Integratie is een collectieve verantwoordelijkheid – column Sheila Sitalsing

Kennis- en inspiratiesessie Diversiteit en Inclusie, 27 juni 2024 tgv afscheid Farida en Angélique. Foto's: Kick Smeets

Column Sheila Sitalsing, uitgesproken op de Kennis- en Inspiratiesessie Diversiteit en Inclusie op donderdag 27 juni in Podium Mozaïek te Amsterdam (gesproken tekst geldt)

Het is dit jaar 38 jaar geleden dat ik naar Nederland kwam om te studeren. Het waren de barre jaren tachtig, de tijd waarin mijn soort mensen nog minderheden heetten en er een programma op televisie was dat de intrigerende naam Medelanders Nederlanders droeg. Het was allemaal ontzettend goed bedoeld, zo leerde ik al snel.

Nederland was het land waar we verder en hoger zouden reiken, het land van de grote mogelijkheden en de verre horizonten. Dat hadden we geleerd op school, eerst in Suriname, later op Curaçao. Nederland was ons Amerika. Het was ook de tijd waarin ik hier gemiddeld een keer per week moest uitleggen dat Curacao níet de hoofdstad van Suriname is, en waarin mensen nog onbekommerd durfden te vragen hoe het mogelijk was dat ik grammaticaal correct Nederlands sprak. En als ik dan het gebruikelijke antwoord gaf, het antwoord dat iedereen in die tijd gaf  – ‘In het vliegtuig op weg hiernaartoe geleerd’ – zag je in de ogen de twijfel blinken dat dit wáár zou kunnen zijn.

Het was in die tijd dat een studiegenoot tegen me zei: ‘Jij studeert zo hard, misschien kan je wel de eerste vrouwelijke premier in het koninkrijk worden.’ Hij kwam uit Limburg, en mijn nog ongeoefende oor kon accenten moeilijk verstaan, dus ik verstond: ‘Misschien kan je de eerste vrólijke premier worden.’

‘Vrolijk?’, vroeg ik. ‘Zijn premiers altijd depressief dan?’
‘Nee, vrouw-e-lijk!’

Toen was het mijn beurt om vertwijfeld te kijken. En ik begon voorzichtig een kleine geschiedenisles te geven. Dat er al een tijdje een vrouwelijke premier was in het Koninkrijk: Maria Liberia Peters van de Antillen.  En dat zij niet eens de eerste was, want Lucina da Costa Gomez was tien jaar eerder ook nog kort premier geweest.

En toen besefte ik drie dingen:

  1. Die mensen weten níets van ons, en wij weten alles van hun.

En met ‘die mensen’ bedoel ik Europese Nederlanders. Of ‘Hollanders’, zoals we ze thuis noemen en waarmee we ook Limburgers bedoelen en ook Groningers. Wij hebben alles geleerd over hun geschiedenis en hun staatskundige structuur en hun lange tenen als je ze allemaal ‘Hollanders’ noemt, en zij weten niet hoe hun koninkrijk functioneert voorbij de Noordzee.

  1. Ze konden zich die luxe veroorloven.

Tegenwoordig zouden we dat privilege noemen, het privilege van de dominante groep dat je je niet in de ander hoeft te verdiepen. Het mag, er zijn mensen die het met veel liefde en enthousiasme doen, maar je ondervindt er geen enkel nadeel van als je het niet doet. Integratie, waar iedereen ook toen al de mond vol van had, is veelal éénrichtingsverkeer. De buitenstaander moet proberen op te gaan in het geheel, het geheel laadt geen verantwoordelijkheden op zich. Het feit dat het de buitenstaander toelaat, is een goede daad op zich, en ontslaat het van elke verplichting tot zich inleven in de buitenstaander.

  1. Ze hadden nog nooit een vrouwelijke premier gehad.

Herhaling: ze hadden nog nooit een vrouwelijke premier gehad. De grootse cultuurshock die ik meemaakte was dat vrouwen in Nederland in de publieke ruimte nauwelijks serieus werden genomen. In Suriname en op Curacao waren ze allang kostwinner, gezinshoofd, directeur en dus ook premier, in Nederland zaten ze met elkaar in het Vrouwenhuis te klagen over hun slechte positie.

Ik werd hier journalist. De pers is de spiegel van de samenleving en in de ontwikkeling die de pers heeft doorgemaakt in de afgelopen pakweg 30 jaar zien we het denken weerspiegeld over wie meedoet en wie niet, over wie ertoe doet en wie niet, over wiens zorgen worden gehoord en wiens zorgen niet. Tegenwoordig heet dat diversiteit en inclusie, in de jaren negentig heette het ‘We zoeken een Turk die voor de krant over Turkenzaken kan schrijven’. Alle media gingen begin jaren negentig naarstig op zoek naar allochtonen, zoals we toen inmiddels heetten. Niet te véél allochtonen natuurlijk. Eentje, maximaal twee, het moest niet te gek worden. En die vertegenwoordigden dan heel Allochtonië – op de redactie, op de televisie, in de krant, en daardoor ook in het ganse land.

Ik heb nog meegemaakt dat een jonge vrouw met Chinees-Creeols-Joods-Surinaamse roots die verwachtingsvol was aangenomen bij een krant – ik zeg niet welke – te horen kreeg dat de chef toch een beetje teleurgesteld was dat ze zo weinig ingangen had in de Marokkaans-islamitische gemeenschap. Er bestond kennelijk het idee dat wij allochtonen een geheim genootschap vormden dat zich min of meer vanzelf zou ontsluiten als ze er eentje bij de krant in dienst namen.

Wederom besefte ik dat wat ik in de jaren tachtig had ervaren, in de jaren negentig nog steeds opgeld deed: inclusie is éénrichtingsverkeer. Wie erbij komt moet zich inspannen om erbij te horen, de ontvangende groep is vooral druk met zichzelf op de borst kloppen omdat ze een buitenstaander een baantje heeft gegund.

Maar de buitenstaander ging terugpraten. Had noten op haar zang. Wensen, klachten. Ging zich bemoeien met de manier waarop er over haar werd geschreven door dezelfde media waar ze voor werkte. Ging het beeld bijstellen. Het heeft nóg een decennium geduurd, voordat het echt zover was, want ook in de jaren nul van deze eeuw waren het vooral witte mannen die de toon zetten, die aan het woord kwamen in kranten en op televisie, en die over diversiteit voornamelijk spraken als iets dat problemen had veroorzaakt, iets negatiefs.

Maar tegelijkertijd was er iets onomkeerbaars in werking getreden: er was iets gebeurd waar de ontvangende groep niet op had gerekend, iets dat áltijd gebeurt als je nieuwe groepen toelaat. De ontvangende gemeenschap was veranderd. In de kern. In wat het is, hoe het ademhaalt, denkt, voelt, is.

Waarmee het een onontkoombaar feit werd: het geheel heeft zich wel degelijk te verhouden tot de nieuwkomer. Diversiteit, integratie, inclusie móet tweerichtingsverkeer zijn, anders kan het geheel niet functioneren. Anders is het geen integratie, anders is het geen inclusie. De stelling van onze vertrekkende premier – een man overigens – dat integratie betekent ‘dat je je moet invechten’, waarmee hij integratie voorstelt als eenzijdige inspanning van de binnenkomer, is dan ook fundamenteel onjuist. Het is een collectieve verantwoordelijkheid.

Daarom hebben Pieten tegenwoordig roetvegen, wordt het Nederlandse slavernijverleden herdacht – zij het zonder de voorzitter van de Tweede Kamer -en gaan ze bij de overheid op cursus om te leren dat mensen die er anders uitzien dan jij, zich anders gedragen, zich anders uitdrukken, een andere afkomst hebben, andere voorkeuren hebben of uit een andere klasse komen niet noodzakelijkerwijs uitkeringsfraudeurs zijn.

Als je dit rijtje overziet, zou je wellicht denken dat de beschaving een heel eind is opgeschoten in de afgelopen 38 jaar. Deze prachtige plek waar we nu staan, met zijn mooie programmering is er een bewijs van. Je zou ook kunnen zeggen dat het verschrikkelijk langzaam gaat. Dat het échte gesprek over wie gehoord wordt, wie gezien wordt, wie mag meedoen en wie niet, in Nederland nog in de kinderschoenen staat. Dat iedere stap vooruit een tegenreactie uitlokt, en angst en behoudzucht opwekt. Dat we dat weerspiegeld zien in een nieuwe regering die de rancune van de voorheen dominante groep cultiveert en ons terug katapulteert in de tijd. Ik zou m’n borst maar natmaken op al die afdelingen diversiteit met al die kleurenschema’s en matrices met alle vormen van diversiteit. Ik denk dat het pittig wordt.

In de 38 jaar dat ik met tussenpozen hier heb gewoond – afwisselend met wat kortere verblijven in het buitenland – werden minderheden allochtonen, allochtonen werden Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond, Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond werden in de staatjes van het Centraal Bureau voor de Statistiek ‘migranten’. Gewoon Nederlander, punt, ben ik in de statistieken nog steeds niet geworden.

In die 38 jaar is een handicap een handicap gebleven, en zijn laagopgeleiden met veel misbaar herdoopt tot ‘praktisch opgeleiden’ terwijl er verder niet veel aan hun positie is veranderd. Er is in die 38 jaar ook ontzettend veel ten goede veranderd – ik wil u niet in een depressie storten.

Maar één ding is onveranderd gebleven in al die 38 jaar: dit land heeft nog steeds geen vrouwelijke premier voortgebracht.

IK DANK U VOOR UW AANDACHT

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *