‘Verbinder in beeld: Henk Vonk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Sinds 2014 werkt Henk Vonk als kennismanager voor de gemeente Zwolle. Vanuit die rol probeert hij de samenwerking tussen de gemeente, kennisinstellingen en andere regionale en landelijke partners te verbeteren. Dit moet leiden tot een stevige Zwolse kennisinfrastructuur waar innovatieve oplossingen worden gevonden voor grote maatschappelijke vraagstukken.

Henk Vonk

Je werkt sinds 2014 als kennismanager. Wat houdt die functie in?

De gemeente Zwolle wil haar vernieuwingskracht zo goed mogelijk versterken. Dat kan alleen als we een stevige kennisinfrastructuur hebben, waarbij de gemeente, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en andere partijen elkaar gemakkelijk weten te vinden. Mijn rol daarin is om enerzijds op bestuurlijk en managementniveau draagvlak te organiseren – gelukkig gaat dat tot nu toe vrij goed – en anderzijds om binnen die organisaties te weten wie waarmee bezig is en wie zou kunnen samenwerken met wie. Om daarin focus aan te brengen, richten we ons op een aantal strategische thema’s die we voor onze stad en regio hebben geformuleerd. Dan gaat het over thema’s als energietransitie, klimaatadaptatie, de human capital agenda en de informatiesamenleving. Binnen die thema’s willen we met onze kennispartners, maar ook bedrijven en burgers, slimmer en beter samenwerken. Zodat wij ook een slag kunnen maken in onze vernieuwingskracht.

Heb je een voorbeeld van een dergelijke samenwerking waar je echt trots op bent?

Inmiddels zijn er veel mooie voorbeelden te geven. Eentje daarvan is het project SensHagen. Dat is een vinex-wijk in de Zwolse wijk Stadshagen. Het is een laaggelegen wijk, waar de bewoners nu al behoorlijk last hebben van water dat niet weg kan. Met natte kruipruimtes en vochtproblemen als gevolg. De klimaatproblematiek waar we als samenleving in toenemende mate mee te maken krijgen, tekent zich daar dus nu al af. Een collega van mij, die zich bezighoudt met Smart City én in die wijk woont, heeft toen een project bedacht waarbij bewoners gestimuleerd worden om zelf maatregelen te nemen om te werken aan die klimaatadaptatie. Dat stimuleren begint met bewustwording en meten. In de wijk zijn allerlei sensoren opgehangen, sommigen zelfs gebouwd door de bewoners zelf. Via die sensoren wordt allerlei weersinformatie, grondwaterstanden en andere data real time verzameld. Deze data komt samen op een digitaal platform en kunnen 24/7 worden ingezien door de bewoners, die elkaar via dit platform ook kunnen ontmoeten.

Inmiddels zijn steeds meer organisaties aangehaakt bij dit project, zoals het RIVM, het KNMI, Wageningen Universiteit, Universiteit Twente en ook de hogescholen Saxion en Windesheim. Dan ontstaan er allerlei mooie kruisbestuivingen. Zo heeft een student van Windesheim bijvoorbeeld gewerkt aan een opdracht om dit soort data ook realtime aanschouwelijk te maken voor basisschoolkinderen. Met hout heeft hij een heel mooi product gemaakt, dat nu op diverse basisscholen wordt gebruikt voor de lessen over klimaat. Het project is onlangs ook gepresenteerd op een internationaal smart-citycongres in Barcelona. In dit project is een hele mooie interactie ontstaan tussen de gemeente, commerciële partijen, publieke kennisinstellingen (onderzoek) en het onderwijs.

Wat zijn de belangrijkste stuwende krachten geweest die dit project tot een succes hebben gemaakt?

Ik denk vooral het enthousiasme van de betrokkenen. Er is in dit project een klik ontstaan tussen een aantal mensen van verschillende organisaties die samenwerken aan een gedeeld interessegebied (smart cities en klimaatadaptatie). Het project groeit en krijgt weer nieuwe energie doordat ze telkens tastbare resultaten weten te behalen. Dat zorgt voor een heel natuurlijk proces, waar ook waar nieuwe partners zich bij aansluiten.

Het klinkt als een heel mooi, maar ook kwetsbaar proces. Want wat gebeurt er als het enthousiasme minder wordt, successen uitblijven of de trekkers van dit proces vertrekken?

Ja, dat klopt. Je ziet dat dit soort samenwerkingen nu vaak nog heel ad hoc tot stand komen. En ook weer zo van tafel kunnen donderen. Een voorbeeld daarvan was een samenwerking van de gemeente met een aantal opleidingen van Urban Studies. Als vast onderdeel van het curriculum gingen studenten van die opleidingen aan de slag met vraagstukken die wij formuleerden. Een dergelijke samenwerking is ideaal, want het zorgt voor vastigheid. Wij waren verzekerd van een continue stroom aan studenten die voor ons aan de slag konden en de opleidingen wisten dat ze bij ons terecht konden voor praktijkvraagstukken. Dat is een win-win. Alleen een dergelijke samenwerking kost ook veel tijd. En daar is het op een gegeven moment op stuk gelopen, puur op personele capaciteit. Want hoewel het heel leuk en nuttig is om op deze manier met een opleiding samen te werken, gaan er ook snel de nodige uren in zitten. Studenten moeten begeleid worden, er moet informatie klaargezet worden, er moet afgestemd worden met de opleiding en de docenten, de studenten moeten geholpen worden als ze vragen hebben, en er ligt een taak bij beoordeling van de studenten. Op een gegeven moment kon mijn collega die dit project trok, het niet meer bolwerken. Door het ontbreken van structurele samenwerkingsafspraken, ontbreekt een goede inbedding van dit soort projecten bij de betrokken organisaties. In de waan van de dag – tijdgebrek, iemand krijgt een nieuwe baan, of een politieke koerswijziging – zie je dan dat dit soort samenwerkingen net zo snel weer stoppen als dat ze tot stand zijn gekomen.

Om dit soort projecten te laten slagen, moeten er dus op bestuurlijk niveau structurele samenwerkingsafspraken zijn gemaakt, die ook voorzien in de tijd en middelen die nodig zijn om de geformuleerde ambities in de praktijk te realiseren?

Ja, daarom ben ik er ook heel blij mee dat in het nieuwe coalitieakkoord het belang van dit soort samenwerkingen expliciet benoemt staat. Het bestuurlijk draagvlak is er. We moeten er nu voor gaan zorgen dat wij in onze systemen – in de begroting, jaarplanning, beleidsprogramma’s, en dergelijke – tijd en middelen alloceren om die samenwerkingen ook duurzaam te laten werken. Daar gaan we de komende jaren aan bouwen.

Hoe wil je daar aan gaan bouwen?

Onder andere door met de kennisinstellingen tot gerichte kennisagenda’s te komen. We moeten een stabiele infrastructuur creëren waarbinnen we met elkaar gemakkelijk tot samenwerking kunnen komen. Als wij nu zitten met een vraagstuk, waarbij we de kennis en kunde van het onderwijs goed kunnen gebruiken, dan is er vaak wel de bereidheid, maar niet de mogelijkheid om elkaar daarin te vinden. Dan leggen we die vraag neer bij het onderwijs en dan blijkt dat al die jongens en meiden net allemaal fulltime stage lopen of bezig zijn met afstuderen of dat het reguliere programma al vol zit. En andersom, als we een vraag krijgen vanuit het onderwijs, bijvoorbeeld voor een opdracht, stageplek of onderzoeksplaats, dan kunnen wij daar ook niet stante pede op acteren. Daar moet capaciteit en ruimte voor zijn en daar moet bij voorbaat rekening mee gehoud worden. Zover zijn we dus nog niet. Die kennisagenda’s, die gezamenlijke agenda’s, die moeten ons gaan helpen om wat meer vooruit met elkaar te plannen en ook rekening te houden met de inzet, capaciteit en middelen om die samenwerking wat gestructureerder en efficiënter te laten plaatsvinden. We moeten nu nog te vaak nee verkopen: “Heel interessant, maar komt even niet uit.” Dat is gewoon heel jammer. Daarmee blijven ook kansen onbenut.

Het is dus belangrijk met elkaar een soort infrastructuur te creëren waarbinnen je kan werken aan vraagstukken die gaan over een langere termijn, maar waar ook voldoende flexibiliteit in zit om snel in te springen op actuele vraagstukken?

Ja, en waar ook iets van wederkerigheid in zit. Ik merk bij veel van mijn collega’s een zekere aarzeling om samen te werken met het onderwijs. Er heerst toch een beeld dat het heel veel tijd kost. We moeten dan allerlei informatie klaar zetten, we moeten studenten gaan begeleiden en we hebben het al zo druk. Dat is natuurlijk ook zo, maar als je het goed met elkaar organiseert, dan kan het heel veel opleveren. We steken dan weliswaar tijd in dergelijke projecten, maar krijgen er ook tastbare resultaten voor terug. En dat bedoel ik met die wederkerigheid. Als we ook goede afspraken maken met onderwijs en onderzoek, dan kunnen we ervoor zorgen dat de resultaten die worden geleverd ook echt bruikbaar zijn. We hebben namelijk ook ervaringen waarbij we werkten met studentengroepen en dat we achteraf dachten: “Tsja, wat heeft dit nou opgeleverd?” Dat is jammer, want er zit zowel van ons als vaak vanuit de studenten een hoop tijd en energie in.

Denk je dat je dat risico helemaal kan ondervangen? Dat er goede en slechte studenten zijn. Studenten blijven natuurlijk in de positie van lerenden, hoe kan je daar slim mee om gaan?

Er zitten soms ook gewoon minder goed presterende of minder gemotiveerde studenten tussen. Dat vraagt dan ook meer van de begeleiding. Het is natuurlijk mogelijk dat studenten misschien een onvoldoende halen voor hun product, maar wij willen uiteindelijk wel een product dat op dusdanig niveau komt dat het voor ons van waarde is. Daarin zie ik wel een grotere rol voor docenten. Het zou waardevol zijn als zij tot aan het einde van een traject hun kennis en expertise inzetten om die producten naar een hoger niveau te tillen. Dat betekent een extra investering vanuit de kennisinstellingen, want die docenten moeten daar natuurlijk ook ruimte en tijd voor hebben. Ik weet uiteraard dat dat in het onderwijs knelt, want er is al heel weinig tijd voor begeleiding. Maar als je met elkaar in een structurele samenwerkingsrelatie afspraken maakt over de kwaliteit van de resultaten, dan heeft dat misschien wel een prijs, maar het levert ook wat op. Wij kunnen daarin ook wat stappen zetten in de richting van het onderwijs, bijvoorbeeld door zelf ook een bijdrage te leveren door het geven van hoorcolleges of het aanleveren van aanvullende informatie. Dat is iets dat je met elkaar kan bespreken, zodat we met de beperkte middelen die we hebben, elkaar toch kunnen versterken.

Welke rol speelt de City Deal Kennis Maken in dit proces?

De City Deal Kennis Maken beschouw ik in dit kader echt als een cadeautje. Ten eerste helpt het om met elkaar een strategische samenwerkingsovereenkomst te maken. Die is er  nu en daarbij hebben we vier grote thema’s geformuleerd waarbinnen we gaan samenwerken. Ten tweede fungeert die City Deal als een soort kapstok om hier in de regio met elkaar in gesprek te gaan. Wij willen met de City Deal namelijk niet zozeer allerlei nieuwe samenwerkingen optuigen, maar vooral aansluiten bij wat er allemaal al is in en rond Zwolle. En er is eigenlijk al best veel. Denk aan topinnovatiecentra, werkplaatsen, de climate campus en ga zo maar door. Vanuit de City Deal kunnen we weer nieuwe verbindingen leggen en bestaande samenwerkingen versterken. Ten derde helpt de City Deal bij de kennisdeling op regionaal en nationaal niveau. Zeker in mijn rol als kennismanager is het belangrijk om al die verbindingen te leggen.  

Waar zou jij persoonlijk erg geholpen bij zijn in jouw rol vanuit de City Deal?

We staan met onze City Deal natuurlijk niet op een eilandje. We maken deel uit van een groot, landelijk netwerk. Al die steden hebben soms dezelfde, maar vaak ook andere thema’s en methodieken. Daar valt enorm veel van te leren. Alleen is het nog best lastig om die kennis te ontsluiten. De landelijke kennisdelingsdagen van de City Deal helpen daar wel iets bij, maar persoonlijk vind ik die weer erg grootschalig en voor de gerichtheid en diepgang minder geschikt.

Ik denk dat het helpt om het meer focus aan te brengen. Dus niet een hele dag waar iedereen op af komt en waar over tal van onderwerpen wordt gesproken, maar meer kleinschalige bijeenkomsten die over specifieke onderdelen van de City Deal gaan. Wat ik zelf heel leuk vind, zijn de kleinschalige expertsessies die we bijvoorbeeld met de kennismakelaars eens in de zoveel tijd hebben. Een tijd geleden kwam daar bijvoorbeeld veranderkundige Daniel Wolfs langs, die een verhaal hield over samenwerken in de netwerksamenleving. Wat is daarin nu helpend en belangrijk? Hij gebruikte daarvoor de term ‘middelpuntzoekende strategie’. Dat is precies waar we naar moeten zoeken: strategieën waarin de belangen van alle partijen zodanig samenkomen, dat het iedereen wat brengt. Dat soort sessies zijn behulpzaam en verrijken onze kennis. Doordat deze sessies in een kleinere setting plaatsvinden met mensen die ongeveer hetzelfde aan het doen zijn, kun je ook heel goed ervaringen uitwisselen. Daardoor ontstaan waardevolle contacten. Ik zou dan ook meer inzetten op zulke sessies. Daardoor ontstaat echt synergie!

Foto: Foto van video Gemeente Zwolle Kennistafel

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *