‘Studenten, bedrijven en overheden ontwikkelen samen de openbare ruimte’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Kenniscentrum Shared Space is al jaren onderdeel van de NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden. Het kenniscentrum richt zich op de ontwikkeling van openbare ruimtes. In een zogenaamde shared space staat de eigen verantwoordelijkheid van de mens voorop en zijn verkeersregels overbodig. Om deze plekken te creëren werkt kenniscentrum Shared Space vanuit de NHL Stenden Hogeschool samen studenten, bedrijven en overheden. Sjoerd Nota vertelt hier met enthousiasme meer over.

Sjoerd Nota, wie ben jij en wat doe jij bij Kenniscentrum Shared Space?

“Ik ben verkeerskundige en heb door de jaren heen ook wat stedenbouwkundige bagage opgedaan. Ik ben onder andere verbonden aan de NHL Stenden Hogeschool. Het Kenniscentrum is verbonden aan de afdeling Built Environment. Daartoe behoren de opleidingen: Bouwkunde, Civiele Techniek en Ruimtelijke Ontwikkeling. Binnen het Kenniscentrum Shared Space werk ik aan vraagstukken van gemeenten, provincies, adviesbureaus en soms van bewonersorganisaties. Deze vraagstukken pakken wij zoveel mogelijk op met de studenten van de verschillende opleidingen. Verder heb ik naast mijn begeleidende rol voor de studenten ook een docentrol binnen de opleidingen en een adviserende en organiserende rol. Zo ben ik onder andere betrokken ook bij het binnenhalen van de opdrachten voor het kenniscentrum.”

Wat is Shared Space?

“Het Kenniscentrum Shared Space houdt zich bezig met onderzoek en de vormgeving van openbare ruimtes. Binnen deze vormgeving is het belangrijk dat de ruimte stimuleert om verkeerssituaties te reguleren op basis van eigen verantwoordelijkheid. Regels en verkeersborden zijn hierbij idealiter overbodig. Wij ontwerpen ruimtes waar elke vorm van verkeer zoveel mogelijk rekening houdt met de ander en het verkeer zichzelf organiseert. De Oosterpoortsbrug in Sneek is een mooi voorbeeld. Die is denk ik een jaar of drie geleden opnieuw ingericht. Daar hebben we met studenten een werksessie voor gedaan samen met de gemeente. Op deze manier konden studenten meedenken tijdens het ontwerpproces van de brug. Dat vind ik een heel erg leuk voorbeeld. Voor de gemeente Groningen hebben we een schetsvoorstel gemaakt voor de aanpak van de binnenring. Bij het eindresultaat van de binnenring in Groningen zien wij elementen terug uit het schetsvoorstel van de studenten.”

Het centrum is verbonden met de hogeschool en is dus geen losstaande organisatie. Maakt dat een verschil?

“Je hebt een facilitair voordeel als je onderdeel bent van een hogeschool. Je hebt een dak boven het hoofd, je hebt werkplekken en meer andere facilitaire zaken die daarbij komen kijken. Belangrijker is dat we een meer logische verbinding met het onderwijs en de studenten hebben. Het kenniscentrum heeft een intensieve samenwerking met de gemeente Leeuwarden. Dit is niet expliciet doordat wij onderdeel zijn van de hogeschool. Wat wel een grote meerwaarde is van onze positie binnen de hogeschool, is dat de projecten die wij via de gemeente uitvoeren snel kunnen inbedden in het onderwijs. De lessen die wij leren uit verschillende onderzoeksprojecten en ervaringen die wij opdoen bij praktijkopdrachten verbinden we weer met ons onderwijs.”

Zou je nog een voorbeeld kunnen geven van een recent project dat is gedaan in samenwerking met studenten en overheden?

“We zijn aan de slag met de afronding van een eindrapportage van een project. Dit betreft de evaluatie van een nieuwe belangrijke autoweg in het zuidoosten van Friesland, de nieuwe N381. Naast dat daar een nieuwe autoweg is aangelegd, heeft er ook een grootschalige gebiedsontwikkeling rondom de nieuwe weg plaatsgevonden. Heel veel herinrichtingen die in dat kader hebben plaatsgevonden, zijn uitgevoerd volgens de uitgangspunten van Shared Space. In de afgelopen maanden hebben we met studenten onderzoek gedaan naar de effecten van deze maatregelen op het verkeer. We hebben gekeken naar snelheden en verkeersintensiteiten en op een regionaal schaalniveau een evaluatierapport geschreven. Dit is een samenwerking tussen drie overheden en wij als hogeschool, die daarbij met studenten flink aan de slag zijn gegaan.”

Vooruitkijkend naar de toekomst, wat is jouw droom voor de kenniscirculatie tussen het onderwijs en het bedrijfsleven?

“Onze droom is om structureel te werken aan praktijkvraagstukken van overheden en bedrijven. Dat we een studio hebben, waar studenten stage kunnen lopen en kunnen afstuderen. Hierdoor ontstaat meer continuïteit, waardoor wij ook meer vaste begeleiding kunnen bieden. De begeleiders vormen dan de vaste kern.Dit omdat studenten steeds weer afstuderen en er elk jaar weer nieuwe lichtingen zijn.”

Welk project start in de nabije toekomst en kijk je naar uit om aan te werken?

“We starten begin 2019 weer met de minor Verkeerspsychologie en de minor Stedenbouw. Dat zijn hele geschikte minoren om allerlei vraagstukken op het gebied van openbare ruimte en Shared Space in te gebruiken. Afgelopen twee jaar hebben we, zoals gezegd, vrij intensief met de gemeente Leeuwarden samengewerkt aan een aantal projecten. Die zijn nu afgerond en een deel daarvan is zelfs al in uitvoering. We gaan weer het gesprek aan met de gemeente en de provincie om te kijken hoe we blijvend programmatisch kunnen samenwerken. Dat is ook wat wij beogen, dat we naast losse praktijkvragen ook programmatisch samenwerken en daarvoor zijn de gemeente en de provincie voor onze hele belangrijke partners.”

Foto: Studenten werken samen aan openbare ruimte | Fotograaf: NHL Stenden Hogeschool

Kennisdelingsdag 2: City Deal Dialogen tonen zowel successen als uitdagingen

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op vrijdag 2 november 2018 vond de opvolger van de eerste landelijke Kennisdelingsdag van City Deal Kennis Maken plaats. Eerder dit jaar kwam het City Deal-netwerk uit alle hoeken van Nederland bijeen in Leiden om van elkaar te leren en expertise uit te wisselen. Dit keer, tijdens de tweede editie, reisde men af naar de Hogeschool Rotterdam – een inspirerende locatie met een prachtig uitzicht over de stad. De dag startte met een welkomstwoord door Rotterdams burgemeester Ahmed Aboutaleb. Aboutaleb benadrukte het belang van interdisciplinaire samenwerking binnen een stad als Rotterdam, waar de werkgelegenheid in de haven, ondanks forse investeringen, terugloopt. Ook stelde hij dat het minstens zo belangrijk is dat steden onderling permanent en blijvend van elkaar moeten leren.

De door Kennisland georganiseerde City Deal Dialogen gingen als een rode draad door de dag heen. Het doel van deze dialogen was om in gesprek te gaan over een aantal onderwerpen die leden uit het City Deal-netwerk tegenkomen, als het gaat om het verbinden van kennisinstellingen en steden.

Lessen voor gezamenlijk innoveren

De dialogen gaven een podium aan verschillende sprekers, die mooie praktijkvoorbeelden gaven van samenwerkingen tussen steden en kennisinstellingen. De bijdragen van sprekers leverden een aantal belangrijke lessen op om rekening mee te houden bij gezamenlijk innoveren, en wat de rol van de student hierin is.

Ten eerste kwam naar voren dat innoveren doorzettingsvermogen en geduld vereist, evenals een filter voor negatieve geluiden over de beoogde vernieuwing. Daarnaast is het van belang om incrementeel te vernieuwen, dus met kleine stapjes. De ruimte om te vernieuwen is er en het is belangrijk om die te gebruiken en hierbij niet te overhaasten. Openingen moeten worden gezocht, zodat een kennisinstelling kan meebewegen met de dynamiek van de werkpraktijk of de stad. Maar ook zelfvertrouwen in wat je doet en waarom, mag volgens Eric Slaats niet ontbreken. Slaats is associate lector aan de Fontys Hogeschool en coördineert een open ICT-opleiding waarin niets vastligt en studenten volledig eigenaarschap hebben, met veel succesvolle samenwerkingen met bedrijven tot gevolg.

Vernieuwende samenwerkingsverbanden, zoals tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven, binnen de stad zijn belangrijk. Studenten leren zo veel van de praktijk. De boodschap van de tweede dialoog was dat het zwaartepunt in een praktijkopdracht idealiter bij de student ligt. De leerervaring van de student is het belangrijkst. “Studenten mogen steeds meer architect zijn van hun eigen opleiding”, aldus Esther Haverkort tijdens de tweede dialoog. Haverkort is oprichter van BOOT, een organisatie waar studenten van de Hogeschool van Amsterdam en Vrije Universiteit samenwerken met bewoners uit Amsterdamse stadsdelen aan alledaagse problematiek. Hier is het belangrijk om op zoek te gaan naar een gedeelde urgentie, zodat beide partijen er iets uit kunnen halen. In dit geval de student en de bewoner. Een student moet leren om binnen de complexiteit van de maatschappij te functioneren om hier ook aan bij te dragen.

Deze praktijkopdrachten moeten daarom ook impact hebben, werd duidelijk uit de derde dialoog. Bij BOOT is dat het geval: een plek waar studenten echt verandering teweegbrengen in het alledaagse leven van bewoners. Maar ook het project De Bestemming van Haza Rahim, docent en onderzoeker culturele diversiteit, is een voorbeeld van een opdracht met impact waarin tegelijkertijd de leerervaring van de student centraal staat. In dit project maken eerstejaars psychologiestudenten kennis met maatschappelijke vraagstukken, om deze vervolgens te integreren in onderzoek. Het doel hiervan is om de studenten cultuursensitiviteit bij te brengen, door bijvoorbeeld aan de slag te gaan met het vluchtelingenvraagstuk. Dit is een vorm van impact: het creëert een groter bewustzijn bij studenten van wat er speelt in een stad, maar ook in de wereld.

Angst voor onderwijsvernieuwing staat echte innovatie in de weg

Uit de dialogen kwamen ook uitdagingen naar voren, specifiek bij het opstarten van innovatieve projecten en samenwerkingen. Tijdens de eerste dialoog reflecteerde spreker Bertus Tulleners op zijn ervaringen met het ontwikkelen van een nieuwe interdisciplinaire bacheloropleiding. Tulleners is adviseur en partner bij TheRockGroup en hij gaf les aan de Universiteit van Amsterdam. Hij beschreef hoe hij meermaals van het kastje naar de muur is gestuurd en hoe vernieuwing vaak vastloopt vanwege interne hobbels in de vorm van angst voor innovatie, in plaats van veronderstelde externe beperkingen in de vorm van kaders en eisen vanuit het ministerie.

De dag samenvattend lijken er twee visies over innovatie te bestaan die lijnrecht tegenover elkaar staan: ‘alles is mogelijk’ versus ‘niets is mogelijk’. Tijdens de dialogen werd geopperd door het publiek dat er al veel gebeurt, maar dat verschillende partijen elkaar nog niet goed kunnen vinden. Dit zijn bijvoorbeeld spelers die al veel te maken hebben gehad met innoveren, en nieuwkomers in dit veld. Er werd gepleit voor een nog sterker netwerk om van elkaar te leren over innovatie, voornamelijk over de specifieke struikelblokken hierin.

“Er moet een kruisbestuiving plaatsvinden tussen actoren”

De City Deal Dialogen toonden een vruchtbare bodem voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven om tot bloei te komen. Daarentegen werd ook een kritische noot geplaatst. Vernieuwen en samenwerkingen aangaan vereist geduld, maar ook zelfvertrouwen en lef om de geboden ruimte te durven gebruiken en te interpreteren, zoals is gedaan bij de open ICT-opleiding van Slaats. Er is veel mogelijk, maar er heerst angst voor falen. De alledaagse realiteit op de werkvloer, die vaak hectisch kan zijn, zorgt voor denken in beperkingen in plaats van mogelijkheden wat betreft vernieuwen. Men sluit risico graag uit, want als het gisteren niet goed ging is de grootste zorg dat het vandaag beter gaat.

Tot slot biedt de stad als leeromgeving voor studenten veel mogelijkheden met een rijk scala aan partners. Tijdens de laatste dialoog werd opgemerkt dat er veel onderbelichte actoren bestaan, zoals vrijwilligers of sommige beroepsgroepen. Ook zij moeten worden betrokken. “Er moet een kruisbestuiving plaatsvinden tussen actoren”, aldus Paul Benneworth, die aanschoof als spreker bij de laatste dialoog. Benneworth pleitte voor een grotere, bredere en gelijkwaardige kennisgemeenschap om stedelijke ontwikkeling te bevorderen. Hierbij moet iedereen betrokken zijn. Van bewoners tot specifieke beroepsgroepen, en zonder onderscheid tussen studenten en onderzoekers, om op deze manier elke deelnemer van de kennisgemeenschap te verrijken en een gezamenlijk kennisvermogen op te bouwen.

De boodschap van de dialogen lijkt meerledig. Bij innovatieve projecten en samenwerkingen moet het experiment en risico worden omarmd en gedeelde urgentie worden gezocht bij partners én studenten. Co-creatie en kennisdeling in een bredere gemeenschap hoort hier het uitgangspunt te zijn, in plaats van eenrichtingsverkeer vanuit opdrachtgevers.

Foto: Bezoekers van de Kennisdelingsdag | Fotograaf: Florencia Jadia

‘Challenges dagen mbo-, hbo- en wo-studenten uit om ieders talent te benutten’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In het verbinden van het onderwijs met maatschappelijke vraagstukken is het van grote meerwaarde om studenten vanuit verschillende opleidingen en onderwijssystemen samen te laten werken. Daarover zijn veel mensen die in het onderwijs werken het eens. Maar hoe kun je mbo-, hbo- en wo-studenten samen aan een opdracht laten werken? En hoe organiseer je daarvoor ruimte in een curriculum? Wij spraken met Erik Mooij, programmamanager onderwijsinnovatie aan de Hogeschool Utrecht, en Michele Gerbrands, projectmanager bij Co-Challenge, een samenwerking van de Universiteit Utrecht, de gemeente Utrecht en het UMCU, over de challenges die zij organiseren met mbo-, hbo- en wo-studenten.

Hoe zijn jullie op het idee van het organiseren van challenges gekomen en hoe zien die eruit?

Michele: “Ik merkte dat we op het UMCU studenten niet betrokken bij de ontwikkeling van het onderwijs. Terwijl zij de eindgebruiker zijn. Vanuit die gedachte ben ik studenten gaan vragen wat zij missen in het onderwijs en waar zij behoefte aan hebben. Zo werd de eerste challenge geboren. Die bracht hbo- en wo-studenten samen om gedurende tweeënhalve dag na te denken over hoe het onderwijs verbeterd kan worden. Twee jaar later begon ik met het organiseren van een uitgebreidere challenge, de Co-Challenge. Daarin worden bachelor- en masterstudenten, net afgestudeerden en PhD’ers van de Universiteit Utrecht uitgedaagd om twee weken lang full-time aan een maatschappelijk vraagstuk te werken in opdracht van de gemeente Utrecht.

De laatste challenge die we hebben georganiseerd stond in het teken van eenzaamheid. De challenge begint altijd met een workshop over teamvorming, zodat de deelnemers erachter komen waar zij zelf in uitblinken en waar hun mededeelnemers goed in zijn. Vervolgens gaan de deelnemers in gesprek met de opdrachtgever om de vraag scherp te krijgen. Dan volgen er workshops over bijvoorbeeld design thinking en ontwerpen en pitchen de deelnemers een eerste concept tijdens een netwerkbijeenkomst met medewerkers van de gemeente en andere stakeholders. In de week daarop werken de deelnemers hun concepten verder uit. Daarbij kunnen ze een beroep doen op coaches en verschillende inspiratiesessies bijwonen. Aan het eind van de tweede week pitchen de deelnemers hun project voor een vakjury. Het winnende team van de challenge rondom eenzaamheid heeft een project ontworpen waarbij ouderen basisschoolleerlingen ondersteunen bij het voorbereiden van een spreekbeurt.”

Erik: “Michele en ik hebben elkaar gevonden op het gebied van challenges. In eerste instantie waren we onafhankelijk van elkaar bezig. Dat typeert vernieuwende vormen van onderwijs ook wel enigszins. Iedereen is apart van elkaar bezig. We richten ons daarom nu op samen innoveren en kijken hoe we elkaar kunnen versterken.”

Waarom is de samenwerking tussen mbo-, hbo- en wo-studenten zo belangrijk?

Erik: “De maatschappelijke vraagstukken die wij behandelen in onze challenges kennen geen duidelijke probleemeigenaar. Neem bijvoorbeeld maatschappelijke uitdagingen op het gebied van eenzaamheid. Eenzaamheid wordt door veel verschillende groepen ervaren. Zodoende bestaat er niet slechts één oplossing om eenzaamheid aan te pakken. En er is ook niet één partij aan te wijzen die de problemen rondom eenzaamheid veroorzaakt. Zulke complexe vraagstukken noemen we ook wel wicked problems. Door mbo-, hbo- en wo-studenten samen te brengen creëer je de vereiste brede kijk op een complex vraagstuk. De mbo-student bekijkt het probleem vanuit de dagelijkse praktijk en de werkervaring die deze student al heeft opgedaan. De hbo-student heeft minder werkervaring, maar een iets bredere onderzoekende blik op de praktijk. De wo-student verdiept vervolgens het vraagstuk door middel van achterliggende theorieën en concepten. Door deze drie blikken en de verschillende skills van de studenten te combineren, kun je veel sterkere oplossingen genereren dan wanneer je bijvoorbeeld alleen wo-studenten bij elkaar zet. Vanuit een meer praktisch oogpunt krijgen de studenten in hun professionele leven ook te maken met een multi- en interdisciplinaire setting. In een challenge kunnen ze daarmee oefenen.”

Michele: “Onze challenges zetten jonge mensen in hun kracht. Het maakt niet uit wat de onderwijsachtergrond van een student is. Iedereen neemt een unieke set aan skills en talenten mee. De verschillende soorten vaardigheden van studenten complementeren elkaar. En dat moeten studenten ervaren: in hun professionele carrière zullen ze hun eigen talenten tezamen met de talenten van collega’s moeten benutten.”

Studenten aan de slag tijdens challenge

Om challenges te organiseren is er ruimte in curricula nodig. Hoe zien jullie dat?

Michele: “Het concept van een challenge is erg immersief: studenten worden compleet ondergedompeld in een probleem en moeten intensief samenwerken met elkaar en met een community of practice bestaande uit opdrachtgevers, workshopleiders, organisatoren en andere betrokken partijen. Het is nog lastig om onderwijsprogramma’s op elkaar af te stemmen, zodat iedere student de mogelijkheid heeft om twee weken full-time met een challenge aan de slag te gaan. Maar dat is wel mijn streven. Ik wil onderzoeken hoe we het programma zo kunnen ontwerpen dat een zo groot mogelijke groep studenten mee kan doen. Innoveren betekent voor mij bijvoorbeeld dat je door voortschrijdend inzicht nieuwe ontwerpkeuzes maakt.”

Erik: “Om ruimte in curricula te maken voor challenges moeten we ervoor zorgen dat opleidingen kunnen aantonen dat studenten tijdens challenges vaardigheden opdoen die men wil terugzien bij afgestudeerde studenten. Zo zijn innovatievaardigheden nog geen leerdoelen van mbo-studenten, maar al wel van hbo-studenten. Een voorbeeld van waar er al ruimte is voor aanvullende programma’s op het reguliere onderwijs, zoals challenges, is in honours-programma’s op het wo en hbo en excellentieprogramma’s op het mbo. Tegelijkertijd zien we dat challenges als een vorm van onderwijs in opkomst zijn. Dat is een zeer positieve ontwikkeling. Deze snel veranderende wereld vraagt om studenten die naast domeinspecifieke kennis ook zelf-lerend en reflecterend vermogen hebben om competenties te verwerven die passen bij de uitdagingen van vandaag en de toekomst.”

Hoe geven jullie vorm aan de samenwerking met jullie partners en andere onderwijsinstellingen?

Michele: “We willen niet alleen dat de studenten leren van de challenges en nieuwe vaardigheden opdoen, maar ook dat zij een concept dat zij tijdens een challenge ontwikkelen verder uit kunnen werken. Het moet hen de mogelijkheid geven om te gaan ondernemen. De samenwerking met onze partners willen we daarom zo verder ontwikkelen dat de studenten na afloop van een challenge samen met de partners hun concepten verder kunnen brengen.”

Erik: “Daarnaast zijn we op dit moment in gesprek met de Economic Board Utrecht. Hierin zijn zowel wo, hbo, als mbo-instellingen vertegenwoordigd. Vanuit de board ontstond het idee van de Utrecht Challenge Alliantie: een samenwerking tussen Hogeschool Utrecht, de Universiteit Utrecht, ROC Midden-Nederland, UMCU en Economic Board Utrecht, gericht op het organiseren van design challenges om aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken te werken. Op dit moment moeten we voor iedere challenge opnieuw bekijken hoe we die in kunnen passen in roosters en welke partijen er mee kunnen doen. Een onderwijsnetwerk op het gebied van challenges heeft de potentie om daar verandering in te brengen. Door samen op te trekken kunnen we ervoor zorgen dat het gemakkelijker wordt om challenges te organiseren.”

Kunnen jullie wat meer vertellen over jullie functie?

Erik: “Op veel hogescholen en universiteiten vind je functies die op de onze lijken, die niet aan een domein gebonden zijn. Echter, op mbo-instellingen is het ingewikkelder om te experimenteren met vernieuwende onderwijsinitiatieven, zoals een challenge. Voornamelijk vanwege de verplichte leerplichten van mbo-studenten en dichtgetimmerde leerdoelen.”

Michele: “In onze functie is het belangrijk om experimenteerruimte te hebben. Het moet mogelijk zijn om fouten te maken als je een concept wil verfijnen. Verder moet je niet alleen van onderop mensen mee kunnen krijgen, maar ook in de top heb je draagvlak nodig om vernieuwende onderwijsconcepten verder te brengen.”

Welke tip willen jullie meegeven als het gaat om het opzetten van samenwerkingen tussen mbo-, hbo-, en wo-studenten, zoals challenges?

Michele: “Begin klein en draai een pilot. Zorg daarnaast dat je gelijkgestemden vindt en denk alvast na over je marketing- en communicatiestrategie. Want als je iets ontwikkelt dat positief wordt ontvangen, dan moet je dat kunnen communiceren met je netwerk.”

Erik: “Ga verder op zoek naar een vraagstuk waar studenten warm voor lopen. En laat je inspireren door de mooie voorbeeldprojecten die er al zijn. Bondgenoten moet je daarnaast zowel binnen als buiten een onderwijsinstelling zoeken. Op de Hogeschool Utrecht zoeken we bijvoorbeeld de lectoren op, vanwege hun gedrevenheid voor vernieuwing. Maar ook private partijen. In onze ervaring willen zij graag meewerken aan challenges, omdat zij op die manier hun expertise kunnen inzetten ten behoeve van maatschappelijke betrokkenheid. Het gaat er niet altijd om of een partner inhoudelijk de juiste is, maar of zij op dezelfde manier als jij wil samenwerken.”

Michele: “Kortom, het gaat om win-win situaties creëren. Een win voor de gemeente kan zijn dat studenten een frisse blik bieden tegenover experts die al jaren met een onderwerp bezig zijn. Voor bedrijven is maatschappelijke betrokkenheid vaak een drijfveer. Door scherp te hebben wat je aan elkaar hebt, kun je veel voor elkaar krijgen met een gesloten portemonnee.”

Aansluiting kennisinstelling op actuele en dynamische opgaven centraal op tweede Kennisdelingsdag

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op een inspirerende locatie met uitzicht over de skyline van Rotterdam, vond op vrijdag 2 november de tweede landelijke Kennisdelingsdag plaats van de City Deal Kennis Maken. Gastheer in het Lloyd-gebouw was de hogeschool Rotterdam. Net als op de eerste kennisdelingsdag in Leiden op 1 juni van dit jaar, verzamelden meer dan tweehonderd vertegenwoordigers van kennisinstellingen en gemeenten zich om bij te praten en van elkaar te leren over de samenwerking tussen stad en hogeronderwijsinstelling.

Sinds de vorige Kennisdelingsdag zijn acht grotere HBO-steden toegetreden tot de City Deal. En dus waren nu ook Deventer, Breda, Den Bosch, Den Haag, Zwolle, Leeuwarden, Ede en Arnhem aanwezig op de dag. Daarnaast viel ook het aantal vertegenwoordigers van ROC-instellingen op. In veel deelnemende steden zien zowel gemeentebestuur als bestuurders van hogescholen en universiteiten in dat het belangrijk is om ook de kwaliteiten van MBO’ers te benutten bij het aanpakken van lokale vraagstukken.

En dus kwam een rijk gezelschap bij een op deze vrijdag om inspiratie op te doen met een gevarieerd dagprogramma. Er waren inhoudelijke deelsessies in de ochtend en middag, verdeeld over vijf thema’s: samenwerking tussen stadsbestuur en kennisinstelling, samenwerking tussen WO, HBO en MBO, Onderwijsinnovatie, Opschaling bestaande projecten en Ruimte voor de stad als leefomgeving. Vervolgens werd in verdiepende panelgesprekken nader op specifieke onderwerpen als ‘De bewoner en het stadslab’ ingegaan, en konden deelnemers kennismaken met de praktijk met excursies – naar succesvolle samenwerkingsverbanden in Rotterdam, zoals de RDM Campus en het Stadslab Rotterdam – of een heuse ‘datawandeling’ door de stad.

Dynamiek

Maar voordat het zover was, werden de deelnemers welkom geheten door projectleider van de City Deal Rowinda Appelman, CvB-voorzitter Ron Bormans van de hogeschool van Rotterdam en niemand minder dan de burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb. Bormans heette de aanwezigen welkom in het Lloyd-gebouw, zetel van het Scheepvaart en Transport College (STC). “Je moet proberen onderdeel te zijn van de dynamiek van de moderne tijd”, schetste hij de uitdaging van het hoger onderwijs. “Hoe verbind je het onderwijs met die dynamiek? Dat is ook één van de belangrijke vragen in deze City Deal en daarom is het zo waardevol dat we daarin, ook vandaag, van elkaar kunnen leren.”

Burgemeester Aboutaleb ziet innovatie als sleutel tot welvaart (rechts Rowinda Appelman). Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Burgemeester Aboutaleb benadrukte het belang van innovatie voor de werkgelegenheid, op landelijk niveau, maar ook zeker in Rotterdam. “In Rotterdam wordt jaarlijks 2 á 3 miljard euro geïnvesteerd in de haven. Maar die investeringen leiden niet tot meer banen. Waar je 10 jaar geleden nog 8 tot 10 man nodig had om een kraan te bedienen, is er nu één iemand, die ook nog in een comfortabele zetel zit van waaruit hij een joystick bedient.” Maar hoe raakt dit nu de City Deal? Aboutaleb: “De werkgelegenheid zit in de innovatie, denk aan kansen bij o.a. het Erasmus Medisch Centrum die op zoek zijn naar nieuwe toepassingen en therapieën.” De burgemeester noemt een voorbeeld: “Twee jaar geleden won een techniek waarmee exact bepaald kan worden langs welke lijn chirurgen bij operaties in de hersenen kunnen snijden een prijs. De apparaten die deze technologie, uitgevonden door een Duitse meneer in een garage, in de praktijk brengen, moeten gemaakt worden. Door apparatenmakers, ingenieurs, medici.” De strekking, zo lichtte Aboutaleb toe, is het creëren van werkgelegenheid door deze verschillende gebieden bij elkaar te brengen. Om dit te illustreren haalde hij een anekdote uit zijn eigen studietijd aan. “Mijn wiskundeleraar wees naar een televisie – dat waren toen nog van die enorme diepe bakbeesten – en hij zei: “Kijk, dit is natuurlijk een enorm onpraktisch ding, alleen maar omdat het gemaakt is door electrotechnici, die daarbij nooit hebben samengewerkt met ingenieurs”. En daarin schuilt volgens Aboutaleb ook de kracht van de City Deal Kennis Maken: “Deze City Deal is nodig en belangrijk. Het brengt ook in Rotterdam partners dichter bij elkaar, maar die aansluiting kan nog beter.”

Blijven leren

“De stad is geen stenen, de stad, dat zijn mensen”, sprak de burgemeester bevlogen. “Welvaart is alles voor de stad. Het gaat goed met Rotterdam, omdat het goed gaat met de welvaart. Maar daarvoor moeten de kennis blijven valoriseren. We bieden nu opleidingen aan die over 10-15 jaar overbodig zijn, omdat het werk geautomatiseerd is. We moeten daarom ook allemaal blijven leren. Nu krijg je er ieder jaar een beetje salaris bij. Maar misschien moeten we ernaartoe dat je als voorwaarde stelt dat mensen ieder jaar iets bij leren en zo ‘life long learning’ een eigen verantwoordelijk maken.”

“Als burgemeesters moeten we mensen aanmoedigen en faciliteren, op een nette manier ‘smeren’ om dingen mogelijk te maken. Het doel is uiteindelijk om jonge mensen aan een fantastische toekomst te helpen. En als ze dan veel gaan verdienen, vind ik dat met mijn sociaal-democratische achtergrond helemaal niet erg, want dan komt een deel van het salaris via de belastingen weer terug en dan kunnen we daar investeringen mee doen”, rondde Aboutaleb af.

Impuls

Vervolgens kwam Carolien Dieleman, directeur  Expertisecentrum Maatschappelijke Innovatie (EMI) van de Hogeschool Rotterdam, aan het woord. Ze vertelde over het revitaliseringsprogramma Rotterdam Zuid. “De aanpak van het nationale programma, waarbij partijen over langere tijd in een netwerk samenwerken, zorgt voor een beleidsrust, een vertraging in de tijd, waardoor je beter kunt zien wat er aan de hand is en wat je er aan kunt doen. Actualisering van het onderwijs past ook heel goed in zo’n gebiedsgerichte aanpak.” Ook ging ze in op de uitdagingen van implementatie: Vóór opschaling komt implementatie, dat is veel moeilijker dan opschaling. Want als je merkt dat iets werkt, moet je bedenken hoe je dat in een systeem kunt inbrengen.”

Carolien Dieleman. Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Vervolgens kwamen achtereenvolgens  Tabo Goudswaard (kwartiermaker gemeente Den Haag), Elianne Rookmaker (kwartiermaker Ede-Wageningen) en Roland Jan Kuipers (NHL Stenden, Leeuwarden) aan het woord. Allen hebben ze een beroep gedaan op de Impulsregeling van de City Deal. Met deze besloten call kunnen deelnemers aan de City Deal een bijdrage aanvragen voor duurzame stimulering van de samenwerking tussen gemeenten en kennisinstellingen. Goudswaard vertelde over het initiatief ‘Den Haag Draait Door’, waarmee men hoopt meer uitwisseling tussen de verschillende stadslabs te kunnen creëren. Elianne Rookmaker is net een dag aan de slag als kwartiermaker in Ede-Wageningen. “De City Deal is bij uitstek een omgeving waar je leert door te doen,” zei Rookmaker die verder inging op twee pilotprojecten die met behulp van de eerste ronde van de impulsregeling gerealiseerd zijn. Ede-Wageningen blijkt ook de enige gemeente waar een studentenhuisvester, Idealis, onderdeel uitmaakt van het overleg tussen gemeente en kennisinstellingen. Kuipers, die met Leeuwarden in de zomer toetrad, noemt de City Deal ‘een geweldige katalysator waarmee we handen en voeten kunnen geven aan het bestuurlijke kennisakkoord dat er ligt’.

Civic University

Daarna verdeelden de deelnemers zich over de vijf themasessies. Vooral de bevlogen presentatie van professor John Goddard (Newcastle University) over zijn ‘Civic University-model’, leidde tijdens de erop volgende lunchpauze tot geanimeerde gesprekken. Goddard lichtte toe hoe in het ‘Civic University-model’ lesgeven, onderzoek en samenwerking met de stad, allemaal verstrengeld zijn. Daarbij handelt de universiteit ‘tranformatief, responsief en gericht op de vraag vanuit de stad’. Veel vragen en suggesties, ook over de rol van de fysieke locatie van de universiteit in de stad, vanuit de zaal en ook veel lof voor de City Deal vanuit Goddard: “Ik werk over de hele wereld en ik kan zeggen: deze City Deal is echt ‘leading edge’ innovatie. Vertel de wereld hierover!”

Professor John Goddard. Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Ook in de andere themasessies stond samenwerking centraal, of het nu ging om complexe samenwerking in meerdere steden, lessen uit langdurige samenwerking of het ‘mappen’ van samenwerking met de stad: duidelijk is dat er volop gezocht wordt naar een constructieve verbinding. In één sessie stond de samenwerking niet centraal, maar bleek wel het belang ervan. In een presentatie over ‘accreditatieangst’ vertelden Eric Slaats (Fontys Hogescholen) en Bertus Tulleners (UvA) over hun pogingen curricula te veranderen en de hindernissen die ze op hun pad ontmoeten.

Onderwijs zonder lessen

Slaats is pionier van een IT-opleiding waarbij elke student een ‘eigen persoonlijk curriculum heeft’. “In het onderwijs waar ik verantwoordelijk voor ben, hebben we straks geen lessen meer, geen lokalen, geen docenten en geen tentamens.” Het klinkt als toekomstmuziek, maar Slaats somde overtuigend argumenten op voor zijn uitspraken. “Als ik nu een curriculum vaststel, dan weet je dat studenten op basis daarvan na 10-15 jaar geen nuttige kennis meer hebben. We leiden werknemers van de toekomst op en die moeten, zo blijkt, vooral adaptief en veerkrachtig zijn, innovatief werken en dit verantwoord en ethisch doen. Dat zijn de enige kaders. Verder kiest de student zijn eigen weg, want waarom zou je je ergens in willen ontwikkelen waar je kracht niet ligt?”

Weg met lessen en examens, als het aan Eric Slaats ligt. Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Bertus Tulleners van de The Rock Group is docent aan de UvA en ontwikkelt daar een nieuwe opleiding, met vakken uit verschillende faculteiten. “Dan merk je hoe moeilijk het is om vernieuwing door te voeren. Met elke stap die je zet, lijk je verder weg te zakken en stuit je op vragen als ‘wie gaat dat betalen, wil de OR het wel en is het wel levensvatbaar?’ Op zich terechte vragen, maar ze maken het wel moeilijk om innovatie door te zetten.” Tulleners schetste vervolgens een ‘transitietheorie’ voor het veranderen van onderwijsregimes. Eén van zijn tips: “richt een hulplijn in bij het ministerie van OCW waar ambtenaren ondersteuning kunnen bieden aan onderwijsvernieuwers.” Vertegenwoordigers van OCW die deelnamen aan de discussie bedankten voor de input en kondigden aan te werken aan een ‘verkenning van de lusten en lasten van accreditatie’.

In de lunchpauze werden ervaringen en indrukken van de themasessies uitgewisseld. ‘Waar was jij?’, ‘Wat heb je geleerd?’ Handen worden geschud en sommige deelnemers smeden naar aanleiding van de sessie van Goddard zelfs plannen om de City Deal naar een internationaal niveau te tillen. Aan ambitie geen gebrek.

Inspiratie delen tijdens de lunch. Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Burgers van de toekomst

Na de pauze volgde een zeer divers palet aan themasessies. Van samenwerking met het MBO tot vastgoed en de rol van campussen. En: de plek van de stad in het curriculum. Wat opviel was de optimistische en leergierige sfeer in de sessies. Met name in de themasessie over succesvolle samenwerkingen met het MBO was het een weliswaar inhoudelijke, maar ook vrolijke boel. Maya van den Berg van de Universiteit Twente lichtte toe hoe studenten in een pilot interdisciplinair samenwerkten aan een stedelijke opgave. Zowel studenten van de universiteit als de hogeschool, als ook nadrukkelijk studenten van de kunstopleiding en het ROC. Centraal staat de ‘Design Thinking’-aanpak en de ‘burgers van de toekomst’-filosofie: “Beleid wordt veelal gemaakt door hoger opgeleiden, maar MBO’ers vormen een groot deel van de doelgroep van dat beleid. Daarom is het belangrijk al tijdens de opleiding verbinding en begrip te creëren tussen deze groepen.”

Er mag gelachen worden, vindt Anita Neleman – De Lange. Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Vervolgens vertelde adviseur Food & Hospitality van het MBO Rijn IJssel Anita Neleman-De Lange over de diverse initiatieven in de stad waar MBO’ers en HBO- en WO-studenten samenwerken. “Als je elkaar weet te vinden, kun je meerwaarde creëren, aldus Neleman-De Lange. Ze vertelt over het kennisfestival over voeding ‘Food4you Wageningen’ en het festival dat de culinaire en creatieve opleidingen van Rijn IJssel in 2016 in ‘hun’ Wageningse restaurant Academia Barilla organiseerden vanwege de komst van de Giro d’ Italia. Bijzonder is ook het nieuwe initiatief ‘Spelenderwijs Gezond’ waarbij MBO’ers vanaf januari 2019 op twee lagere scholen gezonde voeding onder de aandacht brengen. Belangrijke les van Neleman-De Lange is het zoeken naar gemeenschappelijkheid: “In Wageningen vindt men elkaar gemakkelijk door de gedeelde interesse, thema’s en ambities.”

City Deal op Excursie! Tweede Kennisdelingsdag CD Kennis Maken, 1 november 2018. Foto: Florencia Jadia.

Na deze middagsessies hadden deelnemers de keuze: verder de diepte ingaan met dialoogsessies over wie er het meeste garen spint bij de samenwerking tussen stad en kennisinstelling, gevolgd door een sessie over de rol van de bewoner in stadslabs – ofwel één van de drie praktijkexcursies in de stad. Voor beide opties bleek nog veel enthousiasme en ook op de aansluitende borrel viel de energie en gedrevenheid op. Daarmee was ook de tweede Kennisdelingsdag een inspirerende ontmoeting met collega’s met een gedeelde passie, waarbij de wil tot verdere samenwerking nog eens onderstreept werd.

Duizelen al die letters en heb je liever een grafisch verslag? Klik dan op onderstaande afbeelding voor een grotere versie van de cartoon van Paul Schenk (Cartoonistlive.nl)

Terugblik Nacht van de Leraar 2018

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

De Nacht van de Leraar beleeft dit jaar zijn derde editie. In het gebouw van mboRijnland aan de Breestraat in Leiden vindt dit festijn plaats. Bijna vierhonderd  deelnemers komen samen. Meer dan de helft is leraar. Anderen zijn onder meer studenten en leden van verschillende onderwijsraden. Zij komen samen om elkaar te ontmoeten en van elkaar te leren. Het thema van dit jaar is Ruimte & Tijd. Veel leraren geven aan meer eigenaarschap over hun lessen te willen nemen. Maar hoe neem je meer eigenaarschap in het drukke bestaan als leraar? Om antwoord te vinden op deze vraag is ruimte en tijd nodig. Dit is dan ook waar volop aandacht aan is besteed tijdens deze Nacht van de Leraar 2018.

Een korte sfeerimpressie

Via de grote schuifdeur betreed men het ruimtelijke atrium van de school. Bij de deur staan de studenten van mboRijnland om iedereen te verwelkomen. Aan het einde van het atrium is de inschrijfbalie waar iedereen zich kan inschrijven voor twee sessies. Er is keuze uit drie programmalijnen, Ruimte & Tijd voor: jezelf, de ander en de omgeving. Ik schrijf mij in voor de sessies: Faalplezier van Maarten Willms, en Richt je op de ander van Fadie Hanna. Er wordt goed voor de deelnemers en sprekers gezorgd. De buffets bieden voor elk wat wils. De dinerende mensen verspreiden zich. Oude bekenden ontmoeten elkaar en er worden nieuwe contacten gelegd. Ik begeef mij naar het atrium en schuif aan bij twee deelnemers. Een daarvan is Annemarie Thomassen van het Interfacultair centrum voor lerarenopleiding, onderwijsontwikkeling en nascholing van de Universiteit Leiden (ICLON). Zij is een van de grondleggers van de Nacht van de Leraar en organiseerde de eerste editie in 2016. Tegen het einde van het diner wordt iedereen verzocht om zich naar de kantine te begeven. Hier vindt de aftrap van de Nacht van de Leraar 2018 plaats.

Een start met een boodschap

Wethouder onderwijs Paul Dirkse geeft het startschot voor deze editie. Hij kondigt aan dat er veel tijd en ruimte is gereserveerd voor de deelnemers deze nacht. Pabo-onderwijsmanager Jan Jaap Hubeek van Hogeschool Leiden deelt een voor hem inspirerende quote. Zijn boodschap, op zijn Leids vertaald, luidt: “Kleur professioneel buiten de lijntjes”. Daarmee nodigde Jan Jaap de deelnemers uit om buiten de kaders te denken en te handelen. Na een flashmob van leerlingen van het Rudolf Steiner College volgt er een aantal sprekers; Sander Dankelman (PO-Raad), Paul Rosemöller (VO-Raad), Rini Romme (MBO-Raad) en Theo Douma (Curriculum.nu). De sprekers schetsen de huidige situatie binnen de verschillende soorten onderwijs. Over één ding zijn zij het in elk geval eens: “Neem vooral de ruimte om jezelf te ontwikkelen en de tijd om deze nacht in al zijn potentie te benutten.”

“De diepere betekenis van het onderwijs, ontstaat tussen de regels door”

– Jan Jaap Hubeek

Ruimte en tijd

De nacht is ingericht naar het principe van de open space. Dit kenmerkt zich onder andere door de grote van de fysieke vrije ruimte. Er is veel plek om te staan, te zitten of zelfs te liggen. Daarnaast is er ook veel vrijheid voor deelnemers om zelf invulling aan de nacht te geven. Zo zijn er de eerder genoemde sessies, maar ook vijf loketten waarbij men in gesprek kan gaan: Individueel advies voor onderwijsplannen, Curriculum.nu, Onderwijsnetwerk Zuid-Holland, JESRijnland. De gehele avond door zijn er twee informatiepunten over het gebruik van Minecraft in het onderwijs en coachingmethodieken om meer uit de ruimte en tijd in het onderwijs te halen.

Sessieleider en deelnemer: wat is hun ervaring geweest met de Nacht van de Leraar?

Maarten Willms, sessieleider Faalplezier: “Tijdens de nacht van de leraar zie ik enthousiaste collega’s die de tijd en ruimte nemen om van elkaar te leren. Als sessieleider krijg ik veel energie van leraren die zich binnen en buiten de klas inzetten voor de kwaliteit van het onderwijs. Dit laat zien dat leraren uit verschillende sectoren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs), met een gemeenschappelijk doel en gezamenlijke inzet veel kunnen bereiken voor de ontwikkeling van het onderwijs.”

Leny Baas, deelnemer en programmaleider Honoursprogramma Hogeschool Leiden: “De organisatie heeft een goed gevoel voor vormgeving. Dat maakt dat ik mij welkom voel en ervaar dat er aandacht is besteed aan het creëren van ruimte en tijd. Door de kleine groepen in de sessies ontstond er makkelijk contact tussen mij en de anderen. Ik heb hierdoor weer veel nieuwe mensen leren kennen.”

Opbrengsten

De Nacht van de Leraar is een nacht geweest waar deelnemers ontdekten wat Ruimte & Tijd betekent voor hun eigen onderwijs. Het open space karakter droeg bij aan deze ervaring. Deelnemers hebben elkaar ontmoet, hun netwerk verbreed. Zij hebben inspiratie en ideeën opgedaan voor in hun lessen. Evenementen als de Nacht van de Leraar dragen hierdoor bij aan de ontwikkeling van samenwerkingen tussen mensen en organisaties. Het onderwijs is een levendige wereld waarin veel blijft veranderen. Om bij te blijven in deze veranderingen en deze eigen te maken, hebben de deelnemers deze Nacht van de Leraar 2018 kunnen ervaren wat Ruimte & Tijd daarin kan betekenen.

Foto: Leraren aan de slag tijdens Nacht van de Leraar | Fotograaf: Frank Hoyink

‘De stad als leeromgeving: wat vinden burgers en wijkorganisaties van samenwerken met het hoger onderwijs?’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Van februari tot half augustus heeft Tessa Houwing, inmiddels afgestudeerd sociologe, onderzoek gedaan naar de ervaring van burgers en wijkorganisaties met projecten waarin zij samenwerken met de universiteit. De hoofdconclusie van dit onderzoek is dat burgers en wijkorganisaties deze samenwerkingen over het algemeen positief ervaren. In dit stuk lees je hier meer over.

Tessa Houwing

Kun je allereerst iets vertellen over je onderzoek?

“Ja, zeker. Aangezien de City Deal Kennis Maken samenwerkingen tussen de stad en het hoger onderwijs stimuleert, vond ik het belangrijk om de bewoners van de stad ook een stem te geven: hoe ervaren zij deze samenwerkingen eigenlijk? Hierbij heb ik me specifiek gericht op samenwerkingen die, op het eerste gezicht in ieder geval, voor beide partijen voordelig leken. Denk bijvoorbeeld aan financiële spreekuren voor bewoners georganiseerd door studenten, of het verbeteren van de leefbaarheid van een wijk door studenten in samenwerking met met bewoners.

Deze onderzoeksvraag heb ik vanuit meerdere perspectieven bekeken, om te onderzoeken of er ook verschillen in meningen zijn. De verschillende perspectieven zijn die van de bewoners zelf, van buurtorganisaties, docenten, onderzoekers en studenten. Uiteindelijk heb ik twintig interviews afgenomen bij zes verschillende samenwerkingen. Op deze manier kon ik niet alleen perspectieven vergelijken, maar ook vergelijkingen maken tussen samenwerkingen.”

Wat is je opgevallen aan de verschillen tussen de samenwerkingen?

“Voornamelijk dat er twee typen samenwerkingen zijn, die in de wetenschap transactioneel en transformationeel worden genoemd. Transactionele samenwerkingen zijn relatief simpele samenwerkingen, die vaak draaien om het overdragen van kennis of het leveren van diensten aan bewoners of wijkorganisaties. Er bestaan bijvoorbeeld spreekuren voor juridische hulp waar studenten bewoners helpen met hun vragen, of de weg wijzen naar officiële instanties. Vervolgens leren studenten weer van het werken met de bewoners.

Transformationele samenwerkingen zijn complexer van aard. Deze samenwerkingen duren vaak langer, maar met name de inhoud is minder strikt vastgelegd. De onderwijsinstelling en bewoners werken op min of meer gelijke voet samen en geven samen vorm aan de doelen en het proces. Deze samenwerkingen heten transformationeel, omdat ze vaak als bij-effect resulteren in persoonlijke ontwikkelen van zowel de bewoners als de studenten, of onderzoekers/docenten. Door de intensieve samenwerking leren beide partijen van elkaars perspectieven, meningen en levenservaring.

Grappig is dat in zowel transactionele als transformationele samenwerkingen de opbrengsten van de samenwerking en de persoonlijke relaties met de hoger onderwijsinstelling van belang waren voor de ervaring van bewoners en wijkorganisaties, maar op een andere manier.”

Wat bedoel je daarmee?

“In transactionele samenwerkingen stond bijvoorbeeld het nut van de samenwerking heel erg centraal voor bewoners en voor wijkorganisaties. Als transactionele samenwerkingen kennis of diensten bieden die aansluiten bij de behoefte van bewoners of wijkorganisaties, zien bewoners en wijkorganisaties zeker de voordelen in van een samenwerking met een hoger onderwijsinstelling.

Bij transformationele samenwerkingen stonden de voordelen voor de bewoners ook centraal; bewoners wilden een concrete opbrengst van de samenwerking. Het directe nut van de samenwerking was alleen minder belangrijk dan de betekenis die de samenwerking had voor bewoners. Bewoners in transformationele samenwerkingen waren vaak werkloos en/of hadden te maken met andere sociale problematiek. Door te participeren in een transformationele samenwerking met een hoger onderwijsinstelling, kregen bewoners het gevoel dat zij iets konden betekenen voor anderen, of voor zichzelf.”

Maar wat betreft de samenwerkingen die diensten en kennis leveren, kunnen bewoners en wijkorganisaties toch ook gebruik maken van professionele organisaties?

“Ja, dat was dus interessant. Voor wijkorganisaties was het antwoord duidelijk en ook de hoger onderwijsinstellingen zijn het eens met hen: studenten zijn veel goedkoper (namelijk gratis) dan een adviesbureau, of werknemers. Wijkorganisaties zijn vaak niet in staat om een extern bureau om advies te vragen en maken daarom graag gebruik van de diensten van studenten.

Voor bewoners gaven de projectleiders en studenten aan dat zij de diensten van studenten in vergelijking met de diensten van een professionele organisatie laagdrempeliger en beter toegankelijk vinden voor bewoners. Gelijkwaardigheid tussen studenten en bewoners werd door studenten en projectleiders aangedragen als belangrijkste verklaring voor deze laagdrempeligheid: de bewoner leert van de student en de student zeker ook van de bewoner. Tegenover een professional zouden bewoners zich eerder schamen, omdat de professional verondersteld wordt alles te weten en in die zin dus niet lerend is.

Het blijkt echter dat bewoners niet altijd op de hoogte zijn dat zij gebruik maken van diensten van studenten. Met name bewoners die moeite hebben met de taal, plaatsen de diensten van studenten in hetzelfde hokje als de diensten van professionals. Bovendien zien bewoners studenten soms ook als professionals, ook al weten bewoners dat ze geholpen worden door studenten. Dus die gelijkwaardigheid is zeker niet altijd aanwezig. Daarbij leidt dit gebrek aan kennis over studenten tot bepaalde (verkeerde) verwachtingen van de samenwerking met studenten.”

Wat maakt dat bewoners gebruik maken van transactionele samenwerkingen?

“Voor bewoners leek dit te zitten in de persoonlijke relaties die zij op konden bouwen met de studenten. De projecten waar ik langs ben geweest, zaten permanent gevestigd in de wijk, waardoor bewoners vaak langsliepen en even een praatje maakten met de studenten daar. Ook zijn studenten vaak flexibeler dan professionals in de tijd die zij maken voor een bewoner. Deze persoonlijke relaties waren goed voor het opbouwen van een vertrouwensband tussen bewoners en de studenten; bewoners voelden zich op hun gemak bij de studenten.”

Je zei eerder dat persoonlijke relaties ook bij transformationele samenwerkingen een rol spelen. Kan je daar wat meer over vertellen?

“Wat opviel bij de bewoners die ik in deze samenwerkingen interviewde, was dat zij allemaal een aarzelende houding hadden aan het begin van een samenwerking. Bewoners twijfelden of ze wel mee moesten doen, waren sceptisch over het mogelijke succes van de samenwerking, of hadden moeite met het delen van eigenaarschap met de hoger onderwijsinstelling. Bewoners bleken een vorm van zelfbeschermend gedrag te vertonen aan het begin van zo’n samenwerking. Gezien de betekenis die deze samenwerkingen voor bewoners hebben, leken ze ook bang om teleurgesteld te worden in deze samenwerking: is de universiteit wel écht toegewijd? Een samenwerking is voor studenten en/of onderzoekers namelijk enkel werk of studie, terwijl de samenwerkingen het persoonlijk leven van bewoners beïnvloedt. Deze twijfels uitten zich in een aarzeling wat betreft de toewijding van bewoners zelf.

In de verhalen van bewoners werd duidelijk dat deze aarzeling minder werd, wanneer de onderzoekers en/of studenten de bewoners beter leerden kennen en daarmee vertrouwen opbouwden. Factoren die deze persoonlijke relatie stimuleerden, waren erkenning van de bijdrage van bewoners, het delen van persoonlijke verhalen en het zien van toewijding van de studenten en/of onderzoekers.”

Wat is, op basis van deze bevindingen, je advies aan hoger onderwijsinstellingen die de samenwerking met bewoners en wijkorganisaties aan willen gaan?

“De belangrijkste boodschap is denk ik dat de meeste bewoners en wijkorganisaties zowel transactionele als transformationele samenwerkingen als positief ervaren. Zolang bewoners en wijkorganisaties het gevoel hebben dat zij er een voordeel uithalen en de samenwerking betekenis voor hen heeft, zijn de samenwerkingen op de goede weg. Wel is het belangrijk om altijd de verwachtingen uit te vragen bij bewoners en wijkorganisaties en hier, zeker in transformationele samenwerkingen, voldoende aandacht aan te schenken in de samenwerking. Op die manier ben je als hoger onderwijsinstelling ook op de hoogte van wat zo’n samenwerking eigenlijk betekent voor een bewoner.

Daarnaast is het van belang om tijd in samenwerkingen te maken voor de ontwikkeling van persoonlijke relaties. In zowel transactionele als transformatieve samenwerkingen hechten bewoners waarde aan deze persoonlijke relaties met studenten/onderzoekers. Tijd nemen voor de ontwikkeling van persoonlijke relaties kan botsen met de structuren van een universiteit. Als een vak slechts tien weken duurt, kan het moeilijk zijn om in die tien weken én persoonlijke relaties op te bouwen én resultaat te boeken. Ik denk echter dat het nemen van de tijd voor de ontwikkeling van relaties zich in waarde terug laat zien, aangezien de persoonlijke relaties tussen bewoners en studenten/docenten belangrijk zijn om de toewijding van bewoners te stimuleren. De voortgang van een project kan dan ietwat vertraagd zijn de eerste twee weken, maar zal door de ontwikkeling van de persoonlijke relaties daarna waarschijnlijk sneller gaan dan wanneer hier geen tijd voor ingeruimd is.”

Klinkt goed allemaal! En wat ga je doen nu je afgestudeerd bent?

“Ik ben sinds 1 oktober aan de slag gegaan bij Schoolinfo, een stichting die scholen faciliteert in het innoveren van het onderwijs. Hier ga ik me bezighouden met verschillende thema’s die spelen in het voortgezet onderwijs, zoals huisvesting, krimp en ontwikkeltijd. Ik heb er heel veel zin in en vind het heel leuk om mijn interesse in onderwijs hier verder in kwijt te kunnen.”

‘Sociaal ondernemen in Overvecht: een samenwerking tussen studenten en wijkpartners’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Steeds vaker zoeken onderwijsinstellingen manieren om hun studenten te laten leren door in de samenleving, met bewoners en andere partijen, aan maatschappelijke vraagstukken te werken. Zo ook universitair docent Peter Linde, die sinds drieënhalf jaar met zijn studenten werkt aan sociaal ondernemerschap in de Utrechtse wijk Overvecht. In dit interview vertelt Peter over zijn visie op leren in de stad.

Kun je iets meer vertellen over het vak ‘Sociaal Ondernemerschap’, dat je geeft aan de Universiteit Utrecht?

“Jazeker. Met ‘Sociaal Ondernemerschap’ werken studenten met wijkpartners samen aan het opzetten van een value case voor een sociale onderneming. Zo’n value case beschrijft, in tegenstelling tot een business case, de waardecreatie voor alle betrokken partijen van een project. Studenten hebben bijvoorbeeld geholpen met het opzetten van sportlessen voor vrouwen in de wijk, maar ook met het tegengaan van voedselverspilling. De essentie van ‘Sociaal Ondernemerschap’ is het maken van impact in de wijk. Ik ben van mening dat daarin twee zaken van belang zijn: a) een open curriculum en b) de wijk als leeromgeving. Overvecht is voor ons geen decor, we willen in samenwerking met wijkpartners Overvecht veranderen (Overvecht werd in 2007 door toenmalig minister Vogelaar als ‘krachtwijk’ bestempeld. Nu, elf jaar later, bestaan er allerlei lokale initiatieven om de wijk leefbaarder te maken. Een voorbeeld hiervan zijn een aantal sociaal ondernemers die participeren in het vak van Peter).”

Wat bedoel je met een open curriculum?

“Ik vind het belangrijk dat studenten in het onderwijs geprikkeld worden om na te denken over hun bijdrage aan de wereld. Er is in mijn ervaring een grote groep studenten die daar ontzettend naar hunkert. Om studenten te laten ervaren wat het is om impact te maken, vind ik het belangrijk dat het onderwijs open wordt gehouden. Voor mij betekent een open curriculum dat studenten ervaren hoe het is om hun eigen keuzes te maken. Ik heb geen vooraf bepaalde leerdoelen of een vast programma. Studenten worden wel gestuurd door een aantal vragen die het proces gaandeweg structureren, bijvoorbeeld door aan het begin te vragen wie de stakeholders zijn. Zo weten studenten met wie zij moeten gaan praten gedurende het vak. Dat biedt enige sturing en houvast. Daarnaast stellen ze hun eigen beoordelingscriteria op en geven ze zichzelf een cijfer.”

Hoe is het voor studenten om te werken in zo’n open omgeving?

“De eerste twee dagen zijn studenten eigenlijk altijd volledig de kluts kwijt. Ik confronteer ze dan met de vraag: wat wil jij door middel van ondernemerschap verbeteren in de wereld? Die vraag wordt studenten nooit gesteld. Studenten studeren, halen cijfers en beginnen weer aan een nieuw vak. Dit vak draait om hun bijdrage, om wat voor mens zij zijn en wat zij willen bereiken.

Vervolgens merk ik dat ze in de eerste vijf weken op zoek gaan naar een vorm van houvast. Ze zoeken mij als docent op en vragen om goedkeuring voor de dingen die zij doen, maar in dit vak neem ik niet de rol van docent aan. Ik zou het ook geen coach noemen, eerder iemand die langs de lijnen meekijkt. Het belangrijkst vind ik dat studenten bij zichzelf te rade gaan: wat kun jij bijdragen en wat kun je leren van de bijdrage van een ander?

Door een dergelijke setting te creëren worden studenten geconfronteerd met hun eigen niet-weten, angsten en onzekerheden, maar ook hun behoefte aan structuur en houvast. Ze worden tot in hun haarvaten uitgedaagd om uit te zoeken wie ze zelf eigenlijk zijn en wat ze belangrijk vinden.

Na een paar weken valt vaak het kwartje, dan beginnen studenten zich als sociaal ondernemer te presenteren. Dat is het moment waarvan ik het meest geniet! De omslag laat zich zien in het eindresultaat: in plaats van vijftien saaie papers krijg ik vijftien reflectieverslagen vol intrinsieke motivatie, passie en persoonlijke ontwikkeling te lezen.”

Ik kan me voorstellen dat het je wat overtuigingskracht heeft gekost om een vak te kunnen geven met zo weinig structuur?

“Om eerlijk te zijn lijkt het niemand te interesseren. Ik geef het onderwijs vorm op mijn manier en het is niet mijn intentie mijn vak in het geheim te geven. Zo lang studenten niet klagen of aangeven dat ze zich onveilig voelen, kan ik doorgaan. Sterker nog, negentig procent van de studenten vindt het leuk om mee te doen aan dit vak. Uiteraard leg ik wel  verantwoording af aan de toetscommissie, dat vind ik ook belangrijk; het is goed om uitgedaagd te worden vanuit de bestaande kaders.

Bovendien denk ik heel goed na over wat ik aan het doen ben, en heb ik tekst en literatuur bij wat ik doe. Een auteur als Tim Ingold (Tim Ingold is schrijver van het boek ‘Anthropology and/as Education’) inspireert mij bijvoorbeeld door de antropologische visie op leren. Hij gaat uit van knowing as you go. Dat betekent dat je kennis over de wereld niet kunt overdragen, maar dat je moet leren over de wereld door jezelf erin onder te dompelen. Dat spreekt mij heel erg aan.”

Hoe probeer je knowing as you go terug te laten komen in het vak?

“Ten eerste door ervoor te kiezen in Overvecht te zijn. Het is een wezenlijk verschil om de wereld te leren kennen vanuit het bestuderen van artikelen over problematiek in je eigen academische bubbel, of om de problemen in deze samenleving van dichtbij mee te maken. Natuurlijk zijn academische onderzoeken over die problematiek zinvol, maar ik draai het in dit vak liever om: ga met mensen praten, fiets naar plekken toe waar de problematiek speelt. Dan krijgen studenten door dat de zaken waar zij over lezen in de wijk naast hen plaatsvinden. Als je vervolgens vertrekkend vanuit de realiteit de literatuur gaat lezen, ga je de literatuur anders begrijpen. Voor mij is literatuur niet een doel op zich, maar een middel om de juiste keuzes te maken als sociaal ondernemer.

Ten tweede neem ik, zoals gezegd, als docent niet altijd de rol van docent aan. Ikzelf ben ook lerend, maar dan rond het proces dat de studenten doormaken. Ik leer ontzettend veel over wat ik aan het doen ben en ik leer ook weer van studenten.”

Wat zie je gebeuren als studenten zich begeven in Overvecht en met bewoners en wijkpartners gaan praten?

“Ik heb studenten op de fiets gehad die echt angstig waren, die zoiets hadden van: “Oeh, nu ben ik in Overvecht!” Ze zijn vaak onbekend met de problematiek zoals die in Overvecht bestaat. De meeste studenten kennen geen armoede, maar zijn ook nauwelijks met het bestaan van armoede in Nederland.

Een leuk voorbeeld van hoe bewoners en studenten vervolgens met elkaar in gesprek gaan, was laatst bij een presentatie van studenten. Ze hadden een onderneming bedacht voor in Overvecht, waarin bewoners een abonnement op een fiets konden nemen. Mensen uit Overvecht die ervaringsdeskundigen zijn op het gebied van armoede reageerden daarop: “Dit kan niet. Wij kennen de situatie van armoede en wat je het eerst wordt aangeraden, is dat alle abonnementen de deur uit moeten! Kom de volgende keer naar ons toe, dan kunnen wij jullie idee aanscherpen met onze ervaringen en kennis.” Zo komen studenten in aanraking met realiteiten buiten hun eigen bubbel.”

Je zei eerder dat Overvecht voor jullie geen decor is, maar uiteindelijk zijn studenten verbonden aan een vak van slechts tien weken. Hoe zie jij de combinatie van de universiteitsstructuren en de het samenwerken met bewoners in een wijk?

“Persoonlijk vind ik het vrij onzinnig om de structuren van een vak aan te moeten houden. In Overvecht doen de problemen zich ook niet voor langs disciplinaire lijntjes in een blok van tien weken. Eén van mijn wijkpartners geeft dat ook aan: “Ja Peter, jij hebt het iedere keer over vakken op woensdagmiddag en vrijdagochtend, maar de problemen hier spelen iedere dag.” Ik doe echt mijn best om het vak zo vrij mogelijk te organiseren, maar ondanks alles merk ik toch dat ik de ballast van het systeem van de universiteit meeneem. Dat is best onthutsend om in te zien.

Ik probeer wel een aantal aspecten bewust anders te organiseren. Naast wat ik al verteld heb, hebben de studenten en docenten/coaches onszelf als gelijkwaardige partner opgesteld in het vak. Zowel studenten als sociaal ondernemers worden bijvoorbeeld aangesproken met de titel ‘sociaal ondernemer’. Dat betekent dat de wijkpartners en de universiteit gelijkwaardig participeren, maar ook dat er geen dominante logica van één van de partners heerst. Zowel wijkpartners als studenten worden aangesproken als sociaal ondernemer.

Daarnaast ga ik dit jaar voor de tweede keer een combinatie van twee vakken aanbieden, waardoor studenten twintig weken in Overvecht zijn. Eerst doen studenten dan een actieonderzoek in de wijk. Daarna zij aan de slag gaan met de sociale ondernemingen. Op die manier verbinden studenten zich langer met de wijk.”

‘Nacht van de Leraar: het creëren van ruimte en tijd’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

In de stad Leiden wordt dit jaar voor de derde keer op rij de Nacht van de Leraar gehouden. Deze nacht, waarin al het moois van het onderwijs centraal staat, begon als initiatief van het ICLON: interfacultair centrum voor lerarenopleiding, onderwijsontwikkeling en nascholing van de Universiteit Leiden. Tijdens vele kennissessies ontmoeten studenten en leraren elkaar en ervaren ze het thema van de avond: Ruimte & Tijd. We spreken hierover met Annemarie Thomassen (ICLON) en Sanne van der Linden (Hogeschool Leiden), beide enthousiaste initiatiefnemers van de Nacht van de Leraar.

Annemarie Thomassen

Sanne van der Linden

Een korte voorstelronde

Annemarie: “Ik ben Annemarie Thomassen. Ik zit al 38 jaar in het onderwijs. Begonnen als docent, toen conrector geworden en vervolgens ben ik rector-bestuurder geweest van het Stedelijk Gymnasium in Leiden. Dit heb ik twaalf jaar gedaan. Ik ben nog altijd met veel plezier betrokken bij het onderwijs. Hedendaags bij het opleiden van leraren. Ik ben inmiddels alweer vijf jaar opleidingsdirecteur van de lerarenopleiding van de universiteit Leiden, het ICLON. Wij richten ons op studenten die een universitaire master hebben gedaan en daarna bij ons één jaar een educatieve master volgen. Daarmee behalen zij hun eerstegraads onderwijsbevoegdheid. Met deze bevoegdheid mogen ze lesgeven in de bovenbouw van het havo en vwo.”

Sanne: “Ik werk als projectleider bij het centrum Onderwijs & Innovatie van de Hogeschool Leiden. Ik doe daar verschillende soorten projecten, waaronder de Nacht van de Leraar. Mijn achtergrond zit vooral in het primair onderwijs. Ik ben ook docent geweest in het primair onderwijs. Ik heb vrijwel alle functies gehad binnen de school. Ik heb zelfs conciërgetaken gedaan bij een startende nieuwe school. Ik houd mij ook bezig met problematiek in het onderwijs. Het lerarentekort is bijvoorbeeld iets wat mij bezig houdt. Ik heb besloten om op de school van mijn dochter een dag in de week mijzelf aan te bieden als invalleerkracht. Op die manier wil ik een boodschap afgeven aan anderen die in mijn positie terecht zijn gekomen. De boodschap is: “blijf nou binding houden met de werkvloer, dan heb je ook de mogelijkheid om te helpen als het nodig is. Ik denk dat iedereen daar beter van wordt.”

Hoe is de Nacht van de Leraar ontstaan?

Annemarie: “De Nacht van de Leraar is ontstaan omdat er zo ontzettend veel gemopperd wordt. Het beeld bestaat dat het werken in het onderwijs ontzettend zwaar is. Toen dacht ik: ‘verdorie, het is een hartstikke mooi beroep, laten we het nou eens in een positief licht zetten.’ Juist de inspirerende kant van het verhaal over het leraarschap moet worden verteld. We moeten veel meer de positieve kanten van het lerarenvak belichten wanneer we het lerarentekort willen aanpakken. Jongeren moeten geënthousiasmeerd raken om het onderwijs in te gaan. Vanuit deze gedachten is het idee van de nacht ook ontstaan. Om echt de positieve kanten van het beroep te benadrukken.”

Sanne: “De eerste Nacht van de Leraar door het ICLON was een groot succes. Mensen waren heel enthousiast. Vanuit daar hebben meerdere partijen ook met elkaar besproken dit jaarlijks te willen doen. Ze hebben nu gezamenlijke verantwoordelijkheid en delen het evenement. Zo is het kartrekkerschap van het ICLON het tweede jaar overgenomen door de Hogeschool.”

Een mooi initiatief! Wat zijn de ontwikkelingen door de jaren heen geweest van de Nacht van de Leraar?

Sanne: “Het ICLON was initiatiefnemer en kartrekker het eerste jaar. Sinds het tweede jaar is de Hogeschool Leiden kartrekker. Zij organiseerden de Nacht van de Leraar ook het jaar erna. We hebben vervolgens besloten om het kartrekkerschap te rouleren. De Nacht van de Leraar wordt volgend jaar georganiseerd door ’t LEF: Leiden Education Fieldlab. Een andere ontwikkeling is dat er meer en meer partijen zijn aangesloten. We werken samen met: PROOLeiden, Hogeschool Leiden, mboRijnland, ICLON van de Universiteit Leiden, Scholengroep Leonardo da Vinci. We hebben dit jaar weer een nieuwe partij erbij: SCOL. Zij zijn verbonden aan het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. We hebben alle sectoren aan boord, van het primair onderwijs tot aan de universiteit. Wij zoeken hierdoor elk jaar naar een nieuwe invulling van de nacht. We starten daarvoor met een brainstormsessie met bestuurders van de betrokken partijen en een werkgroep van onder meer docenten. Er wordt gekeken naar de actualiteiten, zowel regionaal als landelijk Een huidig thema is bijvoorbeeld vrije ruimte binnen het curriculum. Uit de evaluatie van vorig jaar kwam naar voren dat leraren zochten naar ruimte en tijd, vooral om zichzelf te ontwikkelen binnen het veranderende lerarenvak. Dit jaar is mede daardoor het thema Ruimte & Tijd gekozen.”  

Welke invulling gaat er worden gegeven aan het thema Ruimte & Tijd?

Sanne: “Vorig jaar bleek dat veel deelnemers de ervaring hadden dat zij veel meer eigenaarschap konden nemen op het gebied van lesgeven en de invulling van het curriculum. Toen dachten wij: ‘als wij willen dat leraren veel autonomer gaan werken, dan moeten we meer ruimte en tijd geven om dat te kunnen doen’. Vanuit die gedachte is gekozen voor het thema Ruimte & Tijd. De programmalijnen zijn hier omheen ontwikkeld. Ons eerste programmalijn gaat over ‘jezelf’ als leraar. De tweede programmalijn gaat over de ander; de leerling, de groep, je collega’s. De derde programmalijn gaat over de omgeving. De omgeving waar je school in staat; de buurt, de ouders, de samenleving, dingen die er spelen. Op die drie programmalijnen is de nacht ontworpen. De organisatie die het organiseert, voegt elk jaar iets eigens toe. Vorig jaar heeft de Hogeschool het Open Space-karakter ingebracht. De faculteit educatie werkt hier veel mee. Bij Open Space is de ruimte zo ingedeeld dat er veel plek is om in te bewegen. Er zijn weinig tot geen vaste opstellingen. Mensen kunnen zelf bepalen hoe zij zich opstellen in de ruimte. Dit jaar doen we dit weer. We gaan iets heel spannends doen. We willen de deelnemers letterlijk de ruimte en tijd laten ervaren. We willen af van een aantal traditionele vormen in zo’n conferentie. Zo openen we niet in een theateropstelling, maar mensen kunnen zitten, staan, liggen, wat ze willen. Mensen krijgen ook vrije keuze in hun programma. We hopen te stimuleren dat mensen de vrijheid ten volle benutten. Dit jaar hebben we het Leids kwartiertje. Dat betekent dat na de eerste drie kwartier mbo-studentgastheer en -gastvrouw naar binnen lopen en op een fluitje blazen. Zij roepen dan ‘Leids kwartiertje’. Mensen kiezen op dat moment om te blijven of ze verlaten de ruimte van een sessie en gaan iets anders doen.”

Het heet de Nacht van de Leraar. Zijn er ook studenten bij betrokken?

Sanne: “Studenten van de pabo van de Hogeschool Leiden zijn betrokken bij de organisatie en de uitvoering. Dat is opgenomen in hun curriculum als keuzevak. Van mboRijnland zijn er studenten betrokken als gastheer en gastvrouw. Er zijn ook sessies waarbij studenten een thema vanuit school bespreken, zoals geluk onder studenten. Naast deze studenten, zijn er ook studenten van de pabo van Hogeschool Windesheim betrokken bij het programma. Zij laten zien wat hun ‘teachers college’ inhoudt.”

Je geeft aan dat er co-creatie plaatsvindt en dat dit erg waardevol is. Wat maakt de samenwerkingen zo succesvol in Leiden?

Annemarie: “Ik denk dat het succesvol is doordat we elkaar weten te vinden en elkaar kennen. We weten de sterke kanten van de verschillende partijen. Daar maken wij ook gebruik van. Ik werk nu bijna twintig jaar in Leiden en als ik het vergelijk met twintig jaar geleden is de onderlinge samenwerking enorm verbeterd. De kracht zit in de contacten en het gevoel ‘wij zijn Leiden en wij kunnen samen echt iets bereiken.’ Ook bij de organisatie van de Nacht van de Leraar waren de juiste mensen snel gevonden. Zo hebben we elk jaar weer een vol programma.”

Sanne: “Ik heb heel lang in Amsterdam gewerkt. Daar spelen hele andere dingen dan hier. Daar is in het primair onderwijs helaas veel meer concurrentie tussen schoolbesturen, waardoor de samenwerkingen moeilijker verlopen. In Leiden zijn we wat kleinschaliger, waardoor die concurrentiestrijd wegvalt. Wat mij ook opvalt is dat in Leiden veel energie en passie zit. Er zit visie bij de bestuurders van alle partijen. De Nacht van de Leraar is een mooi voorbeeld van een dergelijke samenwerking. De bestuurders proberen in zo’n eerder genoemde brainstorm organisatie overstijgend te werken om onder meer tot een gezamenlijke visie te komen. Naast de nacht van de Leraar zijn er meerdere voorbeelden. De gemeente speelt daar ook een hele belangrijke rol in. Die kiest er heel duidelijk voor om partner te zijn en niet om een leidende rol aan te nemen. Dat zie je terug in de innovatiesubsidie die zij jaarlijks uitgeven. De aanvraag mag alleen gedaan worden wanneer je dit samen met een partner uit een andere organisatie doet. Het jaagt aan om samen te werken met anderen en het zorgt ervoor dat wij elkaar veel meer vinden.”

Tot slot: Wat heeft de Nacht van de Leraar jullie opgeleverd?

Annemarie: “Samen met de VO-raad bedachten wij het beroepsbeeld van de leraar. In de fase na de master ontwikkelen de studenten zich verder. Met het beroepsbeeld van de leraar laten wij zien welke carrièrepaden er zijn. Vorig jaar heb ik dit samen met Bas de Wit (Teamleider professionele schoolorganisatie bij de VO-Raad) gepresenteerd. Na de presentatie gaf een toeschouwer aan dit te herkennen, maar hij miste nog een pad waar de leraar de ruimte krijgt om zichzelf te ontwikkelen. Dat vond ik een hele mooie aanvulling en dat pad is dus dit jaar in het schema opgenomen.”

Sanne: “Wat mij fascineerde vorig jaar is iets wat ik niet had verwacht. Ik ben veel bezig geweest met de ontmoeting van de leraren. We werken ook samen met mbo-studenten en met pabo studenten. De mbo-studenten zijn gastvrouw/gastheer voor elk lokaal. Zij laten mensen binnen en ondersteunen de sessieleiders. De pabo studenten helpen in de organisatie. Tijdens de Nacht van de Leraar ontstond een match tussen de pabo student en een gastvrouw. Als de mbo-studenten ergens tegenaan lopen, dan bellen zij een pabo student. Die twee groepen vonden elkaar helemaal. Ze zaten bij elkaar aan tafel en voerde gesprekken over hoe het er bij hen op school aan toegaat. Daar had ik helemaal niet over nagedacht, dat daar ook nog een enorme win-win-situatie is. Ik vond het al heel mooi dat we studenten uit allerlei lagen hadden betrokken in de organisatie, maar nu ontstond er een samenwerking waarbij studenten elkaar hielpen bij de verbreding en verdieping van hun studie door de uitwisseling van kennis. We gaan er dit jaar dus ook meer aandacht aan besteden door ze aan elkaar te koppelen.”

Foto: Nacht van de Leraar | Fotograaf: Frank Hoyink

‘Citizen science op weg om een plek op kennisinstellingen en in de samenleving te claimen’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Als het gaat om de verbinding tussen kennisinstellingen en de stad zien we dat burgers daarin een steeds belangrijkere rol vervullen. Studenten, docenten en onderzoekers van hogescholen en universiteiten raadplegen inwoners van de stad bijvoorbeeld om cruciale informatie over een maatschappelijk probleem in een wijk te vergaren. En om nieuwe innovaties te testen met degenen die er uiteindelijk gebruik van zullen maken. Maar we zien ook steeds vaker dat burgers zelf kennis vergaren en die inzetten om bijvoorbeeld hun leefomgeving te verbeteren. Dit fenomeen wordt ook wel citizen science of burgerwetenschap genoemd. Hoe kunnen we deze beweging begrijpen? Hoe verhoudt burgerkennis zich ten opzichte van wetenschappelijke kennis? En welke plek kan burgerwetenschap innemen op kennisinstellingen en in de samenleving? Marcel Pleijte doet onderzoek naar citizen science bij Wageningen University & Research (WUR). We spraken met hem over zijn onderzoeksproject en de toekomst van citizen science.

Marcel Pleijte

Kun je wat vertellen over de opkomst van citizen science?

Citizen science is als verschijnsel niet per se iets nieuws. Vroeger deden burgers eigenlijk alle kennis op. Het feit dat het begrip citizen science in 1996 is geïntroduceerd en sinds 2008 zo populair is geworden, zegt niet dat burgerwetenschap er niet al eerder was. Voordat de wetenschap als instituut voet aan de grond kreeg en je van beroep wetenschapper kon worden, waren er al burgers die met wetenschap bezig waren. Maar het was nog geen officieel beroep. Met name in de tijd van de VOC veranderde dat in Nederland. Er kwam geld beschikbaar om wetenschap als beroep uit te oefenen. Door de eeuwen heen is wetenschap als instituut steeds meer in zichzelf gekeerd geraakt. Burgers werden nog wel eens geraadpleegd, maar de kloof tussen wetenschap en de samenleving groeide. Zelfs zo erg dat de wetenschap en de samenleving van elkaar vervreemd zijn geraakt. Het mooie aan deze tijd is dat daar verandering in lijkt te komen. Onder andere de transitie naar een participatiesamenleving, waarin van burgers wordt gevraagd meer zaken zelf te regelen, zorgt ervoor dat de wetenschap en samenleving weer meer naar elkaar toe bewegen en burgerwetenschap opleeft.”

Kun je een voorbeeld geven van citizen science?

“Er bestaan eigenlijk twee vormen van citizen science. Enerzijds, bestaat er burgerwetenschap dat bijdraagt aan wetenschappelijk onderzoek, ook wel contributed citizen science genoemd. Een voorbeeld daarvan is dat inwoners van een stad data aanleveren aan onderzoekers over welke vogels in hun tuin voorkomen. In dat geval zijn burgers een soort co-onderzoekers. De regie blijft bij de onderzoeker, maar de bewoners leveren wel een bijdrage aan het onderzoek. Anderzijds, bestaat er burgerwetenschap waarbij burgers veel meer zelf de touwtjes in handen hebben over het vergaren van kennis en het eigenaarschap over die kennis. Mijn onderzoek richt zich op die laatste vorm van burgerwetenschap.

Ik heb naar vier verschillende contexten gekeken waarin burgerkennis tot stand komt. Een daarvan was de Amersfoortse wijk Soesterkwartier, waar een groep bewoners zich verenigd heeft om energie te besparen. De bewoners merkten dat ze individueel niet optimaal energie kunnen besparen, maar veel beter door samen te werken. De groep is daartoe zelf kennis gaan vergaren en uitwisselen op het gebied van duurzame energie, bijvoorbeeld over zuinige cv-ketels. Een andere case werd gevormd door private grondbeheerders, die op hun eigen terrein allerlei kennis opdoen over het beheer van natuur. Het is echt prachtig om te zien hoe zij enorm gevarieerde natuur weten op te bouwen en onderhouden. En daarover kennis met elkaar uitwisselen. In Friesland heeft een stel grondbeheerders op basis van hun eigen ervaring en kennis een boek uitgebracht met praktijkvoorbeelden over natuurbeheer. Dat is natuurlijk ontzettend inspirerend voor andere burgers.”

In je onderzoek heb je gekeken naar de verschillende manieren waarop burgerkennis en wetenschappelijke kennis tot stand komen. Wat zijn de voornaamste verschillen die je ziet?

“Wetenschappelijke kennis is natuurlijk erg rationeel. Het is gebaseerd op theorie, komt tot stand op basis van wetenschappelijke methoden, het moet reproduceerbaar zijn, etcetera. Burgerkennis kan op een wetenschappelijke manier verzameld worden, maar ook op hele andere manieren. Je kunt bijvoorbeeld kennis vergaren van gezondheid en leefstijl op basis van ervaringen die je opdoet met voedsel. Je krijgt bijvoorbeeld buikpijn na het eten van een burger. We noemen dat ook wel ervaringskennis. Ervaringskennis is andere kennis dan rationele kennis, maar doet er wel degelijk toe. Vaak zegt ervaringskennis veel over wat er in de praktijk werkt en wat niet. Om daarvan een voorbeeld te geven: waterschappen baseren hun waterhuishoudingsplannen voor polders veelal op wetenschappelijke modellen. Boeren daarentegen richten zich op hun ervaringskennis om hun land droog te houden en gewassen te beschermen. De interventies die zij daartoe ontwikkelen, zoals afdammingen, werken soms beter in de praktijk dan de interventies die tot stand komen op basis van modellen. In dit licht attendeerde een promovendus bij Deltares waterschappen erop om met boeren in gesprek te gaan en hun kennis te gebruiken in de modellen.”

Burgerkennis wordt niet altijd even hoog gewaardeerd als wetenschappelijke kennis. Hoe zie je dat?

“Ik merk dat burgerkennis, zoals die van bewoners van het Soesterkwartier in Amersfoort of particuliere grondbeheerders, niet altijd past bij geïnstitutionaliseerde kennis. Soms botst het tussen de twee of levert het discussies op. Maar burgerkennis moet ook niet beoordeeld worden aan de hand van wetenschappelijke criteria. Het gaat echt om andere kennis. Die kennis is niet alleen relevant omdat die dicht bij de praktijk staat, maar ook omdat burgerwetenschap ontwikkeling en inzicht bij burgers nastreeft. Burgerwetenschap vergroot de expertise van burgers op onderwerpen die ze interessant vinden en bevordert sociale cohesie en saamhorigheid, doordat burgers veelal samen optrekken in het vergaren van kennis. Ook vanuit dat opzicht is burgerkennis ontzettend waardevol.”

Wat is de rol van citizen science binnen de WUR?

“Tot nu toe zie ik dat er vooral gebruik wordt gemaakt van contributed citizen science. Een mooi voorbeeld daarvan is het programma De Natuurkalender. Daarin geven burgers aan welke diersoorten zij waarnemen, in welke aantallen en op welke tijdstippen. Met die informatie dragen zij bij aan de wetenschap. Ik zie nog weinig dat onderzoekers burgerkennis opzoeken die echt van burgers is en door burgers zelf gegenereerd is. De discussie daarmee aangaan is spannend, omdat het de deskundigheid en integriteit van onderzoekers aan de kaak stelt. Stel dat onderzoekers claimen dat de bemesting van landbouwgrond de uitstoot van emissie X tot gevolg heeft en burgers stellen dat het vooral om emissie Y gaat. Hoe ga je daar als onderzoeker mee om? Ben je bereid om je onderzoeksmethoden te herevalueren en ruimte te geven aan de technieken van burgers in je onderzoek?”

Hebben de resultaten van je onderzoek nog verdere invloed op het beleid van de WUR op het gebied van citizen science?

“Ik hoop van wel, maar het is nog te vroeg om dat nu te stellen. Samen met collega’s probeer ik het thema citizen science via interne symposia meer uit te dragen op de WUR. En een aantal stagiairs polst bij vakgroepen hoe zij tegen citizen science aankijken. En welke rol citizen science in hun werk kan hebben.

Hoe zie je de toekomst graag voor je wat betreft de rol van citizen science binnen de WUR?

Ik vind dat citizen science nu nog teveel als een op zichzelf staand onderzoeksproject wordt benaderd, terwijl het eigenlijk door alle inhoudelijke thema’s waar de WUR zich mee bezighoudt heen zou moeten snijden. Burgerkennis kan immers voor al die thema’s een toegevoegde waarde hebben. Enkele redenen dat citizen science nog geen doorsnijdende rol speelt op de universiteit, zijn dat financiering erg verkokerd is en beleid op dit gebied nog verder ontwikkeld moet worden.

Voor mezelf zie ik een taak weggelegd om te laten zien wat citizen science kan betekenen voor de wetenschap. Via het contact met de vakgroepen hoop ik op meer medestand van collega’s te kunnen rekenen. Uiteindelijk zie ik graag dat de WUR citizen science strategischer en meer structurele aandacht geeft en het thema niet wegzet als zomaar een hype of trend. Als universiteiten citizen science niet pregnanter op de agenda zetten, vrees ik dat ze op een gegeven moment zullen vastlopen. Dan wordt de kloof tussen de samenleving en universiteit simpelweg te groot.”

Daarop voortbouwend, hoe zie je de rol van citizen science in de samenleving voor je?

“Ik denk dat er een machtsverschuiving plaats gaat vinden als het gaat om kennis. In verhouding tot wetenschappelijke kennis zal burgerkennis stappen zetten in de tegenmachtsfeer. Daar zien we nu al ontwikkelingen in. Zo heeft burgerkennis een enorme discussie op gang gebracht over de uitbreiding van vliegveld Lelystad. In de komende jaren wordt het vliegveld uitgebreid om de druk op Schiphol te verlichten. Daarmee zal er meer vliegverkeer ontstaan in de omgeving van Lelystad. Burgers hebben hun eigen geluidsmetingen van de bijbehorende laagvliegbewegingen naast formele geluidsmetingen gelegd. De gegevens van de burgers lieten zien dat de geluidsoverlast op sommige plekken heviger is dan de resultaten van het formele onderzoek beschreven. Zodoende dringen ze aan tot aanpassingen van de uitbreidingsplannen. Burgers zullen hun kennis steeds strategischer in weten te zetten. Wat dat betreft kunnen burgers nog veel leren van anarchistische en guerrillabewegingen. Niet alleen als het gaat om een tegenpool vormen, maar ook juist als het gaat om vernieuwing aanjagen.”

Is dit een call to action?

“Een beetje wel ja. Het mooiste is natuurlijk als er regelvrije ruimte wordt gecreëerd om te experimenteren. Maar soms moet je als burger richting gevestigde instituties ook wat recalcitrant zijn om echt te laten zien dat het anders kan.”

‘Expertsessie kennismakelaars: verbindend doel als sleutel voor strategische samenwerkingen’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op vrijdag 21 september vond in de universiteitsbibliotheek van de Universiteit Utrecht de tweede expertsessie voor kennismakelaars plaats. Tijdens expertsessies van de City Deal Kennis Maken brengen we verschillende groepen bijeen die zich bezighouden met het verbinden van kennisinstelling en stad, zoals onderzoekers, studenten en docenten. De bijeenkomsten zijn erop gericht om daarover kennis uit te wisselen. De afgelopen bijeenkomst brachten we wederom kennismakelaars bij elkaar. Zij jagen in de verschillende steden die zijn aangesloten bij de City Deal Kennis Maken samenwerkingen aan. Tijdens de expertsessie gingen zij in gesprek over het opzetten van strategische samenwerkingen. Hoe bundel je de krachten van verschillende partijen? Hoe zet je aan tot gezamenlijke actie? Daniël Wolfs, schrijver van het boek Magic Makers, bood hen daartoe inspiratie. Een belangrijke sleutel tot effectieve samenwerking ligt volgens hem in het vinden van een verbindend doel.

Tijdens de eerste expertsessie voor kennismakelaars stonden vier thema’s waar kennismakelaars tegenaan lopen centraal. Onder andere het borgen en delen van opgebouwde kennis rondom het verbinden van stad en kennisinstelling en het opstellen van een gezamenlijke agenda met partners. Aan de hand van enkele stellingen en vragen van de aanwezigen werkten we de thema’s uit. Tijdens de tweede bijeenkomst duiken we dieper in het smeden van strategische samenwerkingen. Daniël Wolfs, associate partner van Holland Consulting Group en schrijver van het boek Magic Makers, deelt zijn inzichten over het vormgeven van nieuwe samenwerkingen. Daarna gaan de kennismakelaars met elkaar in gesprek om de inzichten te vertalen naar hun eigen context. Hieronder delen we enkele belangrijke inzichten.

Verschillen omarmen

Als het gaat om samenwerken, moet je niet bang zijn voor verschillen, maar die juist omarmen. Want om een bepaald doel te bereiken heb je veelal verschillende partijen nodig, met verschillende talenten en krachten, en soms verschillende belangen. Ter illustratie vertelt Daniël Wolfs over het initiatief Give Back Box. Het initiatief biedt consumenten de mogelijkheid om na het ontvangen van een pakketje, bijvoorbeeld in het geval van kleding die online is besteld, de doos te vullen met eigen spullen die ze niet langer gebruiken en naar Give Back Box terug te sturen. Give Back Box verdeelt de spullen vervolgens over een groep mensen die deze hard kunnen gebruiken. Om dit initiatief te organiseren moeten veel verschillende partijen samenwerken, van online kledingwinkels tot aan maatschappelijke organisaties, met elk hun eigen belangen. Zonder het omarmen van verschillen, komt het initiatief niet van de grond.

Gezamenlijk doel als motivatie

Een gezamenlijk gedragen doel zet aan tot collectieve actie volgens Daniël Wolfs. Om te laten zien hoe dat er in de praktijk uitziet deelt hij een voorbeeld van een geldinzamelingsactie die hij vanuit zijn werk organiseerde voor Serious Request, het jaarlijkse radio-evenement van 3FM om geld op te halen voor een goed doel. Hij maakte daarvoor gebruik van een zogenoemde middelpuntzoekende strategie. Deze strategie zet datgene centraal dat samenwerkingspartners verbindt. In het geval van de inzamelingsactie was dat “belachelijk veel geld ophalen voor het goede doel”. Om hoeveel geld het precies ging, werd niet expliciet geformuleerd. En ook niet hoe het geld opgehaald moest worden. Door het gezamenlijke doel zo breed te formuleren, hebben veel collega’s van Daniël Wolfs zich – op hun eigen manier en met hun eigen talenten – ingezet om geld in te zamelen. Uiteindelijk was er meer dan honderdduizend euro opgehaald. Dat had vooraf niemand kunnen voorstellen. De kracht van een breed verbindend doel is dat het een veelheid aan partners kan motiveren om hun eigen kennis en talenten in te zetten om eraan te kunnen bijdragen.

Meer informatie?

De aanwezige kennismakelaars hebben bij het aanjagen van samenwerkingen in de steden waarin zij actief zijn ook te maken met een grote diversiteit aan partijen. Ben je benieuwd naar hoe de kennismakelaars samenwerkingen in hun stad smeden? Kom naar de Kennisdelingsdag op 2 november op de Hogeschool Rotterdam. Verschillende kennismakelaars zijn daarbij aanwezig om kennis uit te wisselen over hun ervaringen als strategische verbinders.