‘Weg met de accreditatieangst!’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Accrediteren komt van het Latijnse ‘ad credere’. Dat betekent zoveel als ‘om te geloven’. Accrediteren gaat dus over het geloof stellen in iets of iemand. Het is een vorm van geformaliseerd vertrouwen. In Nederland is het vertrouwen in de kwaliteit van het hoger onderwijs geregeld via ‘het accreditatiestelsel’. Opleidingen moeten eens in de zes jaar kunnen laten zien dat ze de kwaliteit die ze beloven, ook kunnen waarmaken in de praktijk. Dirk Haen werkt als beleidsmedewerker bij het ministerie van OCW, directie Hoger Onderwijs, in het team Kwaliteitszorg. Met hem gingen we in gesprek over het accreditatiestelsel.

Dirk Haen

Laten we bij het begin beginnen. Hoe is het accreditatiestelsel in Nederland geregeld?

“In Nederland ligt het toezicht op de kwaliteit van het hoger onderwijs bij de NVAO: de Nederlands- Vlaamse accreditatieorganisatie. Eens per zes jaar stelt een opleiding een onafhankelijk en deskundig panel van peers samen, dus collega’s uit het veld, dat op bezoek gaat bij die opleiding. Dat zijn docenten, wetenschappers maar ook professionals uit het werkveld. Er moet ook altijd  ten minste een student in het panel zitten. Het panel let onder andere op het eindniveau van de studenten, de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma, de wijze van beoordeling en examinering van eindwerkstukken van studenten, de kwaliteit van het onderwijspersoneel en de voorzieningen die de opleiding te bieden heeft”.

Dat klinkt als een behoorlijk zware beoordeling…

“Voor opleidingen staat er bij een accreditatie echt wat op het spel. En dat is ook goed, want het gaat wel over de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs. Een vraag waar we hier bij OCW nu over nadenken is: hoe zorgen we ervoor dat de wijze waarop we accrediteren geen beperking vormt voor vernieuwing of flexibilisering in het onderwijs? We horen daar wel geluiden over – bijvoorbeeld vanuit de opleidingen – en dat is niet de bedoeling. Accreditatie mag niet een belemmerende factor zijn.”

“We denken ook dat het meevalt. Het beoordelingskader dat de NVAO hanteert – dat gebaseerd is op de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek en is uitgewerkt in het beoordelingskader accreditatie– is erg open. Daar staat in dat een opleiding moet aantonen dat het beoogde eindniveau van de opleiding voldoet aan wat nationaal en internationaal verwacht wordt van die opleiding, in het eigen vakgebied, in het eigen beroepenveld. Specifieker dan dat wordt het niet echt. Dat betekent bijvoorbeeld dat opleidingen veel ruimte hebben om invulling te geven aan hun eigen onderwijsvisie. De opleiding ICT & Open Innovation is daar een goed voorbeeld van. Daar hebben ze een hele eigen wijze van toetsen ontwikkeld en bepalen de studenten zelf wanneer ze wat leren en toch mag dat allemaal binnen de kaders van de wet. Die ruimte mogen andere opleidingen ook veel meer pakken. Het enige wat duidelijk moet zijn is: hoe dragen al die onderdelen van de opleiding in samenhang bij aan het behalen van het uiteindelijke eindniveau?”

Worden dan aan het te behalen eindniveau geen heel specifieke eisen gesteld?

“Nee, ook daarin worden heel open kwaliteitsstandaarden gehanteerd door de wet en het beoordelingskader. We hebben op Europees niveau met de lidstaten afspraken gemaakt over het niveau van de bachelor- en masteropleidingen. Deze zijn vastgelegd in de zogenoemde Dublin-descriptoren. Ook dat zijn heel open geformuleerde standaarden. De invulling daarvan ligt bij de onderwijsinstellingen en opleidingen. Wat je dus in het accreditatiestelsel ziet, is dat het de peers zijn – collega’s uit het eigen vakgebied – die bepalen of de kwaliteit en inhoud van de opleiding voldoet. En wat ons betreft is die openheid van de kwaliteitsstandaarden, een manier om opleidingen de ruimte te bieden om het onderwijs op eigen wijze in te vullen.”

Toch heerst er bij veel opleidingen en instellingen ‘accreditatieangst’.

“Bij ons team  accreditatie en kwaliteitszorg, zijn we ons erg bewust van de verhalen dat opleidingen heel graag willen experimenteren met andere onderwijsvormen, maar toch het gevoel of de reflex hebben: “nee, het mag niet van de accreditatie”. Dat is denk ik deels ontstaan na de InHolland-affaire. Naar aanleiding van InHolland is er een heel gespannen situatie ontstaan rondom accreditatie. Er zijn toen veel procedures, kwaliteitseisen en regels toegevoegd. Niet alleen vanuit de overheid; ook de onderwijsinstellingen zijn zelf meer interne regels gaan hanteren. Dat verklaart voor een deel de regeldruk in het hoger onderwijs. Daar proberen we vanuit OCW ook werk van te maken. Bijvoorbeeld door de Regeldrukagenda Onderwijs van de afgelopen jaren, maar ook door een verdere versoepeling van het accreditatiestelsel. We willen, met de minister voorop, teruggaan naar een genormaliseerde situatie, waarin we steeds meer vanuit vertrouwen werken en de opleidingen zoveel mogelijk de ruimte bieden.”

“Daarbij blijft het zoeken naar de juiste balans tussen vrijheid bieden en zekerheid geven. Want, zoals gezegd, er hangt voor opleidingen veel af van die accreditatie. Daarom willen we de opleidingen wel houvast bieden. Teveel openheid van regelgeving leidt ook tot een vorm van lastenverzwaring, omdat mensen in het ongewisse worden gelaten, met als neveneffect dat instellingen vanuit die onzekerheid intern heel veel regels gaan opstellen. Wat we als overheid echter willen voorkomen, is dat we heel precies in het hoger onderwijs gaan voorschrijven wat opleidingen wel of niet moeten. Het blijft zoeken naar een evenwicht, naar een middenweg.”

Kunnen onderwijsvernieuwers contact opnemen met OCW als ze willen vernieuwen?

“Jazeker. We zijn vanuit OCW altijd bereid om toelichting te geven op wat de bewegingsruimte is. We kunnen daarin natuurlijk geen uitspraken doen over hele concrete gevallen, want daarmee gaan we op de stoel van de NVAO zitten.We denken wel graag mee. Dat soort verzoeken krijgen we soms ook wel. Zo van: “goh, we zijn dit en dit van plan, mag dit, kan dat?”. Soms krijgen we zelfs hele plannen opgestuurd. Daar kijken we altijd graag naar. Dat is voor onszelf als beleidsmedewerkers ook leerzaam. Zo krijgen wij een goed beeld van de ontwikkelingen in het veld. Overigens kunnen opleidingen ook terecht bij de NVAO: die staan daar precies hetzelfde in als wij. Vanuit OCW willen we opleidingen in ieder geval steeds meer vertrouwen bieden. We hopen dan ook dat instellingen dat zelf ook gaan voelen. Zij zijn de experts, zij zijn degenen die het kunnen, dus ze mogen best wat meer lef tonen! En mochten ze vragen hebben, dan kunnen ons altijd benaderen”.

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *