evaluatie werd nog maar eens duidelijk dat deelmobiliteit al lang geen toekomstmuziek meer is, en zeker niet uitsluitend een Randstedelijk fenomeen is. In heel het land maken gemeenten en projectontwikkelaars steeds vaker afspraken in nieuwbouwprojecten over lagere parkeernormen en vormen van deelmobiliteit. We kijken terug met twee initiatiefnemers van het eerste uur Robin Berg van We Drive Solar en Barend Jansen van de Provincie Zuid-Holland.

Zo herzag de Gemeente Amstelveen haar parkeernota. Deelmobiliteit wordt nu meer meegenomen in de planontwikkeling, een parkeerplaats voor een deelauto vervangt vier reguliere autoparkeerplaatsen. Ook de gemeente Den Haag heeft een geactualiseerde Nota Parkeernormen, waarin ontwikkelaars de autoparkeereis met 50 tot 75 procent kunnen verlagen door onder andere het inzetten van deelmobiliteit. Verder hebben Rotterdam, Amsterdam en Utrecht hun parkeernormen aangepast, terwijl Gouda in 2040 de binnenstad autoluwer wil maken, onder meer door de parkeernorm te verlagen. Apeldoorn wil de binnenstad ontwikkelen tot stadspark, en stimuleert daarbij deelmobiliteit.

Ook de inwoners lijken vooral positief te zijn over elektrische deelmobiliteit, zo blijkt uit de evaluatie van de City Deal.

Versnelling in middelgrote steden

Barend Jansen

Barend Jansen, beleidsmedewerker ruimte bij de Provincie Zuid-Holland is dan ook tevreden over de resultaten. Hij is degene die de City Deal haar focus liet leggen op nieuwbouw in plaats van op bestaande wijken. “Veel gemeenten die mee hebben gedaan hebben het concept van deelauto’s in combinatie met nieuwbouw omarmd en leren kennen. Ik vind het vooral leuk dat kleinere en middelgrote gemeenten hun beleid daarop hebben aangepast. Vooral daar is het dankzij de City Deal sneller ontwikkeld dan dit normaal zou zijn gebeurd.”

Door deelauto’s als alternatief neer te zetten voor de eigen auto kun je veel meer woningen bouwen en leukere wijken maken, stelt hij. “Heel veel wat we willen wordt dan mogelijk. Twee kanten profiteren ervan. Je creëert een deelmobiliteitsmarkt en je creëert aantrekkelijke en betaalbaardere woningen. Dan krijg je een veel integraler verhaal.”

Bi-directioneel laden

We Drive Solar startte al ver voor de City Deal in de Utrechtse wijk Lombok met het plaatsen van elektrische deelauto’s, die rijden op lokaal opgewekte zonnestroom. Inmiddels heeft het bedrijf meer dan 200 auto’s verspreid over heel Utrecht staan, en is daarnaast uitgebreid naar Den Haag, Arnhem, Amsterdam en Rotterdam. Wat We Drive Solar inbracht in de City Deal was dat de deelauto’s ook nog eens energie aan het woningbouwprogramma leveren, dankzij het bi-directioneel laden. De batterijen van de elektrische deelauto’s kunnen worden ingezet als opslag van duurzame energie, die weer kan worden teruggegeven aan het netwerk van een woning of gebouw.

“Zo kan je met je auto bijdragen aan een slimmer energiesysteem”, vertelt directeur Robin Berg van We Drive Solar. “We hebben echt flink aantal stappen gezet om samen te werken aan de technologie en om het verder opschaalbaar te maken. Samen met e-Laad hebben we bijvoorbeeld de standaarden voor het ontladen geborgd.”

Vanuit de City Deal werd het bi-directionele succes in Utrecht zelfs wereldnieuws, toen het Koreaanse autobedrijf Hyundai aanhaakte. “We hebben het NOS Journaal gehaald met de primeur in Utrecht in de wijk Cartesius, waar we de eerste bi-directionele productieauto van Hyundai in gebruik namen, de IONIQ 5. Dit jaar krijgen we nog eens 150 auto’s, zodat Cartesius de eerste woonwijk ter wereld wordt met een systeem met autobatterijen. Deze wijk is een van de grootste projecten van de City Deal. Hier worden drieduizend woningen gebouwd. We beginnen met zestig deelauto’s voor de eerste duizend woningen.”

Bewustwording

Robin Berg

Ondanks de mooie cijfers is het belangrijkste resultaat van de City Deal dat er bewustwording is ontstaan bij de gemeenten en projectontwikkelaars, vindt Berg, , ook vanaf het begin betrokken bij de City Deal. “Voor de meeste gemeenten is dit concept echt nieuw. Dankzij de City Deal is een aantal concrete projecten uitgekomen en versneld. Ze zien nu in dat dit een goed alternatief is voor hoge parkeernormen en (tweede) autobezit. Het hele concept is gaan vliegen.”

Dat is onder meer te danken aan de goede samenwerking van de partners die ontstond in de City Deal, vinden zowel Berg als Jansen. “Het was erg geslaagd dat we met ontwikkelaars en ambtenaren samen aan tafel zaten”, licht Jansen toe. “Er ontstond goede interactie tussen de projecten. Door de samenwerking zie je de verschillende belangen die naast elkaar staan. Dat vind ik ook een mooi resultaat. Je praat veel opener met elkaar en leert elkaars belangen kennen. Als ontwikkelaar leer je kennen bijvoorbeeld waar een wethouder mee worstelt.”

Corona maakte de intervisie wel wat lastiger. “We hadden minder bijeenkomsten dan gepland”, gaat Jansen verder. “Ik had veel meer ervaringen willen uitwisselen. Hoe communiceer je bijvoorbeeld met bewoners, dat ze minder kunnen parkeren of geen parkeervergunningen meer krijgen. Hoe pas je je parkeernormen aan? Hoe benader je je wethouders en gemeenteraad daarvoor? Dit soort waardevolle uitwisselingen heeft te weinig plaatsgevonden. Die had je meer samen willen ontwikkelen en meer van elkaar willen  leren.  Naast corona kwam de nadruk in de City Deal verder ook te veel op het autodelen te liggen, omdat we als organisatie samengingen met de Green Deal Autodelen.”

Lessons learned

Want dat is een van de dingen die niet zo lekker liep, vindt ook Berg. “Daarom was binnen de City Deal het verband af en toe niet duidelijk. Beleidsmatig ging het vooral over de vraag of dit nu concurrentie is van de Green Deal Autodelen of dat het moeten worden geïntegreerd? Het ging soms niet meer om hoe we de City Deal naar het volgende niveau konden brengen. Dat was jammer. Voor ontwikkelaars was de meerwaarde van de City Deal voor de marktpartijen daardoor niet altijd duidelijk.”

Een belangrijke geleerde les vindt Berg dat je bij een City Deal de top van het ministerie aangehaakt moet houden. “Bij de bespreking van de City Deal was de DG bijvoorbeeld betrokken. Die kreeg later een andere functie, waardoor er meer mensen op ambtelijk niveau van het ministerie er bij betrokken raakten. Terwijl vanuit de marktpartijen wel de directie van Neprom en andere directeuren om tafel zaten. Er liggen een hoop kansen, maar dan moet je wel op hetzelfde niveau betrokken zijn.”

Ook had We Drive Solar last van de vele wisselingen in het projectmanagement, gaat Berg verder. “Daardoor zijn bepaalde projecten waarmee we startten een beetje uit beeld geraakt. Het zorgde ervoor dat het ‘wij-samen’ gevoel ontbrak. Ik had niet meer het idee dat we samen iets aan het bouwen waren. We hadden bijvoorbeeld bij de opening van de City Deal een project lopen met Heijmans. Ik had verwacht dat we halverwege de City Deal daar nog eens naar zouden kijken hoe het loopt en wat nodig is. Daarnaast hebben we heel erg het gevoel dat het ministerie een rapport liet schrijven door adviseurs. We hebben vijftien projecten lopen met onder andere Heijmans,  maar zowel zij als wij zijn niet gebeld voor de evaluatie. Terwijl het in het project uiteindelijk gaat het om de praktijk, daar doe je het voor.”

Wat betreft Jansen had de communicatie over de successen beter gekund. “We hadden meer kunnen laten zien wat we hebben bereikt. Hoeveel extra woningen hebben we dankzij de lage parkeernorm gebouwd? Hoeveel minder parkeerplaatsen? Hoeveel geld heeft dat gescheeld? Hoeveel minder autoverkeer? Hoeveel meer groene ruimte hebben deelauto’s in de nieuwbouwprojecten mogelijk gemaakt? Dat moeten we allemaal nog in kaart brengen. Dan pas heb je echt een sterk verhaal, het onderbouwt waarom we moeten bouwen met deelauto’s.”

Dat de resultaten nog niet in kaart zijn gebracht heeft ook te maken met de korte duur van een City Deal, stelt Jansen. “Drie jaar is te kort voor een ruimtelijk programma. Met een wijk aanleggen ben je zo tien jaar bezig. Daarom kunnen we de City Deal nog niet goed evalueren en afsluiten. We willen nog doorgaan om echt goed te monitoren om te zien hoe het gebruik is en wat het ruimtelijk heeft opgeleverd. Wat is het verschil geweest? Daar hebben we zeker nog twee jaar voor nodig.”

Samenwerkingsprogramma deelmobiliteit
Staatssecretaris Vivianne Heijnen kondigde eind juni in een brief aan de Tweede Kamer in ieder geval aan ook te willen doorgaan met de City Deal en de Green Deal in de vorm van een samenwerkingsprogramma deelmobiliteit. Daarin worden aspecten meegenomen zoals ontwikkeling van standaarden, uniformering, monitoring, toolkits voor gemeenten, kennisuitwisseling en de samenhang met de woningbouwopgave. In het najaar maakt ze daarover meer bekend. Om de bekendheid van autodelen te vergroten, zal ze in ieder geval een informatiecampagne starten.

Opleiding NSOB voor Dealmakers krijgt in september vervolg met tweede tranche

Op 16 juni werd de eerste tranche van de Dealmakersopleiding die de NSOB samen met de ministeries van LNV en BZK ontwikkelde, afgesloten met een ‘sterrencast’ aan sprekers. Oud-Kamerleden Mei-li Vos en Klaas Dijkhoff deelden hun ervaring met de 16 deelnemers en ook topbestuurders Johan Osinga (DG LNV) en Mark Frequin (ABD), grondlegger van Agenda Stad, maakten hun opwachting.

Nadat het glas werd geheven op het voltooien van de opleiding, keerden de deelnemers met bloemen én certificaat huiswaarts. Maar het werd een ‘tot ziens’ en geen vaarwel, want de deelnemers spraken de nadrukkelijke wens uit om een alumninetwerk op te zetten en een terugkomdag te organiseren, om blijvend van elkaar te kunnen leren.

De deelnemers luisteren naar de ervaringen van Mei-Li Vos en Klaas Dijkhoff. Foto: Jeronimus van Pelt.

Het tekent het succes van de opleiding. Immers, vertelt Martin Schulz, als co-decaan van de NSOB betrokken bij de opleiding: “In het rapport Leren Institutionaliseren, dat we samen met het PBL schreven, constateerden we dat deals een belangrijk nieuw beleidsinstrument zijn. En dat er verschillende soorten deals bestaan, bij verschillende ministeries: City Deals, Regio Deals, Woondeals. Binnen die deals zagen we dat partijen veel van elkaar leerden. Maar tússen deals en tússen verantwoordelijke ministeries, was het leren nog beperkt.”

Leren institutionaliseren

“En dat triggerde ons toen we dat lazen”, vertellen Frank Reniers, programmamanager Agenda Stad bij BZK en Marc Hameleers, programmadirecteur Regio Portefeuille bij LNV. “Daarom vroegen we tijdens een seminar met de NSOB en het PBL in januari 2021 of de NSOB een opleiding voor dealmakers voor ons wilde ontwikkelen.” En dat liet Schulz zich geen twee keer zeggen: “De titel van ons rapport was Leren Institutionaliseren, omdat we constateerden dat verantwoorden binnen het Rijk een institutie is – iedereen weet hoe en wanneer je dat moet doen. Maar dat geldt nog niet voor leren. Een nieuwe opleiding voor rijksambtenaren die in de praktijk al met innovaties als dealmaken bezig zijn, is een goede eerste stap naar die institutionalisering.”

Het werd de start van een interessante ontdekkingsreis. “Een van de beelden was: als je nou nog een glazen potje met dealmakers aan zou tikken, wat zou je daar dan in ontwaren?”, schetst Hameleers. “Binnen de rijksoverheid is dat geen bestaande functie-aanduiding, en de “dealmakers” hebben hun werk zelf vormgegeven, vanuit hun ervaring, competenties en ambitie. De bekende ‘Pipi Langkous Methode: ik heb het niet eerder gedaan, dus ik denk dat ik het kan’.”

Marc Hameleers (links, met Olga van Kalles (IBP Vitaal Platteland) en Frank Reniers tijdens het seminar Leren samenwerken aan leefomgevingsopgaven op 15 januari 2021

 

 

 

 

 

 

De doelgroep van de eerste tranche van de opleiding zou dus bestaan uit rijksambtenaren die al ervaring hadden opgedaan met ‘dealmaken’. Als dealmaker van een Regio Deal of City Deal, of vanuit andere sterk interbestuurlijke programma’s als de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor deze eerste lichting werd een inhoudelijk programma met gastdocenten en mensen uit de praktijk opgesteld. Het programma van 12 dagdelen omvatte thema’s als netwerken, taal en framing en politiek-bestuurlijke sensitiviteit.

Buitenwereld verbinden met binnenwereld

“Het voelde als een groep pioniers die samen de toekomst verkent”, zegt Reniers, die niet alleen één van de initiatiefnemers was maar ook zelf deelnam. “Alsof we geschiedenis aan het schrijven zijn. We zijn een ander type ambtenaren en we vragen om een andere aanpak die past bij deze tijd. Dealmaken betekent toch je goed verhouden tot de buitenwereld en die verbinden met de binnenwereld.” Hameleers: “Deze manier van werken wordt steeds belangrijker binnen de overheid, maar niet per se dominant. Maar bij de grote transities, zoals die van het landelijk gebied, zullen we mensen nodig hebben die deze manier van samen-werken soepel beheersen.” Niet alleen Reniers en Hameleers zijn enthousiast. Schulz: “Wat opviel is dat ook een groot deel van het docentenkorps teruggaf net zo geïnspireerd te zijn door de deelnemers als andersom!”

DG Johan Osinga (LNV, links) en ABD Topconsultant en geestelijk vader van Agenda Stad Mark Frequin delen hun inzichten tijdens de Slotbijeenkomst van de Dealmakersopleiding. Foto’s: Jeronimus van Pelt

 

 

 

 

 

 

 

De opleiding ging in december 2021 van start. Gelukkig was het zwaartepunt van de corona-crisis toen al voorbij. Slechts één sessie moest digitaal plaatsvinden. De opleiding bestond uit theorie – verzorgd door hoogleraren die hun kennis over openbaar bestuur deelden – en inspirerende praktijksessies met bekende gastdocenten uit het veld. Onder andere met onderzoeker Esther van der Voort die de deelnemers leerde hun propositie zo pakkend mogelijk over te brengen. En er werd een dag besteed aan experimenteren en opschalen. Kers op de taart was een afsluitende excursie naar de Regio Deal Food Valley en de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving in Ede.

Iets magisch

De initiatiefnemers zijn zelf nog een beetje beduusd van het succes en de positieve feedback van de deelnemers. Uiteraard gaat de opleiding door. Sterker nog: de tweede tranche is ook al weer volgeboekt! Met opnieuw dealmakers en medewerkers van interbestuurlijke programma’s van de ministeries van LNV en BZK. De opleiding zal op accenten verschillen van de eerste lichting. “Op basis van tussentijdse evaluaties hebben we al aanpassingen gedaan om nog beter aan te sluiten bij de ervaringen en het werkveld van de deelnemers”, licht Schulz toe. Maar een opleiding als deze is nooit ‘af’. Schulz: “In de dealaanpak zit iets magisch waardoor het werkt. We zijn met elkaar nog steeds op zoek wat dat is.”

Aan ambitie ontbreekt het in ieder geval niet. Reniers: “We kunnen beslist nog een aantal tranches vullen met rijksambtenaren. Uiteindelijk willen we de opleiding ook graag aanbieden aan ambtenaren van medeoverheden.” En, zegt Schulz: “De opleiding richt zich nu op ambtenaren die al dealmaker zijn – op hun dagelijkse praktijk. Dealmaken heeft toekomst, als werkwijze, dus het zou ook interessant zijn om een opleiding te ontwikkelen voor ambtenaren die nog niet op deze manier werken maar er wel nieuwsgierig naar zijn.”

 

Groepsfoto van de eerste tranche Dealmakers na voltooiing van de opleiding, voor de ingang van de NSOB aan het Lange Voorhout.

Bestuurlijke weerbaarheid begint met goede informatie

De data-analyses, die in de City Deal Zicht op Ondermijning zijn ontwikkeld, geven gemeenten beter zicht op voedingsbodems van ondermijnende criminaliteit in hun wijken en buurten. Nu gaat deze samenwerking van veertien gemeenten, drie ministeries, Belastingdienst, CBS, ICTU, Openbaar Ministerie en Politie structureel verder.

Het meest zichtbaar en tastbare resultaat wat vier jaar City Deal heeft opgeleverd is natuurlijk het Dashboard Zicht op Ondermijning, vertelt gedelegeerd opdrachtgever Marc Noordhoek van het ministerie van BZK. “Die komt voort uit de vraag die aan het begin van de City Deal lag, namelijk of je data-analyse kunt gebruiken om patronen op ondermijning en criminaliteit te identificeren. Wat nou als je daarvoor de data van de Nederlandse overheden en uitvoeringsorganisaties bij elkaar zou kunnen brengen? Dat hebben we gedaan in een beveiligde omgeving van en samen met het CBS.”

Een pool van data scientists

Het dashboard Zicht op Ondermijn haalde onlangs het RTL Nieuws. Elke gemeente in Nederland kan uit het dashboard extra inzichten opdoen over risico’s op ondermijnende criminaliteit, en samen met andere partijen de preventieve bestrijding ervan versterken. “Een ander resultaat is de samenwerking zoals we die hebben vormgegeven in de City Deal”, gaat Noordhoek verder. “We hebben echt een samenwerkingsverband gerealiseerd, compleet met een kernteam van data scientists, die niet voor één partij werken, maar in dienst staan van de samenwerkende partijen. Deze groep mensen, ongeveer twaalf fte, was in staat om de verschillende hypothesen en vraagstellingen te vertalen naar analyses en concrete resultaten. Door de krachten te bundelen zijn we in staat geweest om eigenlijk veel meer te doen dan dat elk van de afzonderlijke partijen apart had kunnen doen. Dat heeft geleid tot een zorgvuldige en goed doordachte werkwijze, de Zicht op methode.”

Waterbed-effect

In deze methode kwamen de partners steeds bij elkaar. Een van hen bracht dan een onderzoeksvraag in. Zo zag de gemeente Maastricht bijvoorbeeld dat er veel drugscriminaliteit in de stad gepleegd werd door drugsverdachten uit andere gemeenten. Welke preventieve maatregelen kan je dan als gemeente ondernemen en voorkomen dat die drugsverdachten uit andere gemeenten criminaliteit veroorzaken in Maastricht? Je moet dus wel samenwerken met omliggende gemeenten. “Toen hebben we op basis van politiedata onderzocht welke delicten waar gepleegd worden, en door wie en waar ze dan vandaan komen”, vertelt Noordhoek. “In hoeverre vertonen criminelen in hun eigen gemeente crimineel gedrag en hoeverre doen ze dat in andere gemeenten. Uiteindelijk hebben we dat voor alle gemeenten in kaart gebracht. En dan blijkt er inderdaad vaak echt een soort waterbed effect te zijn, waarbij criminelen in de ene gemeente wonen, maar hun misdaad vooral uitvoeren in een andere gemeente. De data die wij gebruiken geven gemeenten handvatten om daar preventieve maatregelen op te nemen.”

Een ander vraagstuk uit een van de steden was hoe je de jonge aanwas in criminaliteit kunt aanpakken. Noordhoek: “We hebben bepaalde kenmerken van jongeren van 13 tot 18 jaar geïdentificeerd en met elkaar in verband gebracht, zodat ze voorspellende waarde hebben voor het risico op het gaan plegen van drugsdelicten. Denk aan kenmerken als voortijdig schoolverlaten, haltregistraties en schulden bij de ouder(s). Ook laten de data zien in welke wijken jeugd meer risico’s loopt betrokken te raken in de criminaliteit. Dat helpt gemeenten weer.”

Zo is de gemeente Den Haag gestart met een aanvraag voor het programma ‘Preventie met gezag’. Daarbij gebruikt de gemeente inzichten en data uit het dashboard om wijken aan te duiden waar jeugd potentieel gevaar loopt om over vier of vijf jaar de criminaliteit te rollen. Den Haag zet daarop in met meer jeugdwerk en meer sport aan te bieden.

Geen Big Brother

Overigens zijn de data nooit op individueel niveau te herleiden, benadrukt Noordhoek. “Dat willen we niet, dat mag ook niet. We werken immers binnen de kaders van de CBS-wet. Anders zouden we in een Big Brother- achtig samenleving komen. We willen wel weten aan welke knoppen we kunnen draaien om te voorkomen dat kinderen het foute pad op gaan.”

De jonge aanwas analyse wil het samenwerkingsverband nu verder nu stabiliseren om het verder te ontwikkelen tot echt een monitor, die trends weergeeft over jaren, en laat zien wat het effect is van interventies. Aan zo’n monitorfunctie is grote behoefte, stelt Noordhoek. “Veel gemeenten kunnen geen dure onderzoeksbureaus inhuren. Nu kunnen we zelf als overheid dit onderzoek doen. We kunnen bijna continu monitoren omdat we elke drie maanden de data bij het CBS verversen.”

Marc Noordhoek. Foto: Studio Oostrum

Structureel verder

Noordhoek is erg blij hoe het proces is gegaan in de City Deal. “Als je start met een innovatief idee is een City Deal een fantastisch mechanisme om op relatief korte termijn iets in gang te zetten. Je creëert een groep mensen, vol enthousiasme. Als je het doel hebt bereikt, stop je. Of, wanneer je iets hebt ontwikkeld, ga je verder, net als wij. In de brief naar de Tweede Kamer eerder dit jaar is geconcludeerd dat deze City Deal echt toegevoegde waarde heeft. Daarom gaan we er structureel mee door en zo is er een nieuwe fase ontstaan die weer zijn eigen problematiek met zich meebracht. Iets wat uit innovatie is ontstaan onderbrengen in een bestaande ambtelijke structuur met een ministerie, directies, een DG, afdelingen en teams is niet eenvoudig gebleken. Er bestaat geen recept of handleiding voor.”

Noordhoek gaat verder. “Hoe gaan we nu zorgen dat dit going concern wordt binnen een beleidsdepartement? Doordat dit nu regulier beleid wordt gaan mensen vragen stellen zoals of het wel binnen de politieke keuzes valt en of er een maatschappelijk debat is gevoerd over de analyses, of we dit wel  moeten willen doen? De Toeslagenaffaire heeft nogal wat koudwatervrees opgeleverd.”

Noordhoek pleit ervoor dat de regie op het dashboard niet geheel door het Rijk moet worden overgenomen. “We willen de belangrijkste thema’s binnen het Brede Offensief tegen Ondermijning (BOTOC) onderzoeken, maar we doen dit om het lokale bestuur weerbaarder te maken, dan moeten we niet voor haar bedenken wat de beste informatie is. Laat gemeenten dat zelf bepalen.”

‘Blijf elkaar ontmoeten in de City Deal’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Huib de Jong van Regieorgaan SIA.
Huib de Jong van Regieorgaan SIA.

De City Deal Kennis Maken is sinds 2017 ondergebracht bij het Regieorgaan SIA, de organisatie die samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en publieke instellingen wil bevorderen. Tijd om eens samen met voorzitter van het bestuur Huib de Jong te kijken naar hoe het gaat met de City Deal.’Voor het netwerk is het heel belangrijk dat de ontmoetingen blijven doorgaan.’

De City Deal is nu vijf jaar bezig. Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding tussen stad en hoger onderwijs?

De Jong: “De City Deal vind ik passen in een veel breder klimaat rond kennisinstellingen. Het inzicht dat innovatie gekoppeld is aan kennisontwikkeling stamt al uit de jaren ’90 in de vorige eeuw. Sindsdien wordt er steeds meer een beroep gedaan op de kennisinstellingen om ook een zichtbare maatschappelijke bijdrage te leveren. Bij dat klimaat hoort ook de City Deal. De focus van de City Deal ligt dan dan vooral op de grootstedelijke vraagstukken. De steden zijn toch concentratiegebieden van economische ontwikkeling, maar ook van sociale uitdagingen. Ze zijn op zoek naar inzetbare kennis om die uitdagingen en mogelijkheden aan te gaan. Ik vind het leuk om te zien dat het in eerste instantie heel sterk gekoppeld was aan universiteiten en hogescholen, maar dat we in de verschillende projecten en programma’s nu ook steeds meer het mbo gekoppeld aansluit. Dat vind ik wel een heel mooie ontwikkeling.”

Wat je steeds meer ziet is dat kennisinstellingen de verplichting hebben om een impact te leveren. Wat houdt dat volgens jou precies in?

“Bij de universiteit, maar het geldt voor alle kennisinstellingen, is de focus heel sterk gericht op het doen van onderzoek en het leveren van onderwijs als een soort min of meer op zichzelf staande activiteit. Dan zie je dat de maatschappij toch vragen stelt. Waarom doe je het? Wat hebben wij eraan? Welke bijdrage lever je aan de publieke sector, of aan het bedrijfsleven om te kunnen innoveren? Wat is de aansluiting bij de arbeidsmarkt? Die impact is vooral lokaal zichtbaar. Ik weet zelf vanuit de kennisinstellingen hoezeer dit speelt en de komst van de City Deal sloot dan ook heel erg aan op wat er al aan ontwikkeling was. Ze bood de mogelijkheid, in samenwerking met de gemeente en met lokale en regionale bedrijven en instellingen, om daar handen en voeten aan te geven.”

Waarom past de City Deal zo goed bij het Regieorgaan?

“Het sluit qua aanpak heel goed aan bij de faserende aanpak die we binnen Regieorgaan SIA hebben. Enerzijds start je met de vraag van hoe enthousiasmeer je. Dat gaat, vaak op basis van individuele projecten. Dan kom je langzamerhand in het stadium waarbij die individuele projecten probeert op te schalen. Dan gaat het over structureren en het ook lange termijn onderdeel laten zijn van het normale pakket van de samenwerking.”

Zijn er bepaalde projecten of steden in de City Deal die je de afgelopen zijn opgevallen?

“Er zijn natuurlijk allemaal mooie individuele projecten. Een voorbeeld vind ik het Urban Living Lab in Breda, waarbij onderwijs met reële problemen in de stad aan de slag gaat, en waarin de studenten van al die verschillende instellingen ook in staat zijn om met hun creativiteit een bijdrage te leveren. Dan zie je heel mooi dat het enerzijds  gaat over die impact genereren, maar dat heeft direct ook een relatie met vragen over burgerschap. Hoe ga je die studenten ook daadwerkelijk onderdeel laten zijn van die stad? Hetzelfde zie je bijvoorbeeld ook bij de projecten in Twente. Hier willen ze dat iedere student actief is geweest in de stad. Dat geldt voor de ROC van Twente, voor Saxion en voor de Universiteit Twente. Ik vind dat heel mooi om te zien.”

Wat levert het de samenleving op?

“Je zult altijd zien dat het ene wel lukt, en het andere niet. Het mooie van de City Deal, is dat dat ook kan. Je kunt ook experimenteren. De graadmeter voor deze vraag wat die meerwaarde is, is de reactie die uit de samenleving komt. Je ziet dat de belangstelling is voor die samenwerking, ook vanuit maatschappelijke organisaties en bedrijven. Kijk naar de mooie onderteken momenten die plaatsvinden. Er is dan ook enorme behoefte om met die kennisinstellingen, met die studenten, samen te werken. Soms gaat het om het oplossen van hele concrete problemen. Maar ik zie ook bedrijven die, gezien de arbeidsmarkt, ook heel graag met die studenten kennis willen maken, omdat zij ook de toekomstige werknemers kunnen zijn.”

Wat zie je vanuit het perspectief van de hogescholen allemaal gebeuren? Hoe past dat bij de grotere strategie waar SIA aan werkt?

“De hogescholen hebben traditioneel al een heel sterke relatie met de regio waarin ze werken, en dat is per definitie in het beroepsonderwijs. Wat er nu gebeurt met de City Deal is het meer structureren, en vaste afspraken maken. De partners gaan meer duurzame contracten met elkaar aan. Die structurering, vaak ook onder regie van de gemeente, is een heel belangrijke stap die we op dit ogenblik aan het aan het maken zijn, en dat past ook heel goed bij waar Regieorgaan SIA op dit moment mee bezig is. We zijn nu zo’n twintig jaar bezig met onderzoek in de hogescholen. Dat is onderzoek samen met partners in de regio, maar ook heel sterk gekoppeld aan het onderwijs. Dus daar zie je ook al de parallel met wat er in de City Deal gebeurt. Ook wij zitten nu ook in de fase van verduurzaming van de samenwerking. Daarbij kijken we ook wordt naar de vraag hoe de hogescholen met bedrijfsleven en publieke sector een lange termijn visie gaat ontwikkelen dat een onderdeel wordt van een bredere strategie, niet alleen van de hogescholen, maar ook van de partners in die regio.”

Jullie zijn als Regieorgaan SIA dus hier eigenlijk al twintig jaar mee bezig. Het was ook niet meer dan logisch dat de City Deal bij jullie onder de paraplu kwam?

“Ja. Alle programma’s, die het Regieorgaan SIA draait op dit moment, hebben als heel belangrijk criterium ook om middelen ter beschikking te stellen voor zichtbare maatschappelijke impact. Om die reden zie je ook dat de projecten van Regieorgaan SIA vaak van relatief korte duur zijn. Waar promotietrajecten bij de universiteiten vier of vijf jaar duren zijn de projecten van Regieorgaan SIA zijn wat kort cyclischer. Die hebben dus vaak maximaal twee jaar als perspectief, met name ook om in die samenwerking met instellingen en bedrijven die directe relatie met problemen en vragen daar zichtbaar te maken. We werken ook altijd vraaggericht. Dus het belang van de partners moet volstrekt zichtbaar zijn in de projecten. Volgens mij zijn dat allemaal kenmerken die bij de City Deal terug komen. In die zin vind ik het logisch dat het bij ons belegd is.

Laten we even kijken naar de toekomst. Wat zou je de City Deal partners, de steden en de instellingen aan of willen adviseren voor de komende jaren, met oog op opschaling en  intern inbedden in het onderwijs?

“Ik zou de verschillende partners in de stad toewensen dat binnen de kennisinstellingen die maatschappelijke impact echt ook heel expliciet een onderdeel is en wordt van de strategie. Vervolgens wens ik ook de steden toe dat ze lange termijn visies neerleggen waarin ze garanties kunnen geven voor de langere termijn samenwerking en de ondersteuning. Datzelfde geldt ook voor de partners in de stad. Alleen zo kun je echt netwerken en samenwerkingsverbanden opzetten. Daarbij maak je dan met elkaar meer lange termijn afspraken over de samenwerking en wat we over en weer van elkaar kunnen verwachten. Het gaat niet per definitie om geld, maar over de vraag van hoe je menskracht met elkaar kunt delen en zichtbaar aanwezig zijn in elkaars organisaties. Dan krijg je echte verduurzaming. Het begint altijd met de projecten, waarin mensen  ervaren dat het meerwaarde heeft. Als je daarvan wat meer langere termijn afspraken kunt maken, zou dat volgens mij een enorme opbrengst zijn voor de stad.”

Wat bedoel je precies met garanties van ondersteuning? Zou dat bijvoorbeeld betekenen dat er binnen de gemeente een vaste aanspreekpunt is voor begeleiding van die studenten en onderzoekers?

“Dat is één element ervan. Het begint bij politiek commitment.  Nu zijn in de steden de collegeprogramma’s weer zo’n beetje afgerond. Die zijn per definitie heel divers. Soms zie je wel en soms zie je niet in die college programma’s de relatie met die kennisinstellingen word benoemd. Het zou eigenlijk meer structureel moeten zijn, en meer vanzelfsprekend moeten zijn dat de relatie met onderwijs ook een onderdeel is van de collegeafspraken. En dat voor de kennisinstellingen en de partners in de stad die gemeente dan voorspelbaar wordt in haar commitment naar die samenwerking.”

Denk je dat de City Deal nog steeds groeit? We hebben behoorlijke stappen gemaakt sinds 2017?

“Ja. Je ziet nog steeds dat er steden aansluiten. We zitten nu op 20 steden, Eindhoven was de laatste die aansloot. Ik denk dat die groei wel doorgaat. Je ziet overigens ook steeds meer instellingen die lokale en regionale samenwerking onderdeel maken van hun strategie en daar ook projecten op definiëren. Dat wordt steeds breder. Daarom is, denk ik, die opschaling ook belangrijk. Ik kijk van begin af aan mee, ik vind het echt fantastisch en ben een fan van wat Rowinda Appelman allemaal doet, samen met haar mensen.  De kennisdeling, steeds meer mensen bij elkaar brengen en van daaruit ook nadenken over de vraag: wat kunnen we van elkaar leren? Dat moet doorzetten in de komende periode. Dat zie je bij het inzetten op die opschaling dat er ook masterclasses en bijeenkomsten te worden georganiseerd om dat  leren van elkaar ook tot een structuur te maken. Dat vind ik echt heel erg belangrijk.”

Wil je verder nog iets meegeven aan het City Deal Netwerk?

“Ik denk dat voor het netwerk het heel belangrijk is, dat, vanuit de verschillende verantwoordelijkheden, die ontmoetingen blijven doorgaan. Op de landelijke Kennisdelingsdag komen alle partijen bij elkaar. Van het politieke niveau, de leiding van de instellingen en bedrijven, tot ook de mensen die dag-in dag-uit bezig zijn om hier te proberen handen en voeten aan te geven. Ik denk dat dit soort oploopjes heel belangrijk is, maar ook dat de ontmoetingen van die verschillende geledingen vanuit die verschillende verantwoordelijkheden in de komende periode echt moeten worden doorgezet. Zodat je op die verschillende niveaus en vanuit die verschillende verantwoordelijkheden leert van elkaar en ziet je hoe het enthousiasme er in kan houden.”

Ambitieus Groningen versterkt samenwerking stad en onderwijs

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.
Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.

Zeker duizend studenten van de verschillende kennisinstellingen in Groningen werken nu al per jaar aan maatschappelijke vraagstukken in de stad. Naast de City Deal hebben stad en kennisinstellingen grootse ambities uitgesproken in het Akkoord van Groningen: namelijk om de partners dé aantrekkelijkste stad en regio van Nederland en Europa zijn voor (internationale) studenten, onderzoekers, kenniswerkers en bedrijven. Burgemeester én voorzitter van het Akkoord, Koen Schuiling licht de ambities toe.

Het Akkoord van Groningen is een samenwerkingsverband tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), de Hanzehogeschool Groningen, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), het Martini Ziekenhuis, de provincie Groningen, Noorderpoort, het Alfa- college en de gemeente Groningen. In de nieuwe Strategische Agenda, die medio mei werd gepresenteerd, positioneert en ontwikkelt het Akkoord van Groningen de metropoolregio Groningen zelfs als mainport van Nederland.

Het gaat dus wel goed met de samenwerking tussen hoger onderwijs en stad in de City Deal?

Schuiling: “Processueel kan het niet beter met die verbinding tussen stad en hoger onderwijs in Groningen. We werken al jaren aan de voorbereiding van het Akkoord van Groningen, en voeren nog langer, al twintig jaar, een regulier onderwijsoverleg in de stad, waarbij gemeente, RUG, Hanze, UMCG, Alfa en Noorderpoort betrokken zijn. Daarin bespreken we steeds de actuele ontwikkelingen die er spelen in de stad rond onderwijs. De laatste jaren waren dat bijvoorbeeld de opvang van studenten die geen kamer konden vinden, en natuurlijk Covid. De City Deal is daarbij mooi aangesloten.”

Welke maatschappelijke opgaven hebben prioriteit?

“We hebben drie weken geleden ons inhoudelijk programma gepresenteerd met daarin veel thema’s die met onderwijs te maken hebben zoals op ruimtelijk gebied campusvorming. Een van de kerndoelen is dat we de beste campussen, opleidingen en hybride leeromgevingen in metropoolregio Groningen willen creëren om zo het kennis- en innovatie-ecosysteem te versterken, waar de metropoolregio en het land van zullen profiteren. Als dit onze ambities zijn dan moeten we ook een plek hebben om die bedrijven en instellingen bij elkaar te brengen. Een tweede kerndoel is dat we samen met onze partners werken aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt, waarin de regionale economie optimaal profiteert van het in Groningen opgeleide (internationale) talent. Daar zijn natuurlijk middelen aan verbonden, zoals gelden als het nationaal Groeifonds,. Vanuit het Akkoord doen we gezamenlijk aanvragen op dergelijke fondsen. Zo hebben we voor het landelijke consortium Pharma-NL, waarin naast de Campus Groningen ook de Universiteit Leiden en LUMC meedoen, 60 miljoen aangevraagd.”

Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.

Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.

Wat zijn onderwijs en onderzoeksthema’s die centraal staan in de nieuwe samenwerking?

“Qua onderzoek en onderwijs hebben we het in dit Strategisch Plan vooral de pijlen gericht op vier thema’s. Als eerste is dat energie. Groningen moet de motor worden van de nieuwe Europese waterstofeconomie. We hebben een aantal weken geleden met een groep mensen van kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven een trip gemaakt naar Zweden en Finland als onderdeel van de waterstofagenda om inspiratie op te doen. In het najaar gaan we naar Noorwegen en Denemarken om daar te kijken naar welke trends er zijn en welke bedrijven een rol spelen. Daarnaast is gezondheid een belangrijk thema. Groningen is de proeftuin van baanbrekende zorginnovaties. Verder is digitalisering een thema waar we op gaan concentreren. Groningen moet het vliegwiel zijn voor de digitale samenleving van morgen. Het laatst thema zijn de opkomende sectoren, als klimaatadaptatie, circulaire economie en duurzame voedselsystemen.”

Betrekken jullie ook de regio hierbij?

“Buiten de inhoud is een tweede onderdeel waar we mee aan de slag gaan de merkenstrategie. Als we straks met andere gemeenten in Groningen de agenda’s gaan koppelen moet daar een eenduidige communicatie naar buiten toe bij horen. Een derde punt waar we aan werken is dat we de beste campusvoorzieningen willen maken, dat willen we breder in de regio oppakken. Als het gaat om watertechnologie kan dat bijvoorbeeld ook in Leeuwarden plaatsvinden. Als het gaat om Healthy Ageing is Assen voor de hand liggend. Het werken aan deze opgaven gaat nu eenmaal verder dan de gemeentegrens. Dit is toch de bedoeling van de City Deals? Die verbinding van velden binnen de eigen stad? Je moet niet zenuwachtig worden als dat ook buiten de eigen gemeentegrens gaat.”

Wat zijn geslaagde projecten die passen bij de City Deal?

“Binnenkort hebben we een inspraakmoment op het gebied Kardinge, dat is het grootste multifunctionele sportcentrum van Noord-Nederland, dat nu echt aan het eind van zijn termijn is en moet worden vervangen. Op het gebied moet straks onze gezondheidscampus verrijzen. We gaan daarvoor het hele gebied herontwikkelen. Zo zullen er bijvoorbeeld ook mbo-instellingen komen. Samen met de RUG gaan we hier ook ons deel van Healthy Ageing vormgeven en zo inrichten dat er doorlopende leerlijnen en onderzoek mogelijk zijn. Dit gebied wordt echt een mooi uithangbord voor de City Deal Kennis Maken. Een andere gebied waar we naar kijken is het Suikerunieterrein, dat wordt ontwikkeld voor deels woningbouw en deels Techniek- en duurzaamheids campus. Dat wordt dus een combinatie van woningbouw met onderwijs en onderzoek. Hier moet ook een treinstation komen zodat het voor studenten goed bereikbaar is. We willen hier echt ruimtelijk, sociaal met onderwijs en onderzoek verbinden. Dat gaat echt de komende jaren draaien. De inspraakfase hebben we gehad en er worden concrete afspraken gemaakt met bouwpartijen.”

Wat is volgens u de weg vooruit voor de City Deal Kennis Maken?

“Iedereen heeft het over ontschotten en besluitvorming afstemmen. Hier in Groningen zie je goed dat het kan werken. Als gemeente en onderwijsinstellingen weet je allebei wat het tijdspad is die we lopen. Dat is waar de City Deal ook meer naartoe moet.”

Groningen.

Groningen.

Wat zou u het netwerk van de City Deal verder willen meegeven?

“Wat ik zie in de andere universiteitssteden is dat er een wens is voor regulier overleg, maar tot mijn verbazing hebben de meeste steden dat niet. Ik raad dat ten zeerste aan. Bij ons werkt het heel goed, ook omdat we het geconcentreerd houden met de RUG en partners en er niet te veel nieuwe partners erbij halen. Zo hou je stootkracht. Het bedrijfsleven kijkt met grote ogen toe en wil graag meedoen. Maar als je dat doet hoe moet je dan kiezen? Wie mag erbij wie niet? Binnen de kortste keren is er sprake van verwatering. En spreek je niet meer elkaars taal. In Groningen werkt het op onze schaal goed.”

 

‘Opschaling binnen de CHE is vooral cultureel vraagstuk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Tot vorig jaar trok Ede in de City Deal op met Wageningen. De projecten in die samenwerking vonden vooral daar plaats. Waar andere steden werken aan opschaling van pilots, is Joanne Bos namens de City Deal in Ede vooral bezig om de randvoorwaarden te creëren om maatschappelijke vraagstukken te koppelen aan onderwijs. ‘Interdisciplinair onderwijs is binnen de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) niet echt de cultuur.’

Binnen de CHE zijn er wel veel goede initiatieven die studenten koppelen aan maatschappelijke vraagstukken. Er zijn jaarlijkse stages en ook binnen vakken werken studenten veel aan ‘echte’ opdrachten. Er wordt veel gewerkt met échte casuistiek, alleen gebeurt dat heel erg binnen een opleiding. Het interdisciplinair werken is nog wel een uitdaging. De uitdaging zit onder meer op procesniveau zoals roostering en ruimte curricula, waardoor interdisciplinair werken nu vooral binnen de minoren plaatsvindt.

Paradigmashift

“Collega’s staan voor de uitdaging om interdisciplinair opleiden te combineren met behoud van deskundigheid van het eigen vakgebied”, vertelt Bos. “Willen we studenten opleiden voor een diploma, waarin ze een vak kunnen uitoefenen, zoals de opleiding leraar basisonderwijs of opleiding verpleegkunde? Hoeveel ruimte is er dan binnen zo’n opleiding om naast vakspecifieke kennis ook nog bredere kennis in te voegen? Dat is een paradigmashift die we nog moeten maken. Ik denk dat je best wel aan een maatschappelijk vraagstuk kunt werken, terwijl elke student aan zijn eigen opleiding specifieke leeropbrengsten werkt. Dat je dan toch samenwerkt. Het is best wel zoeken dus. Binnen de CHE is opschaling dus vooral een cultureel vraagstuk. Hoe doen we het nu? Kan het ook anders? Opdrachtgevers, of toekomstige werkgevers van de studenten, zouden het namelijk ook best wel anders willen zien.”

Om de opschaling van het interdisciplinair werken verder te verkennen heeft Bos een stuurgroep gevormd, waarin de gemeente Ede, gemeente Scherpenzeel, en het Living Lab Circulair van de regio FoodValley zitten. “Ook de WUR doet mee omdat we veel van elkaar kunnen leren. Zij hebben daar natuurlijk meer ervaring met interdisciplinair studenteninzet, vooral in de masteropleidingen. Die overlap en contact tussen Ede en Wageningen is er zeker nog wel. Ik probeer bij de stuurgroep op te halen waar ze behoefte aan hebben. Wat missen ze in het contact met de CHE?”

Joanne Bos

Joanne Bos.

4 Actielijnen

Bos heeft daaruit vier actielijnen gedestilleerd. Allereerst is er de route van buiten naar binnen. “Wat is er nodig om een maatschappelijk vraagstuk makkelijker te koppelen aan onderwijs of onderzoek? Dan is het ook een kwestie van communicatie. Hoe ziet onze website eruit? Waar komen nieuwe partners terecht, hoe komen ze binnen? Heel veel gebeurt via de warme contacten, via relatiemanagers van de opleidingen. Maar dat zorgt er voor dat zij heel veel werk hebben. Kan dat eenvoudiger? Denk bijvoorbeeld aan een knop op de website. Als je als opdrachtgever al helemaal weet welke studenten je wil hebben. Of een knop als je nog niet van tevoren al helemaal hebt uitgekristalliseerd wat je wil en je vraagt om contact. Ook gaat het om een stukje verwachtingsmanagement, zo hoor ik van collega relatiemanagers. Als je met het werkveld spreekt, willen ze soms al volgende week studenten aan de slag hebben en is het haast een soort vacatures invullen. Dat is natuurlijk niet de doelstelling van de hogeschool. De student staat centraal met zijn of haar studie en leerweg, en niet in eerste instantie het bedrijf dat een probleem heeft.”

De tweede actielijn is de route naar de studenten. Hoe kun je die nu het beste bereiken? Waar lopen ze warm voor? Wat kan de CHE hen bieden bij extracurriculaire vraagstukken, die niet tekoppelen zijn aan het onderwijs? “Worden ze blij van edubadges, geld of vrijstellingen?”, vraagt Bos zich af. “Is het voldoende als je zegt dat het goed is voor het netwerk of voor hun CV?”

De derde actielijn is elkaar intern beter weten te vinden, gaat Bos verder. “Naar mijn beleving werken de opleidingen best wel gescheiden van elkaar. Kan daarin wat meer overlap plaatsvinden? Als er een interessant vraagstuk is kunnen we dat dan samen oppakken? Wat nu al gebeurt is dat sommige vraagstukken worden doorgeschoven, bijvoorbeeld wanneer een vraag binnenkomt bij sociaal werk, maar het eigenlijk beter past bij communicatie.”

Tenslotte is de vierde actielijn weer juist naar buiten gericht. “Ik denk dat we op de CHE vrij bescheiden zijn. We lopen niet te koop met wat we allemaal doen. Ik zou het mooi vinden als we dat wat structureler kunnen laten zien aan de wereld. Ik denk aan een soort wall of fame. Nu zie ik wel eens wat op LinkedIn voorbijkomen en dan denk ik ‘wow doen onze studenten dat?’. Dan gaat er toch iets niet helemaal goed als we het niet van elkaar weten. Kunnen we daar niet iets aan doen?”

Landelijke netwerk

Daarvoor helpt het landelijke en internationale netwerk van de City Deal mee ter inspiratie en om ervaringen en ideeën uit te wisselen, vertelt Bos. “Ik was laatst mee naar Lille met de City Deal met twee collega’s uit Ede en we waren gecharmeerd van het idee van een creathlon, een soort hackathon maar dan voor verschillende opleidingen. Op de landelijke dag hebben we weer contact gehad met Nurhan Abujidi van de Hogeschool Maastricht over verbinding zoeken met het lectoraat. Het is fijn om te merken dat het voor andere onderwijsinstellingen ook zoeken is en dat ik er niet alleen voor sta.”

Innovatiewerkplaatsen

Daarom besloot Bos het project binnen de organisatie te koppelen aan een ander bestaand project, genaamd de innovatiewerkplaatsen. Ze zit daarbij ook al in de projectgroep. “Het voordeel is dat ik het dan niet per se hoef te hebben over de City Deal Kennis Maken, want dat is een niet zo bekende term. Ik kan dus de naam innovatiewerkplaatsen gebruiken om toch de doelstellingen, de actielijnen, te realiseren. Binnen de organisatie van de CHE heeft de City Deal nooit echt een positie gehad. Dat vind ik wel een leerpunt: als je iets wil veranderen binnen de organisatie, moet je dat niet via een strategische zijlijn doen, maar moet je het echt koppelen aan iets wat al wat core business is binnen de organisatie. Daarom vind ik wat Nurhan doet met het lectoraat een mooi voorbeeld. Binnen de CHE heeft de City Deal altijd in die strategische zijlijn gezeten en is het nu dus lastig om voor het opschalen die vertaling te maken of een haakje te vinden binnen het onderwijs.”

Christelijke Hogeschool Ede.

Christelijke Hogeschool Ede.

Wat moet er straks liggen over een jaar, wanneer het project is afgerond? Bos: “Ik werk toe naar een implementatieplan. Dit jaar wil ik dan ook vooral gebruiken om te kijken aan welke knoppen we kunnen draaien. Dat zijn de vier actielijnen. Met wie kan ik dan samen optrekken? De studentenhogeschoolraad is bijvoorbeeld een belangrijke partner voor de tweede actielijn. Zij willen namelijk een studentenpool opzetten waar je studenten makkelijk kunt vinden voor betaalde klussen. Daarnaast wil ik per actielijn experimenteren, wat dan aan het einde van het jaar een aantal werkende principes oplevert, waarop we kunnen door ontwikkelen.”

Het wordt dus eigenlijk een soort stappenplan, gaat ze verder. “Daarmee wil ik dan terug richting directie. In het jaarplan staat dat we als hogeschool relevant willen zijn voor onze maatschappelijke context en dat we willen werken aan maatschappelijke vraagstukken. Nou, dan kun je hierop inzetten. Mijn idee is dat ze er niet omheen kunnen. Daarbij moeten we én ambitieus zijn maar het moet niet voelen als iets heel groots. Als mensen het gevoel krijgen dat alles dan op de schop moet, gaat er niks gebeuren. Je kunt wel een mandaat hebben vanuit het CvB, maar dat betekent niet dat je dan automatisch een plek krijgt binnen het onderwijs. En dan ben ik weer heel benieuwd hoe andere steden en instellingen dit oppakken.”

Open education is resultaten delen. ‘Laat het niet een duf rapport worden’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Nederland stimuleert de vrije en veilige uitwisseling van ideeën en borgt de academische vrijheid van wetenschappers. Open science en open education worden de normen, mits de nationale veiligheid hierbij niet in het geding komt. Zo staat in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Maar wat is open education precies? En wat kunnen we ervan verwachten? Expert en Lector Open Educational Resources bij Fontys Hogescholen Robert Schuwer legt uit wat het inhoudt.

Als eerste: een eenduidige definitie van wat open education is bestaat niet. Schuwer: “Als je alle opvattingen naast elkaar zet kom je drie gedeelde kenmerken tegen.” Als eerste heeft open education als doel om het onderwijs laagdrempelig, of laagdrempeliger, te maken. Dat kan bijvoorbeeld door allerlei zaken die toegang tot onderwijs belemmeren op te heffen of te verminderen.”

Tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs

Robert Schuwer

Robert Schuwer

“Zo hebben we de tijd-plaats beperking, namelijk dat iedereen op dezelfde plek op hetzelfde moment moet zijn om onderwijs te krijgen, behoorlijk losgelaten sinds de Covid-tijd”, legt Schuwer uit. Hybride onderwijs, waar je zelf kan kiezen of je naar college komt of vanaf huis het volgt, heeft zijn plek gevonden. Maar je kunt ook verder gaan met open education. Het onderwijs staat open voor iedereen. Er is dus geen voorkennis nodig. Iedereen mag aan een opleiding beginnen. Ook kun je vrijheid in tempo hebben. Schuwer: “Kijk zelf maar hoe lang je over een programma doet. Je hoeft er bijvoorbeeld niet een jaar over te doen.”

Een andere vrijheid die in opkomst is, is vrijheid in programma. Schuwer: “Dat zie je veel terug bij university college-achtige omgevingen. In het Nederlands hoger onderwijs kennen we het vrij wo. Daarin kun je helemaal zelf je pakket samenstellen. Natuurlijk moet je wel aan bepaalde eisen voldoen. Je kan bijvoorbeeld niet alleen maar introductievakken kiezen, anders word je geen master of bachelor. Maar verder heb je alle vrijheid om je pakket te kiezen. Dit vrij wo wordt overigens nog niet door veel universiteiten aangeboden. De Open Universiteit deed dat tot voor kort, maar verder zie je het niet. In het buitenland zie je dat soort initiatieven echter wel steeds meer in opkomst.”

Klassieke openheden

Al deze openheden noemt Schuwer klassieke openheden. Het zijn allemaal maatregelen die je als instituut kunt nemen om je onderwijs meer toegankelijk te maken. De Open Universiteit is in Nederland de exponent ervan. Die is in 1984 opgericht als zogeheten tweede kans onderwijs. Mensen die om wat voor reden dan ook geen gelegenheid hadden gevolgd om hoger onderwijs te volgen, kregen dan een tweede kans om dat alsnog te doen. Meestal ging het om werkende mensen met een baan en gezin. Schuwer: “Al die vrijheden die ik net opnoemde, behalve dan het vrije programma, waren daar heel expliciet aanwezig. Het was wel een volwaardige universiteit, het voldeed aan alle eisen waar de andere universiteiten ook aan voldoen, maar ze richtte zich op hele specifieke doelgroep, en die had nodig dat het wat opener werd.”

Toen het internet en de digitalisering opkwam, ontstonden er nieuwe vrijheden. Het vrije onderwijs kreeg toen pas echt een vlucht, volgen Schuwer. “Toen kwamen de digitale openheden erbij kijken. Die maakten het mogelijk om onderwijs, of de resultaten ervan worden, open toegankelijk te maken. Denk aan leermaterialen, die gemaakt zijn door docenten, of groepen docenten of hele community’s, en dan vervolgens open gedeeld worden en daardoor vrij toegankelijk zijn via internet. Vaak heb je ook nog het recht om het materiaal te gebruiken, aan te passen en te verspreiden zonder dat je terug moet naar de oorspronkelijke eigenaar om te vragen of dat wel mag. Een open licentie geeft dan aan onder welke voorwaarden dat mag. Je kunt het open delen, met bepaalde voorwaarden.”

Open Pedagogy

Het tweede kenmerk van open education gaat nog een stap verder. Dat is wanneer je het onderwijsproces dusdanig inricht dat studenten hun resultaten en onderzoeken ook open beschikbaar maken. Dat is volgens Schuwer een ontwikkeling van de laatste jaren, die ook wel bekend staat als Open Pedagogy. “Het gaat om de didactische werkvormen waarmee je als docent je les gaat ontwerpen. Je richt je proces zo in dat de resultaten die studenten tijdens het onderwijsproces genereren open beschikbaar komen voor belangstellenden. Vorig jaar had de Universiteit Utrecht bijvoorbeeld tijdens de Covid-tijd het vak Dynamische Oceanografie. De docent wilde wat anders, aangezien iedereen college op afstand volgde. Daarom gaf hij de studenten de opdracht om een Wikipedia-artikel te schrijven over onderwerpen uit de cursus. Door het schrijven van het artikel laat jij zien dat je het vak beheerst. Die artikelen op Wikipedia zijn dus toegankelijk voor alle belangstellenden. Het is een resultaat dat in het onderwijs tot stand komt en wat dus open gedeeld wordt buiten de instelling.”

Het derde kenmerk is dat open onderwijs meestal een samenwerking is tussen partijen binnen en buiten het onderwijs. Dat zie je vaak terug in leeromgevingen als Living Labs. “Het onderwijs en onderzoek wordt gezamenlijk met partners, zoals andere kennisinstellingen of maatschappelijke partners, vormgegeven”, legt Schuwer uit. “Daarmee gooi je je klaslokaal of collegezaal open en betrek je partijen van buiten bij jouw onderwijs en je geeft ze een rol erin. Overigens bestaan er allerlei gradaties van open education. Het is niet zo dat je per se aan alle drie aspecten hoeft te voldoen, maar een of meer van deze kenmerken zijn altijd aanwezig.”

Toegankelijk onderwijs. Foto: Unsplash/ Kenny Eliason.

Toegankelijk onderwijs. Foto: Unsplash/ Kenny Eliason.

Trends

De open education trends van de laatste tijd vind je vooral in het tweede kenmerk, aldus Schuwer. “Open Pedagogy zie je steeds meer ontstaan, waarbij de student een veel actievere rol speelt. Die kan niet meer achterover leunen en luisteren naar een docent die twee keer drie kwartier zijn verhaal houdt. Nee, hij of zij moet verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen activiteiten. De resultaten daaruit deelt hij of zij met de buitenwereld.”

Ook open leermaterialen worden al jaren als potentieel erg waardevol gezien. Schuwer: “Docenten in Nederland worden toch betaald door de overheid? Moet de belastingbetaler dan opnieuw betalen om de resultaten te mogen zien? Dat is dubbelop. Bij onderzoeksresultaten, open science, is dat al vrijgegeven. Dat zou met het creëren van leermaterialen ook zo moeten zijn. Als de docent mooie leermaterialen maakt zouden die beschikbaar moeten zijn voor iedere burger. De Nederlandse overheid is de afgelopen twaalf jaar daar al groot voorstander van. Ze zijn erg actief om dat te stimuleren.”

In 2014 formuleerde staatssecretaris Dekker een wet die voorschreef dat in 2020 alle resultaten uit publiek gefinancierd onderzoek open access beschikbaar moesten zijn. Een dergelijke statement is nog niet gemaakt voor leermaterialen, maar wel (zoals eerder gemeld) over open education. De vraag is welke invulling ze aan open education gaan geven. Dat kan nog alle kanten opgaan.

Vooralsnog blijft de beweging hangen bij de voorlopers. De echte sprong naar de grote massa van de docenten is nog niet gemaakt. Je ziet het wel steeds meer gebeuren, stelt Schuwer. “Steeds meer docenten adopteren deze beweging en dat is met name door die Open Pedagogy mogelijkheden, waardoor ze zien met dat ze met deze open leermaterialen hun onderwijs en onderzoeksresultaten veel dynamischer kunnen maken.”

Wat kan de City Deal Kennis Maken leren van  open education?  Schuwer wil de netwerkpartners van de City Deal vooral meegeven dat ze vooral de resultaten uit de projecten met open licentie delen. “Laat het niet een of ander duf rapport worden die in de lade van een paar mensen verdwijnt. Informeer je omgeving erover. Gaat het om ingewikkelde onderwerpen, maak er een korte cursus van, of een korte informatiefilm zodat de omgeving weet waar het over gaat. De resultaten uit die projecten zijn immers voor een groep mensen in de maatschappij. Die mensen moet je wel meenemen, informeren en kennis meegeven over wat er allemaal in die projecten langskomt.”