‘Blijf elkaar ontmoeten in de City Deal’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Huib de Jong van Regieorgaan SIA.
Huib de Jong van Regieorgaan SIA.

De City Deal Kennis Maken is sinds 2017 ondergebracht bij het Regieorgaan SIA, de organisatie die samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en publieke instellingen wil bevorderen. Tijd om eens samen met voorzitter van het bestuur Huib de Jong te kijken naar hoe het gaat met de City Deal.’Voor het netwerk is het heel belangrijk dat de ontmoetingen blijven doorgaan.’

De City Deal is nu vijf jaar bezig. Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding tussen stad en hoger onderwijs?

De Jong: “De City Deal vind ik passen in een veel breder klimaat rond kennisinstellingen. Het inzicht dat innovatie gekoppeld is aan kennisontwikkeling stamt al uit de jaren ’90 in de vorige eeuw. Sindsdien wordt er steeds meer een beroep gedaan op de kennisinstellingen om ook een zichtbare maatschappelijke bijdrage te leveren. Bij dat klimaat hoort ook de City Deal. De focus van de City Deal ligt dan dan vooral op de grootstedelijke vraagstukken. De steden zijn toch concentratiegebieden van economische ontwikkeling, maar ook van sociale uitdagingen. Ze zijn op zoek naar inzetbare kennis om die uitdagingen en mogelijkheden aan te gaan. Ik vind het leuk om te zien dat het in eerste instantie heel sterk gekoppeld was aan universiteiten en hogescholen, maar dat we in de verschillende projecten en programma’s nu ook steeds meer het mbo gekoppeld aansluit. Dat vind ik wel een heel mooie ontwikkeling.”

Wat je steeds meer ziet is dat kennisinstellingen de verplichting hebben om een impact te leveren. Wat houdt dat volgens jou precies in?

“Bij de universiteit, maar het geldt voor alle kennisinstellingen, is de focus heel sterk gericht op het doen van onderzoek en het leveren van onderwijs als een soort min of meer op zichzelf staande activiteit. Dan zie je dat de maatschappij toch vragen stelt. Waarom doe je het? Wat hebben wij eraan? Welke bijdrage lever je aan de publieke sector, of aan het bedrijfsleven om te kunnen innoveren? Wat is de aansluiting bij de arbeidsmarkt? Die impact is vooral lokaal zichtbaar. Ik weet zelf vanuit de kennisinstellingen hoezeer dit speelt en de komst van de City Deal sloot dan ook heel erg aan op wat er al aan ontwikkeling was. Ze bood de mogelijkheid, in samenwerking met de gemeente en met lokale en regionale bedrijven en instellingen, om daar handen en voeten aan te geven.”

Waarom past de City Deal zo goed bij het Regieorgaan?

“Het sluit qua aanpak heel goed aan bij de faserende aanpak die we binnen Regieorgaan SIA hebben. Enerzijds start je met de vraag van hoe enthousiasmeer je. Dat gaat, vaak op basis van individuele projecten. Dan kom je langzamerhand in het stadium waarbij die individuele projecten probeert op te schalen. Dan gaat het over structureren en het ook lange termijn onderdeel laten zijn van het normale pakket van de samenwerking.”

Zijn er bepaalde projecten of steden in de City Deal die je de afgelopen zijn opgevallen?

“Er zijn natuurlijk allemaal mooie individuele projecten. Een voorbeeld vind ik het Urban Living Lab in Breda, waarbij onderwijs met reële problemen in de stad aan de slag gaat, en waarin de studenten van al die verschillende instellingen ook in staat zijn om met hun creativiteit een bijdrage te leveren. Dan zie je heel mooi dat het enerzijds  gaat over die impact genereren, maar dat heeft direct ook een relatie met vragen over burgerschap. Hoe ga je die studenten ook daadwerkelijk onderdeel laten zijn van die stad? Hetzelfde zie je bijvoorbeeld ook bij de projecten in Twente. Hier willen ze dat iedere student actief is geweest in de stad. Dat geldt voor de ROC van Twente, voor Saxion en voor de Universiteit Twente. Ik vind dat heel mooi om te zien.”

Wat levert het de samenleving op?

“Je zult altijd zien dat het ene wel lukt, en het andere niet. Het mooie van de City Deal, is dat dat ook kan. Je kunt ook experimenteren. De graadmeter voor deze vraag wat die meerwaarde is, is de reactie die uit de samenleving komt. Je ziet dat de belangstelling is voor die samenwerking, ook vanuit maatschappelijke organisaties en bedrijven. Kijk naar de mooie onderteken momenten die plaatsvinden. Er is dan ook enorme behoefte om met die kennisinstellingen, met die studenten, samen te werken. Soms gaat het om het oplossen van hele concrete problemen. Maar ik zie ook bedrijven die, gezien de arbeidsmarkt, ook heel graag met die studenten kennis willen maken, omdat zij ook de toekomstige werknemers kunnen zijn.”

Wat zie je vanuit het perspectief van de hogescholen allemaal gebeuren? Hoe past dat bij de grotere strategie waar SIA aan werkt?

“De hogescholen hebben traditioneel al een heel sterke relatie met de regio waarin ze werken, en dat is per definitie in het beroepsonderwijs. Wat er nu gebeurt met de City Deal is het meer structureren, en vaste afspraken maken. De partners gaan meer duurzame contracten met elkaar aan. Die structurering, vaak ook onder regie van de gemeente, is een heel belangrijke stap die we op dit ogenblik aan het aan het maken zijn, en dat past ook heel goed bij waar Regieorgaan SIA op dit moment mee bezig is. We zijn nu zo’n twintig jaar bezig met onderzoek in de hogescholen. Dat is onderzoek samen met partners in de regio, maar ook heel sterk gekoppeld aan het onderwijs. Dus daar zie je ook al de parallel met wat er in de City Deal gebeurt. Ook wij zitten nu ook in de fase van verduurzaming van de samenwerking. Daarbij kijken we ook wordt naar de vraag hoe de hogescholen met bedrijfsleven en publieke sector een lange termijn visie gaat ontwikkelen dat een onderdeel wordt van een bredere strategie, niet alleen van de hogescholen, maar ook van de partners in die regio.”

Jullie zijn als Regieorgaan SIA dus hier eigenlijk al twintig jaar mee bezig. Het was ook niet meer dan logisch dat de City Deal bij jullie onder de paraplu kwam?

“Ja. Alle programma’s, die het Regieorgaan SIA draait op dit moment, hebben als heel belangrijk criterium ook om middelen ter beschikking te stellen voor zichtbare maatschappelijke impact. Om die reden zie je ook dat de projecten van Regieorgaan SIA vaak van relatief korte duur zijn. Waar promotietrajecten bij de universiteiten vier of vijf jaar duren zijn de projecten van Regieorgaan SIA zijn wat kort cyclischer. Die hebben dus vaak maximaal twee jaar als perspectief, met name ook om in die samenwerking met instellingen en bedrijven die directe relatie met problemen en vragen daar zichtbaar te maken. We werken ook altijd vraaggericht. Dus het belang van de partners moet volstrekt zichtbaar zijn in de projecten. Volgens mij zijn dat allemaal kenmerken die bij de City Deal terug komen. In die zin vind ik het logisch dat het bij ons belegd is.

Laten we even kijken naar de toekomst. Wat zou je de City Deal partners, de steden en de instellingen aan of willen adviseren voor de komende jaren, met oog op opschaling en  intern inbedden in het onderwijs?

“Ik zou de verschillende partners in de stad toewensen dat binnen de kennisinstellingen die maatschappelijke impact echt ook heel expliciet een onderdeel is en wordt van de strategie. Vervolgens wens ik ook de steden toe dat ze lange termijn visies neerleggen waarin ze garanties kunnen geven voor de langere termijn samenwerking en de ondersteuning. Datzelfde geldt ook voor de partners in de stad. Alleen zo kun je echt netwerken en samenwerkingsverbanden opzetten. Daarbij maak je dan met elkaar meer lange termijn afspraken over de samenwerking en wat we over en weer van elkaar kunnen verwachten. Het gaat niet per definitie om geld, maar over de vraag van hoe je menskracht met elkaar kunt delen en zichtbaar aanwezig zijn in elkaars organisaties. Dan krijg je echte verduurzaming. Het begint altijd met de projecten, waarin mensen  ervaren dat het meerwaarde heeft. Als je daarvan wat meer langere termijn afspraken kunt maken, zou dat volgens mij een enorme opbrengst zijn voor de stad.”

Wat bedoel je precies met garanties van ondersteuning? Zou dat bijvoorbeeld betekenen dat er binnen de gemeente een vaste aanspreekpunt is voor begeleiding van die studenten en onderzoekers?

“Dat is één element ervan. Het begint bij politiek commitment.  Nu zijn in de steden de collegeprogramma’s weer zo’n beetje afgerond. Die zijn per definitie heel divers. Soms zie je wel en soms zie je niet in die college programma’s de relatie met die kennisinstellingen word benoemd. Het zou eigenlijk meer structureel moeten zijn, en meer vanzelfsprekend moeten zijn dat de relatie met onderwijs ook een onderdeel is van de collegeafspraken. En dat voor de kennisinstellingen en de partners in de stad die gemeente dan voorspelbaar wordt in haar commitment naar die samenwerking.”

Denk je dat de City Deal nog steeds groeit? We hebben behoorlijke stappen gemaakt sinds 2017?

“Ja. Je ziet nog steeds dat er steden aansluiten. We zitten nu op 20 steden, Eindhoven was de laatste die aansloot. Ik denk dat die groei wel doorgaat. Je ziet overigens ook steeds meer instellingen die lokale en regionale samenwerking onderdeel maken van hun strategie en daar ook projecten op definiëren. Dat wordt steeds breder. Daarom is, denk ik, die opschaling ook belangrijk. Ik kijk van begin af aan mee, ik vind het echt fantastisch en ben een fan van wat Rowinda Appelman allemaal doet, samen met haar mensen.  De kennisdeling, steeds meer mensen bij elkaar brengen en van daaruit ook nadenken over de vraag: wat kunnen we van elkaar leren? Dat moet doorzetten in de komende periode. Dat zie je bij het inzetten op die opschaling dat er ook masterclasses en bijeenkomsten te worden georganiseerd om dat  leren van elkaar ook tot een structuur te maken. Dat vind ik echt heel erg belangrijk.”

Wil je verder nog iets meegeven aan het City Deal Netwerk?

“Ik denk dat voor het netwerk het heel belangrijk is, dat, vanuit de verschillende verantwoordelijkheden, die ontmoetingen blijven doorgaan. Op de landelijke Kennisdelingsdag komen alle partijen bij elkaar. Van het politieke niveau, de leiding van de instellingen en bedrijven, tot ook de mensen die dag-in dag-uit bezig zijn om hier te proberen handen en voeten aan te geven. Ik denk dat dit soort oploopjes heel belangrijk is, maar ook dat de ontmoetingen van die verschillende geledingen vanuit die verschillende verantwoordelijkheden in de komende periode echt moeten worden doorgezet. Zodat je op die verschillende niveaus en vanuit die verschillende verantwoordelijkheden leert van elkaar en ziet je hoe het enthousiasme er in kan houden.”

Ambitieus Groningen versterkt samenwerking stad en onderwijs

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.
Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.

Zeker duizend studenten van de verschillende kennisinstellingen in Groningen werken nu al per jaar aan maatschappelijke vraagstukken in de stad. Naast de City Deal hebben stad en kennisinstellingen grootse ambities uitgesproken in het Akkoord van Groningen: namelijk om de partners dé aantrekkelijkste stad en regio van Nederland en Europa zijn voor (internationale) studenten, onderzoekers, kenniswerkers en bedrijven. Burgemeester én voorzitter van het Akkoord, Koen Schuiling licht de ambities toe.

Het Akkoord van Groningen is een samenwerkingsverband tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), de Hanzehogeschool Groningen, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), het Martini Ziekenhuis, de provincie Groningen, Noorderpoort, het Alfa- college en de gemeente Groningen. In de nieuwe Strategische Agenda, die medio mei werd gepresenteerd, positioneert en ontwikkelt het Akkoord van Groningen de metropoolregio Groningen zelfs als mainport van Nederland.

Het gaat dus wel goed met de samenwerking tussen hoger onderwijs en stad in de City Deal?

Schuiling: “Processueel kan het niet beter met die verbinding tussen stad en hoger onderwijs in Groningen. We werken al jaren aan de voorbereiding van het Akkoord van Groningen, en voeren nog langer, al twintig jaar, een regulier onderwijsoverleg in de stad, waarbij gemeente, RUG, Hanze, UMCG, Alfa en Noorderpoort betrokken zijn. Daarin bespreken we steeds de actuele ontwikkelingen die er spelen in de stad rond onderwijs. De laatste jaren waren dat bijvoorbeeld de opvang van studenten die geen kamer konden vinden, en natuurlijk Covid. De City Deal is daarbij mooi aangesloten.”

Welke maatschappelijke opgaven hebben prioriteit?

“We hebben drie weken geleden ons inhoudelijk programma gepresenteerd met daarin veel thema’s die met onderwijs te maken hebben zoals op ruimtelijk gebied campusvorming. Een van de kerndoelen is dat we de beste campussen, opleidingen en hybride leeromgevingen in metropoolregio Groningen willen creëren om zo het kennis- en innovatie-ecosysteem te versterken, waar de metropoolregio en het land van zullen profiteren. Als dit onze ambities zijn dan moeten we ook een plek hebben om die bedrijven en instellingen bij elkaar te brengen. Een tweede kerndoel is dat we samen met onze partners werken aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt, waarin de regionale economie optimaal profiteert van het in Groningen opgeleide (internationale) talent. Daar zijn natuurlijk middelen aan verbonden, zoals gelden als het nationaal Groeifonds,. Vanuit het Akkoord doen we gezamenlijk aanvragen op dergelijke fondsen. Zo hebben we voor het landelijke consortium Pharma-NL, waarin naast de Campus Groningen ook de Universiteit Leiden en LUMC meedoen, 60 miljoen aangevraagd.”

Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.

Burgemeester Koen Schuiling van Groningen.

Wat zijn onderwijs en onderzoeksthema’s die centraal staan in de nieuwe samenwerking?

“Qua onderzoek en onderwijs hebben we het in dit Strategisch Plan vooral de pijlen gericht op vier thema’s. Als eerste is dat energie. Groningen moet de motor worden van de nieuwe Europese waterstofeconomie. We hebben een aantal weken geleden met een groep mensen van kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven een trip gemaakt naar Zweden en Finland als onderdeel van de waterstofagenda om inspiratie op te doen. In het najaar gaan we naar Noorwegen en Denemarken om daar te kijken naar welke trends er zijn en welke bedrijven een rol spelen. Daarnaast is gezondheid een belangrijk thema. Groningen is de proeftuin van baanbrekende zorginnovaties. Verder is digitalisering een thema waar we op gaan concentreren. Groningen moet het vliegwiel zijn voor de digitale samenleving van morgen. Het laatst thema zijn de opkomende sectoren, als klimaatadaptatie, circulaire economie en duurzame voedselsystemen.”

Betrekken jullie ook de regio hierbij?

“Buiten de inhoud is een tweede onderdeel waar we mee aan de slag gaan de merkenstrategie. Als we straks met andere gemeenten in Groningen de agenda’s gaan koppelen moet daar een eenduidige communicatie naar buiten toe bij horen. Een derde punt waar we aan werken is dat we de beste campusvoorzieningen willen maken, dat willen we breder in de regio oppakken. Als het gaat om watertechnologie kan dat bijvoorbeeld ook in Leeuwarden plaatsvinden. Als het gaat om Healthy Ageing is Assen voor de hand liggend. Het werken aan deze opgaven gaat nu eenmaal verder dan de gemeentegrens. Dit is toch de bedoeling van de City Deals? Die verbinding van velden binnen de eigen stad? Je moet niet zenuwachtig worden als dat ook buiten de eigen gemeentegrens gaat.”

Wat zijn geslaagde projecten die passen bij de City Deal?

“Binnenkort hebben we een inspraakmoment op het gebied Kardinge, dat is het grootste multifunctionele sportcentrum van Noord-Nederland, dat nu echt aan het eind van zijn termijn is en moet worden vervangen. Op het gebied moet straks onze gezondheidscampus verrijzen. We gaan daarvoor het hele gebied herontwikkelen. Zo zullen er bijvoorbeeld ook mbo-instellingen komen. Samen met de RUG gaan we hier ook ons deel van Healthy Ageing vormgeven en zo inrichten dat er doorlopende leerlijnen en onderzoek mogelijk zijn. Dit gebied wordt echt een mooi uithangbord voor de City Deal Kennis Maken. Een andere gebied waar we naar kijken is het Suikerunieterrein, dat wordt ontwikkeld voor deels woningbouw en deels Techniek- en duurzaamheids campus. Dat wordt dus een combinatie van woningbouw met onderwijs en onderzoek. Hier moet ook een treinstation komen zodat het voor studenten goed bereikbaar is. We willen hier echt ruimtelijk, sociaal met onderwijs en onderzoek verbinden. Dat gaat echt de komende jaren draaien. De inspraakfase hebben we gehad en er worden concrete afspraken gemaakt met bouwpartijen.”

Wat is volgens u de weg vooruit voor de City Deal Kennis Maken?

“Iedereen heeft het over ontschotten en besluitvorming afstemmen. Hier in Groningen zie je goed dat het kan werken. Als gemeente en onderwijsinstellingen weet je allebei wat het tijdspad is die we lopen. Dat is waar de City Deal ook meer naartoe moet.”

Groningen.

Groningen.

Wat zou u het netwerk van de City Deal verder willen meegeven?

“Wat ik zie in de andere universiteitssteden is dat er een wens is voor regulier overleg, maar tot mijn verbazing hebben de meeste steden dat niet. Ik raad dat ten zeerste aan. Bij ons werkt het heel goed, ook omdat we het geconcentreerd houden met de RUG en partners en er niet te veel nieuwe partners erbij halen. Zo hou je stootkracht. Het bedrijfsleven kijkt met grote ogen toe en wil graag meedoen. Maar als je dat doet hoe moet je dan kiezen? Wie mag erbij wie niet? Binnen de kortste keren is er sprake van verwatering. En spreek je niet meer elkaars taal. In Groningen werkt het op onze schaal goed.”

 

‘Opschaling binnen de CHE is vooral cultureel vraagstuk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Tot vorig jaar trok Ede in de City Deal op met Wageningen. De projecten in die samenwerking vonden vooral daar plaats. Waar andere steden werken aan opschaling van pilots, is Joanne Bos namens de City Deal in Ede vooral bezig om de randvoorwaarden te creëren om maatschappelijke vraagstukken te koppelen aan onderwijs. ‘Interdisciplinair onderwijs is binnen de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) niet echt de cultuur.’

Binnen de CHE zijn er wel veel goede initiatieven die studenten koppelen aan maatschappelijke vraagstukken. Er zijn jaarlijkse stages en ook binnen vakken werken studenten veel aan ‘echte’ opdrachten. Er wordt veel gewerkt met échte casuistiek, alleen gebeurt dat heel erg binnen een opleiding. Het interdisciplinair werken is nog wel een uitdaging. De uitdaging zit onder meer op procesniveau zoals roostering en ruimte curricula, waardoor interdisciplinair werken nu vooral binnen de minoren plaatsvindt.

Paradigmashift

“Collega’s staan voor de uitdaging om interdisciplinair opleiden te combineren met behoud van deskundigheid van het eigen vakgebied”, vertelt Bos. “Willen we studenten opleiden voor een diploma, waarin ze een vak kunnen uitoefenen, zoals de opleiding leraar basisonderwijs of opleiding verpleegkunde? Hoeveel ruimte is er dan binnen zo’n opleiding om naast vakspecifieke kennis ook nog bredere kennis in te voegen? Dat is een paradigmashift die we nog moeten maken. Ik denk dat je best wel aan een maatschappelijk vraagstuk kunt werken, terwijl elke student aan zijn eigen opleiding specifieke leeropbrengsten werkt. Dat je dan toch samenwerkt. Het is best wel zoeken dus. Binnen de CHE is opschaling dus vooral een cultureel vraagstuk. Hoe doen we het nu? Kan het ook anders? Opdrachtgevers, of toekomstige werkgevers van de studenten, zouden het namelijk ook best wel anders willen zien.”

Om de opschaling van het interdisciplinair werken verder te verkennen heeft Bos een stuurgroep gevormd, waarin de gemeente Ede, gemeente Scherpenzeel, en het Living Lab Circulair van de regio FoodValley zitten. “Ook de WUR doet mee omdat we veel van elkaar kunnen leren. Zij hebben daar natuurlijk meer ervaring met interdisciplinair studenteninzet, vooral in de masteropleidingen. Die overlap en contact tussen Ede en Wageningen is er zeker nog wel. Ik probeer bij de stuurgroep op te halen waar ze behoefte aan hebben. Wat missen ze in het contact met de CHE?”

Joanne Bos

Joanne Bos.

4 Actielijnen

Bos heeft daaruit vier actielijnen gedestilleerd. Allereerst is er de route van buiten naar binnen. “Wat is er nodig om een maatschappelijk vraagstuk makkelijker te koppelen aan onderwijs of onderzoek? Dan is het ook een kwestie van communicatie. Hoe ziet onze website eruit? Waar komen nieuwe partners terecht, hoe komen ze binnen? Heel veel gebeurt via de warme contacten, via relatiemanagers van de opleidingen. Maar dat zorgt er voor dat zij heel veel werk hebben. Kan dat eenvoudiger? Denk bijvoorbeeld aan een knop op de website. Als je als opdrachtgever al helemaal weet welke studenten je wil hebben. Of een knop als je nog niet van tevoren al helemaal hebt uitgekristalliseerd wat je wil en je vraagt om contact. Ook gaat het om een stukje verwachtingsmanagement, zo hoor ik van collega relatiemanagers. Als je met het werkveld spreekt, willen ze soms al volgende week studenten aan de slag hebben en is het haast een soort vacatures invullen. Dat is natuurlijk niet de doelstelling van de hogeschool. De student staat centraal met zijn of haar studie en leerweg, en niet in eerste instantie het bedrijf dat een probleem heeft.”

De tweede actielijn is de route naar de studenten. Hoe kun je die nu het beste bereiken? Waar lopen ze warm voor? Wat kan de CHE hen bieden bij extracurriculaire vraagstukken, die niet tekoppelen zijn aan het onderwijs? “Worden ze blij van edubadges, geld of vrijstellingen?”, vraagt Bos zich af. “Is het voldoende als je zegt dat het goed is voor het netwerk of voor hun CV?”

De derde actielijn is elkaar intern beter weten te vinden, gaat Bos verder. “Naar mijn beleving werken de opleidingen best wel gescheiden van elkaar. Kan daarin wat meer overlap plaatsvinden? Als er een interessant vraagstuk is kunnen we dat dan samen oppakken? Wat nu al gebeurt is dat sommige vraagstukken worden doorgeschoven, bijvoorbeeld wanneer een vraag binnenkomt bij sociaal werk, maar het eigenlijk beter past bij communicatie.”

Tenslotte is de vierde actielijn weer juist naar buiten gericht. “Ik denk dat we op de CHE vrij bescheiden zijn. We lopen niet te koop met wat we allemaal doen. Ik zou het mooi vinden als we dat wat structureler kunnen laten zien aan de wereld. Ik denk aan een soort wall of fame. Nu zie ik wel eens wat op LinkedIn voorbijkomen en dan denk ik ‘wow doen onze studenten dat?’. Dan gaat er toch iets niet helemaal goed als we het niet van elkaar weten. Kunnen we daar niet iets aan doen?”

Landelijke netwerk

Daarvoor helpt het landelijke en internationale netwerk van de City Deal mee ter inspiratie en om ervaringen en ideeën uit te wisselen, vertelt Bos. “Ik was laatst mee naar Lille met de City Deal met twee collega’s uit Ede en we waren gecharmeerd van het idee van een creathlon, een soort hackathon maar dan voor verschillende opleidingen. Op de landelijke dag hebben we weer contact gehad met Nurhan Abujidi van de Hogeschool Maastricht over verbinding zoeken met het lectoraat. Het is fijn om te merken dat het voor andere onderwijsinstellingen ook zoeken is en dat ik er niet alleen voor sta.”

Innovatiewerkplaatsen

Daarom besloot Bos het project binnen de organisatie te koppelen aan een ander bestaand project, genaamd de innovatiewerkplaatsen. Ze zit daarbij ook al in de projectgroep. “Het voordeel is dat ik het dan niet per se hoef te hebben over de City Deal Kennis Maken, want dat is een niet zo bekende term. Ik kan dus de naam innovatiewerkplaatsen gebruiken om toch de doelstellingen, de actielijnen, te realiseren. Binnen de organisatie van de CHE heeft de City Deal nooit echt een positie gehad. Dat vind ik wel een leerpunt: als je iets wil veranderen binnen de organisatie, moet je dat niet via een strategische zijlijn doen, maar moet je het echt koppelen aan iets wat al wat core business is binnen de organisatie. Daarom vind ik wat Nurhan doet met het lectoraat een mooi voorbeeld. Binnen de CHE heeft de City Deal altijd in die strategische zijlijn gezeten en is het nu dus lastig om voor het opschalen die vertaling te maken of een haakje te vinden binnen het onderwijs.”

Christelijke Hogeschool Ede.

Christelijke Hogeschool Ede.

Wat moet er straks liggen over een jaar, wanneer het project is afgerond? Bos: “Ik werk toe naar een implementatieplan. Dit jaar wil ik dan ook vooral gebruiken om te kijken aan welke knoppen we kunnen draaien. Dat zijn de vier actielijnen. Met wie kan ik dan samen optrekken? De studentenhogeschoolraad is bijvoorbeeld een belangrijke partner voor de tweede actielijn. Zij willen namelijk een studentenpool opzetten waar je studenten makkelijk kunt vinden voor betaalde klussen. Daarnaast wil ik per actielijn experimenteren, wat dan aan het einde van het jaar een aantal werkende principes oplevert, waarop we kunnen door ontwikkelen.”

Het wordt dus eigenlijk een soort stappenplan, gaat ze verder. “Daarmee wil ik dan terug richting directie. In het jaarplan staat dat we als hogeschool relevant willen zijn voor onze maatschappelijke context en dat we willen werken aan maatschappelijke vraagstukken. Nou, dan kun je hierop inzetten. Mijn idee is dat ze er niet omheen kunnen. Daarbij moeten we én ambitieus zijn maar het moet niet voelen als iets heel groots. Als mensen het gevoel krijgen dat alles dan op de schop moet, gaat er niks gebeuren. Je kunt wel een mandaat hebben vanuit het CvB, maar dat betekent niet dat je dan automatisch een plek krijgt binnen het onderwijs. En dan ben ik weer heel benieuwd hoe andere steden en instellingen dit oppakken.”

Open education is resultaten delen. ‘Laat het niet een duf rapport worden’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Nederland stimuleert de vrije en veilige uitwisseling van ideeën en borgt de academische vrijheid van wetenschappers. Open science en open education worden de normen, mits de nationale veiligheid hierbij niet in het geding komt. Zo staat in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Maar wat is open education precies? En wat kunnen we ervan verwachten? Expert en Lector Open Educational Resources bij Fontys Hogescholen Robert Schuwer legt uit wat het inhoudt.

Als eerste: een eenduidige definitie van wat open education is bestaat niet. Schuwer: “Als je alle opvattingen naast elkaar zet kom je drie gedeelde kenmerken tegen.” Als eerste heeft open education als doel om het onderwijs laagdrempelig, of laagdrempeliger, te maken. Dat kan bijvoorbeeld door allerlei zaken die toegang tot onderwijs belemmeren op te heffen of te verminderen.”

Tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs

Robert Schuwer

Robert Schuwer

“Zo hebben we de tijd-plaats beperking, namelijk dat iedereen op dezelfde plek op hetzelfde moment moet zijn om onderwijs te krijgen, behoorlijk losgelaten sinds de Covid-tijd”, legt Schuwer uit. Hybride onderwijs, waar je zelf kan kiezen of je naar college komt of vanaf huis het volgt, heeft zijn plek gevonden. Maar je kunt ook verder gaan met open education. Het onderwijs staat open voor iedereen. Er is dus geen voorkennis nodig. Iedereen mag aan een opleiding beginnen. Ook kun je vrijheid in tempo hebben. Schuwer: “Kijk zelf maar hoe lang je over een programma doet. Je hoeft er bijvoorbeeld niet een jaar over te doen.”

Een andere vrijheid die in opkomst is, is vrijheid in programma. Schuwer: “Dat zie je veel terug bij university college-achtige omgevingen. In het Nederlands hoger onderwijs kennen we het vrij wo. Daarin kun je helemaal zelf je pakket samenstellen. Natuurlijk moet je wel aan bepaalde eisen voldoen. Je kan bijvoorbeeld niet alleen maar introductievakken kiezen, anders word je geen master of bachelor. Maar verder heb je alle vrijheid om je pakket te kiezen. Dit vrij wo wordt overigens nog niet door veel universiteiten aangeboden. De Open Universiteit deed dat tot voor kort, maar verder zie je het niet. In het buitenland zie je dat soort initiatieven echter wel steeds meer in opkomst.”

Klassieke openheden

Al deze openheden noemt Schuwer klassieke openheden. Het zijn allemaal maatregelen die je als instituut kunt nemen om je onderwijs meer toegankelijk te maken. De Open Universiteit is in Nederland de exponent ervan. Die is in 1984 opgericht als zogeheten tweede kans onderwijs. Mensen die om wat voor reden dan ook geen gelegenheid hadden gevolgd om hoger onderwijs te volgen, kregen dan een tweede kans om dat alsnog te doen. Meestal ging het om werkende mensen met een baan en gezin. Schuwer: “Al die vrijheden die ik net opnoemde, behalve dan het vrije programma, waren daar heel expliciet aanwezig. Het was wel een volwaardige universiteit, het voldeed aan alle eisen waar de andere universiteiten ook aan voldoen, maar ze richtte zich op hele specifieke doelgroep, en die had nodig dat het wat opener werd.”

Toen het internet en de digitalisering opkwam, ontstonden er nieuwe vrijheden. Het vrije onderwijs kreeg toen pas echt een vlucht, volgen Schuwer. “Toen kwamen de digitale openheden erbij kijken. Die maakten het mogelijk om onderwijs, of de resultaten ervan worden, open toegankelijk te maken. Denk aan leermaterialen, die gemaakt zijn door docenten, of groepen docenten of hele community’s, en dan vervolgens open gedeeld worden en daardoor vrij toegankelijk zijn via internet. Vaak heb je ook nog het recht om het materiaal te gebruiken, aan te passen en te verspreiden zonder dat je terug moet naar de oorspronkelijke eigenaar om te vragen of dat wel mag. Een open licentie geeft dan aan onder welke voorwaarden dat mag. Je kunt het open delen, met bepaalde voorwaarden.”

Open Pedagogy

Het tweede kenmerk van open education gaat nog een stap verder. Dat is wanneer je het onderwijsproces dusdanig inricht dat studenten hun resultaten en onderzoeken ook open beschikbaar maken. Dat is volgens Schuwer een ontwikkeling van de laatste jaren, die ook wel bekend staat als Open Pedagogy. “Het gaat om de didactische werkvormen waarmee je als docent je les gaat ontwerpen. Je richt je proces zo in dat de resultaten die studenten tijdens het onderwijsproces genereren open beschikbaar komen voor belangstellenden. Vorig jaar had de Universiteit Utrecht bijvoorbeeld tijdens de Covid-tijd het vak Dynamische Oceanografie. De docent wilde wat anders, aangezien iedereen college op afstand volgde. Daarom gaf hij de studenten de opdracht om een Wikipedia-artikel te schrijven over onderwerpen uit de cursus. Door het schrijven van het artikel laat jij zien dat je het vak beheerst. Die artikelen op Wikipedia zijn dus toegankelijk voor alle belangstellenden. Het is een resultaat dat in het onderwijs tot stand komt en wat dus open gedeeld wordt buiten de instelling.”

Het derde kenmerk is dat open onderwijs meestal een samenwerking is tussen partijen binnen en buiten het onderwijs. Dat zie je vaak terug in leeromgevingen als Living Labs. “Het onderwijs en onderzoek wordt gezamenlijk met partners, zoals andere kennisinstellingen of maatschappelijke partners, vormgegeven”, legt Schuwer uit. “Daarmee gooi je je klaslokaal of collegezaal open en betrek je partijen van buiten bij jouw onderwijs en je geeft ze een rol erin. Overigens bestaan er allerlei gradaties van open education. Het is niet zo dat je per se aan alle drie aspecten hoeft te voldoen, maar een of meer van deze kenmerken zijn altijd aanwezig.”

Toegankelijk onderwijs. Foto: Unsplash/ Kenny Eliason.

Toegankelijk onderwijs. Foto: Unsplash/ Kenny Eliason.

Trends

De open education trends van de laatste tijd vind je vooral in het tweede kenmerk, aldus Schuwer. “Open Pedagogy zie je steeds meer ontstaan, waarbij de student een veel actievere rol speelt. Die kan niet meer achterover leunen en luisteren naar een docent die twee keer drie kwartier zijn verhaal houdt. Nee, hij of zij moet verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen activiteiten. De resultaten daaruit deelt hij of zij met de buitenwereld.”

Ook open leermaterialen worden al jaren als potentieel erg waardevol gezien. Schuwer: “Docenten in Nederland worden toch betaald door de overheid? Moet de belastingbetaler dan opnieuw betalen om de resultaten te mogen zien? Dat is dubbelop. Bij onderzoeksresultaten, open science, is dat al vrijgegeven. Dat zou met het creëren van leermaterialen ook zo moeten zijn. Als de docent mooie leermaterialen maakt zouden die beschikbaar moeten zijn voor iedere burger. De Nederlandse overheid is de afgelopen twaalf jaar daar al groot voorstander van. Ze zijn erg actief om dat te stimuleren.”

In 2014 formuleerde staatssecretaris Dekker een wet die voorschreef dat in 2020 alle resultaten uit publiek gefinancierd onderzoek open access beschikbaar moesten zijn. Een dergelijke statement is nog niet gemaakt voor leermaterialen, maar wel (zoals eerder gemeld) over open education. De vraag is welke invulling ze aan open education gaan geven. Dat kan nog alle kanten opgaan.

Vooralsnog blijft de beweging hangen bij de voorlopers. De echte sprong naar de grote massa van de docenten is nog niet gemaakt. Je ziet het wel steeds meer gebeuren, stelt Schuwer. “Steeds meer docenten adopteren deze beweging en dat is met name door die Open Pedagogy mogelijkheden, waardoor ze zien met dat ze met deze open leermaterialen hun onderwijs en onderzoeksresultaten veel dynamischer kunnen maken.”

Wat kan de City Deal Kennis Maken leren van  open education?  Schuwer wil de netwerkpartners van de City Deal vooral meegeven dat ze vooral de resultaten uit de projecten met open licentie delen. “Laat het niet een of ander duf rapport worden die in de lade van een paar mensen verdwijnt. Informeer je omgeving erover. Gaat het om ingewikkelde onderwerpen, maak er een korte cursus van, of een korte informatiefilm zodat de omgeving weet waar het over gaat. De resultaten uit die projecten zijn immers voor een groep mensen in de maatschappij. Die mensen moet je wel meenemen, informeren en kennis meegeven over wat er allemaal in die projecten langskomt.”

Wageningen werkt aan volgende stap in City Deal-aanpak

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De afgelopen jaren heeft de City Deal-aanpak bijgedragen aan een nauwere samenwerking tussen de Wageningen Universiteit & Research (WUR) en de stad. Hoe kan die samenwerking worden versterkt en uitgebreid, zodat de maatschappelijke opgaven van de stad en regio op een structurele manier kunnen worden verbonden met het onderwijs? Saskia Leenders, Projectleider Society Based Education van de WUR, onderzoekt dat in het City Deal-opschalingsproject.

Van onderzoek doen naar duurzame studentenhuisvesting, consultancy over hoe de regio kan experimenteren om voedselverspilling tegen te gaan tot een Stadslab in de bibliotheek, waar digitaal burgerschap en citizen science centraal staan. Er lopen allerlei mooie initiatieven in Wageningen waar studenten een bijdrage leveren aan een mooiere stad.

Bachelorstudenten

Dat smaakt naar meer. Daarom wil de WUR dus alle studenten minimaal één maatschappelijke ervaring meegeven in hun studietijd.  Aangezien de masterstudenten dat al doen, zijn de pijlen gericht op de bachelorstudenten. Wat is er voor nodig om lokale stedelijke uitdagingen verder te integreren in het onderwijs? Is er echt draagvlak voor? De ambitie is weliswaar uitgesproken door het bestuur, maar hoe is het animo onder opleidingen? Ook moet worden gekeken naar hoe die studenten dan die ervaring kunnen opdoen. Daar is een groter netwerk en duurzame samenwerking voor nodig in de stad en regio. In het opschalingsproject werkt Leenders dan ook samen met consortiumpartners als de gemeente Wageningen, THUIS Wageningen, de BBLTHK, en het Living Lab Regio Food Valley Circulair.

saskia leenders

Saskia Leenders.

“Ons eerste idee was dat als we echt elke bachelorstudent die maatschappelijke ervaring willen bieden om dus uit te breiden in de regio”, vertelt ze. “Dankzij de leermiddag over opschaling van het City Deal onderzoeken we andere mogelijkheden, wat is er mogelijk in de stad? We hebben negentien bacheloropleidingen maar is er overal wel echt draagvlak voor de uitgesproken ambitie? We organiseren nu rondetafelgesprekken en dan zie je dat er verschillende vormen en gradaties zijn van society-based learning. Je kan leren mét de maatschappij, voor de maatschappij, en in de maatschappij. We zijn erachter gekomen dat we dan ook het concept beter moeten definiëren. Waar hebben we het nu over? Als je echt wil bijdragen aan maatschappelijke bijdragen, zoals de City Deal wil, dan is het tweerichtingsverkeer. Niet elke opleiding ambieert dat nog. We hebben bijvoorbeeld de opleiding moleculaire wetenschappen, waar het minder bij past. ”

Dus vooral ook intern moet er wat veranderen. Zo is de WUR ook erg internationaal georiënteerd, ontdekte Leenders. Lang niet iedere opleiding is geïnteresseerd in projecten in de eigen stad. “Een opleiding als Internationaal Land- en Waterschapsbeheer vindt het misschien leuk om een keer een excursie of opdracht te doen in de omgeving, maar daar de focus is internationaal. Daarom willen we nu intern onderzoeken welke opleidingen zich wel willen committeren? Sommige opleidingen zijn er uitermate geschikt voor, andere helemaal dus niet. Dat kan je ze ook niet opleggen.”

Meerwaarde voor beide kanten

Een van de uitdagingen in de opschaling volgens Leenders is om het maatschappelijk werken meerwaarde te geven voor beide kanten: zowel voor het onderwijs als voor de stad. “Wat je ziet is dat de regie nu vooral ligt bij de WUR en bij de leeromgeving van de studenten in plaats van naar het maatschappelijke vraagstuk. We gaan daar toch samen aan werken? Niet het vak staat centraal, maar de opgave. Dat is een hele ander manier van aanvliegen en samenwerken. We hebben wel wat geëxperimenteerd maar het is zo fijn dat nu dit potje hebben om dit verder te onderzoeken met elkaar. Wat gaat er wel en wat gaat er niet goed? Wat zijn randvoorwaarden, wat zijn succesfactoren. Wat zijn belemmeringen, wat zijn de ambities? Wat is er nodig?”

Dat soort vragen worden nu via rondetafelgesprekken met de partners opgehaald. De afgelopen jaar zijn er maar liefst zevenhonderd studenten aan de slag geweest met maatschappelijke vraagstukken in Ede en Wageningen. “Dat is een mooi resultaat, maar waar we als WUR wel eens aan voorbij gaan is dat dit ook belastend kan zijn voor degenen die de studenten vanuit de maatschappelijke opgaven begeleiden. Ze moeten bijvoorbeeld feedback geven. Vaak is het in het Engels. En wat levert het op? Wat zijn de producten, de resultaten die je krijgt uit de samenwerking? Kan je die goed delen of niet? Hoe ga je die nieuwe inzichten implementeren? Wat zou een vervolgstap kunnen zijn om de opgave verder te helpen?”

Ook de planning kan een uitdaging zijn. Leenders: “Je zit heel rigide aan die onderwijsplanning vast, daar moeten agenda’s op worden vastgesteld. Het is helemaal niet zo makkelijk als je zou denken. Die dynamiek in de maatschappij is zo anders. Voor een duurzame samenwerking, is er meer nodig als alleen studenten verbinden aan opdrachten binnen vakken. . Dankzij dit potje kunnen we de tijd nemen om dit allemaal uit te zoeken. Met onze consortium partners hebben we daarvoor nooit eerder de tijd genomen om vanuit ervaringen te kijken hoe het gaat. Wat kan er beter? Dat is zo fijn om te doen.”

Wageningen University & Research.

Wageningen University & Research.

Impactmissie

Er is behoefte aan een gezamenlijke impactmissie, zo werd wel duidelijk tijdens de rondetafelgesprekken. Waar werken we nu eigenlijk naartoe? Ook zijn bepaalde thema’s naar voren gekomen. Bijvoorbeeld: hoe ga je de balans tussen opbrengst en inzet goed regelen met elkaar? Wat is nu eigenlijk precies society-based learning? “Er zijn heel veel studenten, docenten en onderzoekers hier in Wageningen die intrinsiek gemotiveerd zijn om bij te dragen aan de samenleving, maar daarvoor geen middelen hebben. Als het onderwijs een middel kan zijn om hen te kunnen inzetten is dat fantastisch. Dan kun je samen een hele mooie plek creëren.”

En aangezien een kwart van de inwoners van Wageningen student is, en zo’n 40 procent van de lokale economie gelieerd is aan de WUR is er heel veel mogelijk. Leenders: “Er zijn heel veel burgers die ook als onderzoeker werken. Hoe ga je die ook een plek geven om iets te doen voor de eigen stad? De citizen science projecten, vnauit het stadslab, worden geïnitieerd door inwoners die echt wel capaciteiten hebben om dingen te onderzoeken. En als je deze weer kan verbinden met de data en onderzoeksvaardigheden van de WUR, dan kan er iets heel moois ontstaan.  ”

Ecosysteem

De wens voor de nabije toekomst van Leenders is dan ook dat er een paar opleidingen zich echt willen committeren aan het samen werken aan het versneld oplossen van maatschappelijke opgaven, en dan op een structurele manier. “Een experimenteertuin, waarin we een gezamenlijke leeromgeving vormgeven, en waarin iemand en soort regierol pakt, wellicht zoalsde  wetenschapswinkel,om het proces te faciliteren, en de opbrengsten te bundelen wat waarde heeft in de maatschappij. Zodat er een soort ecosysteem ontstaat met zuigende werking en we echt met elkaar iets kunnen veranderen in de stad, in het Living Lab dat we met elkaar creëren.”

“Het gaat over een verdieping van de relatie met de stad en regio. Daarvoor moet je dus als WUR een bepaalde stap maken richting de maatschappij die je nu nog niet voldoende maakt. Ik denk dat er heel veel te leren is hoe we beter kunnen samenwerken. De ingrediënten daarvoor zijn er gewoon.  We hebben een Stadslab in de BBLTHK, een Thuis Wageningen die dat wil faciliteren, een gemeente die ook heel erg ambitieus en een WUR met veel motivatie, alleenop dit moment is er in het systeem nog geen plek waar deze aanpak ruimte heeft. Daarvoor zijn we dit jaar aan het onderzoeken waar wel haakjes zijn.”

Learning communities moeten interdisciplinair onderwijs stap verder brengen in Deventer

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Deventer werken gemeente en de hogeschool Saxion al vier jaar strategisch samen. Vanuit allerlei opleidingen werken studenten, veelal interdisciplinair, aan maatschappelijke vraagstukken in de stad. Dit moet nu structureler vorm krijgen. Met de opschalingssubsidie van de City Deal onderzoekt de hogeschool hoe dat het beste kan.

Tijdens de coronaperiode onderzochten studenten hoe effectief de maatregelen van de gemeente waren voor de anderhalve meter samenleving. Met stadscampus De Kien werkten ze aan het inzetten van digitale technieken in de fysieke leefomgeving. Ook thema’s als biodiversiteit en duurzaamheid worden door de gemeente bij het onderwijs neergelegd.

Er lopen al allerlei projecten vanuit de strategische samenwerkingsovereenkomst die Deventer en Saxion in 2018 afsloten voor vier jaar. Doel van dit project was om te komen tot een eenduidige implementatie van het interdisciplinair onderwijs binnen Saxion door middel van het Smart Solutions Semester, dat al eerder liep vanuit technische opleidingen. Daarvoor moet het onderwijsconcept verder geprofessionaliseerd worden, zodat meer vraagstukken kunnen worden opgepakt en meer studenten ermee aan de slag kunnen gaan.

Dat is wat jullie nu aan het onderzoeken zijn. Wat willen jullie precies, en waar staan jullie nu in het project?

Janneke de Graaff, projectleider bij Saxion: “We zijn het interdisciplinair projectonderwijs semester al een aantal jaren aan het ontwikkelen binnen de hogeschool. Vanuit de  onderwijsvisie en de strategie is heel erg duidelijk gesteld dat we de verbinding met onze regio belangrijker willen maken, maar ook studenten willen voorbereiden op die complexe wereld, waar problemen niet meer vanuit één discipline zijn op te lossen. Wij willen eigenlijk dat al onze studenten al tijdens hun studie kennis maken met die complexe wereld en die complexe vraagstukken gaan oplossen met elkaar. Daar geven we ze straks in iedere bacheloropleiding een half jaar de tijd voor.”

“Dat is redelijk vernieuwend als je kijkt naar onderwijsland. Ook intern is dat best spannend. We zeggen het wel, maar lukt het ook? Daarom zijn we in dit project tegelijk aan het kijken naar interne opschaling als naar uitbreiding van de verbinding met stad en regio. In Enschede doen we dat vanuit het EnschedeLAB, en in Deventer kijken we echt hoe we de verbinding met de stad nog verder kunnen verbeteren. We zijn nu bezig met het implementatieplan om dat vorm te geven.”

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

Jullie hebben als een van de weinige steden een vaste liaison bij de gemeente, Meike Heijenk, die zich bezighoudt met de verbinding van opdrachten richting onderwijs. Hoe belangrijk is dat?

De Graaff: “Het is zeker een succesfactor. Je hebt elkaar echt nodig voor deze samenwerking.”

Heijenk: “De rol van liaison die ik in Deventer mag uitvoeren is er o.a. op gericht om volop bezig te zijn met studenten verbinden aan die maatschappelijke opgaven. Dat doe ik natuurlijk niet alleen, want vanuit de City Deal Kennis Maken is ook Frank Evers, coördinator van het StadsLAB, betrokken. Met hem heb ik veel afstemming over waar de opdrachten passen binnen Saxion? Hoe formuleren we die goed? Samen hebben we bijvoorbeeld het afgelopen jaar alle beleidsprogramma’s van de gemeente bezocht om samen met docenten en onderzoekers van Saxion de match tussen opgaven en onderwijsconcepten te maken.”

Jullie willen de verbinding met stad en regio en Saxion dus verder brengen. Wat houdt dat in? Wat voor ambities liggen er?

Heijenk: “We zetten echt in op nog meer structureel samenwerken. Voor het Smart Solutions Semester dienen we als gemeente bijvoorbeeld voor ieder semester onze opdrachten in. Het zou mooi zijn als je die zou kunnen bundelen in learning communities, waarin je de opdrachten ook weer met elkaar uitwisselt. Waar zijn de andere groepen mee bezig? Kunnen ze verder gaan met een lopend onderzoek? Er is al eerder een soortgelijk cluster geweest ‘Deventer of the Future’ en dat vond ik eigenlijk wel heel leuk. En in deze community ook optrekken met opdrachten van andere opdrachtgevers naast die van de gemeente. De Kien, de stadscampus in Deventer is bijvoorbeeld ook een goede partner om erbij te betrekken.”

De Graaff: “Learning communities zien we een klein beetje als de holy grail om niet alleen steeds losse projecten te doen, maar juist ook om voort te bouwen op de kennis die we met elkaar maken. En dat houdt dus ook in dat we opdrachtgevers uit onze regio en studenten, maar ook docenten en onderzoekers van bijvoorbeeld Saxion lectoraten daar bij elkaar willen krijgen.”

Wat levert zo’n learning community precies op?

De Graaff: “Je gaat veel meer kennis met elkaar delen binnen een thema. In zo’n community leren studenten van onderzoekers, docenten van studenten en organisaties uit de regio en vice versa. Die zien dat er weer andere opdrachtgevers zijn, die mogelijk interessant kunnen zijn. Met een learning community verstevig je ook de verbinding met de partners in de regio. Studenten kunnen goed zien wat er nou echt goed bij hen past. Zo hoeven ze niet vooraf te kiezen voor een onbekend project waarvan ze eigenlijk nog niet goed weten wat het inhoudt. Studenten kunnen zich daarmee veel beter onderscheiden in de ontwikkeling van hun persoonlijke en professionele profiel. Lectoraten en onderzoekers kunnen meer kennis inbrengen. Ik denk dat ook voor onze partners het gewoon heel prettig is om steeds door te kunnen bouwen op opdrachten, in plaats van steeds weer opnieuw een losse opdracht. In de context van zo’n learning community kan van alles plaatsvinden. Van interdisciplinair projectonderwijs tot stageopdrachten van een individuele studenten, tot afstudeerprojecten van groepjes studenten.”

Hoe zou zo’n learning community er concreet uitzien? Is er bijvoorbeeld ook een fysieke plek, van waaruit gewerkt wordt?

De Graaff: “Ja dat kan. We hebben een aantal pilots gehad het afgelopen jaar met learning communites . Door corona vonden die vooral digitaal plaats. We zien dat het ontzettend veel meerwaarde heeft als je dat combineert met een fysieke omgeving en je dus ook een verzamelplek hebt, waar je regelmatig bij elkaar komt. Die uitwisseling moet je dus gaan organiseren. Ook al ontstaat het ook wel vanzelf, je moet het wel faciliteren met bijeenkomsten en kennisdeelmomenten.”

Waar lopen jullie binnen de eigen organisatie tegenaan om die holy grail te bereiken?

Fleur Degeling, taskforce Smart Solutions Semester bij Saxion gaat verder: “Er zijn nu 27 opleidingen aangehaakt en er gaan ongeveer tweeduizend studenten per jaar door de twee semesters heen, waarbij ze werken aan een kleine driehonderd opdrachten. In de learning communities is straks een nieuwe mindset. We praten niet meer over opdrachten, maar over vraagstukken. De bedoeling is dat studenten in de communities zelf hun probleemstellingen ophalen en dan een beetje hun eigen opdracht daaruit destilleren in overleg met alle andere stakeholders. We functioneren niet meer als een soort opdrachtenmarkt.”

“Dat biedt echt wel wat uitdagingen. Hoe hou je bijvoorbeeld het interdisciplinaire waardevol genoeg? Hoe zorg je ervoor dat je echt opdrachten hebt waar alle disciplines genoeg te onderzoeken aan hebben, en hoe hou je dat tegelijkertijd organiseerbaar? Intern merken we dat dat er een roep is voor meer ruimte om dingen zelf in te vullen, voor meer keuzevrijheid en flexibiliteit, en minder een afgekaderd semester met bepaalde beoordelingskaders. Toch heb je om het organiseerbaar te houden, eigenlijk wel weer nodig dat iedereen het een beetje op dezelfde manier doet. Anders kun je die match tussen de groepen niet maken.”

Studenten werken aan de Challenge Deventer Binnenstad.

“Dus je moet een balans vinden tussen de vrijheid voor alle opleidingen en disciplines aan de ene kant, versus die organiseerbaarheid om de disciplines te kunnen matchen aan de andere kant. Het levert soms echt wel wat scepsis, kritiek en ook weerstand op. Waarom zouden we meedoen, zeggen opleidingen. Ze willen wel genoeg inhoudelijke vakkennis kwijt kunnen bijvoorbeeld. Aan ons is het de taak om hen te verleiden en te laten zien wat de meerwaarde is om mee te doen. Iedereen ziet wel de meerwaarde van interdisciplinair onderwijs. Iedereen weet dat we goud in handen hebben, dat het niet alleen een prachtige intensieve leerervaring voor studenten is, maar ook nog eens iets kan opleveren voor de opdrachtgevers.”

“Maar de devil is in the details. Hoe ga je dat dan praktisch uitwerken zodat het ook voor iedereen werkbaar blijft? Vanuit onderwijs hebben we te maken met beoordelingen, accreditaties en certificeren. Hoe beoordelen we dan precies? Hoe zorgen we dat tutoren ook echt meer die rol van coach kunnen uitvoeren? Dat is voor sommige docenten een hele mindshift.”

Toch zijn jullie met tweeduizend studenten, driehonderd opdrachten en 27 opleidingen al heel goed bezig. Dat moet dus nog meer worden?

Degeling: “Er staat al iets heel moois echt waar, maar er zijn ook echt wel wat negatieve sentimenten, waar we met elkaar over in gesprek over moeten gaan om dat te verbeteren. Nu het interdisciplinair onderwijs zo groot wordt, willen we kijken hoe we mensen kunnen verleiden om nog meer aan te haken of aangehaakt te blijven.”

De Graaff: “We moeten door de groeipijn heen komen, denk ik. Dat is onderdeel van dit implementatieplan en dat doen we samen met de (nog niet) deelnemende opleidingen, iets minder dan de helft van alle opleidingen bij Saxion. In de toekomst zullen jaarlijks maximaal 3500 studenten interdisciplinair onderwijs volgen.”

Degeling: “De learning communities moeten het interdisciplinair onderwijs een stap verder brengen. Worden de opdrachten en studenten tot nu toe handmatig gematcht, omdat het nu zo groot wordt is er een systeem nodig om de opdrachten beter te matchen aan de voorkeuren van studenten. Ook de formulering en matching van de opdrachten kan in die communities plaatsvinden. Dat scheelt een hele hoop organisatie. Dit zijn natuurlijk geen processen die morgen geregeld zijn. Dat kost tijd”

De Graaff: “Het past in ieder geval goed bij onze onderwijsvisie: hoe langer studenten studeren, hoe meer regie we ze willen geven op de ontwikkeling van hun persoonlijke en professionele profiel. Dat heeft nog wel wat voeten in de aarde nodig om dat te organiseren, maar daar gaan we met elkaar nu een aantal stappen in zetten.”

ROC Nijmegen haakt vanzelfsprekend aan bij maatschappelijke vraagstukken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In de Nijmeegse City Deal is al twee jaar ROC Nijmegen betrokken. Volgens collegevoorzitter Peter van Mulkom past dat helemaal bij een bredere beweging in de Waalstad. Hoger onderwijsinstellingen zien de samenwerking met het mbo als een vanzelfsprekendheid. ‘Er is veel meer erkenning voor vakmanschap gekomen.’

Van Mulkom is al zeven jaar als bestuurder betrokken bij ROC Nijmegen, een middelgrote roc-school met 150 opleidingen en een sterke regionale functie. De laatste drie jaar is hij voorzitter van het college van bestuur. Hij heeft een bedrijfseconomische achtergrond en deed eerder ervaring op in het onderwijs als directeur van de Adelante Zorggroep in Limburg, waar hij onder meer verantwoordelijk was voor speciaal onderwijs. Ook hield hij zich onder meer bezig met de bestuurlijke en inhoudelijke positionering van de Mytylschool.

Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding stad en hoger onderwijs in Nijmegen?

Van Mulkom: “Wat me bovenal in Nijmegen opvalt, is dat er een beweging op gang is gekomen, waarbij met respect voor de studenten en hun talent er multilevel samenwerking tot stand komt. Misschien kan ik het wel symbolischer onderschrijven. Zoals Han van Krieken, de rector van de Radboud Universiteit, zei bij de opening van het academisch jaar: wij zijn er trots op dat we met het ROC mogen samenwerken. Beter dan dat kan ik deze beweging niet formuleren. Door zowel het hbo als de universiteit wordt het aanhaken van het roc als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Dat vinden wij een erkenning voor het vakmanschap.  Daar zijn wij als ROC Nijmegen trots op, maar vooral dat het dus bij de brede gemeenschappelijke vraagstukken nagenoeg normaal is, dat mbo, hbo en universiteit gaan samenwerken.”

Peter van Mulkom, collegevoorzitter ROC Nijmegen.

Peter van Mulkom, collegevoorzitter ROC Nijmegen.

Het is dus een nieuwe beweging in Nijmegen de laatste jaren?

“Ja, ik vind dat wel. Wij sluiten aan bij aantal netwerken, die allemaal een  gemeenschappelijke opdracht hebben,  maar vanuit een verschillend perspectief. Een van deze bewegingen heet ‘Ieder talent telt’, de leer- en onderwijsinnovatieagenda van Nijmegen. Wat je ook doet en waar je ook vandaan komt, wij kijken naar het talent van het individu. Of dat nou hoger onderwijs of middelbaar onderwijs is. Het talent doet ertoe. Deze manier van kijken komt de samenwerking ten goede in de keten. Daarnaast is er ook een beweging als RvN@. Dat staat voor Rijk van Nijmegen. Deze onderwijshub werkt aan economische vitaliteit van de samenleving. Een van de doelen is om studenten te behouden voor de regio. Ook hier zie je dat er steeds meer projecten en hubs worden gecreëerd, waarbij studenten vanuit verschillende disciplines en verschillende fases in de onderwijskolom met elkaar samenwerken. Samen met de City Deal Kennis Maken zijn dit bewegingen die allemaal tot samenwerking leiden. Het is de kunst, om in het Nijmeegse deze bewegingen beter op elkaar te laten aansluiten.”

Wat is de meerwaarde van ROC-studenten bij deze samenwerkingen?

“Dat kun je van verschillende kanten zien.  Als het gaat om vraagstukken als positieve gezondheid, of energietransitie, kom je al snel tot de conclusie dat mbo’ers onmisbaar zijn. Als je bijvoorbeeld de energietransitie doorvoert in een wijk, en je gaat van het gas af, dan heb je mensen nodig die zonnepanelen kunnen installeren of die cv-installaties kunnen afsluiten. Je hebt ook universitair geschoolde  mensen nodig die conceptueel naar die wijkontwikkeling kijken, hbo’ers die het misschien rekenkundig wat meer aanpakken. Bijna alle vraagstukken zijn integraal van karakter. En vakmanschap is daarin echt van toegevoegde waarde. Maatschappelijk zie je, en dat heeft de coronacrisis wel uitgewezen, dat wanneer vakmanschap wegvalt de maatschappij bijna platligt. Vakmanschap is de katalysator van heel wat maatschappelijke thema’s. Vanuit het perspectief van de mbo-student vind ik ook de kansengelijkheid heel interessant.”

Past deze beweging ook bij de landelijke trend dat er veel waardering is voor vakmanschap? We hebben mensen nodig voor de techniek, in de zorg. We hoeven niet per se meer allemaal een vwo-diploma te halen?

“Dat zit hier zeker achter. Elke competentie die je hebt, is geen vanzelfsprekendheid en echt vakmanschap moet gewoon erkenning krijgen. Het bakken van brood, het knippen van haren, het stukadoren of het uitvoeren van een katheterisatie in de zorg. Het gaat om meer dan skills, het is een vak. Deze beweging geeft wel een verdere impuls aan het feit dat we vakmanschap in die samenwerking voor projecten veel meer erkennen. Dat mag eigenlijk geen doel op zich zijn, maar het is wel natuurlijk een maatschappelijke opgave, want zonder vakmensen komen we geen steek verder.”

Hoe gaat de samenwerking?

“Wat ik mooi vind is dat onze studenten in die projecten zien, wat bijvoorbeeld een hbo’er doet in zo’n functie. Ook dat is geen doel op zich, maar wel mooi meegenomen. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om de functionele meerwaarde van de samenwerking in die wijken. Dat zie je ook in de SportQube. Een sportinstructeur van het ROC kan met sport- en spelactiviteiten Nijmegenaren enthousiast maken om te sporten, een HAN-student kan daarna kijken hoe ze duurzamer gaan werken aan hun positieve gezondheid. Die verbinding tussen vakmanschap en meer conceptueel niveau is dan makkelijk gelegd.”

Ontstaat er ook een gelijkwaardigheid onder de verschillende studenten in die multilevel samenwerking?

“Ja dat zal ook wel moeten. De bron van kansenongelijkheid zit hem echt in het feit dat heel veel mensen op het mbo nog steeds denken dat ze voor een dubbeltje zijn geboren, en nooit een kwartje worden. Dat blijft maar van generatie op generatie worden overgegeven. Het gaat juist om die gedachte in de samenwerking, dat we elkaars capaciteiten erkennen. Daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Het is heel belangrijk dat mbo-studenten gezien en erkend worden in hun kunnen door hbo- en wo-studenten, dit geeft hen zicht op de mogelijkheid tot doorgroeien. Dit vind ik ook echt een maatschappelijke opdracht.”

Hoe heeft het maatschappijgericht werken vorm gekregen in jullie onderwijs, in het curriculum?

“We hebben Talentlab. Dat is eigenlijk de plek waar dit type opdrachten binnenkomt en waar studenten en opleidingen zich aan kunnen verbinden. Op termijn denk ik dat we samen met de HAN en RU echt een visie op multilevel onderwijs gaan ontwikkelen. Elke onderwijsinstelling heeft een maatschappelijke opdracht om die verbinding met de omgeving tot stand te brengen. Wij maken die transitie ook door. Nu komt een project binnen centraal via Talentlab. Dan zoeken we intern naar verbinding. We willen steeds meer de vanzelfsprekenheid creëren, dat wanneer je projecten binnenhaalt je meteen denkt aan samenwerken met hbo’ers en universitaire studenten. Het moet gaan uitrollen, zodat steeds meer studenten en opleidingen zich eraan willen verbinden. Dus dat moet georganiseerd gaan worden. Dat is natuurlijk wel een uitdaging en daar hebben we eigenlijk nog geen infrastructuur voor ingericht. Dat is volgens mij echt the next step.”

Heb je nog aanbevelingen voor wat the next step kan zijn voor de City Deal?

“Waar ik graag over zou willen meedenken, en waar bij ons energie op zit, is hoe we een mindset kunnen creëren binnen de onderwijskolom  dat je gaat denken in termen van multilevel onderwijs. Dat je bij complexe opdrachten bedenkt of het van meerwaarde kan zijn voor zowel student, als voor de opbrengst van dit project, om er in een soort netwerkstructuur studenten vanuit die kolom op te kunnen zetten. Neem dat mee in de criteria die je hanteert bij de selectie van opdrachten, en probeer daar ook een infrastructuur voor in te richten die het mogelijk maakt. Daar zou ik m’n nek in de stad wel voor willen uitsteken om dat te gaan stimuleren en te faciliteren. Ik ben wel heel erg nieuwsgierig hoe andere steden dat denken in termen van multilevel onderwijs, standaardiseren in een mindset en structuur. De City Deal kan nooit een doel op zich zijn. Het gaat erom dat de samenwerking in de kolom niet alleen voordelen heeft voor het onderwijs, maar ook op korte termijn een beter rendement heeft voor die maatschappelijke opdrachten. Er valt zoveel van elkaar te leren.”

Breda zet City Deal samenwerking voort in Urban Living Lab Breda

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Breda is het Urban Living Lab Breda (ULLB) een van de grote successen van de City Deal Kennis Maken. In ruim anderhalf jaar hebben tot nu toe zo’n achthonderd studenten hier gewerkt aan maatschappelijke vraagstukken. Afgelopen  april ondertekenden gemeente en de betrokken onderwijsinstellingen een intentieverklaring om de samenwerking in het living lab voor te zetten. Vanuit het City Deal opschalingsproject kijkt kwartiermaker Marcel Kesselring samen met anderen hoe het nu ook duurzamer een plek kan krijgen in het onderwijs.

De komende jaren zal het Urban Living Lab Breda de organisatie van stadsbrede samenwerking van de gemeente Breda met Avans Hogeschool, BUas, Curio, De Rooi Pannen, en militaire academie NLDA verder organiseren. De Koepel, de voormalige gevangenis in Breda, is daarbij dé centrale plek voor deze multidisciplinaire en transdisciplinaire samenwerking in én met de stad.

Levende gemeenschap

“Het Urban Living Lab is een levende gemeenschap die vanuit het perspectief van de inwoners – en waar mogelijk en/of noodzakelijk samen met inwoners – werkt aan nieuwe oplossingen en nieuwe vormen voor een duurzame, gezonde, leefbare en voor iedereen toegankelijke stads-samenleving”, vertelt Kesselring. “Samen met het onderwijs, het onderzoek, ondernemers, overheid en inwoners brengt het Urban Living Lab Breda vraagstukken in beeld. De basis is dat wij werken aan een duurzame inclusieve samenleving in de stad en haar directe regio. Er ligt een aantal grote maatschappelijke opgaven die je niet alleen kan oplossen. Daarom werken we vanuit de quadrupel helix. We hebben de inwoners ervoor nodig, bedrijven, onderwijsketen en de overheid, dus gemeente en provincie. Binnen het Urban Living Lab Breda proberen we al deze spelers op hetzelfde speelveld bij elkaar te krijgen en dan te werken aan een betere en mooiere stad.”

Begonnen als bottom-up initiatief vanuit Avans is de samenwerking nu officieel met de intentieverklaring die door wethouder Arjen van Drunen namens de stad is ondertekend. Een mooi succes vindt Kesselring na anderhalf jaar. “We hebben nu met elkaar afgesproken dat we voor stadsbrede ontwikkelingen gaan en dat dit moet landen in het Urban Living Lab Breda. We werken daarbij aan vier thema’s voor de stad: inclusieve samenleving en gezondheid, mobiliteit en logistics, digitalisering en slimme technologie en energietransitie en duurzaamheid. Daarin willen we stappen verder maken en komen tot impactvolle oplossingen. En met het implementatieplan van de City Deal Kennis Maken willen we dit veel meer gaan borgen in het onderwijs en onderzoek van de verschillende  onderwijsinstellingen. We proberen meer opleidingen aan te haken.”

Studenten werken in het Urban Living Lab.

Borging in onderwijs

Met de opschalingssubsidie van de City Deal kijken Kesselring en collega’s hoe ze meer opleidingen kunnen aanhaken. “De afgelopen jaren hebben we vooral gericht op het laaghangende fruit. We zijn begonnen met de opleidingen waar er ruimte zat in de curricula. We hebben het zwaan-kleef-aan principe gehanteerd. Dan heb je nog niet alle mbo- en hbo opleidingen. Nu gaan we onderzoeken hoe we het meer gaan verankeren in de onderwijsinstellingen. We zijn aan het pionieren geweest met interdisciplinair onderwijs. Dit willen we nu verder ontwikkelen in deze omgeving. Dat zijn de stappen die we nu gaan maken. Hoe kunnen we het verder verbreden? We zijn natuurlijk gewoon begonnen. Nu moet het meer gaan beklijven. Dat is de volgende fase.”

Het Urban Living Lab Breda kreeg de sleutel van haar locatie in de Koepel toen net corona uitbrak. Dat was geen ideale start, stelt Kesselring. “Toch heeft het ons de nodige ruimte gegeven om even goed na te denken wat nu het Urban Living Lab Breda precies is. We werken op basis van co-creatie. Dat is erg ingewikkeld als je met zoveel verschillende stakeholders werkt, Sommige organisaties als de gemeente denken dat ze opdrachtgever zijn. Dat is niet zo. We werken vanuit co-creatie op basis van gelijkwaardigheid.” Er zijn niet alleen studenten die inhoudelijk met thema’s als energietransitie bezig zijn. Ook het proces is belangrijk. Er is nu een multidisciplinair stageteam van negen studenten van acht opleidingen aan de slag om het Living Lab qua proces vorm te geven. Van marketing en communicatie, tot HRM tot leisure & event management.

Impact meten

Wat heeft Urban Living Lab Breda concreet voor de stad opgeleverd? Kesselring: “Dat is een goede vraag, die krijgen we wel vaker. Het is een lastig antwoord. Wat zou het moeten opleveren? Volgens mij zijn we hier bezig om een beweging tot stand te brengen met elkaar. Het zit vooral in het proces van mensen bij elkaar brengen; Systeemwereld en leefwereld met elkaar in verbinding brengen.En dat is een lange termijn investering. Transities gaan niet tot stand komen vanuit technologie alleen, het is vooral mensenwerk en menselijk gedrag Wij moeten vooral mensen bij elkaar brengen. Wat het concreet gaat opleveren is vooral gedrag van mensen dat verandert. Ons doel is om de thema’s waaraan we werken verder te brengen, en soms kan je dat niet een twee drie oppakken. We zijn wel aan het kijken in het kader van die opschaling of we impact kunnen meten. We onderzoeken nu een model of structuur hoe we dat kunnen monitoren en kunnen teruggeven aan de stad. Maar zover zijn we nog niet. Dit nemen we ook mee in het implementatieplan.”

Maar het onderwijs is nog lang niet zo ver, aldus Kesselring. “Dat zit vaak nog dichtgetimmerd in roosters en opleidingen, dat maakt het best ingewikkeld voor wat wij willen. Maar we hebben het voordeel dat Avans al actief werk aan het maken is van Ambitie 2025. Daar zitten we met alle academies nu midden in. Drie belangrijke thema’s hierin: modulair onderwijs, flexibel onderwijs en co creatie Daarin stelt ze dat we meer toe moeten naar modulair onderwijs, waar studenten veel meer eigen keuzes kunnen maken. Daar heb je een omgeving als Urban Living Lab Breda voor nodig. Deze fase is dus voor ons heel belangrijk. Nu moeten opleidingen wel meegaan. Voorheen kon een opleiding geen studenten laten aanhaken omdat het niet paste bij het onderwijsprogramma.”

Aan het werk in het Urban Living Lab.

Aan het werk in het Urban Living Lab.

Power of the Future

Terwijl het Urban Living Lab Breda onderzoekt hoe de borging in het onderwijs beter kan, gaan de activiteiten door. Deze maand is net het project Power of the Future afgerond, waaraan 130 basisschoolleerlingen uit Breda hebben deelgenomen. “Het Urban Living Lab Breda heeft vooral te maken met studenten, professionals en oudere generaties”, legt Kesselring uit. “Maar als je het hebt over de toekomst van de stad vind ik het persoonlijk gek dat we niet kinderen uit basis- en voortgezet onderwijs erbij betrekken. Het gaat immers over hun toekomst.”

Daarom mochten kinderen van vier verschillende basisscholen in Breda samen in gemixte teams op basis van design thinking aan de slag met een maatschappelijke uitdaging, zoals energietransitie, digitalisering, inclusieve samenleving of stadslandbouw. De kinderen kenden elkaar niet en komen uit verschillende wijken van de stad. Elk team werd gecoacht door een student en/of een vrijwilliger. Het idee is dat ze door mee te denken over de mogelijkheden van artificiële intelligentie, blockchain, zelfrijdende auto’s, zorgrobots of slimme straatverlichting, ze in de toekomst een steentje kunnen bijdragen aan een leefbare, inclusieve, duurzame en groene stad.  “Je kan heel veel praten over de nieuwe maatschappij, je kan ook gewoon aan de slag gaan en jong beginnen met bubbels te doorbreken en nieuwe verbindingen te maken. Zodat de kinderen met elkaar in contact komen. Nu gebeurt dat niet. Daarover vertellen we meer op de landelijke City Deal Kennis Maken dag.”

Eerste Chief Exploration Officer Suzanne Potjer is ‘blikopener’ voor overheidsvernieuwing

Agenda Stad staat met bijna 30 City Deals, de Community of Practice, het Loket Ontwerpkracht en de Dag van de Stad al 7 jaar aan het voorfront van overheidsvernieuwing. Om die positie de komende jaren te behouden en verstevigen, blijft het programma ook zichzelf opnieuw uitvinden. Met het aantrekken van actie-onderzoeker Suzanne Potjer als Chief Exploration Officer, krijgt die vernieuwing de komende jaren een gezicht.

“Als Agenda Stad zijn we een koploper als het gaat om nieuwe manieren van werken. Die positie kun je alleen behouden als je hongerig en nieuwsgierig blijft. Naar inspiratie, wijsheid, naar volgende stappen. En hoewel we een netwerkorganisatie pur sang zijn, kunnen wij niet alle initiatieven overzien waarin professionals op vernieuwende manieren samenwerken om grote opgaven te tackelen. Daarom hebben wij één van onze partners van het eerste uur – en toponderzoeker op het gebied van experimenteel bestuur – Suzanne Potjer, gevraagd om op verkenning te gaan,” vertelt Frank Reniers, programmamanager van Agenda Stad.

CXO Suzanne Potjer en programmamanager Agenda Stad Frank Reniers

Het belang van exploratie

Zo ontstond het idee van de eerste Chief Exploration Officer voor de overheid. Een vrije rol, die Potjer op haar eigen wijze zal gaan invullen en waar ze duidelijke ideeën over heeft. “Met deze rol als Chief Exploration Officer, of ‘CXO’, dragen we het belang van exploratie uit. We zouden veel meer kunnen leren van elkaars praktijken. Niet alleen binnen de Rijksoverheid, maar ook door te leren van innovaties in samenwerking binnen en tussen gemeenten, van burgerinitiatieven en van vernieuwing in de private sector. Je leert immers vaak het meest van mensen en voorbeelden buiten je eigen context. En door met hen in contact te treden, kunnen het wellicht inspirerende partners worden, licht Potjer toe.

Potjer deed enkele jaren geleden als onderzoeker bij de Urban Futures Studio van de Universiteit Utrecht onderzoek naar City Deals. Ze raakte geïntrigeerd. “Ik voelde dat er iets speciaals gebeurde. De gelijkwaardige samenwerking, de combinatie van formele en informele processen, de gezamenlijke drijfveer om tot veranderingen op institutioneel niveau te komen.” Potjer bleef nauw betrokken bij Agenda Stad, ook toen ze als onderzoeker aan de slag ging bij Twynstra Gudde en nu, als zelfstandig onderzoeker en adviseur. Ze stond mede aan de wieg van de Community of Practice van City Deals, waarin deelnemers aan City Deals elkaar inspireren en van elkaar leren.

Wederzijds leren

“In de Community of Practice draait het om wederzijds leren: elke City Deal heeft een eigen thema en dynamiek. Maar qua proces zijn er ook veel overeenkomsten. Doordat projectleiders en dealmakers, de ambtenaren van Agenda Stad die alert zijn op thema’s voor nieuwe deals en partners bij elkaar brengen, elkaars ervaringen delen, hoeven ze niet steeds opnieuw het wiel uit te vinden. De ‘CoP’ heeft zich ontwikkeld tot een actieve leergemeenschap met een jaarprogramma en dagelijkse interactie in een chat-groep. Later deze maand organiseren we een inspirerende CoP-dag in samenwerking met de gemeente Ede, waar we in het World Food Centre in gesprek gaan over Ecosystemen van City Deals! Met dit alles maken we samen de Deal-werkwijze sterker, daar kunnen we trots op zijn.”

Suzanne Potjer in gesprek met dealmakers en projectleiders tijdens de eerste CoP-bijeenkomst in januari 2020

Is de Chief Exploration Officer dan een afgeleide van de Community of Practice? Ja en nee, zo blijkt. Reniers: “In de CoP leren we van elkaar en dat is van grote waarde, zoals Suzanne al aangaf. Maar er valt altijd meer te leren, op andere thema’s en van andere contexten. Maar zelf zijn we natuurlijk tegelijkertijd druk bezig om onze City Deals verder te brengen en nieuwe deals op te zetten. En ook wij trappen wel eens in de valkuil van het ‘not invented here’-principe waarbij we ons teveel op onze eigen praktijk richten. Daarom waren we op zoek naar een ‘blikopener’ – iemand die ons nieuwe perspectieven laat zien. Om dat optimaal te doen, moet je niet alleen buiten je eigen kaders en context kijken, je moet de rol van de ‘ontdekkingsreiziger’ ook niet te dicht bij jezelf beleggen.”

Innovatie stimuleren ipv claimen

“Agenda Stad is een vertrekpunt, een thuisbasis”, licht Potjer toe. “Ik heb de bijzondere opdracht meegekregen om de exploratie te doen voor iedereen die zich bezighoudt met overheidsvernieuwing. Natuurlijk neem ik de inzichten die ik ‘buiten’ opdoe mee terug naar Agenda Stad zodat zij ervan leren.” Reniers vult aan: “Het doel van Agenda Stad is altijd geweest om bestuurlijke innovatie te stimuleren, omdat nieuwe vormen van samenwerking, interbestuurlijk maar ook met marktpartijen, kennisinstellingen en maatschappelijker organisaties nodig zijn om complexe maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Maar innovatie stimuleren is iets anders dan zelf claimen dat je er de bron van bent. Wij hebben de rol van Chief Exploration Officer geïnitieerd, maar het is de bedoeling dat andere organisaties net zo zeer leren van Suzanne’s verkenningen als wij.”

Hoe ziet de opdracht van de CXO er nu precies uit? En hoe gaat Potjer daar invulling aan geven? “Ik ga op pad. Op zoek naar vernieuwende praktijken. Dat kan over van alles gaan. Praktijken waar organisaties op nieuwe manieren samenwerken, waar mensen experimenteren met nieuwe ideeën en oplossingen. Of waar veel beter geleerd wordt van signalen uit de praktijk. Kortom, op zoek naar alle praktijken binnen het brede thema van overheidsvernieuwing. De inzichten die ik ophaal van de mensen uit deze praktijken, verrijkt met mijn eigen kennis als onderzoeker, wil ik in de spotlight zetten, zodat iedereen die zich bezighoudt met overheidsvernieuwing – of er zich mee bezig zou móeten houden – ervan kan leren. Daarnaast wil ik de vernieuwers die ik ontmoet chief ook aan elkaar verbinden.

Voelsprieten

Dat doet Potjer onder andere met een maandelijkse nieuwsbrief, waarin ze verslag doet van haar exploratie. “Daarin behandel ik elke maand een ander thema, met voorbeelden van interessante ideeën, personen en verhalen. Voor de vorm heb ik me laten inspireren door o.a. de Future Affairs-nieuwsbrief van NRC-journalist Wouter van Noort en de Over Morgen-nieuwsbrief van LinkedIn-redacteur Liza Jansen: een verzameling sterke inhoud rond een thema, met een professionele maar ook persoonlijke duiding. En uiteraard zal ik ook op LinkedIn mijn bevindingen delen. Dat helpt me ook om in alle mogelijke netwerken mijn voelsprieten op te houden.”

Volg CXO Suzanne Potjer en abonneer je op haar maandelijkse nieuwsbrief waarvan binnenkort de eerste editie verschijnt.

‘Elke student in Enschede moet kennis maken met de stad’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Enschede fungeert al jaren als rijke leeromgeving voor de studenten van de Universiteit Twente, Saxion, ArtEZ/AKI en ROC Twente. De laatste jaren werken ze onder meer samen in het EnschedeLAB. Deze rijke leeromgeving moet nu ingebed worden in de onderwijsprogramma’s van de kennisinstellingen en verder worden opgeschaald. De kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede Stephanie Ankone werkt aan een implementatieplan daarvoor.

Ankone heeft een maand geleden het stokje overgenomen van Wiro Kuipers. Hier werken studenten van de verschillende kennisinstellingen in Nano-Challenges samen aan een maatschappelijk vraagstuk uit de stad of regio. Na de eerste periode bleek de onderwijsvorm (challenge) van een semester niet goed in te passen in de verschillende onderwijsstructuren. Kuipers heeft het omgevormd tot Nano-Challenges, challenges van vier tot zes dagdelen, waar studenten van de verschillende kennisinstellingen samenwerken aan vraagstukken van de stad.

Deze meer flexibele vorm is beter in te passen in de bestaande onderwijsstructuren en kan zowel inter- als extra curriculair worden aangeboden. “Uiteindelijk gaat het om het samenbrengen van stad en student”, licht Ankone toe. “Dat is het hoofddoel, met Enschede als rijke leeromgeving. Intussen is Hengelo ook recent aangehaakt, en lift mee op de activiteiten van EnschedeLAB.”

In dit project gaan jullie dus kijken hoe je deze rijke leeromgeving een vaste plek kan krijgen in de onderwijsstructuren?
“Ja, we gaan nu de implementatiefase in en gaan kijken hoe EnschedeLAB in en tussen de instellingen ingezet kan worden in de ambitie om zoveel mogelijk studenten kennis te laten maken met het werken aan vraagstukken van de stad. Nano-challenges zijn een vorm daarvoor, maar dit kunnen ook andere vormen zijn. Ook dat gaan we de komende tijd verkennen.”

“Het is daarvoor belangrijk te weten welke initiatieven er al bestaan, daarom is stap één het inventariseren van die initiatieven. Al op veel plekken werken studenten in de opleiding samen aan maatschappelijke vraagstukken. Bij Saxion heb je bijvoorbeeld het Smart Solutions Semester, waarin studenten van allerlei opleidingen samenwerken aan een vraagstuk. Bij het ROC heb je de Hub waar vragen vanuit de praktijk worden verzameld en verbindt met studenten van de verschillende opleidingen. Bij ArtEz-AKI heb je ook zo’n punt en de UT kent onder andere het Challenge Based-Learning (CBL). Bij Challenge Based-Learning werken studenten onder leiding van een ervaren coach en met verschillende achtergronden (bijv. studierichting, universiteit, nationaliteit) samen met externe partijen aan een vraagstuk.”

“Voor mij is het nu de zaak om te verkennen waar we elkaar kunnen versterken, maar ook waar de blinde vlekken zijn. Elke student moet met een maatschappelijk vraagstuk tijdens zijn opleiding aan de slag kunnen. Ondanks de vele initiatieven zijn er nog steeds studenten die er niet mee in aanraking komen. Hoe kunnen we hen bedienen, met bijvoorbeeld een Nano-Challenge?”

Hebben jullie dus als doel om alle studenten in Enschede en Hengelo dus een keer in hun studie te laten werken aan een maatschappelijk vraagstuk?
“Ja, het ideaal is dat van de vier kennisinstellingen elke student op een moment te maken krijgt met een maatschappelijk vraagstuk. We streven er in ieder geval naar dat elke student in elk geval de keuze moet hebben gehad om te werken aan een vraagstuk uit de stad. En dat deze daarbij samenwerkt met studenten van een andere instelling. Dat maakt het EnschedeLAB zo uniek. Het gaat over de instellingen heen. Persoonlijk vind ik het enorm waardevol dat je de verschillende studenten met elkaar in gesprek laat zijn. Een ROC-student werkt bijvoorbeeld samen met een UT-student. Al die bloedgroepen komen met elkaar in gesprek. Linksom of rechtsom krijgen ze later in hun werk krijgen ook met elkaar te maken, en hebben ze elkaar hard nodig. Dat wordt door studenten nu niet zo altijd zo gezien of ervaren.”

Aan het werk in het EnschedeLAB.

Aan het werk in het EnschedeLAB.

“Ik vind het juist erg mooi om ze dan ook hierin mee te nemen in dat samenwerken, zodat ze zelf zien dat elke student weer vanuit een eigen perspectief naar een vraagstuk kijkt. Naast de Nano-Challenges gaan we ook verkennen welke andere vormen die samenwerking tussen de verschillende studenten kunnen bevorderen. Waar mogelijk  in het curriculum, en waar dat niet kan wordt het extra curriculair aangeboden. Vooral de studenten die niet heel actief (kunnen) zijn in een studie- of studentenverenigingen maar wel graag willen werken aan ‘soft-skills’, vinden het juist interessant deel te nemen aan dit soort onderwijsvormen. Ze leren er veel van en staat ook nog eens goed op hun CV.”

Spreek je ook met studenten zelf in deze inventarisatieperiode?
“Ja, dat vind ik erg belangrijk, want zij zijn uiteindelijk de doelgroep. Binnenkort start ik gesprekken met studenten die eerder aan Challenges hebben meegedaan. Hoe hebben ze die ervaren en welke tips en adviezen kunnen ze ons geven zodat we nog meer studenten enthousiast krijgen? Daarnaast spreek ik met de studentenambtenaren van de gemeente Enschede. Zij krijgen vragen vanuit de gemeente én vanuit studenten. Het mooiste zou zijn als de Challenges meer vanuit de studenten zelf zouden komen. Dat het echt een samenspel is van wat er leeft in een regio of stad, maar ook wat er leeft onder studenten. Op basis van die gegevens wil je eigenlijk Challenges, maar ook het bredere aanbod van EnschedeLAB gaan inrichten.”

Waaruit bestaat het implementatieplan verder nog?
“Er zijn een aantal actielijnen. De inventarisatie van wat er al gebeurt is de eerste. Waar zitten de blinde vlekken? De tweede is inventariseren waar we als EnschedeLAB aan kunnen bijdragen. Het kan maar zo zijn dat een project dat binnen een instelling wordt opgepakt ook wel een goed interdisciplinair kan worden opgepakt dus over de instellingen heen. Op welke wijze kunnen we dat dan vormgeven? Ook kijken we naar de mogelijkheid om een fysieke locatie in de stad te openen, waar inwoners maar ook studenten en bedrijven binnen kunnen lopen om te leren en te horen wat er speelt in de stad en binnen de kennisinstellingen.”

“Dat gaan we ook verder verkennen of dat haalbaar is, en hoe die locatie eruit moet zien. Moeten dat bijvoorbeeld pop-up locaties worden in de wijken? Daar waar een vraagstuk beter tot zijn recht komt? Moet er ook een vaste plek komen? Eind van dit jaar moet daar meer over bekend zijn. Daarnaast hebben we nog een ‘train de trainer’ programma. Daarin willen we docenten trainen die niet gewend is om in zo’n vorm als een Challenge les te geven. Eind van het jaar moet dit programma er liggen. Het implementatieplan betekent overigens niet dat alles wat we al doen stil komt te liggen.”

Stephanie Ankone, de kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede.

Stephanie Ankone, de kersverse projectcoördinator Kennis maken met de stad Enschede.

Wat loopt er verder nog?
“We gaan ook dit jaar Nano-Challenges organiseren. In juni start een Challenge, waarin studenten aan de slag gaan met de sociale cohesie tussen studentenhuizen en buurtbewoners. Met name na de Covid-periode zijn veel studenten het contact met andere buurtbewoners verloren. Het is van groot belang dat die groepen op harmonieuze manier kunnen samenleven. Op welke creatieve wijze zou je dat samenleven verstevigen? Een student die goed contact heeft met de buurt is later wellicht ook geneigd om eerder in de regio te blijven werken. In het najaar gaan we een Challenge organiseren op het gebied van digitalisering. Dat is van essentieel belang voor de regio, maar gaat gepaard met risico. Denk aan privacy. Hoe kun je de digitalisering-uitdagingen samen aanpakken? We trekken nauw samen op met de gemeente die daar ook mee bezig is.”

Jullie verkennen dus ook de opschaling en hoe jullie de rijke leeromgeving beter kunnen inbedden in het curriculum?
“Ja, we verkennen dus waar EnschedeLAB gekoppeld kan worden aan andere initiatieven en waar mogelijk ec’s kunnen worden gekoppeld. Daarnaast kijken we qua opschaling ook of we meer Nano-Challenges kunnen gaan organiseren. En welke andere vormen we kunnen bieden, zodat we uiteindelijk een soort menukaart aan studenten kunnen bieden. We zoeken nog meer verbinding bij de stakeholders, de gemeente, de kennisinstellingen maar ook bij andere organisaties die bezig zijn met vraagstukken. Door het trainen van meer docenten om te werken met Challenges en hen tools te geven daarvoor willen maken we die opschaling mogelijk. Ook nemen we studenten hierin mee. We hebben goede ervaringen met Saxion-studenten die ROC-studenten begeleiden bijvoorbeeld.”

Wat kan het City Deal netwerk leren van jullie uitkomsten?
“Ik hoop dat wij een voorbeeld kunnen zijn voor instellingen die ook met het mbo willen samenwerken. Dat die samenwerking ook tussen de instellingen is geborgd. Daar zit ook de uitdaging omdat je te maken hebt met echt andere onderwijsstructuren.. Het zijn echt wel uitdagingen maar ik merk dat er veel energie zit. Die meerwaarde zit echt op het samenwerken tussen de verschillende instellingen.”