‘We moeten studenten voorbereiden op alles wat op ze afkomt in de maatschappij’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Hoe laat je studenten in een relatief korte periode van een vak voor hun leeronderzoek zinvol samenwerken met wijkbewoners en andere stakeholders? In het kader van zijn Education Fellowship aan de TU Delft onderzocht Reinout Kleinhans wat er nodig is om community engagement te laten slagen binnen ontwerponderwijs.

Community engagement is niet meer weg te denken uit de City Deal Kennis Maken. Bij deze onderwijsvorm draait het om het betrekken van lokale gemeenschappen bij het onderwijs en onderzoek. Community engagement versterkt de verbinding tussen universiteit en samenleving en geeft studenten een belangrijk voorproefje van situaties waar ze in hun toekomstige werk mee te maken krijgen. Maar hoe pas je het toe in de praktijk? In zijn Fellowship (2020-2021) ontwikkelde Kleinhans een serie van acht video’s onder de naam Community Engagement in Design and Planning Education – Challenges and Practical Steps Forward die onderwijsinstellingen kunnen helpen met het opzetten van community engagement.

Kuyperwijk

Als universitair hoofdocent stedelijke vernieuwing werkte Reinout Kleinhans zelf met studenten in de Delftse Kuyperwijk. Toen bleek dat de inwoners in de wijk zich vaker onveilig en sociaal geïsoleerd voelden en te maken kregen met meer rommel en overlast op straat, wilde de gemeente weten wat er allemaal speelde in de wijk en liet de studenten van Kleinhans onderzoek doen. Die observeerden, deden straatinterviews met bewoners bij winkelcentra of scholen, voerden gesprekken met de wijkagent, bij woningcorporaties en welzijnsorganisaties en analyseerden bestaande data.

Nu na zijn Fellowship blijft Kleinhans actief om deze onderwijsinnovatie meer bekendheid te geven binnen de TU Delft. Community engagement heeft inmiddels bij verschillende vakken een plek gekregen binnen het curriculum en studenten werken met deze benadering ook in Den Haag Zuidwest en Rotterdam-Zuid.

Reinout Kleinhans.

Reinout Kleinhans.

Community engagement is echt je speerpunt. Hoe kwam je hierbij?
“Het is een benaderingswijze die ik al langer toepas in onderzoek: samenwerken met partners in de praktijk. Dat is voor mij vrij standaard. De laatste vijf jaar ben ik bezig geweest om dit ook te doen in een onderwijssetting. Dat klinkt vrij eenvoudig maar het is best wel ingewikkeld om dat georganiseerd te krijgen. In onderzoek heb je een vrij lange looptijd en een bepaalde strategie, zoals dataverzameling. Ook werk je naar een resultaat toe. Het is makkelijk om daar partijen bij te betrekken.”

“Bij onderwijs is dat een stuk complexer. In het kader daarvan ben je vooral bezig studenten wat te laten leren. Je bent ze aan het voorbereiden op de beroepspraktijk en context van later, op opdrachten waarmee ze later te maken krijgen. Het idee van community engagement, zoals ook veel in de City Deal gebeurt, is dat je probeert leeromgevingen te koppelen aan praktijksituaties in de stad. Er is een soort wisselwerking. Verschillende partijen kunnen gebruikmaken van de kennis en inzet van studenten. Die hebben tijd, kunnen massa maken, dingen uitzoeken, gegevens verzamelen, oplossingen verzinnen. Tegelijkertijd moeten ze daarbij wel wat leren. En een leerproces is niet altijd zo lineair zoals wel eens wordt verondersteld. Je moet voor een leeromgeving zorgen die enerzijds die samenwerking mogelijk maakt en anderzijds studenten ook de mogelijkheid geeft om fouten te maken, als onderdeel van het leerproces. Er zitten vele uitdagingen onder.”

Wat zijn de uitdagingen waar je dan tegenaan loopt?
“Studenten doen het vaak voor het eerst. Je moet dus van te voren zorgen dat die samenwerking goed verloopt door het maken van afspraken. Wat kunnen partners van studenten verwachten en omgekeerd? Je kan niet alles van te voren voorzien, maar studenten moeten tegelijkertijd niet worden opgezadeld met onmogelijke opdrachten. Een andere uitdaging is dat het gemiddelde vak op de TU maar tien weken duurt. Dat is heel kort. Community engagement kan je er niet zomaar even in weven. Er zitten allerlei angels en voetklemmen aan. In potentie is community engagement veelbelovend en hartstikke leuk en kan het iets opleveren, maar dan moet je in de voorbereiding wel een aantal dingen goed regelen om ervoor te zorgen dat het kans van slagen heeft. Daar heb ik in mijn Education Fellowship naar gekeken, en deels getest in mijn eigen onderwijs, zowel op bachelor- als masterniveau.”

Wat heb je concreet onderzocht?
“Ik heb geprobeerd om op systematische wijze inzichtelijk te maken wat er allemaal bij komt kijken. Wat voor kwesties en uitdagingen kom je nu precies tegen in welke fase? Hoe kan je nou aan de voorkant met al die barrières rekeningen houden? Hoe vertaal je dat in een handige aanpak? Wat moet je doen qua voorbereidingen? Wat vergt het van studenten maar ook van de verantwoordelijke docenten? Een van de dingen die ik heb ontwikkeld in mijn fellowship is een soort framework, dat eruitziet als een taartdiagram waarin ik de uitdagingen uitleg, vanuit het perspectief van enerzijds de studenten en hun docenten, en anderzijds de lokale partners.”

Het diagram van Reinout Kleinhans. (c) Reinout Kleinhans.

Het diagram van Reinout Kleinhans. (c)Reinout Kleinhans.

“Dit diagram laat  zes uitdagingen zien, waarmee je te maken hebt. Studenten zijn bijvoorbeeld sterk geneigd te denken in termen van problemen oplossen, terwijl stakeholders meer kijken naar kansen en versterken wat goed is. Die verschillende focus kan schuren. Dat is niet erg, maar je moet er rekening mee houden. Studenten moeten een vak halen, stakeholders willen een probleem opgelost zien. Dat moet je aan elkaar geknoopt krijgen. Het diagram is bedoeld om in één klap inzichtelijk te maken waar je aan moet voldoen om community engagement mogelijk te maken in een onderwijssetting. Dit diagram vormt ook weer de basis voor de videoserie. Dat zijn twee concrete resultaten van mijn Fellowship.”

Wat is nu de volgende stap?
“Momenteel ben ik met sabbatical. Komend academisch jaar pak ik het weer op. Naast het adviseren van andere docenten is de volgende stap voor mij om in het onderwijs dat ik zelf geef steeds nieuwe settings op te zoeken. Ik kijk op twee manieren. Aan de ene kant kijk ik naar de vragen die op ons afkomen. Aan de andere kant kijk ik ook juist naar bepaalde thematiek en probeer daar dan kleinschalig actie-onderzoek aan te koppelen, zoals in Rotterdam-Zuid. Dan ga ik stakeholders benaderen met de vraag of zij nog vraagstukken hebben waar onze studenten mee aan de slag kunnen gaan. In het kader van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid hebben we twee jaar geleden met het NPRZ-programmabureau samengewerkt. Die hadden een drietal vraagstukken over bepaalde NPRZ-wijken en daar hebben we ook onderzoek door studenten naar laten doen en laten vertalen in ontwerp. Hoewel we bij de uitvoering sterk gehinderd werden door coronacrisis, leidde deze samenwerking voor de studenten tot een deliverable voor hun opleiding, en een samenvatting met antwoorden voor het Programmabureau.”

Pieke Hoekstra is bezig met de CDKM subsidie aan de opschaling van community engagement op de TU Delft. Ben je daarbij ook betrokken?
“Samen met een andere collega heb ik vanuit het Fellowship een special interest group (SIG) opgericht. Een groep docenten uit verschillende geledingen van de universiteit denkt mee over community engagement en opschaling daarvan, zowel in hun eigen onderzoek en eigen positie, alsook TU-breed. Pieke zit daar ook in. We gaan meedenken in haar project over opschaling. Er wordt straks iemand op aangenomen maar we blijven als groep input leveren.”

Is community engagement niet meer weg te denken in het onderwijs van de toekomst?
“Dat klopt, maar het was er eigenlijk altijd al wel. Het is maar net welk naampje je erop plakt. Anderen noemen het bijvoorbeeld challenge-based education. Het is sterk aan groei onderhevig omdat het uitgaat van de gedachte dat we studenten heel erg moeten voorbereiden op alles wat op ze afkomt in de maatschappij, maar ook breder in de hele wereld. Denk aan bekende thema’s als klimaatverandering. Er wordt steeds meer gedacht in termen van grote, transdisciplinaire opgaven waar we iets mee moeten. Er komt steeds meer oog voor de complexiteit van deze opgaven, maar ook de complexiteit om er iets aan te doen. Dan volstaat het niet dat we het onderliggende onderzoek en ontwerp een primair academische exercitie laten zijn.”

“Naast een academische leer- en denkwijze willen we studenten ook meegeven hoe ze kunnen opereren in hele complexe omgevingen, met andere mensen, met hele andere rollen en achtergronden. Ze moeten in dat soort contexten kunnen manoeuvreren, kunnen opereren in multidisciplinaire teams. Een ingenieur moet natuurlijk ingenieursvaardigheden krijgen aangeleerd en een civiel technicus moet leren hoe je bruggen moet aanleggen, wegen en funderingen bouwt. Maar het samenwerken met andere disciplines wordt ook steeds belangrijker. Daar wordt veel meer mee geoefend in onderwijs. En dat vergt dus een benaderingswijze als community engagement.”

Alle ruimte in het curriculum voor Haagse Challenges

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het aankomende collegejaar organiseert de City Deal Kennis Maken in Den Haag vier interdisciplinaire en multilevel Challenges, waarin studenten van de betrokken kennisinstellingen samenwerken aan actuele sociaal fysieke vraagstukken uit de stad. Tot grote verrassing van organisatoren Rosa Jehee en Katja Rusinovic was er bij de verschillende opleidingen en docenten zoveel enthousiasme en ruimte dat ze ingebed worden in het bestaande curriculum. ‘We dachten dat extracurriculair het hoogst haalbare zou zijn.’

De Challenges worden opgezet vanuit de samenwerking tussen gemeente Den Haag, Universiteit Leiden, Hogeschool Inholland en de Haagse Hogeschool. Ook het mbo wordt betrokken. De financiering van de challenges komt uit de HEA-gelden van de gemeente en de uitvoering wordt georganiseerd vanuit het netwerk van de City Deal. De eerste Challenge start eind oktober en gaat over placemaking in het onderwijsgebouw De Meppel in Den Haag. Het ROC Mondriaan heeft het gebouw sinds vorig jaar overgenomen van de gemeente en wil er een door de buurt erkend leer- en ontwikkelcentrum van maken. De wens voor De Meppel is dat het een organisch onderdeel van de buurt is. De buurt is daarbij niet alleen de fysieke omgeving maar ook de mensen die er wonen en werken. Kortom, De Meppel wil meer zijn dan een schoolgebouw, maar hoe kom je daar? Daar gaan studenten zich over buigen.

Focusgebieden

Samen met de gemeente zijn de Challenge vraagstukken geformuleerd. Om te kaderen is gekozen voor het thema sociaal-fysieke vraagstukken, een onderwerp dat interessant is voor zeer diverse opleidingen, en twee focusgebieden in de stad: het Central Innovation District en Den Haag Zuidwest. In december of januari vindt de tweede Challenge plaats over het Central Innovation District (CID) dat tussen de drie treinstations van Den Haag ligt. Dit gebied moet een leefbare, groene en gezonde leefomgeving worden. Wat is daarvoor nodig en hoe komen we tot realisatie?

Studenten kijken in de Challenge onder meer naar factoren die bijdragen aan een gezonde leefomgeving, zoals een groene openbare ruimte, een plek voor ontmoeting, goede luchtkwaliteit en het voorkomen van geluidoverlast. In april buigen studenten zich in de derde Challenge over wat campusontwikkeling concreet betekent. Onder meer in wijken als Den Haag Zuidwest en bij Laan van NOI heeft de gemeente de ambitie om door campusontwikkeling de Haagse werkgelegenheid en innovatie te stimuleren. Studenten denken in deze Challenge mee over wat de stad precies onder ‘campusontwikkeling’ verstaat en hoe dit concreet vorm krijgt.

Vlak voor de zomer volgend jaar vindt de laatste Challenge plaats over de woningbouwopgave en Wijkeconomie in de wijk Den Haag Zuidwest. De komende jaren worden aandacht en middelen ingezet om Den Haag Zuidwest door te ontwikkelen. Hoe maak je daarmee van Den Haag Zuidwest een aantrekkelijke plek voor werken, leren en innoveren naast wonen?

Gedragen door meerdere partijen

Katja Rusinovic.

Katja Rusinovic.

Per Challenge zullen tussen de 25 en honderd studenten meedoen. “De Challenges zijn echt een samenwerking met de gemeente”, vertelt Katja Rusinovic, onderzoeker en lector Grootstedelijke Ontwikkelingen aan de Haagse Hogeschool. “We vinden het belangrijk dat ze meedenken in het vormgeven. Het thema van de eerste Challenge, placemaking, is deel van een lopend onderzoek van de gemeente. Daar stond dus al een Challenge op de agenda. Daarom hebben we bewust gekozen om de krachten te bundelen rondom dit thema vanuit de City Deal en het onderzoeksproject. Per Challenge zijn er bewust ook andere partners aangehaakt. Of dat nou sociaal ondernemers uit de wijk zijn, of vanuit de kennisinstelling zelf, zoals bij De Meppel. Ook willen we bewoners zelf een rol geven. Het is meer dan alleen maar opdrachten van de gemeente. We willen dat het door meerdere partijen wordt gedragen. Dat draagt bij aan het succes en de maatschappelijke impact die een Challenge teweeg kan brengen.”

Rosa Jehee, kennismakelaar City Deal Kennis Maken Den Haag voegt toe: “We willen op beleidsmatig niveau oplossingen aandragen vanuit de Challenges, maar ook op praktisch en uitvoerend niveau.”

De eerste twee Challenges zijn nu al ingebed in het curriculum van een aantal opleidingen, zoals bijvoorbeeld bij de opleidingen Built Environment en Bestuurskunde van de Haagse Hogeschool. Vanuit de hogeschool InHolland gaat het Sustainable Media Lab meedoen, vertelt Jehee enthousiast. “Die zijn dit jaar gestart. Bij het ROC hebben we lijntjes met Zorg en Welzijn en met het onderwijsgebouw De Meppel. Daar gaan studenten van de horecaopleidingen voor ons de lunch organiseren. Op die manier helpen studenten ook mee als facilitators.”

Juiste timing

Rosa Jehee.

Rosa Jehee.

Dat de stedelijke vraagstukken van de Challenges zo’n vaste plek zouden krijgen hadden Jehee en Rusinovic nooit van tevoren kunnen bedenken. “We dachten dat extracurriculair het hoogst haalbare zou zijn”, aldus de kennismakelaar. De reden voor het succes is volgens haar te danken aan de juiste timing. “We zijn afgelopen januari begonnen met de organisatie hiervan en het opbouwen van het netwerk. Dat was ons geluk, denk ik. Dat is het moment dat opleidingen hun curriculum gaan vormgeven. Op die manier zaten we zo aan de voorkant, dat opleidingen zeiden dat ze de Challenges wel in een vak kunnen onderbrengen, of in een minor. Er zit heel veel enthousiasme op om dit soort dingen meer te doen. Ook hebben we een presentatie gegeven bij de leiderschapsconferentie van de Haagse Hogeschool waar alle opleidingsmanagers aan hebben deelgenomen. Dat was voor ons een hele mooie plek om het enthousiasme te proeven en aan te sluiten op de curricula. We hadden wel de ambitie natuurlijk, maar hoe we er nu in zitten en hoe we zijn aangehaakt is echt boven verwachting.”

Verbinding met primair en voortgezet onderwijs

In de Challenges komen de studenten op meerdere momenten bij elkaar om in interdisciplinaire teams samen te werken. Nu al denken de twee organisatoren na over verbinding met andere onderwijsinstellingen. “We gaan ook kijken of we verbinding kunnen maken met primair en voortgezet onderwijs”, vertelt Jehee. “Doordat we er nu al over nadenken met elkaar, kunnen we het meenemen in het ontwerpproces van de Challenges. Opbrengsten overdragen aan een basisschool of gemeente vraagt om hele andere communicatie. Moeten we misschien een filmpje maken als lesmateriaal in plaats van alleen maar een droog rapport? Datzelfde geldt ook voor ambtenaren. Misschien heeft het voor hen meer zin om een mooie infographic te maken? We zijn dus heel erg bezig over de communicatie, iets wat je steeds meer hoort in de City Deal Kennis Maken.”

Daarnaast sluiten de Haagse Challenges aan bij die van buurstad Delft, waar de City Deal ook werkt met deze onderwijsvorm. “Hoe kunnen studenten van beide steden deelnemen aan Challenges. Afstemming in programmering en inhoud is daarbij van belang”, aldus Rusinovic. “InHolland en de Haagse Hogeschool zitten bijvoorbeeld in de stuurgroep van beide steden dus daarin zit al die verbinding. TU Delft heeft ook een campus in Den Haag waar ze gaan uitbreiden. De focus van de City Deal op de stad is in de praktijk ontzettend ingewikkeld. Daar proberen we op deze manier verder verbindingen in te leggen.”

‘Denk aan het belang van de inwoner in de rijke leeromgeving’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Kennis is een zeer belangrijke pijler voor de welvaart en het welzijn in de Leidse regio. Een van de persoonlijke doelen van onderwijswethouder Paul Dirkse daarbij is wel dat alle Leidenaars daarvan profiteren. ‘Als het goed gaat met de kennisinstellingen, gaat het goed met de stad.’

Als geboren en getogen Leidenaar draagt Dirkse de sleutelstad een warm hart toe. Vanuit het bedrijfsleven nam hij dan ook de stap richting politiek om zelf een bijdrage te leveren aan een betere stad. Eerst als politiek correspondent voor het Leids Nieuwsblad en sinds zes jaar als wethouder onderwijs, sport en financiën. In die functie kreeg hij het dossier kennis.

Wat valt je op als je kijkt naar de verbinding stad en hoger onderwijs in Leiden?

“Die relatie heb ik echt zien intensiveren de afgelopen jaren. De verbinding tussen kennisinstellingen en gemeente is veel structureler en strategischer geworden. Sinds 2012 werken we vanuit het principe: als het goed gaat met de kennisinstellingen, gaat het goed met de stad. Zo probeer je die twee werelden steeds meer bij elkaar te brengen. Dat doen we onder meer met het programma Kennisstad. Als ik nu kijk hoe we praten over de voortzetting daarvan met LUMC, Universiteit, de hogeschool en Naturalis, zie ik de verbinding met de stad terug in hun strategie. Dat betekent ook dat het operationeel en tactisch handen en voeten krijgt. Je ziet dat die verankering echt gaande is. Dat vind ik een hele positieve ontwikkeling en ook heel relevant voor inwoners, omdat ze er steeds meer van gaan merken dat we onszelf een kennisstad noemen.”

Het is een van je persoonlijke doelen als wethouder: dat Leidenaars profiteren van de kennis in de stad?

“Dat klopt. Ik vind het belangrijk als we investeren in de relatie met de kennisinstellingen dat we ook kijken naar wat dat dan oplevert voor de stad. Inwoners moeten er een gevoel bij hebben, of daadwerkelijk ervaren dat het hun leefomgeving ook echt wat oplevert. Er zijn inmiddels tal van projecten op basis waarvan je kunt concluderen dat het de stad ten goede komt, en de inwoners.”

Kun je daar voorbeelden van noemen, waarin inwoners ook profiteren?

“De City Deal heeft ons geholpen om het project Leren met de Stad in de steigers te zetten. Studenten werken aan actuele vragen in de wijk Leiden-Noord. Daar hebben ze een eigen locatie, van waaruit ze werken aan allerlei lokale projecten. Er zijn inmiddels driehonderd studenten actief geweest in vijftien vakken. Van Hogeschool tot Universiteit. Daar zijn ook buurtbewoners bij betrokken Ze kunnen met hun vragen bij de studenten terecht. Dat is een hele tastbare invulling van Kennisstad.”

Paul Dirkse. Fotografie Eelkje Colmjon.

“Een ander voorbeeld is het Huurteam, waarmee we vorig jaar zomer zijn gestart. Samen met studenten van de rechtenfaculteit staan we inwoners bij in geschillen die ze hebben met huurbazen. Er is echt een meldpunt, waar je als bewoner naartoe kan om kosteloos geholpen te worden. Een ander mooi voorbeeld is het convenant Student en Stad, dat wij sinds 2015 al hebben afgesloten, met de PKVV de koepelorganisatie van alle 25 studentenverenigingen. Met het jaarlijkse bestuur maken we afspraken over het verbinden van studenten en inwoners. Zo organiseerde studentenvereniging Minerva onlangs een groot symposium in de Hooglandse kerk, waar onder meer Sigrid Kaag en Jaap de Hoop Scheffer kwamen spreken over Oekraïne.  De kerk zat vol met geïnteresseerde inwoners. De studenten krijgen er subsidie vanuit de gemeente.”

Hoe belangrijk is het dat de inwoners ook een andere kant zien van de studenten?

“Voor een stad als Leiden is die verbinding cruciaal. Heel lang hebben de universiteit en de stad best wel met de rug naar elkaar toegeleefd. De afgelopen vijftien jaar is dat echt totaal veranderd. Dat gaat niet vanzelf, je moet erin investeren. Je moet die ontmoetingen laten plaatsvinden, en laten zien dat je wat aan elkaar kan hebben. Dat lukt in Leiden prima. We zijn ook niet een hele grote stad, en over het algemeen zien we dat inwoner en student goed met elkaar kunnen omgaan. Natuurlijk zijn er leefbaarheidsvraagstukken, die moet je ook oplossen. We proberen een cultuur te creëren waarin je ook echt wat aan elkaar hebt.”

Hoe speelt de bredere regio een rol?

“We zijn centrumgemeente voor de Leidse regio. Met Oegstgeest werken we bijvoorbeeld nauw samen met de ontwikkeling van het Leiden Bio Science Park. Dat is een gezaghebbende campus van medicijnontwikkeling in Europa en daar hebben we ook een hele intensieve triple helix samenwerking opgebouwd van gemeenten, LUMC, universiteit en bedrijfsleven. Echt. Dit jaar zijn we Europese hoofdstad van de wetenschap. Daaruit hebben we het project Kennis door de wijken opgezet. Daarin willen we de kracht en waarde van wetenschap aan de inwoners laten zien. Dat doen we niet alleen in Leiden, maar ook in Oegstgeest, Zoeterwoude en Voorschoten bijvoorbeeld. Op die manier proberen we de regio erbij te betrekken.”

Hoe wordt de manier van werken van de City Deal volgens jou het beste onderdeel van het DNA van het hoger onderwijs?

“Die relatie tussen gemeenten en kennisinstellingen maakt een bepaalde ontwikkeling door. Het vraagt de genade van de lange lijn. Je moet het een tijdje volhouden, het vraagt doorzettingsvermogen om het strategisch vol te houden en kunnen blijven financieren. Als je dan eenmaal zover bent zoals in Leiden moet je wel aan de onderwijskant de volgende stap durven zetten, vind ik. En dat betekent dat je de methodiek van het leren, waarbij je de directe leefomgeving betrekt, borgt.”

“Het moet niet meer alleen afhankelijk zijn van de vrijwillige betrokkenheid van enkele docenten of studenten. Het moet volgens mij een plek krijgen in het curriculum. Dan is het echt geborgd. Dat zou de volgende fase zijn. Dan zijn we voorbij het niveau van mooie projecten met interessante resultaten en is het helemaal onderdeel is van ieders werk.”

Speelt de gemeente daar ook nog een rol bij?

“Wij als gemeente moeten dan ook structureel de kennisinstellingen betrekken bij onze beleidsvorming. Een van de stappen, die we daarin zetten, is dat we nu met de faculteit sociale wetenschappen een samenwerking aangaan in de vorm van het Healthy Society Center. Dat is een fysieke plek in de geest van Leren met de Stad, waarin onderwijs, onderzoek en living lab initiatieven samenkomen. We willen van de Leidse regio een van de meest gezonde stedelijke regio’s van Nederland maken. Wat zijn daar dan voor interventies voor nodig en hoe kunnen we de academische wereld maar ook de meer toegepaste en praktische wereld van hbo en  mbo daarbij betrekken. Dat zouden we moeten institutionaliseren, vandaar dat centrum. Het is een spannende ontwikkeling. De faculteit investeert, wij investeren. Dan krijgt het ook steeds meer een plek in ons werk.”

Hoe ver staan jullie daarmee?

“We zijn nu zover dat we de middelen beschikbaar hebben gesteld. Het heeft ook een link met de Medical Delta, het wetenschappelijke programma in Zuid-Holland waarin drie universiteiten, twee universitair medische centra, vier hogescholen, overheden, bedrijven, zorginstellingen en andere partijen samenwerken. Professor Andrea Evers is erbij betrokken. We willen op termijn echt een gezondere regio worden, met name op het gebied van gezonde leefstijl. Laten we nou eens de krachten gaan bundelen in dat center en het een tijdje volhouden. Dan kunnen we echt interventies doen om Leiden gezond te houden. Ik vind dat een mooi voorbeeld van de groei van de strategische relatie tussen de kennissector en de lokale samenleving.”

Leiden.

Leiden.

Wat zijn je aanbevelingen voor de City Deal de komende jaren?

“Ook belangrijk te realiseren is dat wanneer je zo’n Leren Met De Stad model optuigt dat je inwoners geen lijdend voorwerp erbij worden. Hoe zorg je ervoor dat ze echt betrokken worden, en niet weer te maken hebben met “weer zo’n groepje studenten”? Als je dit doet, doe het structureel en denk aan het belang van de inwoner. Realiseer ook dat niet iedereen meteen erop zit te wachten. Besteed aandacht aan die gelijkwaardigheid. Daarnaast denk ik dat we nog veel meer van elkaar kunnen leren. Wat ik heel mooi vind is dat, doordat we met kennissteden in de City Deal zo regelmatig contact hebben, het thema van studentenwelzijn in Nederland breed is opgepakt. Die dwarsdoorsnede van de vraagstukken die we allemaal hebben, -we hebben allemaal grote studentenpopulaties-, maakt het een belangrijk onderwerp op de agenda. Laten we daar bewust van zijn en het koesteren.”

Utrecht werkt aan volgende stap met de Challenges

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Studenten werken samen aan de Sustainable Campus Challenge.
Studenten werken samen aan de Sustainable Campus Challenge.

In Utrecht werken onderwijsinstellingen al jaren samen met de gemeente in challenges aan maatschappelijke vraagstukken van de stad. Nu staan de partners voor de volgende fase van dit Challenge Based Leren. Hoe veranker je dit in het onderwijs? Hoe betrek je meer studenten erbij en hoe vergroot je de impact in de stad en regio?

De Utrecht Challenge Alliantie startte een aantal jaren vanuit de wens van hoger onderwijsinstellingen, gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties om regionale vraagstukken gezamenlijk op te lossen en jonge mensen in opleiding hier een actieve, vormende rol in te geven. Deze vraagstukken lagen vooral rond het thema Gezond Stedelijk Leven. Het project startte met directe betrokkenheid van het ROC Midden Nederland.

Wat speelt er in de stad

“We wilden graag onze studenten meer actief betrekken bij wat er in de stad speelt”, vertelt Erik Mooij, projectleider onderwijsinnovatie aan de Hogeschool Utrecht en van de Utrecht Challenge Alliantie. Er gebeurde al van alles. Van wijkgerichte zorg bij het ROC en de hogeschool tot community-engaged learning bij de universiteit. Het idee achter de Challenges was echter om de studenten interdisciplinair meer met elkaar te laten werken. Challenge-based leren had al langer aandacht bij zowel de Universiteit Utrecht, Hogeschool Utrecht en ROC Midden Nederland. Het is een goede vorm die bij ons alle drie goed past in hoe we studenten willen opleiden. Voor het werken met de vragen vanuit de stad hebben we ook de gemeente betrokken.”

De Challenges groeiden uit tot het vlaggenschip van de Utrechtse aanpak binnen de City Deal Kennis Maken. Organisatorisch en didactisch bleken er wel de nodige uitdagingen te liggen aan de Challenges. Daarom zijn de partners ook continu bezig om ze uit te bouwen, te professionaliseren en te verduurzamen. “Zowel onderwijskundig als organisatorisch hebben we er veel aandacht aan besteed”, vertelt Mooij. “Het laatste jaar hebben we vooral ook veel focus gehad op het belang van de stad daarin. Studenten vinden het werken in Challenges prachtig, ze hebben de tijd van hun leven, maar hoe zorg je ervoor dat er ook een zichtbare positieve impact is voor die stad?”

Erik Mooij, Hogeschool Utrecht.

Opschaling

Met de nieuwe call van de City Deal werken de Utrechtse partners verder aan de opschaling van de Challenges. Dat doen ze aan de hand van drie lijnen, vertelt Mooij. “Allereerst kijken we hoe het Challenge-based Leren beter kunnen inbedden. Hoe past het in de curricula? Hoe zorgen we ervoor dat we docenten kunnen opleiden daarvoor? Hoe zorgen we ervoor dat de Challenges een vast onderdeel worden van de programma’s, en makkelijker inpassen in al die honderden opleidingen die de drie instellingen samen hebben?”

Daarnaast wil de City Deal in Utrecht zich in de opschaling ook sterker verbinden aan een aantal netwerken in de stad, die zich inspannen voor bepaalde veranderingen, zoals bijvoorbeeld Health Hub Utrecht, die zich inzet voor beter gezond stedelijk leven. Mooij: “We willen met het onderwijs beter aansluiten bij wat er in die netwerken gebeurt, zodat er een lerend netwerk ontstaat, waarin studenten vanzelfsprekend onderdeel worden in de thematiek en aanpak.”

De derde lijn legt de nadruk op de organisatie van de City Deal en de Challenges. Er zijn meer manieren waarop studenten kunnen bijdragen aan een gezondere, prettigere en gezondere stad. “Challenges zijn een mooie leeromgeving omdat je het multilevel leren daarin vorm kunt geven”, legt Mooij uit. “Het is een belangrijke manier om studenten extra vaardigheden aan te leren in dat interdisciplinair samenwerken maar het is specifieke vorm met zijn eigen uitdagingen als het gaat om schaalbaarheid. Daarom kijken we ook naar stages, projecten en andere extern gericht onderwijs, waarin studenten al veel betekenen voor de stad. Wat voor soort activiteiten kunnen we ons onder de vlag van de City Deal nog meer starten?”

Droom

De droom die City Deal partners in Utrecht bij de opschaling hebben is om jongeren echt als maatschappelijk middenveld te zien tussen gemeenten en kennisinstellingen. Jongeren vormen immers een belangrijke groep in veel van de opgaven waar Utrecht mee bezig is. “Die gaan allemaal over de toekomst, van groei van de stad, energietransitie, tot werkgelegenheid”, licht Danielle Fiolet, lid van de stuurgroep vanuit de gemeente Utrecht, toe. “Het zijn allemaal maatschappelijke opgaven die over jongeren gaan, die willen we dus erbij betrekken. We willen kijken of en hoe zij kunnen bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Dat is onze gezamenlijke ambitie. Wij kunnen daarbij vanuit gemeente die rijke leeromgeving aanbieden.”

Door op te schalen willen de City Deal partners meer jongeren erbij betrekken. “Dat leidt tot nieuwe dynamieken, waaruit je weer tot hele andere oplossingen komt, die voor de gemeente heel interessant kunnen zijn”, stelt Fiolet. “Zelf als gemeente maken we intern ook de slag om minder verkokerd te werken. We noemen dat opgavegericht werken. Wat is mooier dan dat je daarop jongeren kan laten aansluiten? Op zo’n manier van werken die zij later in hun beroepspraktijk gaan tegenkomen. Die manier van werken vraagt echt wel wat anders van je als werknemer. Daarom is het zo belangrijk om jongeren kennis te laten maken met die opgaven in de rijke leeromgeving.”

Doorwerking in de stad

Impact voor de stad staat dus ook centraal. Wat levert het bijvoorbeeld de wijkbewoners op, waar studenten hun oplossingen voor verzinnen in de Challenges? “Daar ligt nog wel een opgave”, stelt Fiolet. “Het moet zich nog wel meer ontwikkelen. We hebben geen harde eisen gesteld, want het is inherent aan het Challenge-based Leren. Bij de opschaling willen we wel kijken hoe we nog meer impact kunnen halen.”

Assunta Verschuren, ROC Midden Nederland.

Bij bijvoorbeeld de eerste editie van onze duurzaamheidschallenge kwamen er mooie oplossingen naar voren, maar bleken de stakeholders en opdrachtgevers er toch uiteindelijk niet altijd zoveel mee te kunnen doen. “Je moet dus eigenlijk gelijk kijken hoe je in het proces van de zoektocht van zo’n studententeam ook kijkt naar de bruikbaarheid van zo’n oplossing”, legt Assunta Verschuren van ROC Midden-Nederland uit. “Bij de tweede editie van die challenge hebben we dat nauwkeuriger gedaan. Meer gekeken wat er speelt op een bepaald moment in een bepaalde wijk. En daarop richten. Je kunt daarop ook sturen door tijdens de design sprints goede coaching in te zetten. Die helpen om een oplossing kleiner en bruikbaarder te maken.”

Een andere les die Challenges hebben opgeleverd is dat het belangrijk is om de resultaten zichtbaar te maken. Verschuren: “Bij de eerste Challenges hebben we de output niet goed vastgehouden en niet goed zichtbaar gemaakt. Daar moeten we veel meer aandacht aan besteden aan die doorwerking en het zichtbaar maken. We hebben veel geleerd dat we in het begin tekortschoten in het zichtbaar maken van onze resultaten.”

Praktijkkennis en theoretische kennis bij elkaar

Wat kunnen andere steden leren van Utrecht? “Allereerst is dat om het mbo er vanaf het begin erbij te betrekken”, zegt Fiolet. “Wat ik echt mooi vind hier in Utrecht is hoe we wo, hbo en mbo aan elkaar verbinden. Juist dat bij elkaar brengen van praktijkkennis en meer theoretische kennis biedt echt meerwaarde. Ik denk dat er daardoor meer creatieve oplossingen uitkomen uit de samenwerking. Deze jongeren komen elkaar normaalgesproken niet zo snel tegen. Het is het heel goed dat jongeren elkaar hier treffen en elkaar kunnen motiveren en inspireren.”
“En elkaar waarderen”, vult Verschuren aan.  “Bij de aanvang van een Challenge voelt een mbo’er zich over het algemeen best wel een beetje achtergesteld, en minderwaardig. In de loop van de week ervaart hij dat zijn kennis en inbreng juist ook heel waardevol kan zijn. Dat je elkaar in die samenwerking gaat waarderen vind ik een heel mooi effect.”

Ook voor de vraagstukken is het waardevol, gaat Mooij verder. Hij wijst als voorbeeld op de zorg. Alle drie de kennisinstellingen leiden mensen op in deze sector. Of het nu om medisch specialisten gaat, verpleegkundigen of verzorgenden. Na de basisschool komen ze elkaar nauwelijks meer tegen. Ze komen in hun eigen stroom terecht. Uiteindelijk zien ze elkaar pas weer aan het bed van de patiënt, in hun eigen functie. In onze Challenges komen al die verschillende expertise en zienswijzen eerder al bij elkaar.”

Lange adem

Belangrijk is het om op lange termijn de Challenges in te plannen, wil Verschuren graag andere steden nog meegeven. “Om het goed te kunnen borgen moet je ver van te voren het framework hebben staan, ook met data, omdat we je anders niet verweven krijgt in het onderwijs. Dat wil ik graag als leerpunt meegeven aan andere steden, want wij hebben er echt wel mee geworsteld.”

Danielle Fiolet, gemeente Utrecht.

Danielle Fiolet, gemeente Utrecht.

“Je hebt echt langere adem nodig”, vult Fiolet aan. “We moeten het echt met elkaar leren: de onderwijsinstellingen hoe ze het inpassen in het onderwijs, wij vanuit de gemeente hoe we het kunnen koppelen aan ons opgavegericht werken.”

“We zien in veel beroepsgroepen dat interprofessioneel werken steeds centraler komt te staan dat je vanuit verschillende perspectieven in je werk tegenkomt”, gaat Verschuren verder. “Daar is dit gewoon een mooie aanvulling op. Het is wel een zoektocht die je met elkaar aan moet gaan. Hoe kun je dat nou op de kaart zetten bij studenten? Ik zag laatst een filmpje van het Techcollege en daarin werd aan een student gevraagd wat de leerervaring was waar hij het meest trots op was in zijn hele opleiding en toen noemde hij de Challenge. Dat vond ik toch wel heel mooi dat we op zo’n jongen zo’n impact hebben gemaakt.”

Impactgedreven werken krijgt vaste plek op de EUR

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De Erasmus Universiteit in Rotterdam (EUR) heeft als ambitie uitgesproken dat elke student tijdens de studie leert werken aan maatschappelijke uitdagingen in de stad. Op centraal niveau is ze daarvoor het project ‘Impact at the Core’ gestart. Een van de activiteiten daarin is om in het laatste jaar van de bacheloropleidingen een ‘Impact Ruimte’ te creëren voor studenten. Wat dat precies inhoudt, vertelt Daniel van Vliet, Project Lead Impact at the Core.

Studenten van de EUR werken veelal extracurriculair vaker in teams aan praktijkvraagstukken. Inmiddels is het impactgedreven onderwijs een vast onderdeel van de strategie van de universiteit geworden, die als ambitie heeft: To Make Positive Societal Impact.

Teruggeven aan de samenleving

“Hoe kunnen we de impact terugkrijgen in het onderwijs? En hoe moeten we ons onderwijs zo vormen dat we meer binding met de maatschappij krijgen? Dat zijn vragen die wij daarbij stellen”, vertelt Van Vliet. “Ook studenten hebben aangegeven dat ze meer maatschappelijke problematiek in hun onderwijs willen zien en meer verbinding willen hebben. Want nu gebeurt dat nog niet goed genoeg. Ook vanuit de maatschappij wordt het als taak van de universiteit gezien om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke vraagstukken. Je moet wat teruggeven aan de samenleving. Daarom zijn we in 2020 gestart met een project op centraal niveau: Impact at the Core.”

Doel van dat project is om voor eind 2024 in elke bestaande bachelor- en masterprogramma een vorm van impactgedreven onderwijs te implementeren. “We vinden het belangrijk dat de inbedding dus binnen het onderwijs zit. Het moet duurzaam zijn en niet zomaar een losse activiteit , die ophoudt te bestaan als niemand er meer naar omkijkt.”

Impact Ruimte

De call van de City Deal 2021 om te werken aan opschaling kwam dan ook op een goed moment, vertelt Van Vliet. “Sinds 2020 is ons project door de Universiteitsraad goedgekeurd. Deze call paste heel goed bij onze eigen (opschalings)proces. We zijn namelijk zelf al continu bezig met hoe dit kan worden opgeschaald. Hoe kan deze vorm van onderwijs in elke bachelor en masterprogramma worden ingebracht?”

Daniel van Vliet.

Dat is nog best een uitdaging, aangezien de EUR enorm is gedecentraliseerd, stelt Van Vliet. “Het zijn allemaal eilandjes van faculteiten. Elke opleiding heeft zijn eigen tijdsschema of academische kalender. Om echt interdisciplinair samen te werken is gewoon heel lastig. De enige periode waarin het wel goed kan is de minorperiode, in het derde studiejaar, van september tot en met november. Dit is de periode waarin je als student op uitwisseling gaat een minor volgt of een stage loopt. We zijn gaan kijken of we voor deze periode iets konden ontwikkelen en daar is de Impact Ruimte uitgekomen. In die ruimte willen we een moment creëren als kans voor alle studenten om tijdens hun studie echt te werken aan maatschappelijke en stedelijke problemen. Het liefste interdisciplinair zodat ze ook met andere denkwijzen en ideeën bij elkaar komen.”

Opschalen

Zo’n Impact Ruimte maakt ook dat je impactgedreven onderwijs kan opschalen, stelt Van Vliet. “Je kan het in die periode eigenlijk aanbieden aan alle studenten aan de EUR.” Momenteel kijkt Van Vliet met verschillende faculteiten of en hoe het kan worden ingebed in die minorperiode. Studenten kunnen dan naast een uitwisseling of minor, als derde optie kiezen voor een ervaring om te werken aan een maatschappelijk vraagstuk in de stad.

In september gaat de Impact Ruimte voor de eerste keer van start als pilot met maximaal veertig studenten. “Het onderwijskundig ontwerp ligt er al. Nu willen we de komende tijd met docenten en een groep van studenten, stakeholders en learning innovatoren in co-creatie kijken wat werkt wel wat niet. Zijn er bepaalde interventies die we kunnen doen? Dat gaat dus verder dan een implementatieplan, zoals voor dit CDKM project staat. Straks na de pilot kijken we hoe we het verder kunnen brengen, wat hebben we geleerd? Dat wordt het implementatieplan.”

Kennismakelaars

Met de financiering uit de call heeft Van Vliet vanuit zijn project twee kennismakelaars aangenomen die als taak hebben om op centraal niveau het netwerk te gaan bouwen om die partijen en maatschappelijke vraagstukken aan de buitenkant te gaan matchen met het onderwijs aan de binnenkant. Ook moeten ze werken aan een centraal punt waar partijen met vraagstukken zich kunnen aanmelden. “Op EUR niveau bestaat geen centraal loket voor stakeholders om binnen te komen. Bedrijven staan te rammelen aan de poorten aan de voorkant, alleen weten ze niet waar ze naartoe kunnen. Van de vorige rector kregen we al de opdracht om dit te creëren om vraag en aanbod vanuit onderwijs en samenleving op elkaar aan te sluiten. Daar worden nu stappen in gezet om dat vorm te geven. Voor het eind van de zomer willen we duidelijk hebben hoe we het loket neer gaan zetten.”

Het draagvlak voor het impactgedreven werk is binnen de Erasmus Universiteit in ieder geval groot en tot en met 2024 is er extra financiering om een Impact Ruimte in de bacheloropleidingen te implementeren. De gemeente Rotterdam en Erasmus Universiteit verwachten dat dit initiatief de interactie tussen de grootstedelijke context en het onderwijs in de stad versnelt, de samenwerking in het onderwijsdomein versterkt en het talent van de studenten beter verbindt aan de opgaven van de stad. “Ook belangrijk is dat we regionaal gaan kijken, bijvoorbeeld richting TU Delft. Die heeft al interesse getoond om eventueel aan te haken. We kunnen kijken hoe we het samen kunnen doen. Die regionale samenwerking begint steeds meer naar boven te komen. Er gebeurt heel veel in Rotterdam en de regio, het is zaak om goed met elkaar te verbinden.”

Saxion Hogeschool raakt risicostudenten met honoursprogramma

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Saxion Hogeschool werkt al jaren met Top Talentstudenten in een honoursprogramma’s. Het interdisciplinair werken daarin is erg succesvol. Waarom zouden studenten met een hoog risico op uitval niet ook kunnen profiteren van deze aanpak? Met die vraag is Marike Lammers, manager Onderwijsinnovatie Hub en projectleider de afgelopen drie jaar met haar team én een Comenius Leadership Fellow beurs aan de slag gegaan met ruim honderd studenten.

Saxion was één van de drie hbo’s die de beurs ontving. Het was voor het eerst dat de Comenius Leadership Fellow beurzen van 250.000 euro waren toegekend. Met de beurs wilde Saxion iets doen aan studie-uitval. Zo’n 25 tot 30 procent overweegt te switchen van studie, of te stoppen. Vanuit deze aanpak wilden we studenten weer raken en fanatiek maken en meer zichzelf te laten ontplooien in een richting die ze zelf willen”, legt Lammers uit. “Door motivatie en vertrouwen in eigen kunnen bij studenten te vergroten moet uitval verminderen.”

Marike Lammers manager OnderwijsInnovatie Hub

Top Talent programma’s

Wat was de aanleiding om juist studenten met risico op uitval te benaderen? “We waren al ruim tien jaar succesvol met ons extracurriculaire honoursprogramma en excellentietrajecten”, vertelt Lammers. “Door jaarlijks te onderzoeken wat het nu oplevert voor studenten, kwamen we erachter dat studenten heel blij werden dat ze zich ontwikkelden, zich veilig voelden, en het gevoel hadden dat als ze ergens op reflecteerden het ook echt ergens toe deed. Ze bleken zichzelf verder beter te kunnen ontdekken, en zichzelf ook een betere professional te voelen. Af en toe deden we de onderzoeken ook onder de collega’s, die daarbij in plaats van de klassieke docentrol meer een coachende rol hadden. Zij gaven eigenlijk dezelfde antwoorden.”

Toen was het voor Lammers duidelijk. “Dit willen we toch allemaal? Het zou zonde zijn om niet te proberen de werkingsmechanismen voor motiverend onderwijs toe te passen in reguliere onderwijsprogramma’s. We constateerden dat een substantieel deel van de studenten in een vroeg stadium van hun studie uitvalt. Zo ontstond de vraag of students-at-risk zouden kunnen profiteren van het werken met de Top Talent aanpak. De populatie die afkomt op extracurriculair onderwijs is eigenlijk maar een hele selecte groep. Het zijn mensen die al intrinsiek gemotiveerd zijn. Daarom wilden we dezelfde aanpak testen op de groep die al uit staat, niet gemotiveerd is, en na een paar weken of half jaar denkt wat doe ik hier?”

Hechte leeromgeving

Het is dan ook aan het onderwijs zelf om de niet gemotiveerde studenten erbij te betrekken, stelt Lammers. “Dat er zoveel mensen niet door geraakt worden ligt aan ons zelf. Wat maakt nou dat deze studenten niet gemotiveerd zijn? We proberen bij ons zelf te zoeken wat we nu anders kunnen doen. Dat hebben we dus mogen doen in zo’n driejarig traject doen en dan leer je heel veel over die doelgroep en de processen hoe we het beter kunnen doen en verder uit te rollen.”

Wat doet Saxion dan nu na drie jaar anders om deze groep erbij te betrekken? De focus is niet meer vanuit het onderwijs gezien, maar vanuit de student zelf, legt Lammers uit. “Wij bieden geen onderwijsopdracht, wij bieden een leeromgeving waarin jij mag zijn wie je bent, waar jij je talent mag laten zien maar ook je onzekerheid. En waar zowel gezamenlijk als individueel mag aangeven waarin je interesse hebt en wat je zou willen leren. Je wordt gehoord, je wordt gezien.”

De andere pijler is dat de dingen die je doet ertoe doen, gaat ze verder. “Dat noemen we authentiek. Het is actueel, het is niet uit een boekje. Het is iets waar jij interesse in hebt als student. Zo is het tweeledig: wat heeft de maatschappij eraan, en wat heb jij als student eraan? Verder wil je met alles wat je doet kritische reflectie bereiken zodat elke waardevolle ervaring jou inzichten kan geven in jouw talent en jouw professionele ontwikkeling.”

Om te voorkomen dat je aan het eind van het traject een verplicht verslag moet schrijven, vindt die reflectie plaats in het moment. De begeleiders, de coaches, letten meer op de processen en reflecteren daarop. “Zo zijn we erachter gekomen hoe iemand opveert door met elkaar aan de slag te gaan. Er moet dus veel aandacht zijn voor het elkaar leren kennen, en voor een veilige omgeving waarin je ook je kwetsbaarheid durft te tonen. Dan kan je heel snel zien waar iemand blij van wordt. Dat zie je niet als je in je eentje leert, dan ontdek je minder snel waar je goed in bent. Zo ben je meer bezig met je toekomst, wat zou je nou willen?”

Het gaat om het proces

De studenten werkten aan allerlei actuele thema’s, zoals eenzaamheid en SDG’s, maar eigenlijk draaide het in het project niet per se om die thema’s, maar juist om de processen, benadrukt Lammers. “Het gaat om het proces van het leren en het samenwerken. En dat je altijd dingen doet die nieuw zijn voor je, waardoor je weer nieuwe inzichten krijgt. Al onze projecten zijn interdisciplinair. Van economisch, technisch, rechten tot het zorgdomein. Qua persoonlijkheden zijn die studenten zo verschillend. We geven ze de ervaring om te voelen hoe het is om anders te zijn. daar heb je echt tijd voor nodig om te ervaren wat daarvan de waarde is. Zo kom je spelenderwijs verder dan het erover hebben. Studenten worden weerbaarder, wendbaarder en zelfverzekerder van. Heel veel wisten vooral wat ze niet wilden. Dat is ook waardevol. beter nu dan later de verkeerde keuze te hebben gemaakt

Wat kan de City Deal Kennis maken leren? “Ik denk dat voor City Deal-projecten heel erg zoeken hoe je het kan inpassen in je curriculum. We gaan nu een stapje verder. In de toekomst willen we toe naar leergemeenschappen waarin je samen leert ongeacht welke vertrekrol je hebt. Of je student bent, werknemer of leidinggevende.  De onderliggende wat we hieruit hebben gehaald is een leerproces voor persoonlijke en professionele ontwikkeling. Het Comenius-project heeft ons enorm geholpen om materiaal te ontwikkelen dat ons kan helpen om studenten, maar ook docenten, onderwijskundigen en manager voor te bereiden op de toekomst. In onze ogen is daarbij persoonlijke ontwikkeling onlosmakelijk verbonden aan professionele ontwikkeling.”

De Animatie Honours Approach EYE-model geeft dit helder weer:

 

 

 

‘Werkveldpartners zijn van belang’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van de komst van veel nieuwe woningen tot de transitie van de landbouw. Ede en omgeving staan voor allerlei maatschappelijke uitdagingen. De partijen die daaraan werken kunnen gebruikmaken van de expertise van de studenten van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE), als het aan Jan Hol, voorzitter College van Bestuur, ligt.

Hol startte anderhalf jaar geleden als voorzitter van College van Bestuur van de CHE. Zelf studeerde hij Pedagogiek aan een van de voorlopers van de hogeschool, de Felua. Hij vervolgde zijn studie met Politicologie en Massacommunicatie aan de VU in Amsterdam. Hij werkte hij onder meer bij KLM, de publieke omroep en als directeur communicatie en marketing bij Koninklijke Ahold, Nuon NV en Océ NV. Daarna vervolgde hij zijn loopbaan bij Amsterdam Universitair Medisch Centrum. Hol heeft verschillende vrijwillige, bestuurlijke functies gehad bij goede doelen op de gebieden van wetenschap, samenleving en christelijk geloof.

Nu anderhalf jaar na je aantreden, hoe zie je de verbinding tussen stad en onderwijs in Ede?
Hol: “Ik maak nog steeds kennis met onze maatschappelijke rol in de omgeving. Wat mij is opgevallen is dat de banden met de gemeente Ede  intensief zijn. We doen veel samen met elkaar, zowel op het niveau van de gemeente, als van de bredere FoodValley-regio, waarin Ede een van de acht steden en dorpen is. We zijn binnen de gemeente bijvoorbeeld actief op het gebied van het sociaal domein en de jeugdzorg. Daar hebben we samen met de gemeente een uitgebreide Werkplaats Sociaal Domein opgezet, waarin het lectoraat Informele netwerken en laatmoderniteit bij is betrokken. Onze lectoren voor sociale studies doen er onderzoek en adviseren de gemeente hoe de gezondheid of de sociale verhoudingen van een woonwijk kunnen worden verbeterd.”

“Ook werken we met elkaar samen in de regio met de hele overstap van veeteelt naar plantaardige gewassen. Je hebt hier nog veel koeien in de regio, en dat moet geleidelijk overgaan naar het verbouwen van plantaardige gewassen. Dat heet ook wel de zogeheten eiwittransitie. Ook zijn wij als hogeschool belangrijk voor Ede omdat we in deze omgeving een grote werkgever zijn. Er werken bij ons ongeveer zeshonderd medewerkers. Zowel de gemeente als de hogeschool doen mee aan de Economic Board, waarin bedrijven, kennisinstellingen en lokale overheid samenwerken. We doen dus veel met elkaar, in goede sfeer.”

In al die samenwerkingen is dus plek voor studenten om vanuit hun opleiding te werken aan maatschappelijke vraagstukken?
“Ja. Bij eiwittransitie zijn bijvoorbeeld met name studenten betrokken vanuit bedrijfskunde. Hoe run je dat soort processen? Bij de Werkplaats Sociaal Domein zijn het vooral studenten social work, en in mindere mate verpleegkunde. Daarnaast hebben we hier ook studenten die leren voor leerkracht basisonderwijs. Zij lopen stage op honderden basisscholen waaronder ook in Ede, net zoals studenten bedrijfskunde dat doen bij lokale bedrijven. Er zijn veel verbindingen met elkaar.”

Wat vind je goede voorbeelden vanuit de City Deal in Ede?
“Het meest krachtige wat wij doen is in de Werkplaats Sociaal Domein. Hoe ga je om met het welzijn in een woonwijk, met gezinnen die in de problemen zijn of uit elkaar vallen? Of waar jongeren en kinderen geen veilige plek hebben om te wonen en spelen? Dat is de meest uitgebreide gezamenlijke werkpraktijk van de hogeschool en gemeente in de City Deal. We hebben het ook over het thema de Gezonde Wijk, maar dat gaat verder dan alleen gezondheid, ook bijvoorbeeld om leefbaarheid.”

Ede staat voor een aantal transities. Wat staat er allemaal te gebeuren?
“Het overgaan van veeteelt richting de plantaardige transitie is een grote ontwikkeling. Ook doen wij op onze eigen manier mee aan de energietransitie. Je ziet hier in de regio vrij veel investeringen in bedrijven die zich bezighouden met energie die wordt gewonnen uit zon en wind. Een derde transitie die eraan komt is die van de verstedelijking. Het Rijk wil de komende tien jaar tot een miljoen nieuwe woningen bouwen in ons land. In de FoodValley regio moet een verhoudingsgewijs meer dan evenredig deel worden gebouwd. Tot 2040 moeten er 40.000 woningen bijkomen. In Ede alleen al moeten dat er tussen de 18.000 en 20.000 zijn, en zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom. Als je dat vergelijkt met het aantal woningen dat er nu staat is dat enorm. Er zijn nu circa 30.000 woningen, en daar heeft Ede bijna een eeuw over gedaan. Het is dus een enorm ambitieus plan, met allerlei gevolgen voor de arbeidsmarkt, duurzaamheid, mobiliteit en milieu. Daar ligt voor ons als regio een enorme opgave.”

Hoe kunnen de studenten van jullie hogeschool daaraan bijdragen?
“Bijvoorbeeld door te onderzoeken wat het allemaal betekent voor het leefklimaat wanneer je met meer mensen op dezelfde aantal vierkante kilometers gaat wonen. Hoe kun je de betrekkingen tussen gemeente en burgers goed organiseren? Hoe organiseer je ICT-verbindingen? Dit soort vraagstukken kunnen worden opgepakt door onze studenten.”

Hoe kan het werken aan maatschappelijke opgaven een vaste plek krijgen in jullie onderwijs?
“Dat is een beetje afhankelijk van welke opleiding je bekijkt. Er is een aantal opleidingen bij ons waarvan ik verwacht dat die de komende periode best gewoon kan beginnen op de werkvloer van bedrijven. ICT-bedrijven zeggen bijvoorbeeld: ‘Prima dat jullie ICT’ers opleiden maar kunnen we de eerste drie maanden van de opleiding niet bij ons op de werkvloer doen?’ Laat de docenten daar maar naartoe komen. Die bedrijven willen de studenten echt vanaf dag één laten ervaren hoe het is om in de ICT te werken. Ik vind het een gunstige ontwikkeling dat je het onderwijs zo dicht mogelijk betrekt op de arbeidsmarkt.”

“Opleidingen social work zouden dat ook kunnen. Het kan natuurlijk niet overal. Denk aan verpleegkunde. Daar moet je eerst goed leren prikken of bloed afnemen voordat je op de werkvloer kan meedraaien. Ik juich het echt toe. Je ziet bij ons net als bij andere hogescholen dat er bij de opleidingen een steeds nauwere betrokkenheid is met het werkveld. Bedrijven zijn betrokken in opleidingsadviescommissies bijvoorbeeld. Die spelen een belangrijke rol om docenten alert te houden over wat er in het werkveld speelt. Een voorbeeld: communicatiestudenten werken nagenoeg allemaal met smartphone. Maar we hebben enkele docenten bij die studie die komen uit de pre-smartphone tijd. Hoe kunnen we hen op de hoogte houden van de ontwikkelingen in de werkpraktijk. Daar zijn die werkveldpartners enorm van belang voor. “

Wat voor aanbevelingen heb je over hoe de CDKM vooruit kan?
“Ik heb een of twee keer uitvoerig met Rowinda gesproken. Als eerste zou ik willen aanbevelen dat zij verder gaat op de ingeslagen weg. Volgens mij zit zij prima in haar functie. Ze is echt de juiste enthousiasmerende professional voor deze rol. Daarnaast zou het mijns inziens goed zijn als de beleidsmensen van het ministerie van OCW wat vaker in de werkpraktijk van de hogeschool langskomen. De verleiding is groot om vanuit je grote toren in Den Haag te werken aan allerlei regelingen. Dat is natuurlijk ook belangrijk maar al zouden ze maar een dag in de twee weken echt naar de praktijk kunnen komen. Zodat de voeling met de praktijk intensiever wordt. Hoe werkt het nu echt? Dan gaan ze zien dat sommige regels goed werken, maar andere juist niet.”

“De Nederlandse overheid heeft bijvoorbeeld de stap-regeling ingevoerd, de regeling dat iedereen die wil studeren naast het werk duizend euro per jaar vergoeding krijgt voor de eerste fase van de opleiding. Als je wilt weten wat voor effect deze regeling sorteert is het goed om te komen kijken bij de instellingen die ofwel meedoen aan de regeling, ofwel het onderwijs verzorgen die via de regeling is aangevraagd. Per 1 april gaat de eerste tranche van start. De praktijkverbinding met de ambtelijke top met OCW kan dus wat sterker. Laat ze zichzelf de ruimte geven om naar de hogeschool te komen.”

Impact gesprek 2 met Jeroen Joon

Dit gaat over de City Deal City Deal Impact Ondernemen

Voor het tweede Impact gesprek reist Jeroen Joon, voorzitter van de stuurgroep City Deal Impact Ondernemen, af naar Noord-Brabant. Elies Lemkes (gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant) en Astrid Kaag (projectleider Brabant Outcomes Fund) nemen plaats in de circulaire zithoek. Zij werken toe naar een brede welvaart voor iedereen.

Bekijk hier het eerste interview.

Impact gesprekken met Jeroen Joon

Dit gaat over de City Deal City Deal Impact Ondernemen

Als voorzitter van de stuurgroep City Deal Impact Ondernemen, reist Jeroen het hele land door om leden van deze stuurgroep te bezoeken. De interviewreeks wordt afgetrapt door Michel Scholte, directeur True Price. In dit gesprek vertelt hij o.a. over zijn missie. Namelijk dat een impact economie de enige haalbare economie is die leidt tot welvaart door werk, ondernemerschap, innovatie en technologie.

Benieuwd naar meer? Bekijk hier direct het hele interview.

Onze omgeving bepaalt wat we eten!

Dit gaat over de City Deal Gezonde en duurzame voedselomgeving

Vorig jaar ondertekenden acht gemeenten, drie ministeries en meerdere kennisinstellingen de City Deal Gezonde en duurzaam voedselomgeving. Samen slaan ze de handen ineen om het voedingspatroon van de Nederlander gezonder en duurzamer te maken. Dat doen ze door de voedselomgeving in hun gemeenten te veranderen. Vera Beuzenberg van Platform31 sprak met twee deelnemers: Karin de Jager, senior beleidsadviseur Gezondheidsbevordering bij de gemeente Rotterdam, en Liesbe th Velema, expert voeding en gedrag en projectleider programma Eetomgevingen bij het Voedingscentrum. Wat is een voedselomgeving en hoe kunnen gemeenten daarop invloed uitoefenen?

De City Deal richt zich op een gezonde en duurzame voedselomgeving, wat is dat eigenlijk?

Er zijn veel mogelijke definities. In de City Deal wordt het in de breedste zin van het woord bedoeld. Iemands voedselomgeving, ook wel eetomgeving, gaat enerzijds over de fysieke en online blootstelling aan eten en afbeeldingen van eten. Bijna overal waar iemand komt is eten of reclame voor eten te vinden. “Denk aan het voedselaanbod of de aanbieding in het bedrijfsrestaurant, het tankstation of de sportkantine en natuurlijk de supermarkt. Ook thuis bevind je je in een omgeving die je eetgedrag beïnvloed. Denk aan wat er thuis in de voorraadkast staat, de koektrommel en/of fruitschaal op tafel. En niet te vergeten de maaltijd die bij iemand ’s avonds op tafel komt. Het zijn allemaal aspecten van iemands fysieke voedselomgeving”, aldus Liesbeth Velema van het Voedingscentrum.
Anderzijds is er ook een sociale voedselomgeving. “Daarbij gaat het over eetgewoonten en (cultureel bepaalde) normen en waarden. Wat we eten en hoeveel we eten is mede bepaald door onze cultuur. Het is in tegenwoordig gebruikelijk om naast de drie hoofdmaaltijden, tussendoortjes te nemen. Een ander voorbeeld zijn portiegroottes. Deze zijn in de loop der jaren groter geworden. Wat eerst werd aangeduid als groot, word tegenwoordig verkocht als klein of medium”, legt Karin de Jager van gemeente Rotterdam uit. De voedselomgeving kan ook nog in bredere zin bekeken worden. Dan gaat het over het geheel van beleid en bijvoorbeeld belastingmaatregelen op het gebied van eten. In Nederland staat nu in het regeerakkoord een voorstel om meer belasting te heffen op voedingsmiddelen met veel toegevoegde suikers.

Wat maakt een voedselomgeving gezond?

Een gezonde voedselomgeving is een fysieke en sociale omgeving waarin de keuze bijna automatisch op de gezonde keuze valt. Daarin is weinig blootstelling meer aan ongezonde verleidingen. Een dergelijke omgeving zorgt ervoor dat mensen als vanzelf voor producten binnen de Schijf van Vijf kiezen. Ofwel, veel groente, fruit en volkoren producten. Denk ook aan vers, minimaal bewerkt, en overwegend plantaardig eten. Het is eten dat weinig verzadigd vet, suiker en zout bevat en dat op gezonde wijze is bereid. “Er zal altijd wel een ongezond aanbod blijven bestaan, maar die porties zijn in een gezonde voedselomgeving veel kleiner geworden en er zijn altijd veel gezonde alternatieven”, stelt Liesbeth Velema.

Is een gezonde voedselomgeving ook duurzaam?

Gezond en duurzaam gaan meestal hand in hand. Duurzame voedingsmiddelen komen uit het seizoen en zijn zo veel mogelijk plantaardig. Wat goed is voor iemands gezondheid, is vaak ook goed voor de planeet, zoals kraanwater drinken in plaats van frisdrank. Toch gaat die vlieger niet altijd op. Wil voedsel duurzaam zijn dan moet het ook duurzaam geproduceerd zijn met behoud van biodiversiteit en weinig CO₂/stikstof uitstoot. “Avocado’s zijn bijvoorbeeld heel gezond, maar vragen bij de teelt veel water (in vaak droge gebieden) en zijn daardoor niet goed voor de planeet. Andersom is falafel juist plantaardig en daarmee goed voor het milieu, maar tegelijkertijd gefrituurd en meestal best zout, waardoor dit product niet gezond genoemd kan worden. Maar dat zijn de uitzonderingen!”, licht Karin de Jager toe. Voor duurzaam voedsel is het ook belangrijk dat het transport ervan zo min mogelijk CO₂ of stikstof uitstoot met zich meebrengt door bijvoorbeeld via korte en lokale voedselketens te opereren.

Waarom richt de City Deal zich op de voedselomgeving en niet op het individu?

Aanvankelijk richten gemeenten zich vooral op individuen. Een groep geselecteerden wordt dan persoonlijk begeleid naar meer beweging en gezondere eetgewoonten. Dat zijn relatief dure interventies en meestal in het kader van overgewicht. Ze zijn vaak kostbaar en de positieve effecten kortstondig. “We kunnen ons blijven richten op voedseleducatie, maar zolang de voedselomgeving mensen blijft blootstellen aan overwegend ongezonde verleidingen, zal het effect van korte duur zijn”, aldus Karin de Jager. De huidige omgeving wordt ook wel aangemerkt als een obesogene omgeving. Er liggen overal verleidingen op de loer die het ons niet makkelijk maken om gezond en niet te veel te eten. “Inmiddels is bekend dat ongeveer negentig procent van onze voedselkeuzes relatief onbewust wordt gemaakt, ofwel op de automatische piloot. Slechts tien procent van wat we eten is een rationele weloverwogen keuze. Er is een grote misvatting dat we ‘vrij’ zijn in onze voedselkeuze. In feite kiest de omgeving voor ons. Als die vol ligt met ongezond eten en drinken wordt het erg lastig om gezond te leven”, bepleit Liesbeth Velema. Vooral in meer kwetsbare wijken is het aandeel fastfood hard gegroeid. Een deel van de mensen die hier wonen, hebben schulden en/of last van stress, waardoor gezond leven geen prioriteit heeft. Door die stress wordt het nemen van rationele weloverwogen beslissingen, ofwel gezonde voedselkeuzes, nog lastiger. De gezondheidscijfers in die wijken zijn dan ook slechter dan gemiddeld. De pilotprojecten van de deelnemende gemeenten aan de City Deal richten zich onder andere op het veranderen van de voedselomgeving in kwetsbare wijken. Ze verwachten daar het meeste effect te hebben.

Wat kunnen jullie als gemeenten doen?

Op dit moment zijn er voor gemeenten weinig mogelijkheden voor regulering. Zij kunnen bijvoorbeeld invloed uitoefenen via het standplaatsbeleid, bijvoorbeeld in de omgeving van scholen. Ook kunnen ze voorwaarden stellen bij het verlenen van subsidies aan culturele instellingen of bij het verstrekken van vergunningen aan (sport)evenementen. Ook bij de inkoop van diensten kunnen voorwaarden worden opgenomen over het voedselaanbod, zoals in de welzijnsopdracht.

De mogelijkheden verschillen echter per gemeente, omdat iedere gemeente zijn eigen beleid heeft. “In Amsterdam is bijvoorbeeld meer mogelijk dan in Rotterdam. Daar zijn strakkere regels mogelijk via het bestemmingsplan, bijvoorbeeld bij het weren van nieuwe snackbars nabij scholen. Wij kunnen dat niet, omdat in Rotterdam de bestemmingsplannen veel ruimte bieden. Dat heeft als voordeel dat innovatie en ondernemerschap kunnen floreren, maar betekent ook dat er weinig sturingsmogelijkheden zijn, wanneer het aanbod in een bepaald gebied eenzijdig is en overwegend ongezond”, betreurt Karin de Jager. Tegen horecaondernemers en retailers met een ongezond aanbod kunnen gemeenten op dit moment weinig doen. “Er is absoluut landelijke wet- en regelgeving nodig die bijdraagt aan de gezondheid van de Nederlander”, bepleit Liesbeth Velema.

Er is landelijke wet- en regelgeving nodig. Hoe kan dat eruitzien?

Op dit moment wordt daar volop over nagedacht. De wethouders van de vier steden van de eerste City Deal – Ede, Utrecht, Amsterdam en Rotterdam – stuurden een brandbrief aan voormalig staatssecretaris Blokhuis. Daarin drongen ze aan op juridisch instrumentarium voor gemeenten om de voedselomgeving van burgers gezonder te kunnen maken. Hij kon zich erin vinden en stemde toe het voor te leggen aan het nieuwe kabinet. “Er is nog niet duidelijk welke wet- en regelgeving het zal zijn. Dat moet nog geconcretiseerd worden. Maar de erkenning van de noodzaak is al grote winst”, zegt Karin de Jager trots. Er zijn mogelijkheden via de Omgevingswet, door van de voedselomgeving een juridische afweging te maken. Er wordt ook gedacht aan een wijziging in de Wet publieke gezondheid. En ook de invoering van een suikertaks als regelgeving zal bijdragen.”

 

 

Wil je het artikel verder lezen? Dan kan op de website van Platform31. 

Dit is het eerste interview in een reeks over de City Deal Gezonde en duurzame voedselomgeving.