Delft als casus voor het onderwijs

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van innovatieve ideeën voor nieuwbouw tot de vraag hoe toeristen langer verblijven in de stad. Delft is in 2017 gestart met de City Deal Kennis Maken en sindsdien hebben studenten al de nodige bijdragen geleverd. Dit jaar start een Stadslab in de wijk Tanthof. Wilbert Hoondert en Robin Diek vertellen over wat er allemaal gebeurt in de Prinsenstad .

Dit artikel hoort binnen het overkoepelende model voor verbinding met de samenleving bij het radar Studenten en Externe Verbinding.

Hoe zijn jullie precies begonnen?
Hoondert: “Na het ondertekenen van de City Deal zijn we in de stad vrij snel om tafel gegaan met de drie onderwijsinstellingen  om te kijken welke onderwerpen we met de City Deal wilden gaan oppakken. Het werd een echte zoektocht. Hoe stem je de ritmes van de stad, de gemeente en onderwijsinstellingen op elkaar af? Wat moet je allemaal van elkaar weten? Een voorbeeld is dat hbo-opleidingen al in mei en juni hun planning voor het eerste schoolkwartaal voor na de zomer maken. Dus als je iets wilt doen met studenten van deze opleiding moet je dit dus al voor de zomer regelen. Voor ons bleek het echt ambassadeurswerk te worden hier intern bij de gemeente. Wie ziet de meerwaarde in van het begeleiden van studenten voor een project? We moeten duidelijk laten zien wat je er allemaal voor terugkrijgt.”

Wilbert Hoondert, gemeente Delft.

Enthousiasme is dus heel belangrijk bij het succes van de samenwerking?
Hoondert: “Je moet mensen bij elkaar brengen die blij zijn iets terug te doen voor de stad, of voor de onderwijsinstelling waaraan ze zelf hebben gestudeerd. We willen de cirkel rond maken. Zet jouw kennis en ervaring in als gemeenteambtenaar om jonge mensen de praktijk te laten zien. In de praktijk zien ze dat ze echt iets hebben aan hun studie. Dat prikkelt en motiveert, en ze nemen de kennis weer mee in hun verdere loopbaan. Toen we begonnen zijn we daarom gaan kijken waar de energie zit. Wat vinden de collega’s leuk? Wie ziet mogelijkheden hierin vanuit de onderwijsprogramma’s? Dat bleek ook wel uitdagend. Als je wilt meedoen met lopende zaken moet het wel passen in je programma. We hebben gemerkt hoe enorm belangrijk een goede communityvorming is rond thema’s. Delft als casus voor het onderwijs. Dat is het idee erachter.”

Wat voor projecten hebben jullie allemaal gedaan in Delft?
Diek: “Het eerste project dat we hebben gestart met de City Deal was met vierdejaars studenten Bouwkunde van de TUDelft. We hebben hen laten meekijken naar nieuwbouw in de wijk Buitenhof. Delft heeft de ambitie om 15.000 woningen binnenstedelijk te bouwen. We hebben de studenten gevraagd om hun creativiteit op dit vraagstuk los te laten. Inspireer ons hoe we dat zouden kunnen doen. Onder de studenten zaten mensen uit India, China en Brazilië. Die hebben hele andere ervaringen en ideeën van openbare inrichting, wat leidde tot een heel breed palet aan oplossingen. Ook hebben we een toerismeproject opgezet waar we studenten van Hogeschool Inholland hebben laten nadenken over het creëren van landmarks in Delft, met als doel om toeristen langer te laten verblijven in Delft en andere doelgroepen aan te spreken.”

Wat voor thema’s horen daarbij?
Hoondert: “We hebben zes thema’s gekozen om mee te werken. Van Digitale Agenda, Toerisme, Circulair, Gezondheid en Welzijn, Urban Planning tot de Ecosysteem van de Stad. Er zat bijvoorbeeld op het thema Digitale Agenda nog weinig energie, maar digitalisering komt nu eenmaal op ons af. Daarom hebben we toch besloten met studenten van de Haagse Hogeschool te kijken naar Smart Society en hen mee te nemen in de wereld van digitalisering en robotisering. Hoe kun je bijvoorbeeld met digitalisering de Delftenaar meer laten sporten in de openbare ruimte? Of hoe kan je een beleidsnota van 100 pagina’s een slimme en overzichtelijk digitale weergave geven? Een geheel ander project is een kinderboerderij. Studenten bedrijfskunde maken, onder begeleiding van een docent, een business plan zodat de boerderij een stabiel kan zijn en klaar voor de toekomst.”

Robin Diek, gemeente Delft.

Wat hebben jullie op de agenda staan voor 2019?
Diek: “Met de studenten Bouwkunde gaan we de komende jaren ook andere wijken bekijken. Studenten Communicatie Media & Design gaan kijken hoe we aan de slag kunnen gaan met de Smart Society. In een speciaal Stadslab in Tanthof bundelen TU Delft, De Haagse Hogeschool, Hogeschool InHolland en de gemeente hun krachten om samen aan de toekomst van de wijk te werken. Zodat het een fijne plek blijft om te wonen, werken en leven. In januari dit jaar is kwartiermaker Gerben Helleman aan de slag gegaan om de verbinding tussen onderzoek, advies, beleid en onderwijs én praktijk in dat Stadslab vorm te geven. Om een beeld te krijgen van waar er behoefte aan is in de wijk, ondervraagt hij professionals, ondernemers en wijkbewoners.”

Hoondert: “Een hele belangrijke spin-off van de City Deal is dat onderwijsinstellingen ons nu ook benaderen voor hun onderzoeksprojecten. We zitten nu bijvoorbeeld samen met drie onderwijsinstellingen in subsidietrajecten, van thema’s als urban aging, burgerparticipatie bij klimaatadaptatief maken van de stad tot de invloed die de openbare inrichting heeft op de gezondheid van inwoners. We willen nu kijken hoe we dit kunnen vormgeven met Delft als casus voor onderzoek.”

Wat voor governancestructuur is er ontstaan in Delft door de City Deal?
Hoondert: “We hebben een coördinatiewerkgroep met ambtenaren en beleidsmensen van De Haagse Hogeschool en Hogeschool InHolland, de TU Delft en de gemeente. De leden leggen allemaal verantwoording af aan hun besturen en we komen elke twee of drie weken bij elkaar. Boven de City Deal hangt ook nog een bestuurlijke groep maar die komt niet vaak bij elkaar. Wel zien bestuurders elkaar bilateraal en werken ze intensief samen. Daarnaast is er rondom het Stadslab ook een werkgroep.”

Hoe zorgen jullie voor de verbinding tussen studenten en stad?
“We hebben in Delft ruim 30.000 studenten verdeeld over de drie hoger onderwijsinstellingen. Daarvan woont een groot deel ook in de stad. Het zijn ook onze inwoners. We willen daarom dat ze meedoen en dat ze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op zich nemen. Ga vrijwilligerswerk doen, ga op pad in de stad. We willen de rest van de inwoners laten zien dat studenten zeker wat toevoegen en niet alleen maar overlast met feestjes en fietsen veroorzaken. Deze ambitie zit eigenlijk onder de agenda. Het is een belangrijke onderstroom onder de City Deal.”

Studenten van de Haagse Hogeschool doen een presentatie op het gemeentehuis.

Hoe verloopt de samenwerking met andere partners?
Hoondert: “Het betrekken van andere partners bij de City Deal Kennis Maken staat nog in de kinderschoenen. We zijn met het thema Gezond en Welzijn in gesprek met GGZ en thuiszorgorganisaties. We proberen de wens van andere partijen aan te haken. Het is de rol van de overheid om de onderwijsinstellingen te introduceren bij de andere partijen in de stad. Hoe krijg je tussen de oren van de ouderenmakelaar in de wijk Tanthof bijvoorbeeld wat studenten voor hen kan betekenen? Onze missie dit jaar is dan ook meer partijen te laten zien dat het werkt, wat de meerwaarde is. Langer thuis wonen, aanpassingen van de woning, domotica, verbouwen, het zijn allemaal vraagstukken die je kunt laten onderzoeken door studenten.”

Wat zouden jullie graag zien op landelijk niveau in de City Deal?
Diek: “De landelijke bijeenkomsten vind ik heel erg nuttig. Tussen de bijeenkomsten door gebeurt er echter ook een hoop en dan zou je ook wel even bij anderen willen kijken. We zouden een soort platform moeten hebben waar concrete projecten in de verschillende steden makkelijk te vinden zijn. Een project inrichten rond een bepaald thema is soms een ware zoektocht. Als je kan zien hoe en wat anderen dat hebben gedaan scheelt een hoop werk.”

Hoondert: “Zelf ben ik heel blij met de betrokkenheid van OCW bij deze City Deal. Die is heel erg goed gecommitteerd. Het feit dat wij aan tafel zitten om mee te praten over hogere onderwijs en hoe studiepunten meetellen aan onderzoek in de stad en hoe curricula beter kunnen aansluiten is heel erg tof. Als je kijkt bij de Agenda Stad is dit een van de best lopende City Deals.”

Waar liggen kansen voor verdere samenwerking?
Hoondert: “Heel concreet hebben de universiteiten van Leiden, Delft en Rotterdam samen een Strategische Agenda afgesproken waarin ze van meerwaarde willen zijn voor de bredere regio. We willen kijken hoe we voor deze samenwerking de City Deal als vehikel kunnen inzetten om die samenwerking handen en voeten te geven. De burgemeesters van de drie steden proberen voor de zomer daarover een samenwerkingsagenda af te spreken.”

Van impact claimen, naar impact meten

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De afgelopen twee jaar is binnen de City Deal Kennis Maken (CDKM) gewerkt aan het versnellen en versterken van de samenwerking tussen kennisinstellingen en stedelijke partners. Dergelijke samenwerkingen dienen een tweeledig doel. Enerzijds gaat het om het aanbieden van de stad als leeromgeving aan studenten. Anderzijds kunnen de studenten – en docenten en onderzoekers – via de projecten die zij doen, een bijdrage leveren aan het oplossen van complexe, maatschappelijke vraagstukken. Met deze manier van werken willen kennisinstellingen hun impact op de stedelijke samenleving vergroten. We gingen met impactonderzoeker Karen Maas in gesprek over de vraag hoe kennisinstellingen hun maatschappelijke impact op strategische manier kunnen vergroten.

Begin met het waarom

‘Begin met het waarom’. Zo luidde het simpele advies van de Britse organisatieadviseur Simon Sinek in zijn gelijknamige boek en TED-talk (hier te zien). Volgens Sinek zijn de sterkste, innovatiefste en meest daadkrachtige bedrijven en mensen degenen die weten waarom ze doen wat ze doen.

Bron: Journalism Lab, 2019

Zijn verhaal maakt hij inzichtelijk met behulp van een simpel model: de golden circle. Volgens Sinek is succes op de lange termijn afhankelijk van de mate waarin organisaties gedreven worden door een sterk ‘waarom’. Het ‘hoe’ en ‘wat’ volgen daaruit. Of in de woorden van Sinek zelf: “People don’t buy what you do, they buy why you do it. And what you do simply proves what you believe.”

Het belang van impact meten

Karen Maas, impactonderzoeker en wetenschappelijk directeur van Impact Centre Erasmus (ICE), kan zich vinden in het model van Sinek. “Strategisch handelen volgt in mijn ogen de golden circle van Sinek. De eerste stap is om te bepalen welk maatschappelijk vraagstuk je met elkaar wilt oplossen en waarom je juist dat vraagstuk wil oplossen. Als je dat eenmaal weet, heb je een vergezicht. Vanaf dat vergezicht kan je dan terugredeneren. Welke projecten lopen er al? Over welke middelen beschikken we? Welke resultaten boeken we nu? En waar zitten nog hiaten? Op basis van die kennis en visie kan je bijsturen en ervoor zorgen dat je echt toewerkt naar dat vergezicht en op zinvolle wijze invulling geeft aan je ambities.”

Karen Maas

Volgens Maas ontbreekt het vaak aan een koppeling tussen het ‘wat’, ‘hoe’ en ‘waarom’. “Want wat je nu ziet, is dat er op het niveau van het ‘wat’ heel veel gebeurt. In tal van kleinschalige en concrete projecten worden resultaten geboekt en daar wordt ook de meeste lol beleefd. Op dat niveau doen studenten waardevolle leerervaringen op en worden ook mensen uit de buurt geholpen. Alleen wil dat niet zeggen dat daarmee ook op stedelijk niveau grote, complexe stedelijke vraagstukken worden opgelost. Stedelijke armoede los je niet op door een paar leuke projecten met studenten.”

Het gevaar van ‘overpromise’ ligt op de loer: dat er meer beloofd wordt dan waargemaakt kan worden. Kunnen we echt verwachten van studenten dat ze tijdens hun opleiding al significante bijdragen kunnen leveren aan het oplossen van wicked problems, zoals armoede, segregatie of klimaatadaptatie? Zeker wanneer de resultaten die in deze projecten worden geboekt niet gemeten en expliciet gemaakt worden is dit bijzonder lastig. Ook Maas zet hier haar vraagtekens bij. “Ja, dat intrigeert en irriteert me eerlijk gezegd wel in het sociale domein. Iedereen wil de wereld veranderen, maar niemand durft kritisch te zijn op wat hij doet. Hoe is dat nu toch mogelijk? Ik snap dat gewoon niet. Misschien ben ik daar teveel econoom voor. Je hebt gewoon een bepaalde hoeveelheid tijd en middelen te besteden. Als je iets wilt bereiken, is het toch belangrijk dat je weet hoe je die beperkte tijd en middelen zo goed mogelijk kan besteden? Je ziet bij maatschappelijke projecten echter vaak dat de claim wordt gemaakt dat complexe vraagstukken opgelost gaan worden, maar je ziet maar zelden dat ook uitgelegd wordt hoe ze dat gaan doen. Het blijft dan onduidelijk hoe het kleine (het ‘wat’) en het grote (het ‘waarom’ en het ‘hoe’) met elkaar in verbinding staan.”

Organisaties kunnen het kleine en het grote met elkaar verbinden, door serieus werk te maken van het meten van de impact van hun activiteiten. Maas definieert impact als ‘het effect van een organisatie of project op de maatschappij’. “Om impact te meten is het vooral belangrijk om duidelijk te krijgen wat je wilt bereiken. Pas dan kan je op een zinnige manier aan de slag met het meten van impact. Want je kan alles meten. Daarom is dat vergezicht zo belangrijk. Je moet weten wat je uiteindelijk wil bereiken en pas dan kan je formuleren wat daarin belangrijke variabelen zijn. Op die manier beantwoord je dan de vraag: wanneer zijn wij tevreden met de resultaten van een project?”

Het impactpad

Kennisinstellingen en projectleiders die werk willen maken van impactmeting, kunnen gebruik maken van het mede door Maas ontwikkelde impactpad. Ze ontwikkelde het impactpad samen met collega’s van Avance, Social Enterprise NL en het Impact Centre Erasmus. Het impactpad kan worden gezien als een trap met vijf treden die organisaties idealiter doorlopen als ze inzicht willen krijgen in de maatschappelijke effecten van hun projecten. De eerste trede is het expliciet maken van het maatschappelijk probleem dat opgelost dient te worden. Het is belangrijk om daarbij een analyse te maken van het probleem, door bijvoorbeeld met stakeholders en deskundigen in gesprek te gaan. Vanuit dat onderzoek kunnen expliciete impactdoelstellingen geformuleerd worden. Het gaat dus om een uitwerking van het ‘waarom’ (de sociale missie) en het ‘wat’ (de tastbare resultaten). De volgende trede is het uitwerken van het verandermodel – wat is de ‘Theory of Change’? – en het betrekken van belangrijke stakeholders bij het project (studenten, onderzoekers, bewoners, ambtenaren, etc). Terwijl het project gaande is, is het belangrijk om de directe resultaten inzichtelijk te maken: laten zien hoeveel mensen bereikt zijn met het project, hoeveel uren zijn geïnvesteerd, hoeveel trainingen zijn gegeven, en hoeveel producten zijn gemaakt. Het meten van de resultaten geeft ‘harde’ data in handen. Om de impact te meten, is een goed opgezet sociaalwetenschappelijk onderzoek nodig. Denk aan het afnemen van vragenlijsten, doen van diepte-interviews of vormen van participatieve observatie, bijvoorbeeld in de groep waar het project op is gefocust. De juiste methode hangt af van de effecten die worden beoogd. De laatste trede is het uitwerken van de resultaten in een rapportage en deze aan te vullen met opbrengsten van ander onderzoek die gelijknamige effecten voor ogen hebben.

Het meten van impact is dus geen eenmalige exercitie voor organisaties om aan de buitenwereld te vertellen dat ze goed bezig zijn. Impact meten moet een continu en cyclisch proces zijn dat organisaties structureel doorlopen als ze willen dat ze met hun activiteiten veranderingen in de samenleving realiseren. Hiervoor is, ondanks niet altijd gemakkelijk, een kritische en eerlijke houding naar het eigen project nodig. Immers is het mogelijk dat het een project in een negatief daglicht zet. Volgens Maas zijn impact meten en een kritische houding noodzakelijke voorwaarden als je als organisatie echt wilt leren: “Als je gewoon een mooi verhaal wilt brengen, dan kan je beter wat mooie casussen verzamelen en daar een inspirerend verhaal van bouwen. Maar als je het echt serieus neemt, als je echt wilt weten hoe datgene wat jij doet bijdraagt aan het grotere geheel, dan moet je goed nadenken over wat je wilt bereiken en hoe je dat dan in kaart kan brengen. Idealiter is het een constante leercyclus.”

Eerstejaarsvak ‘De Bestemming’ als vliegwiel voor maatschappelijke betrokkenheid bij studenten

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Psychologiestudenten van de Universiteit Utrecht (UU) krijgen in het eerste jaar van hun studie meteen te maken met een bijzonder project. In het vak ‘De Bestemming’ duiken ze een jaar lang in het vluchtelingenvraagstuk. Ze krijgen college van een young professional met een vluchtelingenachtergrond, interviewen een professional en formuleren op basis daarvan een vraagstuk, en bedenken uiteindelijk een interventie. Zo wakkert het vak maatschappelijke betrokkenheid en bewustwording al vroeg in de studiecarrières van de studenten aan. We spraken Haza Rahim, docent, onderzoeker en mede-oprichter van het vak ‘De Bestemming’.

Kun je wat meer vertellen over het ontstaan van ‘De Bestemming’?

Haza Rahim

“In 2012 begon ik als junior docent aan de UU. Ik gaf in eerste instantie eerstejaarsvakken aan Psychologiestudenten. Na verloop van tijd doceerde ik ook meer gevorderde vakken en startte ik met thesis- en stagebegeleiding. Maatschappelijke relevantie liet ik vanaf het begin af aan terugkomen in mijn werk en lessen, want ik vind dat de vaardigheden en kennis die studenten opdoen, moeten aansluiten bij actuele maatschappelijke thema’s. Daarbij heb je als wetenschapper ook een zekere verantwoordelijkheid richting de maatschappij, omdat je beschikt over bepaalde kennis. De onderwijsdirecteur zag dat ik maatschappelijke relevantie hoog in het vaandel had staan. Zo’n drie jaar geleden besprak hij zodoende het idee om samen met mij een ontwerp te maken voor een project dat de maatschappij verbindt aan de opleiding. Zo is ‘De Bestemming’ ontstaan. Samen met twee collega’s, Lisanne Stessen en Annerieke Oosterwegel, ben ik nu drie jaar coördinator van het programma.”

Hoe ziet het vak ‘De Bestemming’ eruit?

Studenten tijdens symposium van ‘De Bestemming’

“Het vak spreidt zich uit over het eerste jaar van de bachelor Psychologie. De start is in november en het project eindigt in juni. ‘De Bestemming’ draait om een actueel maatschappelijk vraagstuk. Nu richt het project zich op het vluchtelingenvraagstuk, omdat dit thema sinds 2015 heel sterk speelt. Maar het kan over een paar jaar net zo goed een ander thema zijn, zoals eenzaamheid of duurzaamheid. Het project trapt af met een inspiratiecollege. In dit geval van een vluchteling. Een man die al vijf jaar in Nederland woont, een goede baan heeft, cum laude is afgestudeerd en vloeiend Nederlands spreekt. Een vluchteling die niet geheel aan het stereotype beeld voldoet. Hij draagt bij aan nieuwe perspectieven van mogelijk bestaande beeldvorming bij studenten. Hij stimuleert hen om zelf kritisch na te denken over het vluchtelingenvraagstuk in plaats van kennis zomaar over te nemen uit de media. Na het inspiratiecollege gaan de studenten in subgroepjes aan de slag met het formuleren van een vraagstuk. Dat doen ze door een professional te interviewen die in het werkveld veel met de doelgroep in aanraking komt. Bijvoorbeeld iemand van Vluchtelingenwerk Nederland. Zo komt de vraag niet vanuit de boeken tot stand, maar vanuit de praktijk. Het praktijkvraagstuk combineren de studenten vervolgens met literatuuronderzoek. Het hele jaar door volgen er projectbijeenkomsten en colleges die hen helpen om psychologische theorieën toe te passen. Daarbij worden de studenten ondersteund door een vaste begeleider. Uiteindelijk schrijven de studenten een beleidsrapport waarin suggesties voor een interventie staan beschreven, en presenteren ze hun resultaten aan de hand van posters op een symposium vol activiteiten en lezingen. Daarvoor worden ook externe partijen uitgenodigd. Zo leren de studenten ook nog eens te verwoorden wat ze op papier hebben gezet en hun bevindingen naar een divers publiek te communiceren.”

Vanwaar de keuze om dit vak in het eerste jaar van de studie te laten plaatsvinden?

“Het eerste jaar van de studie vormt de denkwijze van studenten. Als ze in het eerste jaar meteen met maatschappelijke vraagstukken in aanraking komen, lezen ze onderzoeken en artikelen vanuit een maatschappelijk oogpunt, met een bijbehorende kritische houding. Dat vind ik belangrijk. Ik wil niet dat ze op een academisch eilandje werken en dat ‘de maatschappij’ er op een gegeven moment als een soort aanhangsel bij komt. Ik vind het belangrijk dat maatschappelijke relevantie geïntegreerd is in de blik van studenten.”

Kun je een voorbeeld geven van een vraagstuk waar de studenten mee aan de slag gaan?

Studenten presenteren hun idee

“Vorig jaar heeft een groepje studenten parentificatie bij vluchtelingenkinderen onderzocht. Er is sprake van parentificatie wanneer kinderen de rol van hun ouders gaan overnemen. Doordat vluchtelingenkinderen doorgaans sneller de Nederlandse taal leren dan hun ouders, komt het voor dat zij taken oppakken die eigenlijk bij de verantwoordelijkheid van de ouders horen. Dat kan weer leiden tot snelle volwassenheid en te vroeg verantwoordelijkheid nemen. De studenten hebben rond parentificatie een methode bedacht die kinderen aan de hand van onafgemaakte zinnen in boekjes met illustraties helpt om hun emoties een plek te geven. Een voorbeeldzin: ‘Wanneer mama verdrietig is, dan voel ik mij…’. De methode bleek een succes. Centrum ‘45, een van de grootste psychologische instellingen in Nederland dat zich op trauma en vluchtelingen richt, heeft het idee van de studenten daadwerkelijk geïmplementeerd in haar werkwijzen.”

Mooi om te horen dat de ideeën van studenten hun weg naar de praktijk vinden. Hoe zie je echter de balans tussen het leerproces van de student en het eindproduct voor je?

“Het eindproduct telt slechts voor twintig procent mee. Ik vind de bewustwording bij de studenten, de ‘aha-momentjes’, en de kwartjes die vallen gedurende het project wel tien keer belangrijker dan het eindproduct. Het gaat wat mij betreft om de stappen die studenten nemen om ergens te komen, het kritisch nadenken, het oppakken van een vraag vanuit de samenleving en daar psychologische literatuur op toepassen. De linken kunnen leggen. Dat vind ik veel belangrijker. Het gaat erom dat studenten hun eigen moreel kompas ontdekken.”

Hoe reageren de studenten op het project ‘De Bestemming’?

“Aan het begin van het project zijn de reacties vaak anders dan aan het einde. In het begin denken de studenten: ‘Oh nee, extra werk.’ Maar zodra ze het college volgen van de vluchteling verandert hun houding. Veel studenten komen bijvoorbeeld na het college naar hem toe om vragen te stellen. Aan het eind van het project, tijdens het symposium met externe partijen, zie ik ook echt dat de studenten supertrots zijn. En soms refereren derdejaarsstudenten of masterstudenten in de andere vakken die ik geef terug aan ‘De Bestemming’. Dan denk ik: ‘Hé, het heeft dus impact gemaakt!’ Dat dingen beklijven vind ik heel belangrijk.”

‘De Bestemming’ is niet het enige project dat je organiseert. Je bent betrokken bij de Taskforce Diversiteit van de UU en ECHO Expertisecentrum Diversiteitsbeleid, hebt een eigen onderneming en voert promotieonderzoek uit. Waar richt je onderzoek zich op?

“Ik ben benieuwd naar de culturele identiteitsconflicten die kunnen ontstaan bij mensen die met twee culturen opgroeien. Onderzoek wijst uit: hoe meer je in staat bent bepaalde normen en waarden uit verschillende culturen te integreren, hoe gezonder en sterker je identiteit. Maar ik vraag mij af of mensen wel in staat zijn om normen en waarden die ver uit elkaar liggen volledig en stabiel te kunnen integreren. In collectivistische culturen wordt assertiviteit bijvoorbeeld helemaal niet gewaardeerd, terwijl in individualistische culturen het juist heel erg wordt gewaardeerd. Wat gebeurt er als je elke keer tussen die normen en waarden moet wisselen? Heeft dat invloed op het ontwikkelen van een identiteitsprobleem? En zo ja, ben je dan meer kwetsbaar voor angststoornissen of depressiestoornissen? Dat is in het kort waar mijn onderzoek zich op richt.”

Je interesse voor mensen met een biculturele achtergrond en diversiteit vertalen zich ook naar je betrokkenheid bij de Taskforce Diversiteit en ECHO. Kun je wat meer over de taskforce vertellen?

“De Taskforce is een orgaan dat een aantal jaar geleden is opgezet door de UU om meer diversiteit te creëren op de universiteit. We kijken naar hoe divers we al zijn en wat we kunnen doen om de UU nog diverser te maken. Diversiteit gaat niet alleen over migratieachtergrond, maar ook over bijvoorbeeld seksuele geaardheid, functiebeperkingen, en psychische beperkingen. Ik ben heel trots op het stimuleringsfonds dat we met de taskforce hebben opgezet. Studenten kunnen bij het fonds projectvoorstellen indienen om diversiteit te verhogen op de UU en daarvoor een subsidie ontvangen. Zo hebben studenten al voetbaltoernooien georganiseerd voor vluchtelingen en een buddyproject voor internationale studenten opgezet. Vanuit de taskforce zie ik dat er heel veel mensen bezig zijn om diversiteit te verhogen en connecties te maken met andere groepen. Dat vind ik heel mooi om te zien.”

Hoe ziet je betrokkenheid bij ECHO eruit?

“ECHO Expertisecentrum Diversiteitsbeleid is een bureau dat hoger onderwijsinstellingen, organisaties en bedrijven adviseert over hun diversiteitsbeleid. Elk jaar reikt ECHO een award uit om bicultureel talent in de spotlights te zetten. In 2010 was ik zelf voorgedragen voor de award. Nu ben ik Ambassadeur van ECHO. Dat houdt in dat ik het gedachtegoed van ECHO verspreid en betrokken ben bij de events die worden georganiseerd.”

En hoe zit het met je eigen onderneming?

“Met mijn eigen onderneming probeer ik wetenschappelijke kennis toegankelijk te maken voor de maatschappij. Bijvoorbeeld door lezingen en trainingen te geven op het gebied van cultuur en diversiteit. Zo geef ik bijvoorbeeld trainingen aan medewerkers van grote nonprofits die meer met diversiteit willen doen. In april ga ik op bezoek bij het Oranjefonds om een training te geven.”

Tot slot: wat wil je vanuit jouw ervaring op verschillende fronten met het verbinden van de maatschappij en de wetenschap meegeven aan mensen die een project op dit gebied willen starten?

“Het is belangrijk om echt overtuigd te zijn van je project en de maatschappelijke relevantie ervan. Je moet een hart en passie voor het onderwerp hebben waaraan je werkt. Dan lukt het je om mensen met je mee te krijgen.”

Wat studenten teweeg brengen als zij zelf invulling geven aan een vak

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Als onderdeel van het vak ‘Leergemeenschap’ van de opleiding Social Work van Avans Hogeschool in Den Bosch brengt een groep studenten iedere donderdagochtend door op woonzorgcentrum De Hooghe Clock. Ze krijgen bewust geen concrete opdracht mee vanuit hun opleiding of het zorgcentrum, maar moeten zelf invulling geven aan hun praktijkervaring. Dat is niet alleen spannend voor de studenten, maar ook voor de docenten. We ontmoetten studenten Vera Bouman, Dewy Walburg en Shenna van Ool samen met docent Roos van Rooij in De Hooghe Clock. We spraken met hen over het vak en de bijzondere crowdfundingsactie die de studenten als onderdeel daarvan hebben opgezet om een Tovertafel – een kastje dat aan het plafond wordt gehangen en interactieve spellen op tafel projecteert – aan te schaffen voor de bewoners van het woonzorgcentrum.

Kunnen jullie eerst wat meer vertellen over het vak ‘Leergemeenschap’?

Vera: “Als onderdeel van het vak ‘Leergemeenschap’ brengen we iedere donderdagochtend door in de praktijk. Wij drieën zijn samen met enkele andere studenten terecht gekomen bij De Hooghe Clock. Toen het vak begon kwamen we op school en vroeg Roos: ‘Wat gaan we doen vandaag?’ Ik dacht echt: ‘Wat gaan we doen vandaag? Jij bent toch de docent! Ik ben de student, dus ik moet luisteren. Vertel jij maar wat we gaan doen vandaag.’”

Roos: “Vanuit de opleiding Social Work willen we elke student vanaf de eerste week van het onderwijs iets in de praktijk laten doen. We proberen voor groepen van zo’n twaalf tot vijftien studenten plekken bij bedrijven, organisaties, en instellingen in het sociale domein te creëren. Via de lectoraten Active Aging en Veiligheid en Afhankelijkheidsrelaties is De Hooghe Clock in beeld gekomen. Het idee van ‘Leergemeenschap’ is dat studenten zelf op zoek gaan naar wat er nodig is op een plek. Ze moeten zelf kijken, leren, maar ook op hun snufferd gaan en weer opkrabbelen. Dat is leren.”

Dewy: “De eerste twee maanden was het heel erg zoeken. We hadden geen idee wat we moesten doen. We begonnen maar met onderzoek doen naar welke doelgroepen hier zitten.”

Roos: “Voor mij als docent is het ook erg zoeken. Ik ben vooral gewend om een les voor te bereiden en te structureren. Deze vernieuwende vorm van onderwijs vraagt om een andere rol van de docent. Je moet echt leren om op je handen te gaan zitten. Ik weet nog dat ik vorig jaar samen met een andere docent besloot om bij de aanvang van het vak de stoelen in een kring te zetten, de studenten binnen te laten komen, en te wachten totdat ze zich beginnen af te vragen wat het programma is. We hebben wel een halfuur moeten wachten voordat een student vroeg: ‘Wat komen we hier eigenlijk doen?’. Door zelf invulling te geven aan het vak leren studenten op een hele andere manier. Ze leren om zelf dingen op te pakken, op een verantwoorde manier fouten te maken, en dat dingen soms niet lukken. Ik vind het heel spannend, maar ook ontzettend leuk! Ik denk dat we met ‘Leergemeenschap’ best wel iets unieks hebben bedacht.”

Hoe is het om zo los gelaten te worden als studenten?

Shenna: “Je leert om dingen meteen aan te pakken. Terwijl je dat normaal gesproken misschien niet zou doen. Hoe ga ik zelf iets ondernemen? Met wie moet je contact opnemen? Daar is heel leerzaam.”

Vera: “Je leert ook om met tegenslagen om te gaan. Met onze crowdfundingsactie liep ik er bijvoorbeeld heel erg tegenaan dat ik zelf de controle over alles wilde houden. Ik probeerde alles zelf te doen. Dat lukte op een gegeven moment niet meer. Dat moet je dan als studenten onderling oplossen.”

Jullie hebben inderdaad tijdens het vak ‘Leergemeenschap’ een crowdfundingsactie gestart. Hoe is het idee ontstaan?

Dewy: “We hebben gekeken naar de behoeften van de bewoners van De Hooghe Clock. We ontdekten dat er weinig activiteiten voor ouderen en met name voor ouderen met dementie zijn. Zo kwamen we op het idee van de Tovertafel.”

Vera: “Ik kende de Tovertafel vanuit mijn werk met mensen met een verstandelijke beperking. Ik vond zo’n ding keileuk, maar ze zijn heel duur. Een Tovertafel kost ongeveer zevenduizend euro. En dan moet je er nog spellen bij kopen. Ik wist toevallig ook dat crowdfunding een interessante manier kan zijn om geld in te zamelen. We hebben het er hier een beetje over gehad en zo is het balletje gaan rollen.”

Dewy: “In het begin liep de crowdfunding heel stroef. We kregen wel donaties van familie en vrienden, maar vooral bedragen van vijf of tien euro.”

Vera: “Op een gegeven moment kregen we vijfhonderd euro van de Rabobank. We dachten: ‘Wow, vijfhonderd euro!’ Daarna kregen we een mail van VGZ, want ik had hen een mail gestuurd met de vraag of ze wilden sponsoren. Ik probeerde daarbij aan te sluiten bij het thema ‘positieve gezondheid’, waar zij veel mee doen. In hun antwoordmail lieten ze weten dat ze vijfduizend euro konden sponsoren als we onze aanvraag hier en daar beter zouden maken.”

Dewy: “Zo hadden we het geld opeens bij elkaar en zelfs nog wat over. Daarvan hebben we extra spellen kunnen kopen en een grote activiteit kunnen organiseren rond de opening van de Tovertafel. We hebben daarvoor zelfs een smartlappenkoor kunnen inhuren.”

Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de Tovertafel?

Dewy: “We hebben verschillende plekken gecreëerd in het gebouw waar de Tovertafel kan hangen. Dus het is niet zo dat ie op een plek blijft. Hij hangt nu in de dagbesteding, maar dat kan binnenkort weer op een andere plek zijn. We zijn daarnaast bezig om een Tovertafelbuddy-project op te richten. Een Tovertafelbuddy krijgt voorlichting over het gebruik van de Tovertafel en zorgt ervoor dat ie hier veel gebruikt wordt.”

Vera: “We vinden het belangrijk om ervoor te zorgen dat de Tovertafel niet stoffig ligt te worden op het moment dat wij hier weggaan en er volgend jaar een andere groep studenten start.”

Vandaag introduceerden jullie nog een bijzondere zorginnovatie bij De Hooghe Clock: robotzeehond Paro. Kunnen jullie iets meer over Paro vertellen?

Vera: “We zijn met ‘Leergemeenschap’ een keer in het Gezondheid en Technologie Laboratorium (GET-LAB) in Breda geweest. Daar hebben we Paro gezien. Ze zeiden dat we ‘m een keer konden lenen.”

Shenna: “Met Paro kun je heel makkelijk contact met ouderen leggen. Want als je met Paro naar ouderen toe gaat, beginnen ze gemakkelijk een praatje met je. Dat is heel leuk.”

Vera: “Dan kun je vragen: ‘Heeft u ook huisdieren gehad?’ Een mevrouw vroeg bijvoorbeeld: ‘Mag ie ook een koekje?’ Dan kun je zeggen: ‘Nou, mevrouw, Paro krijgt geen koekjes.’”

Dewy: “We gebruiken Paro om te onderzoeken of bewoners het leuk vinden om met huisdieren in contact te komen. Volgende week komt er een meneer met een echte poes aan een tuigje. We kijken of er mensen op af komen en of ze het leuk vinden.”

Hoe vinden jullie het om met ouderen in aanraking te komen?

Vera: “Ik stond in eerste instantie niet te springen om met ouderen te werken.”

Dewy: “Ik dacht ook: ‘Ouderen, hou op!’. Ik had er echt geen zin in.”

Shenna: “Ik had eerder al eens vrijwilligerswerk met ouderen gedaan. Ik wilde graag meer over ouderenzorg leren, maar wist niet precies wat ik voor hen kan betekenen.”

Is het beeld dat jullie hadden van ouderen veranderd?

Vera: “Ja, heel erg. Net gingen we met Paro rond. Een mevrouw werd echt superblij van Paro en ging tegen het beestje praten. Dat vond ik zo mooi! Ik ging nog net niet huilen. Als je mij een jaar geleden had gevraagd om met Paro langs de ouderen te gaan, had ik waarschijnlijk gezegd: ‘Het is goed met je. Laat mij maar mailtjes sturen enzo.’”  

Roos: “Deze studenten maken de dagen van oudere mensen in dit huis net iets leuker dan normaal. Als we dat elke dag een beetje doen, is dat heel waardevol.”

Hebben jullie nog meer voorbeelden van mooie momenten met ouderen die jullie hier hebben meegemaakt?

Dewy: “Een mevrouw vond het smartlappenkoor dat we hadden uitgenodigd voor de opening van de Tovertafel zo leuk dat ze hen zestig euro fooi gaf. Dat vond ik zo speciaal! Want eigenlijk mocht ze dat niet geven, maar ze stond erop.”

Shenna: “Kleine dingen voor ons kunnen voor ouderen heel groot zijn. Dat is heel mooi om te zien.”

Vera: “Er zijn hier veel mensen met dementie. Soms onthouden ze niet dat je activiteiten met hen hebt gedaan. Als je dan terugkrijgt van medewerkers dat je het goed gedaan hebt is dat ook heel fijn.”

Wat hopen jullie nog te bereiken op De Hooghe Clock?

Vera: “Ik hoop dat het Tovertafelbuddy-project is afgerond aan het einde van het schooljaar. En dat er een duidelijk plan is om ervoor te zorgen dat het blijft bestaan.”

Dewy: “We vinden het belangrijk dat wat wij opzetten ook duurzaam is.”

Tot slot: Roos, wat wil je docenten meegeven die ook een vak als ‘Leergemeenschap’ willen ontwikkelen?

Roos: “Je moet de moed hebben om structuren los te laten. Niet alles willen voorbereiden en overal een antwoord op willen vinden. Deze studenten weten vaak meer dan ik, omdat ze meer vlieguren in de ouderenzorg hebben gemaakt dan ik met mijn achtergrond in jongerenwerk. En je moet in de voorbeeldrol die je hebt ook niet bang zijn om fouten te maken. Je moet samen met studenten op je snufferd durven gaan en dingen samen weer oppakken. Dat vinden veel docenten nog heel moeilijk.”

Economie071: “Samenwerken ligt verankerd in onze basis”

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het gaat goed met de economie binnen de Leidse regio en dat is zo gek nog niet. Eén van de drijvende krachten in de regio is het samenwerkingsverband Economie071, waarbinnen veertien partners uit de overheid, het bedrijfsleven en het onderwijs samenwerken aan het versterken van de regionale economie. Hoe? Door middel van projecten en initiatieven waarbij overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen de krachten bundelen. Programmamanager Jasmijn Bongers vertelt meer hierover.

Kun je iets meer over jezelf vertellen?

Jasmijn Bongers

“Als programmamanager bij het programmabureau Economie071 ben ik opdrachtgever van een aantal projecten die bijdragen aan het versterken van de regionale economie. Binnen die projecten ben ik betrokken bij het koers houden van het programma en probeer daarnaast het tempo erin te houden bij de uitwerking van de projecten. Ik ben sinds het begin van de oprichting van het programma betrokken.”

Hoe is Economie071 tot stand gekomen?

“In de tijd dat ik beleidsmedewerker was bij de gemeente Leiden, was er al contact tussen de huidige veertien partners. De partners zijn afkomstig uit drie werkvelden, namelijk de overheid, het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. We stelden vast dat een gezamenlijke economische focus meerwaarde kon hebben. Na onderzoek bleek de Leidse regio over de juiste ingrediënten te beschikken om dit ook daadwerkelijk te gaan doen. De regio omvat zes gemeenten, daarnaast zijn er de kennisinstellingen mboRijnland, Hogeschool Leiden, Universiteit Leiden en het LUMC, de lokale ondernemersverenigingen en landelijke ondernemersvereniging VNO NCW West. De regio functioneert als logisch economisch gebied. Iemand die in Voorschoten woont, kan werkzaam zijn in bijvoorbeeld Leiden en recreëren in Katwijk. Kijkend naar de economische infrastructuur zijn er daarmee ook gezamenlijke uitdagingen te formuleren voor het functioneren van de regionale economie. Gemeenten en bedrijfsleven trekken samen op in initiatieven die een oplossing bieden op deze uitdagingen. De kennisinstellingen sluiten hierop aan, dat is het uitgangspunt in onze samenwerking . Een voorbeeld is ‘circulaire economie. Door kennis te delen over circulariteit en ondernemers te helpen concreet aan de slag te gaan met circulaire businessmodellen, werkt de regio gezamenlijk aan onder meer het behalen van de landelijke doelstellingen op dit terrein. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan projecten op de thema’s ‘duurzame mobiliteit’ en ‘arbeidsmarkt van de toekomst’. Dit draagt bij aan het versterken van de regionale economie. Binnen Economie071 werken de partners samen aan projecten die bijdragen aan de versterking van de regionale economie. Voorwaarde voor samenwerking is dat het collectief elkaar versterkt. Het moet meerwaarde bieden samen te werken op schaal van de Leidse regio en over de eigen organisatiegrenzen heen. Samenwerken ligt dan ook in onze basis verankerd. We hebben hierbij afgesproken dat wij alleen samenwerken wanneer de samenwerking ons als collectief meer zal gaan opleveren dan wanneer wij het individueel zouden ondernemen. Stel het LUMC heeft een idee, maar ontdekt bij de uitwerking ervan dat er op grotere schaal meer resultaten mee te behalen valt, dan is het mogelijk om dit idee binnen het samenwerkingsverband van Economie071 uit te voeren. Zo kunnen we elkaar als collectief helpen en versterken.”

Hoe merken jullie dat jullie elkaar binnen het samenwerkingsverband versterken en dat samen meer winst kan opleveren dan alleen?

“Dat illustreer ik graag aan de hand van een voorbeeld. We werken momenteel aan het project ‘Expatcentre’. Dat project wordt uitgevoerd door zowel de zes gemeenten, de kennisinstellingen als het bedrijfsleven. Als werkgever kun je het belangrijk vinden om expats in dienst te nemen. Daarvoor kun je binnen je eigen organisatie de dienstverlening aan expats verzorgen. Wanneer je dit doet, moet je alle facetten zelf organiseren. Daarbij is er ook een aantal diensten die je als werkgever niet altijd kunt leveren. Denk bijvoorbeeld aan inschrijvingen bij de gemeente om er te kunnen wonen en werken. Voor dit project binnen Economie071 hebben we het mogelijk gemaakt dat alle expats in deze regio zich kunnen inschrijven op één loket en daar ook met alle vragen naartoe kunnen. Op deze locatie kunnen wij hen als collectief een warm welkom geven en wegwijs maken in het sociale netwerk in de regio.”

Waaruit blijkt voornamelijk dat er kennisdeling plaatsvindt?

Waar vooral de kennisdeling tot uiting komt is binnen de thema’s ‘arbeidsmarkt van de toekomst’ en ‘circulaire economie’. We verzamelen relevante informatie voor deze onderwerpen in de vorm van cijfers, meningen, verhalen en gebeurtenissen. Daarnaast brengen we experts van verschillende partijen samen om kennis met elkaar uit te wisselen en plannen te maken ten gunste van de Leidse regio. Binnenkort organiseren we bijvoorbeeld de laatste van een reeks masterclasses over circulaire economie waaraan zo’n tachtig ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf hebben meegedaan.”

Tot slot: Wat zijn belangrijke succesfactoren van het collectief?

Onze focus ligt op de regionale economie en projecten die daar op aansluiten en daaraan bijdragen. Als het niet binnen onze regio en focus valt, dan doen we het ook niet. We voeren projecten uit die direct belang hebben voor de organisaties en de regio. We kijken ook bij elk potentieel project of er iets te winnen valt. De opbrengst moet meer zijn dan bij individuele aanpak. Alle partijen moeten er hun voordeel uit kunnen halen. Doordat Economie071 een samenwerkingscollectief is, versterken wij het netwerk tussen de verschillende aangesloten partijen. De korte lijnen verhogen de efficiëntie, maar ook de impact van de projecten. Men kan gemakkelijker alle kennis en kunde met elkaar uitwisselen, van elkaar leren en elkaar versterken en helpen.”

Foto bovenaan pagina: Economie071

Impact meten om het verschil te maken!

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
Claudia de Graauw
Claudia de Graauw

Claudia de Graauw helpt met haar onderzoeksbureau organisaties bij het inzichtelijk maken van de effecten van beleid. In haar werk richt ze zich op het meten van impact en het doen van gerichte evaluaties. Door goed te meten, zo stelt ze, kunnen projecten hun doelstellingen beter realiseren.

Ook voor de projecten binnen de City Deal Kennis Maken (CDKM) is het meten van impact waardevol. In onderstaand gesprek legt ze uit hoe aandacht voor impact kan leiden tot betere uitkomsten van projecten.

Is impact meetbaar?

“Ja, dat is het zeker. De impact van projecten waarbij de stad als rijke leeromgeving benut wordt, kan je gewoon meten. Om het heel simpel te maken: je moet bedenken hoe een bedoeld effect eruit zou moeten zien. Dus wat is de ideale situatie? En wat zijn de indicatoren daarvan? Als je die eenmaal hebt opgesteld, kan je gaan meten.”

Kan je een voorbeeld geven?

“Neem bijvoorbeeld het thema eenzaamheid. Stel dat je met een studentenproject iets aan de eenzaamheid in de stad wilt doen. Allereerst stel je dan een aantal indicatoren op, bijvoorbeeld het aantal mensen dat aangeeft eenzaam te zijn, de manier waarop mensen die eenzaamheid ervaren, of andere variabelen die jij belangrijk vindt. Dat kan van alles zijn. Het ligt maar net aan het beoogde doel van het project. Het is van belang om een aantal indicatoren uit te zoeken die je later wilt meten en deze vervolgens meetbaar te maken. Bij langdurige projecten meet je deze indicatoren dan een paar keer. Het liefst doe je dat elk jaar, want over het algemeen kan je niet verwachten dat je binnen een paar maanden al effect ziet. Op die manier meet je. En dan moet je op een bepaald moment gaan beslissen: heeft het voldoende effect of niet? En gaan we ermee door of niet?

Daarnaast is er ook nog het leereffect bij je leerlingen. Ook dat kan je op deze manier aanpakken: welke vaardigheden moeten ze leren, welke kennis doen ze op, aan welke competenties werken ze? Dan begin je met een nulmeting, wat konden en wisten de leerlingen voor het programma begon, en wat kunnen en weten ze na afloop van het programma.”

Dat klinkt heel simpel eigenlijk?

“Ja, ik vertel het nu in vijf minuten, maar de uitvoering is een stuk lastiger. Het is echt belangrijk om in een project tijd in te bouwen voor het meten van effecten. De eerste stap is, zoals gezegd, om te beginnen met het formuleren van duidelijke indicatoren. Waar wil ik effecten bereiken en hoe meet ik die? Want je kan een heel groot vangnet uithangen en hopen dat er dan iets nuttigs uitkomt, maar dat is niet handig. Het blijft dan heel vaag en nietszeggend. Hoe concreter je het maakt, hoe beter je het kan meten. Als je eenmaal weet je wat je wilt meten, dan splits je dat verder uit zodat je ook weet welke methode daarvoor het beste werkt. Dat kan een vragenlijst, een interview, een observatie, een logboek of een combinatie daarvan zijn. De moeilijkheid zit erin om de juiste indicatoren te formuleren en deze meetbaar te maken.”

Claudia de Graauw

Claudia de Graauw

Hoe meet je de impact van een specifiek project op een groter systeem waarin heel veel variabelen en krachten een rol spelen?

“Het is belangrijk om heel goed af te bakenen waar jij mee bezig bent en een uitspraak over wilt doen. Als jouw studenten in Amsterdam-Noord in een specifieke wijk bezig zijn, dan moet je niet zeggen: we zijn bezig geweest met de eenzaamheid in Amsterdam. Dat is namelijk niet waar. Je hebt iets gedaan in die specifieke wijk in Amsterdam-Noord. Je moet dus in je ambities heel specifiek zijn. Dan kan je vervolgens ook op dat niveau effecten meten. Om andere effecten uit te filteren, kun je werken met controlegroepen, bijvoorbeeld dezelfde doelgroep in een andere wijk die niet mee heeft gedaan aan je project. Als de andere omstandigheden gelijk zijn, kun je het verschil in de verandering toewijzen aan je project.”

Om impact te kunnen meten is het afbakenen van doelstellingen dus heel belangrijk. Toch worden ambities vaak op systeemniveau geformuleerd. Kan dat ook schadelijk zijn?

“Je moet proberen om het abstracte en het concrete goed aan elkaar te linken. Als je in beleidsstukken en bestuurlijke praatjes hoog van de toren blaast dat dankzij studenten de eenzaamheid in een wijk kan verminderen, dan moet je dat ook hard kunnen maken. En is het belangrijk om de projecten erop in te richten. Als we bij het voorbeeld eenzaamheid blijven: mensen zijn niet eenzaam tussen 1 september en 31 december. Ook die andere kwartalen zijn ze eenzaam. En om eenzaamheid op te lossen is veel meer nodig dan een groepje studenten dat één keer per kwartaal langs komen om koffie te drinken en vragenlijsten af te nemen. Als je echt impact wilt, moet je het grootser aanpakken. Je kan ook proberen om die studenten iets op te laten zetten, waardoor mensen elkaar gaan leren kennen. En dat het ook gaande blijft als die studenten weer weg zijn. Wat je soms ziet is dat er een behoorlijk complex probleem bij studenten wordt neergelegd. Studenten kunnen ontzettend innovatief zijn, maar ze zijn ook nog aan het leren. Ze krijgen dan wel begeleiding van de hogeschool of universiteit, maar mijn ervaring is dat die begeleiding vaak toch best beperkt is en dat ze behoorlijk aan het zwemmen zijn. Daar moet een goede tussenweg in gevonden worden. Het is niet mogelijk om alles bij die studenten neer te leggen en ze vervolgens in het diepe gooien.

Als je hele grote ambities op systeemniveau wilt realiseren, dan moet je ook investeren in projecten die dat hele systeem kunnen beslaan. Dus niet een klein project in Amsterdam-Noord, maar honderden projecten die zich op eenzaamheid in de hele stad richten. En dat wil dus ook zeggen dat er vanuit het onderwijs intensief begeleid moet worden, waarbij docenten voldoende tijd hebben om samen met die studenten stappen te zetten. Als dergelijke randvoorwaarden niet goed geregeld zijn, dan is het onmogelijk om echte impact maken.”

Hoe voorkom je dat er plichtmatigheid ontstaat in al het meten?

“Het is vooral belangrijk dat er iets gedaan wordt met de uitkomsten van je onderzoek. Er wordt zoveel gemeten waar vervolgens niets mee wordt gedaan. Dan verlies je het draagvlak voor je onderzoek en wordt het alleen maar een last. Gelukkig merk ik dat er bij de meeste mensen ook een sterke wil bestaat om hun eigen projecten te verbeteren. Soms ontmoet ik ook wel mensen die het vooral doen voor een subsidiegever, maar meestal gaat het om intern gebruik. Als mensen het doen omdat het moet, dan zullen ze in de verdediging schieten als er verbeterpunten worden aangedragen. Maar mensen echt intrinsiek gemotiveerd zijn, dan zullen ze veel eerder geneigd zijn om aan de slag te gaan en het project en de impact ervan te verbeteren.”

Steden presenteren projecten City Deal Kennis Maken aan elkaar en aan enthousiaste minister

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op 20 februari kwam de City Deal Kennis Maken bijeen op een drukbezochte bijeenkomst in het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Omdat in 2019 alle deelnemende steden met hun eerste project onderweg zijn was de bijeenkomst een uitgelezen moment om aan elkaar te laten zien waar iedereen mee bezig is. En aan de ministers van OCW en BZK.

Projectleider Rowinda Appelman heette het gezelschap welkom, afkomstig uit de 19 steden en van de 28 hogescholen, 12 universiteiten en 5 MBO-instellingen die inmiddels de City Deal vormen. Ze presenteerde de publicatie De Kracht van Kennis, een prachtig overzicht waarin Stichting Kennisland per deelnemende stad twee betrokkenen portretteert die vertellen over hun bijdrage aan de City Deal. Ook wordt erin teruggeblikt op een aantal mijlpalen uit de eerste twee jaar City Deal Kennis Maken, zoals het bestuurlijke diner pensant, het werkbezoek aan Enschede en kennisdagen in Leiden en Rotterdam. De 100 papieren exemplaren vonden gretig aftrek. Gelukkig is de publicatie ook digitaal te lezen.

Nieuwe financiële impuls én landelijk leernetwerk voor City Deal Kennis Maken

Appelman schetst dat er voor dit jaar drie pijlers zijn voor de City Deal. Dat helpt om focus aan te brengen, ook omdat het voor sommige steden en instellingen nog best zoeken is hoe ze hun projecten voor de City Deal inrichten. Die drie pijlers zijn:

  • Communicatie en Kennisdeling
  • Landelijk Lerend Netwerk
  • Nieuwe financiële ondersteuning voor de steden

Om de kennisuitwisseling te bevorderen, wordt een City Deal-brede online gemeenschap ontwikkeld, een soort ‘City Deal Intranet’, waardoor deelnemende steden continu in contact kunnen staan met elkaar en hun kennisinstellingen. Het ministerie van BZK heeft de sociale intranetvoorziening PleinBZK, waar zij goede ervaringen mee hebben, ter beschikking gesteld aan de City Deal. De komende periode worden de website en app van PleinBZK ingericht voor de City Deal Kennis Maken.

Daarnaast kondigt Appelman de start van de City Deal Academy aan. Dit is een professionaliseringsslag in het aan elkaar verbinden van deelnemende steden voor het uitwisselen van procesvragen rond certificaten voor City Deal Kennis Maken-projecten, inbedding in het curriculum, het toekennen van studiepunten, het opzetten van een stedelijk living knowledge netwerk, et cetera. Appelman doet een oproep aan aanwezigen en andere deelnemers aan de City Deal om praktische vraagstukken in te dienen die zij graag als onderwerp van een bijeenkomst of uitwisseling terug zouden zien.

En uiteraard vinden ook in 2019 weer twee Kennisdelingsdagen plaats. De eerste is op donderdag 23 mei in de Energy Barn in Groningen. En op vrijdag 1 november treft de City Deal-gemeenschap elkaar in ’s Hertogenbosch.

En het goede nieuws kan blijkbaar niet op, want Appelman mag aankondigen dat het ministerie van OCW de komende drie jaar 3,7 miljoen euro investeert in de City Deal! Later tijdens de bijeenkomst wordt in twee workshoprondes input verzameld door Appelman en Martje van Ankeren van Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA, om snel tot een breed gedragen opzet van een nieuwe regeling te komen. Doel is om de regeling rond mei van het jaar open te stellen. Naast de positieve impuls van OCW blijft ook SIA zich committeren aan de City Deal; zo droeg SIA in 2018 200.000 euro bij aan kennisdeling, onderzoek en ondersteuning van de impulsregeling. En projectleider en kwartiermaker Appelman is ook vanuit de eigen middelen van SIA voor de looptijd van de City Deal aangesteld en wordt door hen ondersteund.

Appelman benadrukt dat ‘samen’ het kernwoord is van de City Deal. Het creëren van verbinding ín de kennissteden wordt al op steeds meer plekken geprofessionaliseerd. Zo hebben al zes van de 19 deelnemende steden een kennismakelaar aangesteld en is in Den Haag inmiddels een vacature voor een Stadslab-makelaar opengesteld. En, zo benadrukt Appelman het is goed om te zien dat het MBO op steeds meer plekken een prominente gesprekspartner wordt, want tijdens het bestuurlijke diner pensant in 2018 werd al benadrukt hoe belangrijk het is om de City Deal ook met hun deelname te verrijken.

Vandaag, zo rondt Appelman af voordat ze het woord aan de minister geeft, gaan we elkaar in speeddates laten zien wat er gebeurt, in onze steden. Zo noemt zij als voorbeeld de stadslabs in Den Haag, Enschede en Delft en ook de aanpak van Maastricht en Nijmegen, waar men meer de wijk ingaat.

Minister Van Engelshoven en Rowinda Appelman. Foto: Florencia Azambuja

Kennis koppelen aan opgaven

Minister Van Engelshoven spreekt vervolgens haar bewondering uit voor de energie en het enthousiasme in de City Deal, dat haar ook al opviel tijdens het bestuurlijke diner pensant. “Ik zie veel energie en enthousiasme in de City Deal om de koppeling en verbinding te maken. Dat past ook bij mijn eigen ervaring als wethouder. Als je als bestuurders dichter op je kennisinstellingen zit, kun je er nu eenmaal samen veel meer uithalen. Dat heb ik in Enschede in de praktijk gezien” aldus de bewindsvrouw.

Voor de komende drie jaar spreekt de minister de wens uit om de ‘ongelooflijke hoeveelheid kennis’ van de instellingen ook meer terug te zien in het beleid van de steden, of het nu in het sociale of fysieke domein is. “We kunnen zoveel effectiever zijn als we de koppeling tussen de kennis van de instellingen en de opgaven van de stad beter gaan maken.”

Is er ook plek voor ‘de stad als rijke leeromgeving’ in de strategische onderwijsagenda, vraagt Appelman de minister? Van Engelshoven antwoord dat de gesprekken daarover nog moeten beginnen, maar ze verwacht zeker aandacht voor het belang van verbinding met de eigen regio. “Kennis te gelde maken in de eigen regio, zal daar zeker in terugkomen, want we zien nu al de goede voorbeelden en de kracht ervan in het land.” Van Engelshoven zegt dat we trots kunnen zijn op ons stelsel Hoger Onderwijs, maar dat we nog krachtiger gebruik kunnen maken van het netwerk, van de ‘polder’ waar we zo sterk in zijn, bijvoorbeeld rond de transitie-opgave en de sociale agenda. “Ook die complexe vraagstukken, bijvoorbeeld rondom de WMO, langer thuiswonen en mantelzorg, lossen we alleen op als steden en kennisinstellingen dat samen oppassen.”

Speeddates: steden maken kennis

Vervolgens is het tijd voor de speeddates, waarin steden in drie rondes met elkaars initiatieven kennis maken, ondersteund door een ‘praatplaat’ waarop de initiatieven uitgewerkt zijn. Ook minister Van Engelshoven schuift hier vol interesse bij aan. Bijvoorbeeld bij de speeddate tussen Den Haag en ’s Hertogenbosch. Daar wordt al snel gesignaleerd dat veelgehoorde begrippen als Stadslab tot verwarring kunnen leiden. Waar Den Bosch zich daar een ‘technische’ voorstelling van maakt, blijkt Den Haag haar stadslabs juist heel ‘wijkgericht’ in te zetten. Den Haag schetst initiatieven zoals een onderzoek door studenten in stadsdeel Laak, waar men kijkt of er sprake kan zijn van het gericht buitensluiten van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld op grond van achternaam. De minister geeft aan geïnteresseerd te zijn in de bevindingen, omdat OCW momenteel werkt aan het thema stagediscriminatie. Ook wordt hier de vraag besproken hoe je de kennis en vaardigheden van MBO-studenten goed benut in het adresseren van vraagstukken in de stad of de wijk.

Minister Van Engelshoven luistert toe bij de speeddate tussen ’s Hertogenbosch en Den Haag. Foto: Florencia Azambuja

Bij de speeddate tussen Tilburg en Delft wordt onder ander gesproken over de strategische koppeling van de ambities van de kennisinstelling aan het coalitieakkoord van de stad. Vanuit Tilburg wordt opgemerkt dat je in een spreadsheet de vragen uit de regio, die je terugvindt in het coalitieakkoord, kunt invoeren naast een kolom met de speerpunten van het HBO, waarna je kunt gaan ‘plotten’. In Delft realiseert men zich dat het tijd kost om een duurzaam netwerk op te bouwen. Aan de speeddate tafel wordt ook geconstateerd dat er vaak een uitdaging ligt om schroom en weerstand bij de gemeente te overwinnen, wanneer een onderwijsinstelling aanbiedt om mee te denken.

Ook Groningen en Arnhem ontmoeten elkaar in een speeddate. In Groningen leek men in 2009 al voor te sorteren op de City Deal, toen gemeente, HBO en universiteit het Akkoord van Groningen sloten. Groningen vertelt onder andere over het initiatief WIJS: Wijk Inzet door Jongeren en Studenten. Middels een fysieke buurtwinkel helpen studenten bewoners 5 dagen per week met hun vragen. Zo komen studenten uit hun ‘studentenbubbel’ en wordt de integratie tussen studenten en andere ‘Stadjers’ bevorderd. In Arnhem krijgt men vooral energie door vakstudenten met sociale vraagstukken aan de slag te laten gaan. Aandachtspunt is dat de studenten weliswaar enthousiast zijn, maar dat de docenten ook de ruimte moeten bieden. Dit wordt herkend door Groningen. Er wordt gerefereerd aan de studiereis naar Bristol in januari, waar goede voorbeelden van de ‘Engaged University’ te zien waren. Belangrijk is ook, zo wordt geopperd, om in de werving van nieuwe docenten rekening te houden met hun maatschappelijke interesse.

‘Innoveren doe je niet alleen’

Na de laatste speeddate is het woord aan Bert van Delden, plaatsvervangend directeur-generaal Bestuur, Ruimte en Wonen bij het ministerie van BZK. Hij vervangt minister Ollongren, die helaas verhinderd bleek. Van Delden toont zich erg enthousiast, nadat hij zijn oor bij verschillende speeddates te luister heeft gelegd. Hij schetst de achtergrond van Agenda Stad, het interbestuurlijke programma waaruit de City Deal Kennis Maken voortkomt. “Dat hebben we bedacht nadat uit onderzoek van de OESO, CPB, NSOB en PBL bleek dat we de agglomeratiekracht van Nederlandse steden onvoldoende benutten om te innoveren.” De kracht van City Deals, zo legt Van Delden uit, schuilt in de horizontale samenwerking, ofwel gebiedsgericht, ofwel thematisch. Niet elke City Deal bleek succesvol, erkent Van Delden, maar een belangrijke succesfactor bleek dynamiek. “En die dynamiek behoudt je alleen als je ook resultaten boekt!” Bij thematische deals, zoals Kennis Maken, zijn enthousiasme en de bereidheid geld en tijd vrij te maken, volgens Van Delden de belangrijkste ingrediënten. Innoveren doe je niet alleen, in dit gezelschap van 200 man, waarschuwt Van Delden. Blijf daarom innovatiethema’s benoemen en blijf de lat hoog leggen. Dit vergt focus en koploperschap.

Resultaten zijn van groot belang voor de dynamiek, weet Bert van Delden. Foto: Florencia Azambuja

Appelman adresseert tot slot, voordat de deelnemers zich opmaken voor de lunch en het middaggedeelte met inhoudelijke workshops, twee vragen: kunnen andere steden nog instromen in de City Deal? Het antwoord is: nee. De City Deal is nu goed onderweg met de deelnemende steden en het zou zonde zijn de voortgang te hinderen door voor nieuw aansluitende steden weer een stap terug te zetten. De tweede vraag betreft de regeling rondom de financiering van 3,7 miljoen euro die OCW beschikbar stelt. Aan welke kaders moeten aanvragen voldoen om aanspraak te kunnen maken op een deel van dit bedrag? Appelman geeft aan dat input vanuit de City Deal-gemeenschap welkom en nodig is en dat daarom één van de drie werksessies in het middagprogramma gewijd is aan deze vraag.

Nieuwe financiële impuls moet vooral samenwerking stimuleren

In de eerste werksessie halen Appelman en Van Ankeren input op voor de nieuwe regeling. Van Ankeren benadrukt dat de regeling nog ontwikkeld moet worden en dat dit deel nadrukkelijk samen met de City Deal-gemeenschap gebeurt.

Om dit kracht bij te zetten worden in deze werksessie twee discussiepunten besproken, over de organisatie van de projectfinanciering en de uitgangspunten. De werksessie vormt het belangrijkste moment om input te leveren. De nieuwe regeling zal waarschijnlijk eind mei gereed zijn.

Voor het eerste discussiepunt buigen de deelnemers zich in groepjes over de vraag op welke wijze de projectfinanciering georganiseerd dient te worden. Appelman en Van Ankeren leggen hierbij drie opties voor:

  • Gereserveerd bedrag per stad per jaar; kennisinstellingen vragen gezamenlijk aan
  • Gereserveerd bedrag per kennisinstelling per jaar; er wordt een bedrag per kennisinstelling gereserveerd
  • In competitie tussen de beste projecten.

In de groepen worden de voor- en nadelen per optie besproken. Vooral optie 1 en 3 genieten de voorkeur. Sommigen opteren voor een combinatie van beide. Als kanttekeningen bij de eerste optie wordt ingebracht dat de energie vooral bij onderzoekers ligt en dat het lastig kan zijn om die energie vast te houden als de instelling tot een gezamenlijke focus moet komen. Wel wordt in optie 1 juist de samenwerking gestimuleerd en, “samen kun je meer dan alleen”, zo wordt opgemerkt.

Bij de keuze voor financiering van de beste projecten, optie 3, wordt weliswaar innovatie gestimuleerd, maar het staat wellicht haaks op het belangrijke uitgangspunt van samenwerking.

Bij de combinatie van optie 1 en 3 wordt opgemerkt dat er geld per stad beschikbaar gesteld kan worden, waarbij er wel voorwaarden aan de kwaliteit van de aanvraag gesteld worden. Een suggestie is om bijv. 25 procent van het bedrag te reserveren voor goede ideeën of samenwerking tussen steden. Daarnaast wordt benadrukt dat continuïteit en commitment belangrijk zijn. Voorkom dat projecten moeten stoppen omdat het geld ineens op blijkt. En commitment bereik je als iedereen meetekent en dat lukt beter als de meerwaarde die een project heeft voor de stad zichtbaarder is.

Martje van Ankeren (SIA) verzamelt input voor de nieuwe impulsregeling. Foto: Florencia Azambuja

Het volgende discussiepunt zijn de algemene uitgangspunten voor het aanvragen van financiële regelingen. Deze vorm ook de basis voor de nieuwe impulsregeling. Vanuit de deelnemers die zich weer in groepen over de uitgangspunten buigen, komt naar voren dat het belangrijk is dat (co)financiering in de vorm van mensen / FTE’s ook mogelijk moet zijn en dat inbedding van de maatschappelijke werkzaamheden en thema’s in het curriculum vaak lastig is door de dynamiek in die thema’s. Een andere belangrijke observatie is: voorkom dat je alleen ruimte biedt aan succes. Wijdt desnoods aan kennisdag aan ‘FAIL’, want leren we vooral ook niet van het niet slagen van projecten?

De geëngageerde student

In de tweede werksessie wordt ingegaan op de Strategische Hoger Onderwijs Agenda die eind dit jaar verschijnt. Het ministerie van OCW is benieuwd naar input vanuit de City Deal-gemeenschap, vooral op de thema’s onderwijsvernieuwing en ‘verbinding met de samenleving’. Het sleutelwoord in deze sessies blijkt ‘community engagement’ en hoe je dit als leerdoel integreert in het curriculum van zowel universiteit, hbo als mbo. Een mindshift, zo wordt geopperd, is nodig: opleiding gaat niet alleen over kennisoverdracht maar ook over het ontwikkelen van vaardigheden, zoals persoonsvorming en samenwerken. Zo’n mindshift en de acties die erbij horen, zijn alleen mogelijk met een goede infrastructuur. De City Deal biedt zo’n infrastructuur. Om studenten actief te betrekken bij maatschappelijke uitdagingen in de stad, is het nodig dat docenten andere vaardigheden ontwikkelen, bijvoorbeeld in het helder krijgen van vragen en het meer coachend begeleiden van studenten. De oproep aan instellingen vanuit de deelnemers aan de sessies is om creatiever met de Onderwijs- en Examenreglementen (OER) om te gaan en het ministerie zou onderwijsinnovatie meer kunnen belonen en daarnaast netwerk- en kennisverbinding moeten blijven stimuleren.

Aansluiting onderwijs op stedelijke opgaven vergt beweging vanuit beide kanten

Flexibilisering is een woord dat verder vaak valt, niet alleen in de werksessies over de Strategische Hoger Onderwijs Agenda, maar ook in de werksessies over de inbedding van de City Deal Kennis Maken in het curriculum van onderwijsinstellingen. Kim Zunderdorp van de Universiteit Utrecht en Wâtte Zijlstra van de Haagse Hogeschool geven hun visie. Zunderdorp bepleit het zoeken van raakvlakken tussen maatschappelijke opgaven en de meerwaarde voor de student en zijn leerdoelen. Daarnaast is het belangrijk dat het leerdoel van een City Deal-project aansluit op de leerdoelen van een opleiding. Waar Zunderdorp vooral kijkt naar hoe maatschappelijke activiteiten van studenten kunnen bijdragen aan bestaande leerdoelen, gooit Zijlstra het over een andere boeg: maak het curriculum flexibeler, toets op een andere manier en zoek docenten met andere vaardigheden, wanneer je als kennisinstelling beter wilt inspelen op de maatschappelijke vraagstukken in de stad.

Kim Zunderdorp (links) en Wâtte Zijlstra (midden).Foto: Florencia Azambuja.

Dat de Haage Hogeschool van een cyclus van 10-weekse onderwijsperiodes overstapt naar semesters, komt daarnaast goed uit omdat het meer continuïteit en diepgang mogelijk maakt in het werk dat studenten uitvoeren in stadslabs. Ook andere vormen van toetsing, bijvoorbeeld door studenten logboeks en reflectieverslagen te laten bijhouden, openen deuren voor een actieve maatschappelijke rol voor studenten binnen het curriculum. Traditionele docenten met een voorliefde voor duidelijkheid en discipline zijn wellicht moeilijk enthousiast te maken.

Na de twee presentaties gingen de deelnemers ook hier in groepen uiteen om samen te bespreken wat de integratie van City Deal-projecten vergt van de hoofdrolspelers in het veld: studenten, docenten, onderzoekers, onderwijsbestuurders en stadsprofessionals.

Na afloop van de deelsessies zat het inhoudelijke deel van het programma op. Dat de kracht van het City Deal-netwerk schuilt in de samenwerking, bleek ten slotte ook in de drukbezochte netwerkborrel waarmee weer een bevlogen bijeenkomst van de City Deal Kennis Maken werd afgesloten.

 

 

 

De kracht van kennis: Twee jaar City Deal Kennis Maken

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het afgelopen jaar heeft Kennisland expertsessies voor studenten, docenten, onderzoekers en kennismakelaars georganiseerd en interviews afgenomen met betrokkenen van de City Deal Kennis Maken om belangrijke lessen te verzamelen over de samenwerking tussen stad en kennisinstelling. Een overzicht daarvan is opgesteld in een krant die de titel draagt: ‘De kracht van kennis: Twee jaar City Deal Kennis Maken’. De krant werd voor het eerst overhandigd aan het netwerk van de City Deal Kennis Maken tijdens het ambtelijk evenement met Minister van Engelshoven op 20 februari 2019. Bekijk de krant hier.

 

Studiereis Bristol City Deal Kennis Maken: 15 Lessons Learned uit Bristol

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken
De City Deal Kennis Maken onderweg naar Bristol

Woensdag 16 januari kwam een City Deal Kennis Maken delegatie van 40 man aan op Bristol airport. Met vertegenwoordigers vanuit de deelnemende stadsbesturen, kennisinstellingen en de Ministeries OCW en BZK stond hen een tweedaags programma te wachten waarin bezoeken werden afgelegd aan de University of Bristol, de University of the West of England (UWE), Bristol City Council en twee locaties die als hub fungeren voor innovatie in de stad: het Arnolfini en de Engine Shed.

Puntsgewijs hierbij de 15 belangrijkste inzichten op een rij:

1.    UWE’s assistant vice-chancellor Prof. James Longhurst verhaalt hoe UWE een “civic responsability to the region” heeft. Met 30.000 studenten is UWE de grootste universiteit in West England. Practice-oriented learning met een civic engagement bril staat centraal in elke opleiding. Er wordt veel samengewerkt met de stad om studenten niet alleen voor te bereiden op het werk in de regio, maar ook om het studentenwerk te laten zien. 77% van de graduates blijft in de regio werken.

2.    University of Bristol’s pro vice-chancellor Global Engagement Erik Lithander legt uit dat het tijdperk interessant en lastig is voor universiteiten: gemeenschappen hebben de universiteiten harder dan ooit nodig, maar de legitimiteit van universiteiten is nog nooit zo omstreden geweest. Internationalisering wordt aangevallen. Als universiteit maakt de University of Bristol de keuze om de stad en regio te omarmen. Zij hebben dit daarom centraal gesteld: “Grow and invest locally to gain a better position internationally”. Een campus in China is tegengehouden; een grote nieuwe campus in het hart van de stad wordt nu gebouwd en in 2020-2021 opgeleverd. Het zijn van een Civic University is de nummer 1 prioriteit van de UoB op dit moment.

3.    Tom Sperlinger, academic lead for public engagement, toont hoe de nieuwe Entreprise Campus de nadruk zal leggen op Civic Entrepreneurship. Meer dan 30% van de studenten toont tegenwoordig een interesse in ondernemerschap. Dat is een grote toename. De campus zal zich richten op een mix aan disciplines – o.a. de toekomst van technologie en de menselijke gevolgen daarvan – en heeft zichzelf juist in de Temple Enterprise Zone ontwikkeld om zo ook partners en bedrijven op locatie te huisvesten. Zo wordt nog meer samenwerking aangegaan voor en met de studenten en krijgen meer actoren in de stad een stem.

4.    Prof. David Smith en Jordan Hurcombe tonen Bristol Futures. Het programma heeft drie thema’s: Global Citizenship, Innovation and Enterprise en Sustainable Futures. Deze thema’s zijn gekozen, omdat ze aansluiten bij de behoeften van studenten. Undergraduates waarderen de stad het meest – het is dus heel belangrijk om na te denken over de toekomst van de stad met hen. Bristol Futures zorgt er als programma voor dat niets dubbel wordt gedaan: studenten bouwen op elkaar voort.

5.    Op het gloednieuwe online platform My Opportunities kunnen studenten van de University of Bristol goed bekijken waar zij goed in zijn. Daarnaast vinden zij inzicht in hun ontwikkelkansen. Per categorie worden opties aangeboden: extra vakken, vrijwilligerswerk, interdisciplinaire vakken etc. Zo kunnen studenten zich heel gericht doorontwikkelen en vinden zij een totaaloverzicht van alle opties per thema en het soort werk.

6.    Dave Jarman – programme director van het Centre of Innovation and Entrepreneurship – toont de delegatie de nieuwe Innovation Masters’ Programmes. Er bestaan twaalf verschillende routes waarbij de studenten de helft van de tijd het traditionele Master’s programma volgen (voorbeeld: economie) en de andere helft innovatieprojecten doen in interdisciplinaire teams. Het sluit aan bij de nieuwe vaardigheden die gezocht worden, met probleemoplossend vermogen, creativiteit, teamwork, interpersonele vaardigheden. Het is geen business as usual meer: zo worden studenten voorbereid op start-ups, netwerken en werkgelegenheid.

7.    Paul Manners, directeur van het National Co-ordinating Centre for Public Engagement (NCCP), vertelt waarom public engagement belangrijker is dan ooit tevoren. Hij zoomt in op de relevantie van het werk van de universiteit (wordt zo niet altijd gezien), de publieke middelen (een steeds moeilijkere verantwoording door een shift richting concreet resultaat) en de groeiende ongelijkheid in de samenleving. Een universiteit dient in te zetten op

  1. Public Engagement with Research,
  2. Engaged Teaching,
  3. Knowledge Exchange,
  4. Social Responsibility.

Dit verhaal wordt aangevuld door Louise Evans van Research England. Als geldverstrekker gebruiken zij het REF – Research Excellence Framework – om niet alleen te zorgen dat universiteiten goed onderzoek doen, maar ook om te laten zien aan de samenleving waarin wordt geïnvesteerd. Voor het hele land wordt gekeken naar output, impact en environment. NCCP helpt universiteiten met het opstarten en inbedden van public engagement, om zo richting een Civic University te groeien (zie framework via publicengagement.ac.uk). Zij bieden consultancy, professional development, communities of practice en framework “The EDGE Tool”. Na het ophalen van Purpose (bestuurlijk commitment) werken zij met de universiteit aan Process (systeemverandering) en People (het betrekken van docenten bij deze verandering en het omscholen).

8.    Op bezoek bij City Hall vertelt Robin Hambleton over het One City Plan voor Bristol. In de afgelopen 10 jaar is het budget van de stad vanuit overheidsfinanciering afgenomen met 78%. Grote mismatch met wat er moet gebeuren. Er waren verschillende strategieën voor een oplossing, maar niets kwam echt bij elkaar. Zij begonnen met het organiseren van 2x per jaar een City Gathering voor bestuurders en 4x per jaar een City People Gathering. Daarnaast werden er 6 thematische City Boards opgericht en werd ruimte in het stadhuis opengesteld voor eenieder, om zo de samenwerking te verstevigen.

Vanuit alle input is het One City Plan ontwikkeld, een framework om het gesprek met alle partners in de stad op gang te brengen. Op 11 januari is het framework van nu tot 2050 gelanceerd. Elk jaar heeft 18 doelen, met een top 3 aan doelen bovenaan de prioriteiten. Het is bedoeld om het gesprek met elkaar te voeren, stukken te delen en iedereen aan deze doelen te hebben werken. Elk jaar vindt in januari een update plaats; het is een richtingsdocument met elk jaar een volgende stap in ontwikkeling.

9.    Bristol Forum – co-creatie met de universiteiten in Bristol. Erg bedoeld om action-research te bespreken. Alle onderzoeksonderwerpen worden zo jaarlijks besproken om te zien waar samenwerking kan worden gestimuleerd gericht op onderzoek. Elk jaar voor de komende 5 jaar een forum, zodat ook gekeken kan worden wat er gedaan wordt.

10. Bristol City Innovation Team toont het voorbeeld van een project met 150 huishoudens in een van de armere wijken – krijgen witgoed, en dan via duurzame energie via gemeente laten draaien. Kijken of dat wat oplevert.

11. De University of Bristol heeft een eigen Centre for Public Engagement met 15 mensen in dienst. Zij werken aan het verbinden van studenten aan de samenleving met onderzoeks- en onderwijsprojecten. Hierbij aansluitend is Amy Walsh aanwezig vanuit Skills Bridge, een voorbeeld van een liaison partner tussen organisaties in de stad en de universiteiten met hun studenten. Skills Bridge faciliteert het gesprek tussen beide partijen.

12. De University of the West of England toont hoe zij een Professional Experience Module hebben geïntroduceerd: binnen deze module werken studenten 30 dagen per jaar in commitment bij een bedrijf of klant aan een project. Dit is dus geen intensive placement of een step-out. De student kan zo nog steeds afstuderen in de cycle run en voor organisaties is dit ook fijn: niet elk project duurt een paar weken, ze willen langer met een student werken. Er ontstaat zo voor beide partijen een betere oplossing. Daar tegenover staat de Intensive Placement Module voor 6 weken fulltime. Hier werken studenten twee semesters naartoe in hun lessen ivm voorbereiding.

13. Bristol is de eerste Engelse stad die als Learning City is erkend door UNESCO. Voor de aanpak als Learning City zet de stad in op vier categorieën: Schooluitval, Lezen, Special Education en Beroepsperspectief na 16 jaar.

14. Bristol heeft als stad op meerdere niveaus een leiderschapsprogramma voor jonge en intermediate leiders/talenten: een Leadership Challenge (student level), Stepping Up (tussenlevel) en de Bristol City Leadership Program (voor vergevorderd talent). Dit niet alleen om talent door te ontwikkelen, maar ook om talent te behouden.

15. Tot slot de krachtige uitspraak van deputy vice-chancellor Guy Orpen van de University of Bristol tijdens zijn speech voor de delegatie: “Working together with the city is not charity, it’s enlightened self-interest”. Hij benoemde keer op keer hoe waardevol de stad is voor de universiteit. Het is tijd dat wij dat allemaal inzien.

Rowinda Appelman – Programmamanager City Deal Kennis Maken

‘Verbinder in beeld: Henk Vonk’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Sinds 2014 werkt Henk Vonk als kennismanager voor de gemeente Zwolle. Vanuit die rol probeert hij de samenwerking tussen de gemeente, kennisinstellingen en andere regionale en landelijke partners te verbeteren. Dit moet leiden tot een stevige Zwolse kennisinfrastructuur waar innovatieve oplossingen worden gevonden voor grote maatschappelijke vraagstukken.

Henk Vonk

Je werkt sinds 2014 als kennismanager. Wat houdt die functie in?

De gemeente Zwolle wil haar vernieuwingskracht zo goed mogelijk versterken. Dat kan alleen als we een stevige kennisinfrastructuur hebben, waarbij de gemeente, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en andere partijen elkaar gemakkelijk weten te vinden. Mijn rol daarin is om enerzijds op bestuurlijk en managementniveau draagvlak te organiseren – gelukkig gaat dat tot nu toe vrij goed – en anderzijds om binnen die organisaties te weten wie waarmee bezig is en wie zou kunnen samenwerken met wie. Om daarin focus aan te brengen, richten we ons op een aantal strategische thema’s die we voor onze stad en regio hebben geformuleerd. Dan gaat het over thema’s als energietransitie, klimaatadaptatie, de human capital agenda en de informatiesamenleving. Binnen die thema’s willen we met onze kennispartners, maar ook bedrijven en burgers, slimmer en beter samenwerken. Zodat wij ook een slag kunnen maken in onze vernieuwingskracht.

Heb je een voorbeeld van een dergelijke samenwerking waar je echt trots op bent?

Inmiddels zijn er veel mooie voorbeelden te geven. Eentje daarvan is het project SensHagen. Dat is een vinex-wijk in de Zwolse wijk Stadshagen. Het is een laaggelegen wijk, waar de bewoners nu al behoorlijk last hebben van water dat niet weg kan. Met natte kruipruimtes en vochtproblemen als gevolg. De klimaatproblematiek waar we als samenleving in toenemende mate mee te maken krijgen, tekent zich daar dus nu al af. Een collega van mij, die zich bezighoudt met Smart City én in die wijk woont, heeft toen een project bedacht waarbij bewoners gestimuleerd worden om zelf maatregelen te nemen om te werken aan die klimaatadaptatie. Dat stimuleren begint met bewustwording en meten. In de wijk zijn allerlei sensoren opgehangen, sommigen zelfs gebouwd door de bewoners zelf. Via die sensoren wordt allerlei weersinformatie, grondwaterstanden en andere data real time verzameld. Deze data komt samen op een digitaal platform en kunnen 24/7 worden ingezien door de bewoners, die elkaar via dit platform ook kunnen ontmoeten.

Inmiddels zijn steeds meer organisaties aangehaakt bij dit project, zoals het RIVM, het KNMI, Wageningen Universiteit, Universiteit Twente en ook de hogescholen Saxion en Windesheim. Dan ontstaan er allerlei mooie kruisbestuivingen. Zo heeft een student van Windesheim bijvoorbeeld gewerkt aan een opdracht om dit soort data ook realtime aanschouwelijk te maken voor basisschoolkinderen. Met hout heeft hij een heel mooi product gemaakt, dat nu op diverse basisscholen wordt gebruikt voor de lessen over klimaat. Het project is onlangs ook gepresenteerd op een internationaal smart-citycongres in Barcelona. In dit project is een hele mooie interactie ontstaan tussen de gemeente, commerciële partijen, publieke kennisinstellingen (onderzoek) en het onderwijs.

Wat zijn de belangrijkste stuwende krachten geweest die dit project tot een succes hebben gemaakt?

Ik denk vooral het enthousiasme van de betrokkenen. Er is in dit project een klik ontstaan tussen een aantal mensen van verschillende organisaties die samenwerken aan een gedeeld interessegebied (smart cities en klimaatadaptatie). Het project groeit en krijgt weer nieuwe energie doordat ze telkens tastbare resultaten weten te behalen. Dat zorgt voor een heel natuurlijk proces, waar ook waar nieuwe partners zich bij aansluiten.

Het klinkt als een heel mooi, maar ook kwetsbaar proces. Want wat gebeurt er als het enthousiasme minder wordt, successen uitblijven of de trekkers van dit proces vertrekken?

Ja, dat klopt. Je ziet dat dit soort samenwerkingen nu vaak nog heel ad hoc tot stand komen. En ook weer zo van tafel kunnen donderen. Een voorbeeld daarvan was een samenwerking van de gemeente met een aantal opleidingen van Urban Studies. Als vast onderdeel van het curriculum gingen studenten van die opleidingen aan de slag met vraagstukken die wij formuleerden. Een dergelijke samenwerking is ideaal, want het zorgt voor vastigheid. Wij waren verzekerd van een continue stroom aan studenten die voor ons aan de slag konden en de opleidingen wisten dat ze bij ons terecht konden voor praktijkvraagstukken. Dat is een win-win. Alleen een dergelijke samenwerking kost ook veel tijd. En daar is het op een gegeven moment op stuk gelopen, puur op personele capaciteit. Want hoewel het heel leuk en nuttig is om op deze manier met een opleiding samen te werken, gaan er ook snel de nodige uren in zitten. Studenten moeten begeleid worden, er moet informatie klaargezet worden, er moet afgestemd worden met de opleiding en de docenten, de studenten moeten geholpen worden als ze vragen hebben, en er ligt een taak bij beoordeling van de studenten. Op een gegeven moment kon mijn collega die dit project trok, het niet meer bolwerken. Door het ontbreken van structurele samenwerkingsafspraken, ontbreekt een goede inbedding van dit soort projecten bij de betrokken organisaties. In de waan van de dag – tijdgebrek, iemand krijgt een nieuwe baan, of een politieke koerswijziging – zie je dan dat dit soort samenwerkingen net zo snel weer stoppen als dat ze tot stand zijn gekomen.

Om dit soort projecten te laten slagen, moeten er dus op bestuurlijk niveau structurele samenwerkingsafspraken zijn gemaakt, die ook voorzien in de tijd en middelen die nodig zijn om de geformuleerde ambities in de praktijk te realiseren?

Ja, daarom ben ik er ook heel blij mee dat in het nieuwe coalitieakkoord het belang van dit soort samenwerkingen expliciet benoemt staat. Het bestuurlijk draagvlak is er. We moeten er nu voor gaan zorgen dat wij in onze systemen – in de begroting, jaarplanning, beleidsprogramma’s, en dergelijke – tijd en middelen alloceren om die samenwerkingen ook duurzaam te laten werken. Daar gaan we de komende jaren aan bouwen.

Hoe wil je daar aan gaan bouwen?

Onder andere door met de kennisinstellingen tot gerichte kennisagenda’s te komen. We moeten een stabiele infrastructuur creëren waarbinnen we met elkaar gemakkelijk tot samenwerking kunnen komen. Als wij nu zitten met een vraagstuk, waarbij we de kennis en kunde van het onderwijs goed kunnen gebruiken, dan is er vaak wel de bereidheid, maar niet de mogelijkheid om elkaar daarin te vinden. Dan leggen we die vraag neer bij het onderwijs en dan blijkt dat al die jongens en meiden net allemaal fulltime stage lopen of bezig zijn met afstuderen of dat het reguliere programma al vol zit. En andersom, als we een vraag krijgen vanuit het onderwijs, bijvoorbeeld voor een opdracht, stageplek of onderzoeksplaats, dan kunnen wij daar ook niet stante pede op acteren. Daar moet capaciteit en ruimte voor zijn en daar moet bij voorbaat rekening mee gehoud worden. Zover zijn we dus nog niet. Die kennisagenda’s, die gezamenlijke agenda’s, die moeten ons gaan helpen om wat meer vooruit met elkaar te plannen en ook rekening te houden met de inzet, capaciteit en middelen om die samenwerking wat gestructureerder en efficiënter te laten plaatsvinden. We moeten nu nog te vaak nee verkopen: “Heel interessant, maar komt even niet uit.” Dat is gewoon heel jammer. Daarmee blijven ook kansen onbenut.

Het is dus belangrijk met elkaar een soort infrastructuur te creëren waarbinnen je kan werken aan vraagstukken die gaan over een langere termijn, maar waar ook voldoende flexibiliteit in zit om snel in te springen op actuele vraagstukken?

Ja, en waar ook iets van wederkerigheid in zit. Ik merk bij veel van mijn collega’s een zekere aarzeling om samen te werken met het onderwijs. Er heerst toch een beeld dat het heel veel tijd kost. We moeten dan allerlei informatie klaar zetten, we moeten studenten gaan begeleiden en we hebben het al zo druk. Dat is natuurlijk ook zo, maar als je het goed met elkaar organiseert, dan kan het heel veel opleveren. We steken dan weliswaar tijd in dergelijke projecten, maar krijgen er ook tastbare resultaten voor terug. En dat bedoel ik met die wederkerigheid. Als we ook goede afspraken maken met onderwijs en onderzoek, dan kunnen we ervoor zorgen dat de resultaten die worden geleverd ook echt bruikbaar zijn. We hebben namelijk ook ervaringen waarbij we werkten met studentengroepen en dat we achteraf dachten: “Tsja, wat heeft dit nou opgeleverd?” Dat is jammer, want er zit zowel van ons als vaak vanuit de studenten een hoop tijd en energie in.

Denk je dat je dat risico helemaal kan ondervangen? Dat er goede en slechte studenten zijn. Studenten blijven natuurlijk in de positie van lerenden, hoe kan je daar slim mee om gaan?

Er zitten soms ook gewoon minder goed presterende of minder gemotiveerde studenten tussen. Dat vraagt dan ook meer van de begeleiding. Het is natuurlijk mogelijk dat studenten misschien een onvoldoende halen voor hun product, maar wij willen uiteindelijk wel een product dat op dusdanig niveau komt dat het voor ons van waarde is. Daarin zie ik wel een grotere rol voor docenten. Het zou waardevol zijn als zij tot aan het einde van een traject hun kennis en expertise inzetten om die producten naar een hoger niveau te tillen. Dat betekent een extra investering vanuit de kennisinstellingen, want die docenten moeten daar natuurlijk ook ruimte en tijd voor hebben. Ik weet uiteraard dat dat in het onderwijs knelt, want er is al heel weinig tijd voor begeleiding. Maar als je met elkaar in een structurele samenwerkingsrelatie afspraken maakt over de kwaliteit van de resultaten, dan heeft dat misschien wel een prijs, maar het levert ook wat op. Wij kunnen daarin ook wat stappen zetten in de richting van het onderwijs, bijvoorbeeld door zelf ook een bijdrage te leveren door het geven van hoorcolleges of het aanleveren van aanvullende informatie. Dat is iets dat je met elkaar kan bespreken, zodat we met de beperkte middelen die we hebben, elkaar toch kunnen versterken.

Welke rol speelt de City Deal Kennis Maken in dit proces?

De City Deal Kennis Maken beschouw ik in dit kader echt als een cadeautje. Ten eerste helpt het om met elkaar een strategische samenwerkingsovereenkomst te maken. Die is er  nu en daarbij hebben we vier grote thema’s geformuleerd waarbinnen we gaan samenwerken. Ten tweede fungeert die City Deal als een soort kapstok om hier in de regio met elkaar in gesprek te gaan. Wij willen met de City Deal namelijk niet zozeer allerlei nieuwe samenwerkingen optuigen, maar vooral aansluiten bij wat er allemaal al is in en rond Zwolle. En er is eigenlijk al best veel. Denk aan topinnovatiecentra, werkplaatsen, de climate campus en ga zo maar door. Vanuit de City Deal kunnen we weer nieuwe verbindingen leggen en bestaande samenwerkingen versterken. Ten derde helpt de City Deal bij de kennisdeling op regionaal en nationaal niveau. Zeker in mijn rol als kennismanager is het belangrijk om al die verbindingen te leggen.  

Waar zou jij persoonlijk erg geholpen bij zijn in jouw rol vanuit de City Deal?

We staan met onze City Deal natuurlijk niet op een eilandje. We maken deel uit van een groot, landelijk netwerk. Al die steden hebben soms dezelfde, maar vaak ook andere thema’s en methodieken. Daar valt enorm veel van te leren. Alleen is het nog best lastig om die kennis te ontsluiten. De landelijke kennisdelingsdagen van de City Deal helpen daar wel iets bij, maar persoonlijk vind ik die weer erg grootschalig en voor de gerichtheid en diepgang minder geschikt.

Ik denk dat het helpt om het meer focus aan te brengen. Dus niet een hele dag waar iedereen op af komt en waar over tal van onderwerpen wordt gesproken, maar meer kleinschalige bijeenkomsten die over specifieke onderdelen van de City Deal gaan. Wat ik zelf heel leuk vind, zijn de kleinschalige expertsessies die we bijvoorbeeld met de kennismakelaars eens in de zoveel tijd hebben. Een tijd geleden kwam daar bijvoorbeeld veranderkundige Daniel Wolfs langs, die een verhaal hield over samenwerken in de netwerksamenleving. Wat is daarin nu helpend en belangrijk? Hij gebruikte daarvoor de term ‘middelpuntzoekende strategie’. Dat is precies waar we naar moeten zoeken: strategieën waarin de belangen van alle partijen zodanig samenkomen, dat het iedereen wat brengt. Dat soort sessies zijn behulpzaam en verrijken onze kennis. Doordat deze sessies in een kleinere setting plaatsvinden met mensen die ongeveer hetzelfde aan het doen zijn, kun je ook heel goed ervaringen uitwisselen. Daardoor ontstaan waardevolle contacten. Ik zou dan ook meer inzetten op zulke sessies. Daardoor ontstaat echt synergie!

Foto: Foto van video Gemeente Zwolle Kennistafel