“Als gegevensverwerking aansluit op taak en werkproces, zit je in de goede richting’

Leon Sonnenschein licht het stappenplan toe aan de deelnemers

Op donderdag 5 juli kwamen de deelnemers aan de City Deal Zorg voor Veiligheid bijeen voor een leerkring over gegevensdeling en privacy. Tijdens de bijeenkomst werd stilgestaan bij de AVG en de Uitvoeringswet en de consequenties hiervan voor de pilots in de City Deal. Léon Sonnenschein en Eric Schreuders gaven een inleiding op het privacyrecht en de AVG en stonden uitgebreid stil bij het stappenplan dat ze ontwikkelden om ambtenaren een juridische ‘onderlegger’ te bieden om de dienstverlening in het sociaal domein goed op orde te krijgen. Vervolgens gingen de steden aan de slag met het toepassen van het stappenplan op hun City Deal-experiment.

Schreuders nam een aantal jaar geleden als privacyspecialist en consultant en partner bij Net2Legal Consultants het initiatief voor het stappenplan. Rondom de decentralisaties van overheidstaken van Rijk naar gemeenten troffen ze elkaar, toen Sonnenschein als organisatie- en veranderdeskundige een interdepartementale commissie voorzat die de kabinetsvisie gegevensdeling en privacy in het sociaal domein formuleerde.

Schreuders: “De AVG geeft algemene regels om gegevens netjes te verwerken wanneer je een bepaalde taak of werkzaamheid uitvoert. Koppel je de AVG los van die specifieke taak, dan kom je in het luchtledige te hangen en dan is het een moeizame bezigheid. Onze belangrijkste stelling is: als je gegevensverwerking precies goed aansluit bij je taak en werkproces, dan zit je al voor 80 procent in de goede richting.”

Begin bij de inhoud van je werk

“Het komt er eigenlijk op neer: begin altijd bij de inhoud van je werk”, licht Sonnenschein toe. “Je moet helder hebben waar je mee bezig bent en waar je bepaalde gegevens voor nodig hebt. Dat is overigens niet nieuw aan de AVG, maar die plaatst er weer eens extra de schijnwerpers op.” De cruciale eerste drie stappen van het stappenplan zijn bedoeld om daar een helder antwoord op te formuleren: één: wat zijn je taken en werkzaamheden, twee: welke activiteiten en doelen van de gegevensverwerking komen hieruit voort en drie: wat zijn dan de noodzakelijke gegevens? Dat levert een onderbouwing op voor stap vier, waarin de AVG om de hoek komt kijken en je de noodzaak en proportionaliteit van de gegevensuitwisseling juridisch onderbouwt. “We zien dat mensen meestal beginnen met de vraag ‘mag het of mag het niet’, terwijl je moet beginnen met vragen als ‘wat gaan we doen’, ‘zijn we ervan’, ‘hoe gaan we dat doen’. Daaruit volgen de gegevens die je nodig hebt.”

“Een goed voorbeeld is een vraagstuk dat door Nijmegen ingebracht werd,” vervolgt Sonnenschein. “Daar richten ze zich op overlast door jeugdgroepen. Maar door niet te kijken naar de individuele jongeren, maar naar het type overlast en wat er op groepsniveau bekend was, konden ze eerst interventies toepassen waarbij geen gegevens over individuen nodig waren en die wel effectief bleken, zoals het aanpassen van straatverlichting of het minder aantrekkelijk maken van hangplekken. Dat illustreert de ‘omkering’ waar je heen wilt: eerst kijken of er andere effectieve beleidsinterventies zijn waarbij je niet geconfronteerd wordt met mogelijke privacyschendingen.”

“Je hebt immers geen last van de jeugdigen, maar van de overlást”, vult Schreuders aan. “Een ander voorbeeld is Maastricht. Daar willen ze voorkomen dat kwetsbare jongeren over een aantal jaar met grotere problemen geconfronteerd worden. Ze stellen daarbij twee specifieke hulpverleningstrajecten centraal en kijken vervolgens wie daarvoor in aanmerking komen. Dat is heel anders dan allerlei gegevens over jongeren verzamelen, omdat je daar misschien in de toekomst wat aan hebt.”

Sonnenschein: “Dan kun je ook duidelijke criteria maken om te bepalen naar welke individuen je op zoek bent. In dit geval kun je leerplichtambtenaren vragen om ervoor te zorgen dat informatie over hulpverleningstrajecten bij de juiste jongeren terecht komt, in plaats van alle verzuimgegevens op te vragen en er zelf een traject bij zoeken. Zo heb je een gerichtere gegevensoverdracht en een betere maatvoering.”

Eric Schreuders aan het woord

City Deals: puzzelen en pionieren

Sonnenschein: “Het lastige bij City Deals in het algemeen is dat het om pilots gaat, waarbij je aan het pionieren bent en over die basale vragen – met welke wettelijke taak ben ik bezig en wat is mijn werkproces – opnieuw moet nadenken. Schreuders: “Je ziet vaak, ook bij City Deals, dat er wél goed over nagedacht is, maar dat het belangrijke veldwerk – de afbakening die in die eerste drie stappen in ons stappenplan plaatsvindt – vergeten wordt, zodra de privacy om de hoek komt kijken. Dan wordt er toch vaak een algemene vraag naar een jurist gestuurd, zoals ‘mag partij A aan partij B verstrekken?’. Die vraag is niet te beantwoorden. Je kunt wél voorleggen ‘We hebben twee interventies en het eerste criterium om de groslijst van onze doelgroep op te stellen is problematische schooluitval’ et cetera. Het is dus voor City Deals van belang om die afbakening te verwerken in hun vraagformulering aan een privacy jurist”

In het tweede deel van de bijeenkomst namen de steden samen met Sonnenschein en Schreuders de eigen experimenten uit de City Deal onder de loep aan de hand van het stappenplan. “In het algemeen was de reactie dat het stappenplan hen goed hielp om beter na te denken over wat ze willen doen in relatie tot gegevensverwerking en privacy.” Schreuders: “Het is bij vernieuwingen zoals City Deals puzzelen. Een voorbeeld: een paar jaar terug bedacht een gemeente ‘mogen we gegevens verwerken, bijvoorbeeld van bijstandsgerechtigden, om automatisch gemeentelijke belastingen kwijt te schelden?’ De eerste vraag is dan natuurlijk: is dat gemeentelijk beleid? Want als het alleen een idee is van een afdelingshoofd, heb je onvoldoende ‘taak en werkzaamheid’.”

Sonnenschein: “Dat is de tweede functie van het stappenplan. Enerzijds helpt het uitvoerders om beter en effectiever beleid te kunnen voeren en af te wegen wat kan en mag en anderzijds brengt het knelpunten op het spoor waar de wetgever mee aan de slag moet.”

Schreuders: “Bij integrale aanpak van bijvoorbeeld multi-probleemgezinnen wordt vaak gesproken over ‘domeinoverstijgende gegevensuitwisseling’. Dat is eigenlijk een rare term. Je kunt het zien als verschillende mandjes met gegevens, een mandje voor de WMO, een mandje voor de jeugdzorg, et cetera. Maar de burger die bij de balie komt heeft maar één mandje, namelijk: zijn probleem. Zet dát nou eens centraal in plaats van lukraak gegevens van het ene mandje in het andere over te kieperen.”

Reacties deelnemers: concrete inzichten en gedeelde verantwoordelijkheid

De leerkring bood de deelnemers uit steden en van departementen, concrete inzichten en ook bevestiging. Etiënne van Koningsveld, plaatsvervangend afdelingshoofd Veiligheid in Sociaal Domein bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid: “Deze leerkring bevestigt voor de zoveelste keer dat we het met elkaar kunnen doen. Ik, van een departement, kan goed helpen in een lokaal experiment. En een gemeenteambtenaar kan mij goed helpen in een bijdrage aan het ontwikkelen van landelijk beleid. Dat stelt mij gerust. Ik heb heus ook dingen gehoord die ik minder leuk vind. Maar ze worden goed onderbouwd en beargumenteerd. Niet alles is mogelijk in informatie-uitwisseling. En dat is maar goed ook. En dan is er vaak nog wel een andere mogelijkheid om naar Rome te komen. Léon en Eric hebben ons in 4 uur tijd veel bijgebracht en geholpen. Dat vind ik knap. Zeker op dit ‘spannende’ onderwerp.”

Minke Poppens, als projectleider van de gemeente Breda betrokken bij de City Deal-experimenten over re-integratie van ex-gedetineerden en transforensische zorg in Breda “Ik vond het vooral waardevol, omdat je door aan zo’n bijeenkomst deel te nemen met zowel mensen van beleid en uitvoering, tot een gedeeld inzicht en verantwoordelijkheidsgevoel komt. Als projectleider kon ik samen met een collega van begin tot eind door de processtappen en het wáárom van het beleid lopen en ik merkte bij terugkomst dat de opgave niet meer alleen van mij, maar ook van haar was. Dat is een heel waardevol groeiproces, als je door stil te staan bij een aantal basale uitgangspunten waar iedereen zich in kan vinden, merkt dat collega’s zich er vanuit zichzelf en hun eigen professionaliteit mee kunnen identificeren. Dat maakt de werkafspraken en procedures die uit de uitgangspunten volgt logischer en makkelijker te accepteren.”

Poppens deelde de geleerde lessen met haar collega’s. “Toen ik de presentatie van Eric en Léon op mijn werk besprak, was er een collega die bij het zien ervan dacht dat ze te veel gegevens deelde. Maar toen we daar vervolgens samen doorheen liepen en bekeken wat ze deelde en waarom het belangrijk is dat de volgende collega in de schakel die gegevens ontvangt, toen bleek dat ze helemaal niet teveel deelde omdat ze elke stap goed kon verantwoorden. Dat neemt veel angst weg en dat helpt natuurlijk enorm in het dagelijks werk.”

Over de City Deal

In de City Deal ‘Zorg voor Veiligheid in de Stad’ werken de steden Almere, Breda, Maastricht, Nijmegen, Tilburg en Zoetermeer samen met vier ministeries (JenV, VWS, SZW en BZK) samen aan het voorkomen van criminaliteit en overlast in de stad door het sociale domein en het veiligheidsdomein beter met elkaar te verbinden. Lees meer over deze City Deal.

‘Hubert van Eyck Academie en Van Eyck Mirror verbinden kunst met de stad’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op de Van Eyck in Maastricht werken de deelinstituten Hubert van Eyck Academie en Van Eyck Mirror samen aan projecten waarin er een brug wordt geslagen tussen kunst en de stad. Pieternel Fleskens is hoofd van de Hubert van Eyck Academie en Rebekka Straetmans is hoofd van Van Eyck Mirror. We gingen met hen in gesprek over de bijzondere projecten die zij realiseren en de samenwerking met de gemeente Maastricht.

Pieternel Fleskens

Rebekka Straetmans

Wat is de Van Eyck Academie? En in het bijzonder de Hubert van Eyck Academie en Van Eyck Mirror?

Pieternel: “De Van Eyck Academie is een internationale en multidisciplinaire postacademie voor de talentontwikkeling van kunstenaars, ontwerpers, fotografen, architecten, curatoren, schrijvers en denkers. De Hubert van Eyck Academie is het deelinstituut waar we de deelnemers van de Van Eyck Academie en de kunsten in het algemeen verbinden aan onderzoek en onderwijs. Vier jaar geleden ontstond de ambitie om de verbinding met de stad aan te gaan en meer met kennisinstellingen samen te werken, zoals de Hogeschool Zuyd, de Toneelacademie Maastricht, het Conservatorium Maastricht, en Maastricht University. Ik werd aangesteld als hoofd van de Hubert van Eyck Academie om mij daar vanaf toen mee bezig te gaan houden. In eerste instantie zochten we naar formules om samen met kennisinstellingen masterclasses vorm te geven. Vervolgens merkten we dat er nog andere manieren van samenwerking mogelijk waren die nog interessanter waren of die een mooie aanvulling vormden op de masterclasses. We zijn toen onder andere begonnen met het organiseren van projecten rond artistiek en academisch onderzoek. Vaak worden deze projecten georganiseerd in samenwerking met Van Eyck Mirror, het projectbureau van de Van Eyck Academie.

Kunnen jullie een voorbeeld geven van een project dat jullie hebben gedaan?

Pieternel: “We hebben met Maastricht University een project gedaan rondom de stigmatisering en discriminatie van mensen met obesitas. Een academisch onderzoek vormde daarvoor het startpunt. Aan ons was de taak om er iets artistieks aan toe te voegen. Want op die manier verbreed je het publiek van een academisch onderzoek. Rebekka heeft voor het project een koppeling gemaakt met FASHION CLASH, een van de grootste mode-evenementen van Europa dat hier jaarlijks in de stad wordt georganiseerd.”

Rebekka: “De wetenschappelijke stelling van het onderzoek was dat mensen met obesitas gediscrimineerd worden. We wilden met ons project onderzoeken of dit ook daadwerkelijk zo is en zijn op zoek gegaan naar een situatie waarin de problematiek wordt uitvergroot. De openingsavond van FASHION CLASH leek ons een uitstekende gelegenheid om de stelling te toetsen, omdat het bij dit mode-evenement hoofdzakelijk om uiterlijk gaat. Een groep van vijf vrouwen met obesitas was bereid om mee te doen met het project en zodoende mee te gaan naar de opening. Samen met een modeontwerper en stylist zorgden we ervoor dat hun styling paste bij de gelegenheid. Het idee was dat op die manier het vertrekpunt van de vrouwen en andere gasten gelijk was, en eventuele discriminatie vooral een reactie op hun lichamelijke gesteldheid zou zijn. We hebben de reacties van de aanwezigen op de vrouwen vastgelegd op film en zelf geobserveerd. Bijvoorbeeld tijdens het moment waarop een van de vrouwen met opzet te laat kwam en daardoor heel erg opviel. Ze werd over de catwalk naar een plek op de voorste rij gebracht. Daarnaast hebben we achteraf een enquête rondgestuurd onder het mom van een studentenonderzoek. In de enquête waren vragen opgenomen die niet direct verwezen naar de vrouwen met obesitas, maar algemeen bleven. Bijvoorbeeld de vraag is u iemand opgevallen? Het interessante aan het project was dat de vrouwen zelf totaal geen discriminatie hadden ervaren. Sterker nog, ze hadden zich niet eerder zo geaccepteerd gevoeld. Bovendien kwam uit ons onderzoek geen enkele keer naar voren dat iemand een vooroordeel over de vrouwen had gehad. Op basis van de ervaringen die we hebben opgedaan op FASHION CLASH zijn we verder gegaan met de vraag wat mode kan betekenen voor mensen met obesitas. Daar zijn weer allerlei nieuwe projecten uit voortgekomen.”

Kunnen jullie ook een voorbeeld geven van een project waarin jullie hebben samengewerkt met de gemeente?

Rebekka: “Maastricht wilde culturele hoofdstad worden in 2018. Helaas is de stad die titel misgelopen, maar er was wel een miljoen euro voor culturele ontwikkelingen gereserveerd. Enerzijds moest dat geld op een andere manier besteed worden en anderzijds moest het cultuurbeleid worden herijkt. Maastricht wilde de bewoners van de stad bij dit vraagstuk betrekken. De stad vroeg ons om erachter te komen wat de wensen van bewoners zijn op het gebied van cultuur. Zodoende hebben we in de vijf verschillende stadsdelen een artistieke wandeling georganiseerd. We vroegen bewoners van de verschillende stadsdelen om met ons mee te wandelen. Elke wandeling stond in het teken van een fictief verhaal en werd begeleid door zowel een kunstenares als een onderzoeker. Tijdens en na afloop van de wandelingen stelden we de deelnemers vragen over cultuur. Door dit met performance te combineren hadden de deelnemers niet het gevoel dat ze bij een onderzoek of brainstorm betrokken waren. Zo werd het gesprek met bewoners gaande gehouden. De resultaten werden achteraf door ons getoetst en aansluitend in een wetenschappelijk rapport verwerkt. Een van de bevindingen van de zogenoemde stadsgesprekken was dat het cruciaal is om betrokken partijen vroegtijdig bij het ontwikkelen van cultuurprojecten te betrekken.”

Artistieke wandeling | Fotograaf: Hans van Eijsden

Hoe ervaart de gemeente de samenwerking met kunstenaars?

Rebekka: “De gemeente waardeert de Van Eyck als samenwerkingspartner. De gemeente weet dat zij van ons een heel ander antwoord krijgt dan dat zij gewend is, want kunstenaars observeren heel anders en stellen andere vragen.”

Pieternel: “Andersom werken wij ook graag samen met de gemeente. We staan met de projecten eigenlijk tussen kunstenaars en de gemeente in. We maken naar beide kanten constant een vertaalslag. We zorgen er bijvoorbeeld voor dat er een dialoog wordt gevoerd over elkaars verwachtingen en dat kunstenaars hun autonomie kunnen behouden in projecten. Zo maken we aan de gemeente bijvoorbeeld duidelijk dat we geen garanties kunnen geven over de uitkomsten van een project, want of dat nou een schilderij, performance of iets anders wordt is aan de kunstenaar. Omdat we inmiddels vaker met de gemeente hebben samengewerkt, ontstaat er vertrouwen in dat proces.”

Welke uitdagingen liggen er nog als het gaat om de samenwerking met de gemeente?

Rebekka: “Het is belangrijk om helder te communiceren wat men van een samenwerking met een kunstinstelling kan verwachten. Dit is vaak nog niet helemaal duidelijk. En als er een keer een goede samenwerking was, is het cruciaal om de contacten uit deze samenwerking goed te onderhouden.”

Pieternel: “Daarnaast is het belangrijk om te weten welke inhoudelijke thema’s er spelen bij de gemeente of provincie, zodat je koppelingen kunt maken. Het helpt daarbij uiteraard enorm om contactpersonen te onderhouden binnen de organisaties.”

Hoe zien jullie de toekomst van de Hubert van Eyck en Van Eyck Mirror voor jullie? Waar dromen jullie van?

Rebekka: “We dromen van een meer structurele subsidie. We werken nu met een hele traditionele manier van subsidieverlening. Er is een idee, vervolgens een subsidieaanvraag, en tenslotte een toekenning of niet. Het is een heel erg periodiek proces. Het is er vooral op gericht om projecten op te starten, maar niet om die door te ontwikkelen. Als je een project voor een tweede jaar wil uitvoeren wordt een subsidie vaak niet opnieuw toegekend, omdat het project niet meer als innovatief gezien wordt. Terwijl het dat nog steeds is. Deze manier van subsidieverstrekking maakt het ook lastig voor onze partners om zich langdurig te committeren aan een project.”

Pieternel: “Tenslotte zien we veel potentie in de samenwerking met het bedrijfsleven. Samenwerken met de gemeente en provincie gaat steeds natuurlijker. We hopen dat dit ook steeds meer geldt voor de samenwerking met bedrijven en dat ook zij gaan inzien hoe interessant en relevant het is om een verbinding met de kunst te (durven) leggen.”

‘Lectoren van de Zuyd Hogeschool bundelen krachten voor de toekomst van Zuid-Limburg’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Zuid-Limburg is een prachtige, bourgondische regio. Maar het gebied heeft met flinke uitdagingen te maken op het gebied van gezondheid, vitaliteit en stedelijke ontwikkeling. Op de Zuyd Hogeschool slaan lectoren de handen ineen om deze complexe problematiek het hoofd te bieden, waaronder ook Susy Braun, lector Voeding, Leefstijl & Bewegen en Nurhan Abujidi, lector Smart Urban Redesign. Samen met studenten, gemeenten en andere lokale partners van Zuid-Limburg werken zij aan een gezonde en leefbare regio. Hoe pakken zij deze ambitieuze opgave aan?

Nurhan Abujidi

Susy Braun

Hoe ziet jullie rol eruit wat betreft het werken aan de regio Zuid-Limburg?

Susy: Nurhan en ik hebben elkaar gevonden in de transitie van Zuid-Limburg op het gebied van gezondheid, vitaliteit en urban redesign. Als je aan de gezondheidsproblemen in deze regio wilt werken, is het belangrijk om samen te werken. Gezondheid en vitaliteit kun je immers niet los zien van de omgeving. Je gezondheid ligt deels in je eigen handen, maar is ook afhankelijk van je leefomgeving. Zijn er bijvoorbeeld gelegenheden in de buurt om actief te zijn? Kunnen kinderen veilig op straat spelen? Kun je naar je werk fietsen?

Nurhan [vertaald uit Engels]: Ik ben het eens met Susy. Ik heb een achtergrond in architectuur en stedenbouw. Ik zie de stad als een complex geheel. En complexe problemen vragen om samenwerking. Er wordt veel geïnvesteerd in deze regio, maar de impact is (nog te) gering. Voornamelijk omdat er vaak sectoraal en thematisch gewerkt wordt. Daarnaast romantiseert de lokale politiek Zuid-Limburg. Zo’n honderd jaar geleden was deze regio het centrum van de wereld. Men wil liever niet breken met dat imago en de mentaliteit die daarbij hoort. Mede hierdoor worden maatschappelijke uitdagingen matig erkend. Verder heeft de regio te maken gehad met een soort van sociaal trauma. De mijnen in Zuid-Limburg brachten welvaart in Nederland. Op het moment dat die werden gesloten, verdween veel van de bijbehorende infrastructuur en het erfgoed. Een belangrijke bron van trots in de regio werd vernietigd. En opeens speelde de regio geen belangrijke rol meer in de dynamiek van Nederland. Met deze context hebben wij hier te maken, maar we zien veel kansen om een nieuwe, positieve cyclus in gang te zetten en een impuls te geven aan de regio.

Kunnen jullie een voorbeeld geven van interventies die jullie doen?

Susy: Er liggen grote uitdagingen in de gemeente Kerkrade, met name in Kerkrade-West. De gemeente staat al jaren bekend als de meest ongezonde gemeente van Nederland. Om beweging op gang te brengen, letterlijk en figuurlijk, organiseren we enerzijds zelf programma’s die erop gericht zijn om wijken te ontsluiten en met elkaar te verbinden. Anderzijds werken we intensief samen met lokale partijen. Een van de projecten is bijvoorbeeld het Center Court, een concept waarin bewegen, sport, kennis, zorg en onderwijs samenkomen. Bij dit project is Hogeschool Zuyd vanaf 2014-2015 intensief betrokken. We werken vanuit meerdere lectoraten samen met de initiatiefnemers van het project – drie van origine Limburgse ondernemers. De invulling van het kloppend hart van het concept ligt nog niet vast, maar kan een fysieke omgeving zijn, zoals een beweegboulevard. In Kerkrade wordt momenteel verkend wat de mogelijkheden zijn voor een dergelijke beweegboulevard, die het centrum verbindt met het groen in de omgeving (Center Court Kerkrade). We organiseren daarnaast ook kleinschalige programma’s met een focus op knooppunten op routes die we willen ontsluiten.

Nurhan: We noemen die knooppunten ook wel ‘pockets’. Het zijn plekken op strategische locaties waar impact op de schaal van de buurt of zelfs de stad gerealiseerd kan worden. In een van de projecten rond die pockets vroegen we kinderen uit groep acht van lokale lagere scholen waarom ze wel of niet bewegen, wat ze leuk vinden en wat ze missen in de buurt. Zo kwamen we erachter dat de kinderen zichzelf te groot vinden voor de speeltuin van de lagere school. Maar ook dat ze graag urban sports doen, zoals freerunning, stuntsteppen, klimmen en skaten. Het project bracht mij op het idee om ‘adrenaline hubs’ te ontwikkelen, een soort urban sports-locaties waar de kinderen uit hun dak kunnen gaan. Dat idee willen we in een vervolgproject verder oppakken. Op de lange termijn creëren we langs drie thematische routes – cultuur, sport en natuur – een netwerk van kleinschalige bottom-up initiatieven, zoals de adrenaline hub. We gebruiken daarvoor het concept van pop-up urbanism. Dat gaat uit van gemakkelijk implementeerbare en goedkope oplossingen die tot stand komen in samenwerking met de lokale gemeenschap. Gezamenlijk dragen de kleinschalige initiatieven bij aan een hernieuwde identiteit van Kerkrade-West en de regio. Het klinkt misschien als een droom, maar met twee hardwerkende vrouwen is het niet ondenkbaar dat deze visie realiteit wordt.

Studenten werken aan opgave Kerkrade-West

Wat vindt de gemeente ervan?

Nurhan: Vooral Kerkrade-West is ons laboratorium (bekijk hier een video van een project dat studenten er deden). De bewoners zijn er betrokken bij onze projecten, zowel wat betreft de inhoud, het proces en daarmee ook de resultaten. De gemeente Kerkrade is regelmatig een partner in onze projecten en komt inmiddels vaker naar ons toe om samen aan vraagstukken te werken, bijvoorbeeld rond de thema’s vluchtelingen en werkgelegenheid. Alle kleine succesjes die we hebben behaald, hebben een positief effect op onze reputatie als partner.

Wat is jullie grootste uitdaging op dit moment?

Nurhan: Het is lastig om financiering te vinden voor onze visie voor Zuid-Limburg. Het programma dat wij voor ogen hebben beslaat wel tien jaar. We willen niet na drie jaar stoppen en onze ambities neerleggen. Dat we interdisciplinair aan het vraagstuk in de regio werken maakt het nog lastiger. We passen niet in een hokje.

Susy: Juist als het gaat om financiering voor projecten wordt er van je verwacht dat je binnen een thema past. Gaat het om de creatieve sector? Of zorg? Of technologie?

Zien jullie het als een bijzondere rol om niet alleen bezig te zijn met onderzoek en onderwijs, maar ook met interventies?

Nurhan: Eigenlijk zijn we activisten! We zien het als een belangrijke rol van kennisinstellingen en studenten om verandering teweeg te brengen. Om duurzame verandering te genereren moet je bovendien beginnen bij het onderwijs en de jonge generaties, want zij zijn uiteindelijk de ambassadeurs van de toekomstige ontwikkeling van de regio.

Lukt het jullie goed om andere onderzoekers en docenten binnen de Zuyd Hogeschool mee te krijgen met jullie ambities?

Susy: Ja, en daar hebben we echt geluk mee. Ik heb laatst bijvoorbeeld mijn inaugurele rede samen met twee collega-lectoren gehouden. We hebben bewust gekozen voor een gezamenlijke rede, om te benadrukken dat de uitdagingen in de regio ook gezamenlijk aangepakt moeten worden. Verder hebben vijf lectoraten van de faculteit Gezondheid een cluster gevormd om krachten te bundelen en wendbaar te kunnen zijn. Dat geeft mooi weer hoe onze ambities gedeeld worden. Daarnaast gaan we ook regelmatig met de dertig lectoren van de Zuyd Hogeschool in beraad. Dan stemmen we thema’s op elkaar af, zodat onderzoeksprojecten elkaar kunnen versterken.

Tot slot: hoe ziet de samenwerking met studenten eruit in de projecten die jullie doen?

Susy: In de praktijkgerichte projecten van de Zuyd Hogeschool zoeken we altijd naar interprofessionele leeromgevingen. Die vragen van studenten om hun eigen expertise in te brengen en te leren van anderen. Zo werk ik aan een project genaamd BEweeg-eeT-verandER (=BETER). Het project draait om gecombineerde leefstijlinterventies. Daar zijn niet alleen studenten Verpleegkunde, ICT en Fysiotherapie bij betrokken, maar ook studenten Communicatie en Multimediadesign. Samen maken zij bijvoorbeeld gezondheidsinformatie voor laaggeletterden. Er zijn doorlopend veel studenten van verschillende faculteiten betrokken bij de projecten van Zuyd-lectoraten. In de lopende projecten van het lectoraat Voeding, Leefstijl en Bewegen hebben negentig studenten deelgenomen of nemen nog deel (bijvoorbeeld tijdens het afstuderen, als onderdeel van hun profileringsruimte of als werkstudenten). Het is wel lastig om studenten interprofessioneel bij elkaar te krijgen in hetzelfde tijdsbestek. Dat lukt het beste bij afstudeerprojecten en minoren.

Nurhan: Hogescholen moeten studenten de kans bieden om aan reële casussen te werken, zodat zij de huidige en toekomstige maatschappelijke, economische en ecologische uitdagingen in de regio aan kunnen pakken. De projecten die we formuleren samen met onze regionale en lokale partners vertalen we altijd direct naar het onderwijs. Zodoende vergaren de studenten de praktijkkennis die zij nodig hebben, bijvoorbeeld op het gebied van samenwerken met bewoners en eindgebruikers. De stad is onze campus, niet alleen het klaslokaal.

Portretreeks ‘Strategische samenwerkingen kennisinstellingen en gemeente’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met onderzoekers, lectoren en programmaleiders van projecten waarbij er strategisch wordt samengewerkt tussen kennisinstellingen en gemeenten. Hoe worden samenwerkingsverbanden vormgegeven? Wat werkt? En wat is de meerwaarde van zulke samenwerkingen? Lees de interviews:

Pieternel Fleskens

Rebekka Straetmans

‘Hubert van Eyck Academie en Van Eyck Mirror verbinden kunst met de stad’

Op de Van Eyck in Maastricht werken de deelinstituten Hubert van Eyck Academie en Van Eyck Mirror samen aan projecten waarin er een brug wordt geslagen tussen kunst en de stad. We gingen met Pieternel Fleskens en Rebekka Straetmans in gesprek over de bijzondere projecten die zij realiseren en de samenwerking met de gemeente Maastricht. Lees meer.

Nurhan Abujidi

Susy Braun

‘Lectoren van de Zuyd Hogeschool bundelen krachten voor de toekomst van Zuid-Limburg’

Op de Zuyd Hogeschool slaan lectoren de handen ineen om van Zuid-Limburg een gezonde en leefbare regio te maken. We gingen in gesprek met Susy Braun, lector Voeding, Leefstijl & Bewegen en Nurhan Abujidi, lector Smart Urban Redesign over hoe zij deze ambitieuze opgave aanpakken. Lees meer.

City Deal Circulaire Stad ‘gaat internationaal’

Naoual Loiazizi . Foto Daniel Malmgren (twitter @NLBizInNordics)

Naoual Loiazizi vertegenwoordigt als beleidsadviseur Duurzame Stad de gemeente Dordrecht in de City Deal Circulaire Stad. Op woensdag 20 juni 2018 lichtte ze de City Deal toe tegenover een breed publiek van internationale toehoorders, in de Smart Cities Seminars ‘Take the lead in the race for smart and sustainable cities’ in Göteborg.

Loiazizi; “Een circulaire stad creëer je niet als gemeente alleen. Dat doe je samen met NGO’s, bedrijven, kennisinstituten en inwoners. Gelukkig zaten er ook vertegenwoordigers van al die groepen in de zaal. Allemaal mensen die gedreven zijn in de transitie naar een circulaire economie.”

Wat is dat nou precies, een ‘circulaire economie’?

Dat is een goede vraag, die ik daar ook gesteld heb en geprobeerd heb te beantwoorden. Gaat het bij een circulaire economie over water, over energie, over mensen of over financiën? Het antwoord is dat circulaire economie al die elementen in zich heeft. Een circulaire economie is bovendien, zo heb ik betoogd, geen einddoel, maar een middel om andere doelstellingen te bereiken. Denk bijvoorbeeld aan de SDG’s – de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties. Je ziet bijvoorbeeld dat vrijwel al die doelstellingen raakvlakken hebben met circulaire economie.”

Alleen maar winnaars dus, bij de transitie naar een circulaire economie?!

“Nee, daar hebben we ook over gesproken. Een circulaire economie is belangrijk, om je stad toekomstbestendig te maken voor de inwoners, door duurzaam te wonen, bewegen en ondernemen. Maar dat betekent niet dat er in de transitie alleen maar winnaars zijn. Ik heb ook betoogd dat er altijd verliezers zullen zijn in zo’n transitie. Je moet natuurlijk als overheid zorgen dat alle inwoners meegaan. Bijvoorbeeld nu bij de overgang naar aardgasvrije wijken, dan moet je inwoners helpen die de aanpassingen niet zelf kunnen bepalen. Maar van sommige bedrijven moeten we misschien maar accepteren dat die over 10 of 15 jaar niet meer zullen bestaan als ze niet mee willen gaan in die transitie. Ik merkte dat dat voor veel toehoorders wel een nieuw en verfrissend inzicht was.”

Bedrijven zien die transitie niet zitten?

“Sommige bedrijven doen het wel goed. Zoals Volvo, die medeorganisator was van de bijeenkomst, die niet alleen om de ‘race’ naar duurzame steden draaide, maar ook in het teken stond van een andere race: de Volvo Ocean Race. Volvo zegt: ‘Als we niet duurzaam worden, bestaan we over 20 jaar niet meer’. Het is natuurlijk ook in het eigen belang van bedrijven om hier werk van te maken, maar de commitment die we zagen bij Volvo, bijvoorbeeld in hun ontwikkeling van elektrische bussen en zelfs een autonome bus die gedemonstreerd werd, is hopelijk een voorbeeld voor anderen. Er werd vanuit de zaal ook gevraagd of er bedrijven betrokken zijn bij de City Deal Circulaire Stad. Het antwoord is nee, maar als de City Deal een vervolg krijgt, is dat een overweging die we zeker moeten meenemen.”

En de overheid moet dit stimuleren?

“Ja uiteraard, maar ook door drempels weg te nemen. Sommige bedrijven en start-ups hebben goede innovatieve ideeën voor hergebruik van materialen, maar lopen tegen knellende regelgeving aan. Vaak gaat het dan om landelijke wetgeving en daarom is de City Deal Circulaire Stad van groot belang, omdat je daar mét andere steden én het Rijk signaleert welke drempels er zijn om tot die verduurzaming te komen.”

Ik heb in Göteborg natuurlijk de multilevel governance benadering van de City Deal toegelicht, maar ook stilgestaan bij de vijf werkgroepen van de City Deal en hun projecten. Daar bleek tijdens en na mijn presentatie ook veel belangstelling voor te zijn, bijvoorbeeld voor de biobased bankjes in Almere en het papier dat die gemeente zelf maakt uit bermgras.”

En toen zaten de vijftien minuten die je voor je presentatie had er vast op?

“Bijna. Ik heb tot slot nog benadrukt hoe belangrijk het is om de transitie naar een circulaire economie samen met kennispartners aan te gaan. Ik geloof namelijk erg in een evidence based benadering en de bewijskracht van goede onderzoeken. Die zijn ook belangrijk om je beleid goed te kunnen verdedigen. En daarvoor hebben we die kennispartners nodig. Bovendien is er ook nog veel dat we niet weten als het gaat om duurzaamheid. Ook daar hebben we onderzoek voor nodig.”

En ook om inwoners te overtuigen?

Misschien, maar ik geloof ook heel erg dat je het niet allemaal heel zwaar moet maken voor bewoners. Kijk naar de gemeente Rotterdam, die hebben een gouden afvalwagen en als je als Rotterdammer een selfie maakt met die wagen, maak je kans op een prijs. Het mag af en toe ook best een beetje leuk en luchtig zijn als het gaat om bewustwording. Daarnaast is het denk ik belangrijk dat duurzaamheid en een circulaire economie niet alleen maar een stokpaardje is van een wethouder die het in zijn of haar portefeuille heeft. De bijeenkomst in Göteborg werd bijvoorbeeld geopend door de burgemeester die het belang onderstreepte en aangaf dat inwoners de winnaars moeten worden van deze transitie, want voor hen doen we het tenslotte. Het feit dat zij het als burgemeester zegt, maakt de boodschap toch krachtiger.”

Tot slot: nog een beetje kunnen netwerken in Göteborg?

Het is altijd goed om als steden van elkaar te leren, nationaal maar ook in Europees verband. Ik gaf al aan dat er veel belangstelling was voor een aantal projecten uit de City Deal. Daarnaast werken we als Dordrecht ook op andere manieren veel samen met Europese steden. Zo zijn we ook initiatiefnemer van het Interreg-project BEGIN, wat staat voor Blue Green Infrastructures through Social Innovation. Het project beoogt innovatieve oplossingen te vinden voor stedelijke problemen die het gevolg zijn van klimaatverandering. Zo kampen Dordrecht en vele andere ‘waterrijke’ steden met wateroverlast als het gevolg van toegenomen neerslag. Aan het project nemen ook Göteborg en acht andere Europese steden in de Noordzee-regio deel: Antwerpen, Gent, Bradford, Kent, Enfield, Aberdeen en Bergen. Dus het is ook een soort City Deal, met veel raakvlakken met de circulaire stad.

Portretreeks ‘De student aan zet’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met docenten, onderzoekers en programmaleiders van projecten waarbij studenten een brug slaan met de samenleving of het bedrijfsleven. Hoe ziet de rol van studenten eruit in deze projecten? Hoe wordt het onderwijs verbonden met opgaven in de stad? Wat is daarvoor nodig? Lees de interviews:

‘Studenten zijn geen consultants’

In Rotterdam bundelen de Erasmus Universiteit, Codarts en de Willem de Kooning Academy de krachten in het Rotterdam Arts and Sciences Lab: RASL. Filosoof en econoom Liesbeth Noordegraaf-Eelens is er onder andere bezig met de ontwikkeling van een nieuwe transdisciplinaire, projectgestuurde en studentgedreven minor: RASL COMPOSITIONS. Lees meer

Mirjam Ottens

‘Ieder Talent Telt: een groeiende beweging’

Ieder Talent Telt is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een levendige beweging die zich inzet voor de talentontwikkeling van jongeren in Nijmegen en omstreken. We spraken programmaleider Mirjam Ottens over het aanzwengelen van deze beweging. Lees meer.

 

Robert Drooghmans

‘Studenten maken duurzaamheidsprofiel van Delftse wijk: een win-winsituatie’

Studenten van de opleiding Landscape & Environment Management van Hogeschool InHolland Delft maakten voor de gemeente Delft een duurzaamheidsprofiel van een wijk. We gingen met docent Robert Drooghmans in gesprek over dit project. Lees meer.

Sjoerd Louwaars

‘HUBspot activeert studenten om zelf initiatief te nemen’

In HUBspot in Leiden komen onderwijs, bedrijfsleven en talent bij elkaar met als doel om gezamenlijk maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. We spraken innovatiedirecteur Sjoerd Louwaars over de activiteiten die bij HUBspot plaatsvinden en de uitdagingen die er liggen. Lees meer.

‘Studenten zijn geen consultants’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In Rotterdam bundelen de Erasmus Universiteit, Codarts en de Willem de Kooning Academy de krachten in het Rotterdam Arts and Sciences Lab: RASL. In het RASL ontmoeten de werelden van kunst en wetenschap elkaar op innovatieve wijze. Filosoof en econoom Liesbeth Noordegraaf-Eelens werkt er als universitair hoofddocent en geeft leiding aan de afdeling Geesteswetenschappen van de Erasmus University College. Ze is onder andere bezig met de ontwikkeling van een nieuwe transdisciplinaire, projectgestuurde en studentgedreven minor: RASL COMPOSITIONS.

Dat is een hele mond vol. Laten we beginnen met die eerste term: transdisciplinair. Wat wil dat precies zeggen?

“Je kent vast wel de termen interdisciplinair en multidisciplinair onderwijs. Bij interdisciplinair onderwijs probeer je de kennis van verschillende wetenschappelijke disciplines met elkaar te combineren. Denk bijvoorbeeld aan behavioral economics: een combinatie van economie en psychologie. Bij multidisciplinair onderwijs benader je problemen vanuit meerdere naast elkaar bestaande disciplines. Dan kijken bijvoorbeeld een socioloog, econoom en filosoof naar hetzelfde vraagstuk, maar ze hoeven zelf niet uit hun disciplines te stappen of combinaties te maken. Met transdisciplinair onderwijs moet dat wel. We willen de disciplines niet alleen overstijgen, maar ook echt een heel andere kennisvorm aanbieden. Het gaat dus niet alleen over het combineren van wetenschappelijke disciplines, maar ook over het benutten van andere vormen van kennis. Dan heb ik het over kennis die geworteld is in de samenleving, dus praktijk- en ervaringskennis. En over het soort denken dat eigen is aan de creatieve beroepen. In transdisciplinair onderwijs verbinden we dus kunst, wetenschap en praktijkkennis met elkaar.”

Hoe gaan jullie in de nieuwe minor die verbinding tussen kunst, wetenschap en praktijkkennis leggen?

“Dat doen we onder andere door te zoeken naar kantelconcepten. Met behulp van kantelconcepten benaderen we de complexe vraagstukken van deze tijd, waardoor je die net even anders gaat zien. Een mooi voorbeeld daarvan is het Blue City Lab in Rotterdam. Dat is gevestigd in het voormalig tropisch zwemparadijs Tropicana. Daar zitten nu allemaal ondernemers. Ze hebben met elkaar ‘besloten’ dat afval niet bestaat. De reststromen uit de economie beschouwen zij als waardevolle grondstoffen. Fruitschillen gooi je niet weg, maar daar maak je tassen van. Koffiedrab is niet vies, maar grond voor paddenstoelen om op te groeien. En van plastic dat in zeeën drijft, kan je nog tal van mooie dingen maken. Dat vind ik een mooie manier van denken.

Bij kantelconcepten gaat er eigenlijk altijd om: hoe kan je iets zo kantelen, zo draaien, dat het zaken in een ander perspectief zet? De Slowaakse filosoof Slavoj Zizek gebruikt daarvoor de term ‘schuins beziend’. Daarom is de samenwerking tussen wetenschappers en kunstenaars ook essentieel. Wetenschappers leiden we vaak op om binnen de eigen discipline volgens de methodes van die discipline gestructureerd te denken en kennis te ontwikkelen, terwijl kunstenaars op tegenovergestelde wijze worden opgeleid. Zij leren om de dingen anders te zien, om vrijer en breder te denken. Kunstenaars worden opgeleid om het imaginaire aan te spreken. Juist door die manier van denken te combineren met academische en praktijkkennis, denk ik, dat we onze studenten gereedmaken om zich staande te houden in complexe situaties.

De samenleving is niet maakbaar, maar dat betekent niet dat je niets kan doen. We hebben de samenleving ook bedacht en ‘gemaakt’. Dat betekent ook dat we er iets aan kunnen veranderen. Dat is de manier waarop die creativiteit ingezet moet worden. Hoe zou de samenleving er idealiter uit kunnen zien? Hoe kan een specifiek probleem opgelost worden? Creativiteit gaat voor mij over andere mogelijkheden, over alternatieve benaderingen. Als we alleen maar uitgaan van wat we al weten, dan houden we wat we hebben. Creativiteit is dan ook een van de drie belangrijkste bouwstenen van RASL COMPOSITIONS.”

Wat zijn de andere twee bouwstenen?

“Dat zijn commitment en collaboration. Met commitment bedoel ik dat er alleen studenten aan het programma mee mogen doen die echt willen. Het is een noodzakelijke voorwaarde dat je als student bereid bent om over je eigen grenzen heen te springen en initiatief te tonen. We zullen studenten vragen om – binnen bepaalde kaders – een maatschappelijk vraagstuk te definiëren dat zij willen onderzoeken. Op deze wijze willen we de betrokkenheid vorm geven.

Het tweede punt is collaboration. Studenten zijn niet alleen individuen, maar ze zijn van elkaar en van anderen afhankelijk. We gaan dus niet uit van het individu, maar van interdependentie. De wereld verander je namelijk niet in je eentje, dat doe je samen. Wat je nu vaak ziet is dat studenten het vooral voor zichzelf heel goed willen doen. Hun medestudenten zien ze vooral als een risico, die de hoogte van het cijfer in gevaar kan brengen. Maar studenten moeten leren dat ze van elkaar afhankelijk zijn en dat ze elkaar nodig hebben als ze echt iets willen bereiken. Aan ons om de onderwijssituatie zo in te richten dat de studenten hiervoor ruimte krijgen.

In het transdisciplinair onderwijs dat we nastreven, doen we een groot beroep op de creativiteit, betrokkenheid en samenwerkend vermogen van de studenten. Om dat te kunnen eisen van de studenten, is het belangrijk hen een rijke leeromgeving te bieden waar ze zich eigenaar van voelen.”

Is dat wat je bedoelt met studentgedreven onderwijs?

“Ja, ik vind dat je bij deze vorm van onderwijs studenten de ruimte moet bieden om zelf te bepalen wat ze willen onderzoeken, hoe ze aan een project willen werken en welke vragen ze willen stellen. Als docent moet ik me daarbij heel erg bewust zijn van wat studenten wel en niet kunnen. Het is verleidelijk om te denken dat deze opzet een kleinere inzet van docenten vraagt. Je laat studenten vrijer, schrijft minder voor en laat hen de opdrachten formuleren. Maar het is juist veel intensiever als docent, want je bent voortdurend de back-up. Voor alles. Je begeleidt de studenten bij het stellen van de juiste onderzoeksvragen, maar ook bij de ontwikkeling van allerlei praktische vaardigheden. Voor veel studenten blijkt het lastig om met buurtbewoners in gesprek te gaan of naar een organisatie te bellen. Zeker als je bij een internationale opleiding werkt waar studenten Engels spreken, maar waar dat voor de rest van de samenleving geen vanzelfsprekendheid is. Ik probeer ze ook een beetje durf bij te brengen. En natuurlijk is het van belang dat je de studenten ook inhoudelijk ondersteunt. Bij dit soort onderwijs is het van belang dat je als docent een breed netwerk hebt, zodat je de studenten in contact kunt brengen met de juiste mensen die de benodigde expertise hebben.

Ik geef studenten veel vrijheid om hun eigen vraagstukken te formuleren. We bieden de studenten een rijke leeromgeving, waarin ze leren om zelf beslissingen en initiatief te nemen. Ga zelf eens zoeken. Welk vraagstuk spreekt jou aan? Waar loop jij tegenaan? Het motiveert studenten ook veel meer als ze hun eigen vraagstukken mogen formuleren. Dan doen ze het niet voor de docent, maar omdat ze het zelf willen. Ik zie de student als een regisseur van het eigen onderwijs, maar het zijn wel regisseurs in opleiding. Je leert hoe je kan regisseren. Ik ga ervan uit dat de meeste studenten dat niet kunnen als ze hieraan beginnen. Ze zijn nog aan het oefenen.

In dat oefenen mag het natuurlijk ook wel eens mis gaan. Het is helemaal niet erg als een student een keer vastloopt, maar dan is het wel mijn rol – en van de medestudenten – om iemand te helpen om weer op het juiste pad te komen. Ik wil studenten richting geven, maar niet aan banden leggen. Ik heb ook studenten gehad die veel meer konden dan ik dacht. Studenten moeten fouten kunnen maken, experimenteren en nieuwe dingen uitproberen. Voor mij is het eindproduct nooit een doel op zich, maar onderdeel van het leerproces.”

Mag ik dit opvatten als een kritiek op projecten waarbij studenten worden ingezet om direct een bijdrage te leveren aan de samenleving?

“Ja, ik zet daar wel vraagtekens bij. Ik zie het als onze taak om studenten voor te bereiden op het leveren van maatschappelijke bijdragen als ze afgestudeerd zijn. Tijdens de studietijd hebben ze een beschermde omgeving nodig om hier mee te kunnen experimenteren. Daar moeten alle stakeholders waarmee we samenwerken, of het nu om het bedrijfsleven, politici of de gemeente gaat, zich bewust van zijn. Ik vind dat het leren beperkt wordt als externe organisaties bepalen wat de vraag of uitkomst zou moeten zijn. Het is onze taak om te voorkomen dat onze studenten een alternatief voor consultants worden. Ik vind dat het onderwijs en de onderwijsomgeving altijd op de eerste plek staan. En als er een mooi product uitkomt, dan is dat geweldig, maar wel de bijvangst. Het is waardevol om studenten te betrekken bij maatschappelijke vraagstukken, maar het is niet reëel om van ze verwachten dat ze die problemen al kunnen oplossen. Als ze dat wel doen, dan doen wij als professionals iets niet goed. Als bachelorstudenten het onderzoek van afgestudeerden kunnen doen, dan moeten we nog een keer kritisch naar onszelf kijken. Laten we de studenten op korte termijn de rijke leeromgeving bieden en de samenleving op de langere termijn betrokken en creatieve afgestudeerden.”

‘Ieder Talent Telt: een groeiende beweging’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Ieder Talent Telt is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een levendige beweging die zich inzet voor de talentontwikkeling van kinderen en jongeren in Nijmegen en omstreken. Samen met onder andere docenten, ouders, inwoners, maatschappelijke professionals en ondernemers gaan jongeren in zogenoemde broedplaatsen op zoek naar hun talenten om die vervolgens te versterken aan de hand van learning-by-doing. Dit gebeurt altijd vanuit de intrinsieke motivatie van mensen. We spraken programmaleider Mirjam Ottens over het aanzwengelen van deze beweging. Wat zijn de succesfactoren en welke uitdagingen liggen nog in het verschiet?

Mirjam Ottens

Je bent programmaleider van Ieder Talent Telt. Wat is Ieder Talent Telt en hoe kwam het project tot stand?

“In 2016 heb ik in samenspel met anderen een ontwikkelingsgerichte aanpak geschreven voor een groep van Nijmeegse bestuurders – van kinderopvangorganisaties tot aan bestuurders van de Radboud Universiteit en de gemeente. Zij deelden de ambitie om de talenten van kinderen en jongeren beter te benutten en versterken, en gelijke kansen te bevorderen. Ieder Talent Telt is het resultaat ervan. Daar waar energie van jongeren zit, kunnen er broedplaatsen worden opgericht. Daarin werken kinderen en jongeren met andere partijen en betrokkenen aan talentontwikkeling. Een broedplaats moet aan drie voorwaarden voldoen: het vertrekpunt van een broedplaats is de leef- en leerwereld van kinderen en jongeren, er is sprake van samenwerking tussen verschillende disciplines, bijvoorbeeld tussen onderwijsinstellingen, welzijnsorganisaties en bedrijven, en er wordt in een broedplaats geleerd door te doen. Ieder Talent Telt is eigenlijk geen project, maar een beweging richting een globaal verbindend doel, namelijk talentontwikkeling voor iedereen. Het is een brede beweging bestaande uit intrinsiek gemotiveerde deelnemers met verschillende achtergronden. Deze mensen zouden elkaar zonder Ieder Talent Telt niet zo snel ontmoeten.”

Kun je een voorbeeld geven van een broedplaats?

“Enkele jongeren van het ROC Nijmegen zijn een tijdje geleden in Rotterdam naar een kinderrechtenconferentie geweest en kwamen op het idee om een eigen conferentie te organiseren in Nijmegen. Want ook zij maakten zich zorgen over bijvoorbeeld kindermishandeling. Het organiseren van een conferentie paste niet binnen het curriculum van de opleiding van de studenten, maar er waren wel een aantal krachtige mensen om hen heen die het project bleven tillen en het onderwijs op ‘nieuwe manieren’ willen organiseren. Zo ontstond er een broedplaats rondom het idee van de studenten om een Nijmeegse kinderrechtenconferentie te organiseren. Het is uitgegroeid tot een volledige conferentiedag, en allerlei mensen en organisaties zijn erbij betrokken, zoals welzijnswerkers en de provincie.

Een andere broedplaats stond in het teken van een bezoek aan de politie in Rotterdam met als thema radicalisering. De broedplaats kwam tot stand toen ik anderhalf jaar geleden kookte voor een groep jongeren. Daar zat een jongen bij wiens broertje geradicaliseerd was en omgekomen in Syrië. Hij deelde zijn verhaal. Het deed iets met de groep jongeren. Ik ken het hoofd van de nationale politie – zo kreeg ik het idee om een bezoek aan de politie in Rotterdam te organiseren voor de jongeren en anderen die wilden aansluiten. Tijdens zo’n dag zie je dat mensen van en met elkaar samen kunnen leren. Het maakt niet uit waar je vandaan komt. Zo was er iemand van niveau 1 van het ROC bij, maar ook studenten van de Radboud Universiteit. Iedereen die erbij was heeft op zijn of haar eigen niveau geleerd van het bezoek. De jongen met het geradicaliseerde broertje was er die dag niet bij. Want dat was te heftig. Maar hij heeft alles via Whatsapp meegemaakt.”

Ieder Talent Telt op een bezoek in Den Haag

Je geeft aan dat de broedplaats rondom het idee om een Nijmeegse kinderrechtenconferentie te organiseren niet binnen het curriculum van de studenten paste. Kun je daar iets meer over vertellen?

“Ieder Talent Telt speelt zich heel erg af aan de randen van de kennisinstellingen. De beweging wordt kracht gegeven door de intrinsieke motivatie van studenten, docenten, burgers, leiders en andere betrokkenen. Maar de kunst is om Ieder Talent Telt meer de kennisinstellingen in te trekken. Dat is lastig. Zo organiseerden we een huiskamerfestival voor alle betrokkenen bij de broedplaatsen (het festival trok maar liefst 854 bezoekers!), om aan elkaar te laten zien dat, in de ontmoeting tussen mensen, Ieder Talent Telt. Een van de betrokken jongeren wilde zijn klas meenemen naar het festival. Omdat de studenten vanwege het festival lessen zouden missen, moest hij voor iedere student opschrijven wat hij of zij daar ging leren. En er moesten formulieren ingevuld worden om bij te houden welke studenten waren geweest en hoeveel uur. Dat vind ik enorm traditioneel denken. We moeten nog ontdekken waar jonge mensen regelruimte krijgen om vanuit hun eigen motivatie ergens mee aan de slag te gaan. Dat is een betekenisvol zoekproces, waarin je als docent ook een andere rol krijgt.”

Zijn er ook voorbeelden van broedplaatsen waarbij de inbedding in de kennisinstellingen al goed lukt?

“De broedplaats rondom de kinderrechtenconferentie is daar eigenlijk wel een goed voorbeeld van. Het ROC heeft enorm de armen uit de mouwen gestoken om de jongeren te helpen en faciliteren bij het organiseren van de conferentie, ook al paste het project niet binnen het curriculum van de studenten. Dat is echt heel erg geslaagd. De weg verder vrijmaken voor broedplaatsen binnen de kennisinstellingen heeft tijd nodig. En er moet worden geleerd op verschillende niveaus, van bestuurders tot studenten. Het gaat immers om gezamenlijk dóen, anders organiseren, vanuit een netwerk, en door allerlei lagen heen.

Ieder Talent Telt is als het ware een maatschappelijke ontwikkeling, waarbij individueel en collectief welzijn en ontwikkeling voorop staan. Doordat we dit doen ontstaat er inzicht in de manier waarop wij bestaande onderwijs- en zorgsystemen organiseren. Door daar open naar te leren kijken en (talent)ontwikkeling van kinderen en jongeren voorop te zetten, komen bevorderende en belemmerende werkingen van deze systemen beter aan het licht.”

Hoe zie je de toekomst van Ieder Talent Telt voor je?

“We duiken de komende tijd in de vraag hoe we kunnen leren van de Ieder Talent Telt-beweging en van de mensen verspreid over de stad die de beweging voelen en daarnaar handelen. Wat willen we leren? Hoe leren we steeds opnieuw communities (broedplaatsen) realiseren die energie geven en waar iedereen die meedoet de kans krijgt om te leren? Kunnen we meer focus aanbrengen? Blijven we onder de radar? Of juist niet? Een paradigmashift teweeg brengen in onze opvang- en onderwijsorganisaties om echt aan te sluiten bij de intrinsieke motivatie en leefwereld van jonge mensen blijft ons streven.”

‘Studenten maken duurzaamheidsprofiel van Delftse wijk: een win-winsituatie’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Studenten van de opleiding Landscape & Environment Management van Hogeschool InHolland Delft maakten voor de gemeente Delft een duurzaamheidsprofiel van een wijk. De studenten waren enorm enthousiast over het werken aan een reële opgave. De gemeente was blij verrast met het uitgebreide en vernieuwende inventarisatiewerk van de studenten. Daar heeft de gemeente niet altijd tijd voor. We gingen met docent Robert Drooghmans in gesprek over deze win-winsituatie en de toekomst van de samenwerking tussen de gemeente Delft en kennisinstellingen.

Robert Drooghmans

Kun je wat meer vertellen over de opdracht van de gemeente waarmee de studenten aan de slag zijn gegaan?

“De gemeente Delft wil in de komende jaren 15.000 woningen inbreiden. Dat betekent dat een aantal wijken zal worden geherstructureerd. Voor een van die wijken hebben de studenten een duurzaamheidsprofiel gemaakt, een soort nulmeting. Aan de hand van de zogenoemde DPL-methodiek (duurzaamheidsprofiel op locatie) hebben zij 25 duurzaamheidsaspecten geïnventariseerd. Bijvoorbeeld groen, biodiversiteit, hemelwaterafvoer, sociale cohesie, werkgelegenheid en veiligheid. Per aspect wordt data verzameld en ingevoerd in het DPL-programma. DPL resulteert deze gegevens met behulp van een algoritme in rapportcijfers van 0-10. Zo krijgt elk aspect een eigen cijfer. Vorige week hebben de studenten hun resultaten gepresenteerd aan de gemeente Delft. Dat was erg leuk.”

Wat vinden studenten ervan? En de betrokkenen vanuit de gemeente?

“De studenten zijn er heel erg enthousiast over. Ze komen in contact met de projectgroep van de gemeente die aan de gang zal gaan met de herstructurering van de wijk. Zij luisteren erg geïnteresseerd naar wat de studenten hebben onderzocht. De studenten leren ook meer over wat zij in het werkveld gaan tegenkomen. Bijvoorbeeld dat het allemaal niet zo makkelijk is om maatregelen te verzinnen. Want er zijn verschillende actoren, met verschillende belangen. De gemeente is ook enthousiast. De studenten doen veel inventarisatiewerk. Daar hebben gemeentemedewerkers niet altijd tijd voor. Daarnaast komen de studenten met nieuwe bronnen, waar de gemeente misschien niet meteen aan denkt. Een win-win situatie.”

Wordt er een vervolg gegeven aan deze opdracht? En zo ja, hoe?

“De resultaten die de studenten middels deze praktijkopdracht hebben opgehaald, brengen we weer verder. Hoe komt het dat iets een knelpunt is? Wat doen we met de knelpunten? Wat waren de bronnen? De volgende stap is om dieper in het advies te duiken. Uiteindelijk gaan de studenten een toolbox maken met ideeën en nieuwe ontwerpen op wijk-, straat- en gebouwniveau om knelpunten te verbeteren. Die toolbox komt weer bij de gemeente terecht, zodat de maatregelen kunnen worden toegepast in de woonwijk.”

Kun je nog wat meer vertellen over de samenwerking met de gemeente?

“Het maken van een duurzaamheidsprofiel van een gebied is onderdeel van de opleiding Landscape & Environment Management. Dat de gemeente een woonwijk wil herstructureren en daarmee zo’n nulmeting goed kon gebruiken kwam zo heel mooi uit. De gemeente heeft in het kader van de City Deal Kennis Maken echter ongeveer 13 vraagstukken opgesteld om met kennisinstellingen samen in op te trekken. Daar zitten erg interessante vragen tussen. Maar we moeten die wel vertalen naar ons curriculum. Gelukkig is het niet de eerste keer dat we dit doen. Binnen de opleiding Landscape and Environment Management zijn we al langer bezig met praktijkonderzoek voor externe opdrachtgevers. Hierdoor heeft de Curriculumcommissie van onze opleiding steeds meer rekening gehouden met het maatwerk waar het werkveld om vraagt. Desalniettemin vraagt het elke keer weer enorm veel inspanningen om praktijkonderzoek naar het onderwijs te vertalen. De samenwerking met de gemeente Delft loopt goed. Dat is ook nodig voor de implementatie van de City Deal-vraagstukken. Zij luisteren naar wat wij kunnen bieden en passen de vragen daar eventueel op aan.”

Wordt er ook samengewerkt met andere kennisinstellingen in Delft aan opgaven in de stad?

“Op dit moment nog niet. Binnenkort gaan de TU, Haagse Hogeschool en Hogeschool Inholland samenwerken in een stadslab. Deze zal gerealiseerd worden in een wijk in Delft. Vanuit deze fysieke locatie gaan we met de verschillende kennisinstellingen gezamenlijk aan de City Deal-kennisvraagstukken werken. Wat een fantastisch vooruitzicht is. Onze studenten kunnen goede inventarisaties en analyses maken met betrekking tot stedelijke ontwikkeling. TU studenten kunnen met deze gegevens vervolgens een goed onderbouwd ontwerp maken. Zo kunnen de studenten en opleidingen elkaar goed aanvullen. Dit geldt ook voor de Haagse Hogeschool.”

Wat mist er volgens jou nog als het gaat om de samenwerking tussen de gemeente en kennisinstellingen?

“Een centrale informatievoorziening waar alle producten, kennis en resultaten van de kennisinstellingen die met de City Deal bezig zijn inzichtelijk is. Bijvoorbeeld een website. Want wat onze studenten geïnventariseerd hebben, moeten andere studenten niet meer doen. Zij kunnen met die gegevens weer verder werken aan een ander project.”

Tot slot: wat is volgens jou de grootste succesfactor tot nu toe en daarmee een tip voor andere kennisinstellingen en gemeenten die iets soortgelijks willen doen?

“Het is belangrijk dat de personen van zowel de gemeente als de kennisinstellingen de contactpersonen blijven met betrekking tot de City Deal. Het zijn grote organisaties die makkelijk in een parallelle of bilaterale communicatie belanden. Een vaste groep met vertegenwoordigers van de verschillende organisaties is gewenst, als zijnde kennismakelaars of projectleiders.”

‘PLNT activeert studenten om zelf initiatief te nemen’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In PLNT Leiden Centre for Innovation and Entrepreneurship komen onderwijs, bedrijfsleven en talent bij elkaar met als doel om gezamenlijk maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Studenten kunnen er samen projecten, sociale initiatieven of start-ups starten én doorontwikkelen. Sjoerd Louwaars is innovatiedirecteur bij PLNT. We spraken hem over de activiteiten die bij PLNT plaatsvinden en de uitdagingen die er liggen.

Sjoerd Louwaars

Wat is PLNT voor een plek? En hoe ben jij erbij betrokken?

“In de afgelopen vijf jaar heb ik mij bij het Centre for Innovation van de Universiteit Leiden bezig gehouden met de vraag hoe de universiteit van de toekomst eruit ziet. Universiteiten zijn ontstaan rondom bibliotheken, plekken waar informatie kan worden opgeslagen. De universiteit van de toekomst moet meer dan alleen informatie bezitten. Het moet zo veel mogelijk interacties mogelijk maken tussen informatie. Vanuit die achtergrond ben ik begin dit jaar gevraagd om een van de twee directeuren te worden van PLNT. PLNT is een platform in Leiden waar studenten worden gekoppeld aan de samenleving en het bedrijfsleven. Niet op een traditionele manier, zoals dat gebeurt bij arbeidsmarktoriëntatie, maar veel meer vanuit de intrinsieke motivatie van studenten. We bevragen de studenten op wie zij zijn, wat zij in de wereld belangrijk vinden, en wat zij daar vervolgens mee willen gaan doen. Middels onze programma’s leren we de studenten om initiatiefrijk en zelflerend te worden.”

Hoe komen studenten bij de programma’s van PLNT terecht? En kun je een voorbeeld geven van een programma?

“Er zijn verschillende routes om hier terecht te komen: er leiden zogezegd meerdere wegen naar PLNT. Een van die routes is via het reguliere onderwijs. We bieden daar bijvoorbeeld ‘skills’-trainingen aan en werken nauw samen met docenten van de Hogeschool Leiden en de Universiteit Leiden. Een andere route loopt via de honours tracks. Dat zijn intensieve onderwijsprogramma’s voor gemotiveerde studenten. Zij kunnen als extracurriculaire activiteit bij PLNT meedoen aan een programma. Ook vinden studenten ons via studentenverenigingen die zich richten op het stimuleren van ondernemend gedrag, zoals UniPartners, De Kleine Consultant en Lugus.

We organiseren 24h Challenges. In een korte tijd, ofwel ‘pressure cooker’, duiken de studenten in een vraagstuk, zoals de toekomst van de juridische sector, zorg, ruimtetechnologie of onderwijs. In een challenge worden de studenten in interdisciplinaire teams geactiveerd om zelf een project te starten rondom thematiek die zij belangrijk vinden. De uitkomst van een challenge is een eerste concept van een project. Al onze programma’s leiden naar de Venture Academy. Dat is een pre-incubatieprogramma om een studentenproject verder te ontwikkelen. Ik zie dat er een groot gat is tussen studenten die onderwijsprojecten ontwikkelen en studenten die zelfstandig projecten draaien buiten het onderwijs. De Venture Academy dicht dit gat: in 10 weken helpt PLNT om studentenprojecten naar de markt brengen. Na afronding van de Venture Academy zijn de studenten klaar om naar een incubator voor start-ups te gaan buiten PLNT, denk daarbij aan ESA BIC, AREA071, Biopartner, Yes!Delft en World Startup Factory.”

Het café in PLNT

Wat voor mooie innovaties zijn er bij PLNT al tot stand gekomen?

“Een van de toffe projecten is Levels Diagnostics, een start-up die ernaar streeft om het gebruik van antibiotica te verminderen. Coen Breedveld is mede-oprichter en al lang actief bij PLNT. Samen met zijn compagnon ontwikkelt hij een test, waarmee heel snel achterhaald kan worden of iemand een virale of een bacteriële infectie heeft. Laat de test zien dat het om een bacteriële infectie gaat, dan hoeft er geen antibiotica aan te pas te komen. Een ander project is HABA HABA. Dat is een sociale onderneming van drie studenten die modieuze, duurzame houten riemen verkopen. De riemen worden gemaakt door kwetsbare vrouwen in Kenia. De studenten hebben daaromheen een compleet merk ontwikkeld.”

Hebben studenten ook een rol als het gaat om wat voor een plek PLNT is?

“Er zijn hier verschillende studentenverenigingen gehuisvest. Bijvoorbeeld UniPartners en De Kleine Consultant, studentconsultants die maatschappelijke organisaties en bedrijven voorzien van strategisch advies, en Lugus, een vereniging voor ondernemende studenten die hen begeleidt bij het beginnen van een start-up. We betrekken hen nauw bij de ontwikkelingen binnen PLNT en vragen hen onder andere om hier activiteiten te organiseren. Verder worden de programma’s die we hier uitvoeren uitgebreid geëvalueerd met de studenten.”

Hoe ziet de samenwerking met de hogeschool en universiteit eruit?

“De gemeente Leiden, Universiteit Leiden en de Hogeschool Leiden zijn initiatiefnemers van PLNT. Wij richten ons daarom primair op studenten en docenten van de universiteit en hogeschool. In onze programma’s mixen we de studenten het liefst. En zoals gezegd staat het activeren van studenten centraal. Er zijn wel accentverschillen. Op de universiteit richten we ons op skills-onderwijs, omdat daar veel behoefte aan is. Op de hogeschool focussen we meer op integrale onderwijsprogramma’s die de vijf faculteiten verbinden.”  

Wat is de grootste uitdaging voor PLNT op dit moment?

“Het is vaak nog lastig om docenten mee te krijgen. Zij worden veelal niet beloond voor goed onderwijs, maar voor het doen van goed onderzoek. Dat betekent dat docenten niet altijd open staan voor of ervaring hebben met het activerende onderwijs dat hier plaatsvindt. We werken tot noch toe vooral met externe trainers die zich meer faciliterend opstellen, meer procesgericht zijn en minder gericht op het overdragen van disciplinaire kennis.

We merken ook dat studenten soms conservatief zijn in hun onderwijsbehoefte. Sommigen willen met minimale energie maximale studieresultaten behalen. Activerend leren kan veel energie kosten. Want studenten worden uitgedaagd om buiten de klaslokalen aan de slag te gaan. Dat is vaak buiten de comfort zone. Natuurlijk streven we ernaar om docenten en studenten van de hogeschool en universiteit intensiever te betrekken.”

Tot slot: wat wil je nog kwijt?

“Als ik een call to action mag geven: ambtenaren, ondernemers en docenten, kom een ochtend in de week bij PLNT werken. Spit je mail niet door op je kantoor, maar doe dat op de Langegracht 70 in Leiden. Stap uit de bubbel en ontmoet nieuwe mensen. Wie weet komt daar wel iets moois uit.”