Ga de stad in! De zeven lessen van Rob Andeweg

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Op 16 maart 2018 organiseerde de Faculteit Onderwijs en Opvoeding (Hogeschool van Amsterdam) het symposium ‘Urban Education’. Het uitgangspunt van ‘urban education’ is dat onderwijs verzorgen (en krijgen) in grote steden wezenlijk anders is dan in kleine dorpen of suburbane gebieden. Onderwijsprofessionals in grote steden worden bijvoorbeeld geacht om kunnen gaan met een ‘superdiverse’ populatie van leerlingen en ouders. De toekomstige leerkrachten moeten zowel vakbekwaam, als stadsbekwaam zijn. Daarom werkt de faculteit Onderwijs en Opvoeding steeds intensiever samen met partners uit de stad. Eén van de mensen die als geen ander weet hoe dat vorm kan krijgen, is Rob Andeweg.

Rob Andeweg

Rob Andeweg is programmamanager ‘De HvA in de stad’ en verbindt al ruim tien jaar de hogeschool aan de stad Amsterdam. Zo is hij een van de oprichters van BOOT – de Buurtwinkel voor Onderwijs, Onderzoek en Talentontwikkeling. In de zogenoemde ‘BOOTen’ werken studenten samen met docenten vanuit vaste, fysieke locaties in Amsterdamse wijken aan diverse grootstedelijke vraagstukken. BOOT is een van de vele voorbeelden op zijn indrukwekkende cv als stedelijk verbinder. Verder is hij betrokken bij de FabCity Campus, Field Labs, en Studio HvA. Tijdens het symposium ‘Urban Education’ vatte hij zijn opgedane ervaring samen in zeven geleerde lessen, waarvan het onderstaande interview een uitwerking is.

Les 1. Richt je op de menselijke maat en werk gebiedsgericht.

“Het belang van de fysieke ontmoeting en leefomgeving is, juist nu in tijden van globalisering, belangrijker dan ooit. De buurt waar mensen wonen is en blijft een belangrijk aangrijpingspunt van het sociaal leven en persoonlijk welbevinden. De buurt is ook het niveau waarop onze studenten het best gedijen en waar ze het meest enthousiast van worden. Het is het niveau waar ze het verschil kunnen maken.”

“Wat dat betreft ben ik ook nog steeds trots op de BOOTen. Daar heb ik prachtige projecten gezien, waar we als HvA echt van meerwaarde zijn voor de buurt. Daarbij krijgen onze studenten op die manier ook een veel rijkere leeromgeving vergeleken met alleen lessen volgen in de hogeschool. Zo hebben we jarenlang studenten van de opleiding ergotherapie gekoppeld aan projecten in achterstandswijken. Dat was voor vrijwel al die studenten een cultuurshock, want dat zijn bijna allemaal autochtone studenten, vaak met hoogopgeleide ouders en veelal meisjes die van buiten Amsterdam in de stad komen om te studeren. Zij hielpen dan gedurende een half jaar kinderen op basisscholen met hun zitpositie en materiaalgebruik. Zo werden die kinderen zich bewust van een goede houding en het belang daarvan. Daarnaast leerden onze studenten hun kennis toepassen in de praktijk en kwamen ze bovendien in aanraking met de multiculturaliteit van Amsterdam.”

Les 2. Neem een fysieke locatie als uitvalsbasis.

“Ik ben zo van overtuigd van het effect van een fysieke locatie! Dat zíe je gewoon werken. Als je met bewoners, met ondernemers en andere stakeholders in een wijk iets wilt realiseren, dan kan je als hogeschool niet voortdurend in- en uitvliegen. Zeker als je meerdere jaren vanuit zo’n locatie kan werken, dan is dat echt van meerwaarde. Je hebt dan niet alleen toegang tot de formele en informele netwerken in zo’n buurt, maar je wordt zelf onderdeel van die netwerken en mensen weten je te vinden. Als je als hogeschool jezelf wilt verbinden met de stad, dan is het van groot belang om een zichtbaar en toegankelijk onderdeel te zijn van die stad.”

“Daar zit tegelijkertijd ook mijn grootste zorg van dit moment. De stad is immers druk, dreigt onbetaalbaar te worden en laagdrempelige, niet-commerciële ruimtes – zoals buurthuizen – worden steeds schaarser. Daarom hoop ik dat we als hogeschool in de toekomst steeds meer gaan samenwerken met bibliotheken. Die behoren nu nog tot de weinige vrij toegankelijke, publieke ruimtes van de stad. Dat zijn plekken waar iedereen kan en mag komen, met als voordeel dat de openbare bibliotheken ook nog kennisinstellingen zijn. De ideale partners om kennis mee te delen en te maken dus.”

“Als ik de fantasie de vrije loop laat, dan droom ik van een fijnmazig netwerk van locaties waarin de verschillende kennisinstellingen in de stad zichtbaar aanwezig zijn. Ik heb daar vorig jaar het begrip ‘buurtcampus’ voor geïntroduceerd. Waar het mij omgaat is dat er plekken in de stad komen, waar studenten van verschillende opleidingen, rondom één thema of doelgroep, fysiek bij elkaar komen. Een voorbeeld wat daar een beetje op begint te lijken is Plein 40-45. Daar zitten wij met de BOOT-locatie. Daar zit de Vrije Universiteit gevestigd met een project over ‘community service learning’. Daarnaast zit er een OBA-vestiging, waar wij volgende week een maakplaats openen en worden in het huidige stadsdeelkantoor aparte studiezalen gecreëerd voor studenten van de HvA, de VU en UvA. Daar komt dan bijvoorbeeld een student commerciële economie in aanraking met iemand van de ALO en iemand van bewegingswetenschappen, die allemaal samen binnen een thema werken.”

Les 3. Kies voor concrete uitdagingen.

“Maak plannen niet te groot en formuleer haalbare doelen. Belangrijk is om ervoor te zorgen dat de opdrachten uitdagend zijn voor de studenten, maar wel uitvoerbaar. Bovendien wil je dat ook de buurtbewoners en andere lokale stakeholders wat merken van onze inspanningen. Daarbij blijven we zoeken naar het juiste niveau waarop we als kennisinstelling kunnen bijdragen. Het is de kunst weg te blijven van het hele abstracte niveau waar problemen te complex zijn, maar ook niet te vervallen in het te concrete niveau, waar problemen zich alleen maar op een heel particulier niveau voordoen. Je wilt met elkaar de komende jaren een gevoeligheid ontwikkelen om stedelijke problematieken op het juiste niveau aan te pakken, zodat je echt het verschil kan maken.”

“Het is belangrijk om regie te voeren op en samenhang te creëren in de vele projecten die we als HvA doen. Volgens mij zijn we de fase van ‘laat duizend bloemen bloeien’ voorbij. Er is nu behoefte om niet alleen in de breedte, maar ook in de diepte een slag te maken. Ik vind ook dat er een aantal urgente stedelijke vraagstukken is, dat van ons vraagt dat we kleur bekennen en verantwoordelijkheid nemen. Dat kan alleen als we verschillende dingen aan elkaar knopen en ons over een langere termijn richten op concrete vraagstukken, zoals bijvoorbeeld eenzaamheid of klimaatbestendige wijken. Ik zou het liefst zien dat bij zulke urgente stedelijke vraagstukken meerdere lectoraten, opleidingen en minoren zich verzamelen om een zo goed mogelijke meerjarig aanpak te ontwikkelen.”

Les 4. Ga voor meerjarige verbinding met het curriculum.

“Door projecten in de buurt te verbinden met het curriculum wordt gezorgd voor structuur en ook duidelijkheid naar buurten toe. Dat is echt iets wat ik de afgelopen jaren heb geleerd. De buurten waar wij het verschil willen maken, zijn vaak sociaal-economische gezien de meest kwetsbare buurten. Dat zijn wijken waar het verwachtingsmanagement ongelooflijk nauw luistert. Misschien zijn er ook wel wijken waar je een half jaartje langs kan komen en dan weer twee jaar kunt wegblijven, maar – zeker als je actief bent in het sociale domein – moet je commitment tonen. Bovendien geeft het ook rust en duidelijkheid voor een minor-, stage- of vakcoördinator. Neem het juridisch spreekuur van de BOOT. Bij HBO-Rechten en Sociaal Juridische Dienstverlening weten ze elk jaar dat ze daar studenten kunnen inzetten. Docenten weten wat ze kunnen verwachten en bouwen de nodige bekendheid en expertise op. Ook op die manier is het mogelijk om als hogeschool een kwaliteitsslag te maken.”

“Als hogeschool moeten we zien te voorkomen dat we een buurt inspringen met een paar honderd studenten, tijdelijk iets toevoegen, weer weggaan en dan de boel weer laten instorten. Als ik kritisch ben, dan schaam ik mij er voor dat we ondanks onze goede bedoelingen, te vaak ergens even een half jaar of een jaar zijn. Dan worden er wat onderzoeken gedaan, die in een lade en uit het collectief geheugen van ons als hogeschool verdwijnen. Een paar jaar later komt er vervolgens weer een nieuwe lading studenten en onderzoekers die dezelfde mensen met dezelfde vragen gaat bestoken. Als hogeschool win je aan kracht en betekenis, als je het voor elkaar krijgt om kennis op kennis te stapelen.”

Les 5. Verbindt het onderwijs met de onderzoeksprogramma’s.

“De verbinding tussen onderwijs en onderzoek blijft moeilijk, maar het begint nu langzaam op gang te komen. Je ziet bij sommige lectoraten dat deze zo in beslag worden genomen door het doen van onderzoek en het binnenhalen van geldstromen, dat ze niet toekomen aan het koppelen van onderzoek aan het onderwijs. Het zit ook nog niet in hun denken. Het is echt een cultuurverschil. Het is een culturele oriëntatie van een heleboel lectoren en daar kunnen ze overigens helemaal niets aan doen. Die hebben vaak helemaal nooit een bachelorprogramma in het eerste jaar gedraaid. Een ander punt is dat er nog een hele principiële discussie bestaat over wat studenten kunnen betekenen voor het onderzoek. Zelfs op het niveau van dataverzameling voldoet het onderzoek van studenten namelijk vaak niet aan de wetenschappelijke vereisten van valide en betrouwbaar onderzoek.”

“Wat je daardoor nu ziet is dat lectoren en onderzoekers binnen de hogescholen, de docenten en studenten niet tegenkomen. Ik denk wel dat dit zou moeten. Als we echt de transitie willen doormaken van onderwijsinstelling naar kennisinstelling, dan zal die verbinding gelegd moeten worden. Dat betekent ook voor veel docenten bijscholing op dat gebied.”

Les 6. Gebruik gelijke definities voor kernbegrippen.

“Dat is essentieel. Er gaat nu zoveel tijd verloren om alle terminologische onduidelijkheid en begripsinflatie tegen te gaan. Laten we daarom in ieder geval ervoor zorgen dat we in onze hogeschool met dezelfde termen ook dezelfde dingen bedoelen. We hebben het nu over field labs, living labs, social labs, leeromgevingen, knowledge mile, etcetera. Dat bestaat allemaal naast elkaar. Dat is verwarrend voor ons, maar vooral ook onduidelijk voor de partners waarmee we willen samenwerken. Daarom ben ik er groot voorstander van om een vrij brede definitie te kiezen van wat een living lab is, dat te communiceren, en je daartoe te verhouden. Nu is er nog teveel de tendens om je ten opzichte van elkaar te onderscheiden en dus maar andere termen te gebruiken. En dat vind ik niet goed. Creëer duidelijkheid met elkaar, zodat je inhoudelijk de diepte in kan.”

Les 7. Volg de energie.

“Ga niet daar waar het geld gaat, maar ga daar waar de energie zit. Wij moeten die dingen doen waar wij als HvA goed in zijn. Als we dat doen, dan komt het geld vanzelf. In de breedte hoeven wij als HvA geen keuzes te maken, want daarvoor zijn we groot genoeg. Maar we moeten wel telkens kijken op welke thema’s en in welke buurten wij het verschil willen en kunnen maken.”

“Je moet niet de hele tijd bezig zijn met geld vinden en moeizaam partijen meekrijgen. Je moet partijen hebben die er zin in hebben, die allemaal iets willen brengen. Je moet in dat soort gevallen ook oppassen dat niet de verkeerde dingen leidend worden. Dat je bijvoorbeeld alleen de agenda van een stadsbestuurder gaat volgen of allerlei grote verhalen op papier gaat zetten, maar in de praktijk geen projecten worden gerealiseerd. Ik heb liever dat je klein begint, mensen overtuigd en enthousiast krijgt en zo steeds groter wordt. Een ondertekend convenant of intentieverklaring heb ik nog nooit gevierd, maar elk klein concreet succes moet je wel vieren! Het moet namelijk ook een beetje leuk zijn!”

‘Onderzoek en onderwijs in multidisciplinaire techlabs op de Hogeschool Utrecht’

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Recentelijk heeft de Hogeschool Utrecht de deuren van haar maar liefst drieëntwintig techlabs feestelijk geopend! In deze labs krijgt het onderwijs en het onderzoek de ruimte en middelen om te experimenteren en te creëren. Zo is er bijvoorbeeld een climate box waar verschillende klimaatomstandigheden worden gesimuleerd om bijvoorbeeld de werking van nieuwe duurzame woninggevels te testen. Ook is er de wereld aan technologieën op het gebied van zonne-energie uitgestald.

Rogier Laterveer

Wij waren bij de opening en spraken hier met Wilko Planje, docent en onderzoeker bij lectoraat ‘nieuwe energie in de stad’, en Rogier Laterveer, docent en onderzoeker bij lectoraat ‘nieuwe cultuur in de bouwketen’. We gingen met hen in gesprek over vragen als: wat zijn de voordelen van een serie labs op een hogeschool? Op welke manier combineer je de labs met onderwijs, maar ook met onderzoek? Het bedrijfsleven is een belangrijke factor hierin en zorgt voor een voortdurende stroom aan opdrachten en subsidies voor het onderzoek van onderzoekers en studenten.

Als ik zo om me heen kijk, zijn de techlabs zijn een ontzettend leuke omgeving. Wat voor activiteiten vinden hier zoal plaats?

Rogier: “Het lab is opgezet met onderwijsdoelstellingen als uitgangspunt, maar de onderzoekers van de HU doen hier ook onderzoek. Voor beiden werken we veel samen met het bedrijfsleven. Die werelden lopen in de labs door elkaar heen. We zijn nu bijvoorbeeld bezig met het verduurzamen van bestaand vastgoed. We zijn een duurzame gevel aan het bouwen voor het ‘renovatieproject Inside Out‘. Die gevel wordt hier dan gemaakt en getest, waarna bewoners langskomen om hem te bekijken. Nu zijn we zover dat we één appartement in Overvecht willen renoveren op een manier waarvan wij denken dat goed is. Goed in verband met duurzaamheid, maar ook goed ervaren door de bewoners. Op basis van deze renovatie willen we de hele flat gaan doen.”

Wilko Planje

Wilko: “Het grootste project wat in de labs gedaan wordt is Quest. Hierin werken derdejaars studenten van elektrotechniek, werktuigbouwkunde en technische bedrijfskunde in kleine multidisciplinaire groepjes samen aan opdrachten uit het werkveld. Een ander voorbeeld is Selficient, een soort competitie waarbij de opdracht is voor studenten om een zo duurzaam mogelijke woning te bouwen. Meerdere internationale universiteiten doen hieraan mee met een team. De afgelopen twee jaar bestond ons team uit ongeveer honderdtwintig studenten, vanuit allerlei disciplines: van international business tot werktuigbouwkunde, van integrale veiligheidskunde tot elektrotechniek. Uiteindelijk zijn die studenten met het huis naar Denver gegaan en zijn ze zevende geworden. Het was mooi om te zien dat studenten echt zelf initiatief namen. Wij fungeerden slechts als vonkje als er wat aanmoediging nodig was.”

Op welke manier verwerken jullie dit in het curriculum?

Wilko: “Dat gebeurt op drie manieren. Allereerst is er dus Quest, waar studenten twee keer in hun derde jaar werken aan multidisciplinaire projecten. Ten tweede is er de minor ‘Het-project-van-je-leven’ waarin studenten een half jaar lang aan een door hen bedacht of door hen aangenomen project werken. Daar is Selficient een voorbeeld van. Ten slotte studeren studenten af op toegepaste opdrachten, dat kan ook intern zijn in onze labs. Dit gebeurt nog niet heel veel, maar het is wel in opkomst. Studenten begeleiden dan bijvoorbeeld een Questgroepje in de labs.”

Rogier: “Examencommissies vinden dit intern afstuderen soms nog wat spannend. De praktijk moet er namelijk wel bij betrokken worden. Daarom laten wij studenten ook altijd de driehoek maken tussen onderzoek, onderwijs en het bedrijfsleven tijdens hun afstudeerproject.”

Wat voor reacties krijgen jullie van studenten op bijvoorbeeld Quest?

Wilko: “Voor sommigen voelt het multidisciplinaire een beetje gedwongen en ook een beetje eng. Studenten hebben de eerste twee jaar met name cursussen gevolgd binnen hun eigen discipline, maar uiteindelijk gaat het hartstikke goed. Dan zie je studenten tot laat werken, met de pizzadozen op tafel. Een gezamenlijk doel verbroedert. Soms gaat het ook fout, maar dan is het de hele club die het meemaakt.”

Voor opdrachtgevers is het ook spannend of het goed gaat. Hoe gaan zij hiermee om?

Wilko: “Soms krijgt de opdrachtgever niet waar hij op hoopte. Wat het onderwijs betreft draait het erom dat studenten een persoonlijke groei laten zien, maar niet per se om het opleveren van die prestatie. Wij raden teams daarom aan om te beginnen met een offerte, waarbij zij voor de opdrachtgever inzichtelijk maken wat zij verwachten op te leveren binnen de bepaalde tijd en waarom. Soms gaat het ook wel té goed: dan willen opdrachtgevers dat studenten het product afmaken na afloop van Quest. Studenten hebben het hiervoor vaak te druk.”

Wat betreft opdrachten zijn jullie afhankelijk van het bedrijfsleven. Hoe komen bedrijven bij jullie terecht?

Rogier: “We zijn daar heel druk mee en ook actief bezig met het vinden van opdrachtgevers. We hebben zelf een netwerk, maar sinds een aantal jaar geleden heeft het aantal contacten een vlucht genomen. Toentertijd was er een ontwikkeling gaande omtrent woningrenovaties ten behoeve van het verminderen van gas- en energieverbruik. Hier hebben we veel expertise op ontwikkeld door samen met studenten vrijblijvende en onbetaalde projecten te doen. Dit hebben we opgeschaald naar meerdere projecten waar het bedrijfsleven met studenten en onderzoekers samenwerkt.”

Wilko: “Er is een enorm arsenaal aan bedrijven dat echt iets geregeld of ontwikkeld wil hebben, bijvoorbeeld een klein onderdeeltje voor hun eigen product. Het hbo moet bij hen alleen in beeld komen als potentiële geschikte partner. Vaak denken zij over hbo-studenten: ‘Ze zullen niet, ze kunnen niet.’, maar als je een opdracht combineert met de expertise van studenten en ze daarmee op weg helpt, dan kunnen ze meters maken! Onze kracht zit in onze aantallen: we kunnen gemakkelijk veertig studenten op een project zetten, waarbij er gegarandeerd vijf een briljant idee hebben. De creativiteit binnen zo’n groep kan zo groter zijn dan bij een bedrijf waar één specialist op een opdracht wordt gezet. De behaalde resultaten trekken ook bedrijven aan. Wat betreft Quest proberen we nu aan sommige opdrachten opvolging te geven. Zoals ik zei, soms zien opdrachtgevers graag dat studenten nog doorgaan na afloop van het project. Inmiddels proberen we dit vervolg door een nieuw Quest-groepje op te laten pakken. Zo heeft de opdrachtgever continuïteit en studenten mooie opdrachten.”

Resultaat trekt dus bedrijven aan, maar hoe trekken jullie studenten aan om bijvoorbeeld af te studeren of onderzoek te doen in de labs?

Rogier: “Dat is onze truc! Ik zie mezelf wel als een soort makelaar tussen projecten en studenten. Als er twee studenten zijn die in het lab een uitdaging zoeken, maar waar het bedrijfsleven nog niet hapt, dan nemen wij ze mee naar de bedrijven. We hebben continu onze antennes uitstaan.”

Wilko: “Ik geef daarnaast bewust bepaalde cursussen om studenten te trekken die interesse hebben in voor de labs relevante zaken. Studenten studeren nu hier af, omdat wij ze eerder in de studie tegenkwamen. Dan weten wij ook al wat wij aan ze hebben.”

Welke voordelen heeft de omgeving die jullie in de labs hebben gecreëerd?

Wilko: “Het is een inspirerende omgeving voor ons, maar ook voor het bedrijfsleven. Ze zijn bewust transparant opgezet. Met al die labs zijn we letterlijk tien passen verwijderd van de andere disciplines. Op deze manier ontstaat kruisbestuiving en dat werkt erg goed!”

Als je vooruit kijkt, wat zijn dan jullie doelen?

Wilko: “Quest verder professionaliseren. Tot voor kort was er niet eens een website. Nu kijken we ook naar de juridisch apecten: wie is eigenlijk de intellectuele eigenaar? We moeten ons daarnaast nog sterker profileren naar bedrijven, zodat zij ons ook als serieuze partner zien. Daarvoor moeten we ook serieus presteren: het is een wisselwerking. Wat betreft onderzoek moet je je dan ook meer gaan publiceren. Daarnaast willen we nog meer kruisbestuiving, zodat we steeds meer interdisciplinair gaan werken.”

Studenten ontwerpen hun stad: expositie stedenbouwkundige ontwerpen voor Delft Zuid-West

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Masterstudenten Bouwkunde van de TU Delft bogen zich de afgelopen maanden over een stedenbouwkundig ontwerp voor 5.000 nieuwe woningen in Delft Zuid-West. De beste en meest originele ontwerpen worden van 26 maart tot 6 april geëxposeerd in het Huis van de Stad, het stadskantoor aan het Stationsplein 1 in Delft.

Het initiatief voor de ontwerpen voor de wijken Voorhof en Buitenhof, komt voort uit de City Deal Kennis Maken. In Delft wordt invulling gegeven aan deze City Deal door studenten en docenten van de TU Delft, de Hogeschool Inholland en de TU Delft, meer te betrekken bij de opgaven van de stad.

Zie ook het evenement in de Agenda Stad-agenda

Portretreeks ‘Verbinders’ in beeld

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met een viertal jonge  ‘verbinders’; mensen die een brug slaan tussen gemeente en kennisinstellingen of tussen kennisinstellingen en samenleving. Wat drijft hen en hoe gaan ze te werk. Lees de portretten van:

Esther Haverkort

Esther is programmamanager maatschappelijke partners bij de Vrije Universiteit in Amsterdam. “Experimenteren in de stad is het mooiste wat er is, maar het zijn kwetsbare processen.”  Lees het interview met Esther.

Frederic van Kleef

Frederic is programmaleider van het Akkoord van Groningen. ” Wil je verder komen, dan zul je op een creatieve manier verbindingen moeten leggen.”  Lees het interview met Frederic.

Kim Zunderdorp

Kim is beleidsmedewerker Onderwijs bij de Universiteit Utrecht en werkt o.a. Aan een programmaplan om maatschappelijke betrokkenheid bij studenten te stimuleren. “Het is belangrijk om aan te haken bij het enthousiasme van docenten.” Lees het interview met Kim.

Ilse Markensteijn

Ilse is projectmanager van het Onderwijsloket van de Wageningen University & Research (WUR) en verbindt vragen vanuit de samenleving met vakken van de bachelor- en masteropleidingen. “Real-life learning is onderdeel van onze nieuwe onderwijsvisie.” Lees het interview met Ilse.

 

‘Verbinders’ in beeld nr. 4: Ilse Markensteijn

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Ilse Markensteijn is projectmanager van het Onderwijsloket van de Wageningen University & Research (WUR) en verbindt vragen vanuit de samenleving met vakken van de bachelor- en masteropleidingen.

Ilse, je werkt als verbinder binnen de Wageningen University & Research (WUR). Wat houdt jouw baan nu precies in? 

Ilse Markensteijn

“Ik heb het Onderwijsloket mede opgezet. Daarmee verbinden wij vragen vanuit de samenleving met vakken van de Bachelor- en Masteropleidingen. Wij zorgen ervoor dat studenten in een team aan een actuele opdracht werken. Op deze manier stimuleren wij real life learning binnen de universiteit en delen wij Wageningse kennis met de maatschappij. Wij zijn dus echt de tussenpersoon tussen het netwerk van docenten en de organisaties op regionaal, landelijk en internationaal niveau”.

Hoe ziet dit er concreet uit? Aan hoeveel vragen werken jullie, en met hoeveel studenten?

 “Gemiddeld ontvangen wij zo’n 550 aanvragen per jaar. Hiervan komt 40% vanuit het bedrijfsleven, met name MKB. De overige vragen die we krijgen zijn gelijk verdeeld tussen publiek-private samenwerkingen (10%), gemeente en overheid (10%), ngo’s (10%) en kennisinstituten (10%). Met de aanvragers bespreken we welke kennis ze zoeken. Aan de hand hiervan kijken we hoe hun vraag – via vakken, stage, onderzoek – het beste beantwoord kan worden. Ongeveer 200 van deze vragen zetten we om in projecten voor studententeams in Bachelor en Master vakken. De meeste projecten starten in het Master onderwijs (75%). Stageverzoeken zetten we direct door naar Student Career Services van de WUR”.

Als studenten aan de slag gaan met zo’n vraag uit de samenleving, hoe ziet dit er dan uit aan de WUR?

“Dit verschilt per vak, vaak duurt een real-life project acht weken. Een voorbeeld van zo’n vak is Academic Consultancy Training (ACT). Studenten met verschillende studieachtergronden – van 20 verschillende masters is dit vak een vast onderdeel van het curriculum – werken in teams van 5-7 aan een multidisciplinaire adviesopdracht voor een echte opdrachtgever. Dit vak wordt vijf keer per jaar gegeven en wordt jaarlijks door zo’n 1000 studenten gevolgd. Elke twee maanden zoeken we nieuwe opdrachten voor ACT. Studenten worden in dit vak begeleid door een coach en een academisch adviseur”.

Hoe ben je hiermee gestart?

“Het opzetten van het Onderwijsloket als centrale ingang voor real-life studentprojecten is een heel bottom-up proces geweest. In de begintijd hebben we veel met opleidingsdirecteuren en docenten gesproken, om zo docenten te vinden die graag echte opdrachten in hun onderwijs willen inpassen. De ene docent werkte al met real-life opdrachten en zijn we gaan ondersteunen met de werving van projecten, andere docenten hebben we geholpen met het inpassen van real-life projecten in hun vak waar eerst nog een fictieve opdracht werd gebruikt. Praat met de sleutelfiguren binnen jouw eigen instelling en zorg dat het op de agenda komt te staan. Zo kun je er voor zorgen dat real-life learning onderdeel wordt van de algemene visie op onderwijs, en het op termijn ook een top-down proces wordt.

De WUR heeft zich echt gecommitteerd aan deze verbinding met de samenleving: real-life learning is onderdeel van de nieuwe onderwijsvisie. Alle organisaties weten ons steeds beter te vinden en zijn enthousiast over het werken met studenten. Ik merk dat onze rol continue verandert; daarom zijn wij aan het verkennen hoe we het Onderwijsloket de komende jaren kunnen door ontwikkelen”.

Als je denkt vanuit die nieuwe visie: waar werkt het Onderwijsloket naartoe?

“Kwartiermaken is ontzettend belangrijk. Dit soort samenwerking gaat niet vanzelf. Je moet hier echt mankracht op inzetten. Wij zien dat externe partijen, docenten en studenten graag samenwerken, het geeft hen energie en motiveert enorm. Je moet zelf scherp hebben waar je voor staat en je hebt een mandaat nodig. Begin met een stukje, houd het klein en laat vervolgens zien wat het oplevert. Zelfs voor een pilotprogramma heb je de neuzen dezelfde kant op nodig. Zo hebben we het Onderwijsloket langzaam uitgebouwd tot wat het nu is.

Real-life learning was ook voordat het Onderwijsloket startte al onderdeel van het Wageningse curriculum. Met het Onderwijsloket versterken we dit. Ik denk dat er universiteit breed nog veel kennis te ontwikkelen en te delen valt op het gebied van real-life learning en de impact van studentprojecten op de maatschappij”.

Hoe zie je dit bij andere Nederlandse kennisinstellingen?

“Wij onderhouden contacten met andere hbo en wo instellingen, hebben veel contact met Wageningen Research en ook zijn we betrokken bij verschillende regionale en landelijke publiek-private netwerken, zoals Kenniswerkplaatsen en bijvoorbeeld de Alliantie Voeding. Wij zien dat andere kennisinstellingen ook aan real-life learning doen, vaak is de organisatie hiervan wat meer decentraal georganiseerd. Voor ons is de centrale organisatie misschien ook makkelijker; Wageningen University bestaat uit één faculteit. Dat ligt voor andere kennisinstellingen toch een stuk complexer”.

Waarom blijf je dit doen sinds het opzetten?

“Omdat het verbinden en kwartiermaken in een kennisinstelling en daarbuiten ontzettend leuk en belangrijk is. Vaak hebben opdrachtgevers hun vraag niet helder. Het is uitdagend om mee te mogen denken met allerlei organisaties en te kijken hoe een vraag zo goed mogelijk door studenten kan worden opgepakt. Ook is het mooi om te zien hoe bottom-up en top-down samenkomt in beleid en uitvoering.

Het blijft soms zoeken naar onze rol. Zo signaleren we bijvoorbeeld veel topics die nu hot zijn in maatschappij. Wat is dan onze rol? Moeten wij hier iets mee doen? Hoever ga je ook als universiteit? Hier zou ik graag de komende tijd mee aan de slag gaan met anderen; we leren samen een stuk sneller dan alleen.”.

‘Verbinders’ in beeld nr. 3: Kim Zunderdorp

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met een viertal jonge ‘verbinders’; mensen die een brug slaan tussen gemeente en kennisinstellingen of tussen kennisinstellingen en samenleving. Kim Zunderdorp is beleidsmedewerker Onderwijs bij de Universiteit Utrecht en werkt o.a. Aan een programmaplan om maatschappelijke betrokkenheid bij studenten te stimuleren.

Binnen de Universiteit Utrecht word je gezien als een verbinder. Wat houdt jouw rol in?

Kim Zunderdorp

“Ik werk bij de Universiteit Utrecht als Beleidsmedewerker Onderwijs. Dit betekent dat ik een heleboel dingen doe. Zo stel ik onder andere een programmaplan op voor het stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid bij studenten. Dit werd als doel genoemd in het strategische plan van de Universiteit Utrecht voor 2016-2020, maar hoe zorg je dat het realiteit wordt? Wat moeten studenten doen en wat is de rol van docenten? Dit verken ik nu met alle lagen en organisaties binnen de universiteit, en ik kijk wat we kunnen leren van andere hoger onderwijs instellingen”.

Dat klinkt lastig, een programmaplan om studenten meer maatschappelijk betrokken te krijgen. Hoe pak je dit aan?

“Het is een hele brede opdracht, want was is nou precies maatschappelijke betrokkenheid? Hoe stimuleer en waardeer je dit? Sinds de zomer ben ik daarom bezig geweest met vooronderzoek: kijken wat voor initiatieven er al zijn binnen en buiten ons curriculum. Ik heb gesprekken gevoerd met studenten, docenten, staf en het management en ben veel op bezoek geweest bij projecten en lessen. Zo heb ik een overzicht gemaakt van wat er al gebeurt en wat we zouden kunnen doen om het op te schalen. Daar heb ik ook de ervaringen vanuit de City Deal Kennis Maken in meegenomen; er gebeurt veel in andere Nederlandse steden en met name ook in de VS en Groot-Brittannië”.

Hoe werd jouw vooronderzoek universiteit-breed ontvangen en wat was de volgende stap?

“Dat vooronderzoek is gegoten in een programmaplan Community Service Learning en ligt nu voor bij het College van Bestuur. Het doel van het programmaplan is om op bestuurlijk niveau draagvlak te krijgen op het thema. Het plan bevat een aantal fases en het is een groeimodel. We gaan beginnen met het verbinden van bestaande initiatieven en het versterken van netwerken van docenten en studenten. Vervolgens gaan we door naar het grootschalig stimuleren en ontwikkelen van dit type initiatieven en onderwijs. We eindigen met het institutionele verankeren van de geboekte resultaten. Dat is het bestuurlijke traject. Het traject daarnaast is nog veel interessanter: alle docenten die in hun onderwijs al werken aan maatschappelijke vraagstukken met externe partners, beter ondersteunen en nog meer docenten enthousiasmeren. Ik heb hiervoor een Special Interest Group opgericht. In mijn vooronderzoek sprak ik veel docenten, die allemaal tegen dezelfde thema’s aanliepen, maar elkaar niet kennen. Zij ontmoeten elkaar in de Special Interest Group Het werkt erg inspirerend. Ik wil hier daarom nog meer docenten op aanhaken. Een volgende stap is om hier studenten en maatschappelijke partners aan te verbinden. Om meer docenten te bereiken geef ik workshops en presentaties door de universiteit heen. Deze workshops helpen hen om na te denken over hoe kun je dit in een plek kunt geven in het onderwijs. Ook ondersteun ik docenten die nieuwe initiatieven en pilots starten. Je wilt namelijk op een heel laag niveau concreet aan de slag te gaan. Dat bestuurders erachter staan is mooi, maar uiteindelijk gebeurt het op de werkvloer. Ik maak daarom steeds de switch tussen bestuurlijk en de werkvloer”.

Waarom heeft de Universiteit Utrecht zich überhaupt er toe gecommitteerd?

“Het strategisch plan 2016-2020 is tot stand gekomen na een heleboel consultatiesessies. Dit is daar als een van de thema’s uitgekomen. Volgens mij komt het vanuit meerdere hoeken. Dit is namelijk echt een sterke manier om studenten zichzelf veel beter te laten ontwikkelen en profileren. Ze doen extra vaardigheden op en leren in de praktijk. Veel docenten hebben aangegeven dat dit enorm belangrijk is. Impact is voor de Universiteit Utrecht breed een belangrijk thema. Ik heb daarom ook deels mijzelf deze opdracht gegeven”.

Wat is de rol van andere kennisinstellingen en de gemeente Utrecht in dit proces? Hoe verhoud jij je tot alle partijen?

“Dit is meer een intern proces geweest waar ik al snel collega’s op heb aangesloten. Wij informeren wel de andere partijen en nemen hen mee in de ontwikkelingen. Zo haak ik aan op onderwijsinitiatieven die al in de regio worden ontwikkeld, zoals de Co-Challenge waarin de gemeente Utrecht en de Universiteit Utrecht samenwerken. Vanaf dit voorjaar betrekken we ook de Hogeschool Utrecht en het ROC Midden-Nederland daarbij. Ook in het kader van de City Deal Kennis Maken wordt er daardoor nu al intensiever gesproken met elkaar. De blik verbreden naar buiten is een stap die ik het komende jaar hoop te zetten”.

Wat is er nou nodig in de stad of in de kennisinstellingen om jouw baan tot een succes te maken? Wat voor mandaat heb je? Hoe krijg je dingen gedaan?

“Het helpt enorm wanneer decanen en vice-decanen uitdragen dat zij dit belangrijk vinden. Dit helpt om docenten mee te krijgen en om bekendheid te geven aan het thema in het algemeen: dan komen mensen vanzelf ook naar mij toe. Na lang investeren komen nu steeds meer teams en adviseurs naar mij toe om te vragen om een gesprek of workshop. Bekendheid geven aan het thema helpt de bal rollen. En het is tijd dat de bal gaat rollen. Het onderwijs moet mee ontwikkelen. Daarnaast is het belangrijk om aan te haken bij het enthousiasme van docenten. Als docenten enthousiast werken met dit concept overtuigt dat vanzelf anderen ook. Pilots en lopende dingen in kaart brengen werkt daarom als een sneeuwbaleffect. Straks wordt actief een keuze maken en investeren belangrijk. Geld voor pilots gaat dan belangrijk worden: dan kunnen we nog meer concrete ervaringen opdoen, waar we van leren en die andere docenten inspireren”.

Je geeft aan dat veel docenten tegen dezelfde problemen aanlopen. Wat zijn deze problemen nu precies?

“Een van de belangrijkste problemen is toetsing. Studenten doorlopen natuurlijk een individueel leertraject waarbij ze vaak bezig zijn met vaardigheden en attitudes die wij in het wetenschappelijk onderwijs moeilijk vinden om te toetsen. Ook zie je de reflectie stimuleren moeizaam is. Het wordt door studenten soms gezien als een saai en verplicht riedeltje, terwijl het eigenlijk bedoeld is om aan te zetten tot denken. Een derde is het grote gat tussen de universitaire structuren en de buitenwereld: studenten zitten maar voor korte tijd in een vak, terwijl maatschappelijke vraagstukken soms jaren doorlopen. Hoe overbrug je dit, en vind je een balans tussen structuur en flexibiliteit? Docenten gaan in onze Special Interest Group in gesprek over het creëren van een win-win situatie voor zowel de docent, student als organisatiepartner. Wat moet voorop staan: de leerervaring van de student of het resultaat? En hoe bouw je duurzame relaties op met je partners? Vaak zijn er al genoeg oplossingen, maar hangt het er per vak vanaf hoe het gaat. Hoe vaker een vak al gegeven is, hoe beter het vaak gaat. Het is cruciaal om hierover uit te wisselen met elkaar. Deze discussies worden gevoerd in alle kennisinstellingen”.

Wat verbaast jou nu het meest in deze functie?

“Hoe moeilijk docenten het vinden om aan te geven wat ze zouden willen doen voor externe partners. Ik geef veel workshops met concrete voorbeelden en succesverhalen. Dan zijn docenten erg enthousiast. Maar als je ze vervolgens vraagt een plan te maken voor hun eigen opleiding is het plan erg terughoudend. Dan blijft de ambitie vaak hangen bij het uitnodigen van een gastdocent. Het enthousiasme is dus daar, maar bij de concrete doorvertaling moeten ze echt nog ondersteund worden, dat komt niet vanzelf”.

Zie je ook dat andere universiteiten hier ook mee bezig zijn op centraal niveau?

“De Universiteit Utrecht is hierin echt ver als het gaat om het samenbrengen van alle departementen en vragen. De VU doet het daarnaast ook erg goed. Bij de andere universiteiten merk ik vooral samenwerking gericht op onderzoek. Ik vind het belangrijk dat het juist ook meerwaarde heeft voor studenten”.

Tot slot: wat zou je steden willen meegeven die overwegen een dergelijke functie ook op te zetten?

“Zet in op onderwijs! Zorg daarnaast dat je ontzettend veel docenten en studenten in je eigen organisatie spreekt voordat je een plan ontwikkelt. Dat heb ik als heel erg waardevol ervaren, omdat ik die voorbeelden nu overal kan gebruiken en deze ontzettend overtuigend werken richting studenten, docenten en management. Daarnaast: besteed zeker tijd aan bestuurlijk commitment en het mooie verhaal, maar probeer ook altijd het verhaal te vertalen naar docenten. Het is een mooi plan geworden voor de Universiteit Utrecht, maar een docent heeft daar niets aan. Ik blijf continue nadenken over hoe ik meerwaarde voor hen kan creëren. De Special Interest Group houdt dan ook echt mijn voeten aan de grond. Het is onze ambitie om deze manier van lesgeven in 2025 te verankeren. De looptijd van het strategisch plan (tot 2020) is een goede looptijd om hier een aanzet voor te geven. Geef jezelf dan ook vijf jaar de tijd: versterk en verbreed het netwerk stap voor stap en houd vooral je vice-decanen goed op de hoogte. Dan is het al uitgebreid besproken en van commitment voorzien voordat er een bestuurlijk akkoord dient te komen. Houd die sneeuwbal draaiende.

‘Verbinders’ in beeld nr. 1: Esther Haverkort

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met een viertal jonge ‘verbinders’; mensen die een brug slaan tussen gemeente en kennisinstellingen of tussen kennisinstellingen en samenleving. Esther Haverkort is programmamanager maatschappelijke partners bij de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Esther, je bent verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam, maar geeft ook advies aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Wat houdt jouw baan precies in?

Esther Haverkort

“Bij de HvA ben ik meer maatschappelijk ondernemend bezig: zo heb ik BOOT mede opgezet, de Buurtwinkel voor Onderwijs, Onderzoek en Talentontwikkeling, waar ca 900 studenten jaarlijks aan 2000 bewoners en 200 organisaties per jaar activiteiten aanbieden. Hiervoor heb ik met Rob Andeweg specifiek van buiten naar binnen geredeneerd: welke partners heeft de HvA? Wat doen ze? En hoe kan de kennisinstelling een bijdrage leveren aan de bestaande processen? Toen bleek dat er bij veel partners én veel ambitie was én (wijkaanpak)geld, maar toch heb je mankracht nodig om daar een programma omheen te bouwen en uit te voeren vooral. In dit programma staan de behoeften van de bewoners centraal. Ik ben constant aan het verbinden. Bij de Vrije Universiteit manage ik nu meer het interne proces rondom verbinding met de samenleving. Ik ben programmamanager maatschappelijke partners, maar voordat deze actief aan tafel zitten, moet je als kennisinstelling zelf bewust zijn van je positie en ambitie. We zitten midden in deze fase. Ik bekijk welke belemmeringen en kansen er intern liggen voordat we ons programma aan de buitenwereld presenteren. Dit keer werkt het dus meer andersom: van binnen naar buiten. Daarbij is wel de nadrukkende wens om weer samen met de maatschappelijke partners en bewoners ons programma te bouwen. Hierbij moet je de stem van de maatschappelijke betrokken studenten ook prominent meenemen.

Kun je verder ingaan op het kijken van binnen naar buiten? Wat doe je concreet?

“Ik bekijk nu eerst wat de VU al doet in haar curriculum en welke relaties er al zijn. Maar ook naar de bestuurlijke verhoudingen en de governance van de instelling. Je hebt zowel met het onderwijs, als met onderzoek te maken. Deze omslag naar intensief werken met de samenleving moet langs allerlei lagen, dus je wilt dat je daar klaar voor bent. Eigenlijk ben je dus de hele dag bezig met praten: met studenten – “Wat zouden jullie willen doen? Hoe zou jouw studie meer gaan leven door het meer ‘real-life’ in te vullen?”, met docenten – “In hoeverre ben je in de mogelijkheid om dit te doen of hier bepaalde studieonderdelen voor om te bouwen?”. Je faciliteert dit gesprek en bent tegelijkertijd bezig met verwachtingsmanagement bij alle maatschappelijke partners. Studenten verassen namelijk enorm qua inzet en zijn ontzettend goed in contact met bewoners, maar ze hebben soms moeite met onderzoeksvragen formuleren of structuurproblemen. De 0-de lijns dienstverlening verloopt ontzettend goed in Amsterdamse wijken door studenten. Belangrijk is dan om te kijken hoe je dit structureert en hoe deze zich verhoudt met het professionele en vrijwillige aanbod in de wijk, Hoe werk je samen, hoe verwijs je door, hoe zorgt je gezamenlijk voor duurzame oplossingen? We experimenteren met allerlei methoden, zoals workshops, train de trainer(vrijwilliger), of vragen in groepen behandelen, zodat bewoners elkaar kunnen helpen en in het vervolg elkaar opzoeken.

Een geweldig interessant proces binnenin een universiteit, Esther. Hoe kijk jij aan tegen jouw gedeelde functie?

“Op dit moment verdeel ik mijn taak tussen de HvA en de VU. Ik heb BOOT langzaam overgedragen aan een heel sterk team en neem nu eigenlijk zowel voor de HvA als VU een adviesfunctie in op het gebied van onderwijs in verbinding met de samenleving. Toen ik in 2008 met BOOT begon was het enorm praktisch, vooral zaken rond de bedrijfsvoering moesten worden uitgevoerd, zo heb je bijvoorbeeld een aansprakelijkheidsverzekering nodig om met kinderen te werken op een externe locatie. Nu denk ik mee op instellingsniveau: wat is jouw rol als kennisinstelling en hoe kun je daar meer beleidsmatig mee omgaan? Waar moet je rekening mee houden binnen de kennisinstelling als je dat wilt doen? Er moet ruimte worden gemaakt in curricula, docenten en onderzoekers moeten de vrijheid krijgen om ‘buiten te spelen’, om buiten de bestaande onderwijs en onderzoekskaders innovatieve methoden te ontwikkelen. Experimenteren in de stad, is het mooiste wat er is, maar het zijn kwetsbare processen en moeten met aandacht worden uitgevoerd. De wil en het enthousiasme is er vaak al binnenin de kennisinstellingen, maar bij de implementatie gaat soms mis”.

Wat zie je nu vaak fout gaan in de implementatie?

“Vaak worden samenwerkingen gestopt doordat er onvoldoende vanuit de inhoud wordt gedacht. Je moet de overtuiging hebben dat binnen jouw vakgebied er een verdieping plaatsvindt wanneer je samenwerkt met een maatschappelijke partner en andersom, anders houd je dit traject niet vol. Er wordt veel extra tijd en creativiteit van betrokkenen gevraagd, er moet een gemeenschappelijke urgentie zijn om samen te werken aan oplossingen van complexe vraagstukken. Ik zie op elke Nederlandse universiteit wel individuele initiatieven om verbindingen met de samenleving te intensiveren, maar er zijn weinig voorbeelden van een structurele implementatie van Community Service Learning (CSL) die universiteit breed is. De Universiteit van Maastricht is bijvoorbeeld erg welwillend, zij hebben ook een hele andere situatie. De studenten zijn daar meer een uitdaging voor de stad door de gescheiden werelden en grote populatie studenten. Daar kun je juist een brug tussen slaan door studenten in te zetten voor maatschappelijke vragen”.

Wat verbaast je nou het meest?

“Ik word elke dag nog wel verbaasd. Het verbaast me dat het toch nog zo vaak dezelfde dingen zijn die ingewikkeld zijn. Mensen denken in stramien: “Ik ben docent, verantwoordelijk voor dit vak, waarbij zoveel mogelijk studenten moeten slagen”; “Ik ben maatschappelijk werker, ik moet zoveel mogelijk mensen op weg helpen”. Er bestaan heel veel natuurlijke relaties tussen deze twee werelden, maar je hebt nog steeds het rooster en de hele geïnstitutionaliseerde context van je baan. Daadwerkelijk projecten samen maken met een win-win blijft voor allebei heel lastig, zeker met een hoge werkdruk”.

Waar ligt voor jou een kans voor verbetering in dit proces?

“Het proces werkt alleen als je niet zonder elkaar kunt. Als je vanuit dit idee kunt werken ontstaan de prachtprojecten. Een professional moet inzien dat het beroep uitoefenen zoals het nu gebeurt te beperkt is. Het betrekken van studenten en kennisinstellingen geeft verdieping aan een professie. Het gaat dus vooral om overtuiging en vertrouwen. Daarnaast moeten bewoners het gevoel hebben dat het project een toegevoegde waarde heeft en niet alleen gaat om data verzamelen of studenten ervaring op te laten doen. Een hogeschool verleent ook praktische diensten (juridisch advies bijvoorbeeld), dus die onzekerheid neem je makkelijker weg. Bij de VU is die uitdaging groter als universiteit, maar zij doen nu al wel heel bewust maatschappelijk verantwoord onderzoek, met veel sensitiviteit voor de onderzoeksgroepen. Daarin onderscheiden ze zich geweldig”.

Wat voor mandaat heb jij nodig voor jouw functie van verbinder en adviseur?

“Het mandaat dat ik nodig heb is vrij beperkt bij de VU; de faculteiten werken erg zelfstandig en hebben eigen beslisprocessen. Ik ben dus meer een aanjager en inspireer mensen met voorbeelden vanuit de HvA en andere universiteiten. Wat kun je allemaal doen als universiteit, welke impact kun je hebben? Het mooist is dat ik veel vrijheid krijg in deze functie. Vrijheid in hoe ik het aanpak en hoe ik mijn week indeel. Omdat ik in deze rol niet meer verantwoordelijk ben voor personeel en de bedrijfsvoering van het project, heb ik een flexibele agenda en ga ik naar de plekken toe waar mijn aanwezigheid nodig is en spreek ik met veel organisaties. De rol van externe adviseur is een hele goede rol voor dit proces. Dan kun je ook tegen een heilig huisje aantrappen zonder dat je in een ingewikkelde werkrelatie beland. Docenten willen graag en het CvB ook, ze willen graag expertise aanbieden en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Daar tussenin gaat het vaak mis, terwijl daar eigenlijk de besluiten moeten worden genomen en de budgetten worden bepaald. Het is een cliché, maar bureaucratische processen en alle verschillende belangen die er spelen zijn de vijand. Ze halen het tempo en de energie uit de initiatieven. Je zult moeten investeren: de HvA maakt hier al 10 jaar lang een paar ton vrij voor docenten die letterlijk in de wijk studenten doceren en begeleiden in samenwerking met het werkveld. En door deze structurele aanwezigheid ook een onderdeel zijn van het sociale netwerk van de wijk. Dit is echt een keuze en dat zal de VU, op haar eigen manier ook kunnen doen”.

Wat is een stap die de VU nu al zet?

“De VU heeft het grootschalige en VU brede project A Broader Mind, waar het verder ontwikkelen van het programma van Community Service Learning ook een onderdeel van is. Onderzoek van onder andere Rene Bekkers en Marjolein Zweekhorst leidt tot meer kennis over de beste methoden en de impact voor alle partijen rond community service learning: het ontwikkelen van onderwijs en onderzoek in samenwerking met praktijkpartners, waarbinnen studenten studiepunten kunnen verdienen met een maatschappelijke impact”.

Wat zou je als tips willen meegeven aan andere steden of universiteiten die met dit proces aan de slag willen?

“De dromen zijn vaak groot. Je zult fte moeten vrijmaken en mensen die het leuk vinden om hiermee bezig te zijn in deze ondernemende positie zetten, ze moeten ook de vrijheid krijgen om daar echt iets tastbaars van te kunnen maken. De VU kwam tot de conclusie dat zij dit onvoldoende in huis hadden om intensief met deze opdracht aan de slag te gaan. Ik vind het mooi en dapper dat zij tot dit inzicht kwamen dat zij de kennis en ervaring die ik bij de HvA heb opgedaan goed konden gebruiken om met de maatschappelijke partners om de tafel te gaan zitten; ik heb de mensen van de VU weer heel hard nodig om het te implementeren. Het clubje van de “willing” moet zorgvuldig starten en als een olievlek door het instituut gaan. Wanneer dit geslaagd is, is heel verschillend. Er zijn prachtige voorbeelden van CSL, zoals van EMI met het pact op Zuid van de Hogeschool Rotterdam en HvA BOOT. Maar deze methoden zijn niet vervlochten door de hele kennisinstelling. Het gaat erom wat je ermee wilt bereiken. Werken aan een maatschappelijk netwerk helpt; zo bouw je echt een vertrouwensrelatie op. Dat hoeft niet elke kennisinstelling in een stad alleen en apart te doen. Hogescholen en universiteiten kunnen daarin juist geweldig samenwerken en een gezamenlijk programma-aanbod doen met unieke elementen die karakteristiek zijn voor die kennisinstelling. Persoonlijk vind ik dat naast je drive om iets te willen doen voor de stad, je vooral ook zo goed mogelijk onderwijs moet willen maken. Trek het binnen het curriculum, maak het ‘normaal’. Breng daarom niet alleen een groepje docenten bijeen; het gaat pas echt leven als de mensen uit het vakgebied aansluiten. Laat het leven”.

Wat zou je tot slot het City Deal Kennis Maken netwerk willen meegeven?

“Landelijk zijn de verschillen heel groot. Ondanks dat dit zo is, is het goed dat we het er met elkaar over hebben. Meer dan ooit is een discussie over de kwaliteit van onderwijs en onderzoek noodzakelijk. Gemeenten hebben een enorme inhaalslag gemaakt de afgelopen 10 jaar, waardoor ze nu veel dingen samen doen met burgers. Het onderwijs liep daar enorm in achter. Ik heb de laatste jaren veel onderzoek gezien die helemaal niet innovatief was, heel rechtlijnig, laat staan goed aansluit op de vragen van de doelroep. Langzaam zie je de opleidingen verdwijnen die niet verbinden en vernieuwen. Het bundelen van krachten en het samenvoegen van disciplines gebeurt nog te weinig. Studenten vinden het geweldig om samen te werken met studenten van andere opleidingen. De kwaliteit van een product gaat enorm omhoog als je weet voor wie je het doet. Sluit dus in het ontwikkelproces ook vooral de student niet buiten”.

‘Verbinders’ in beeld nr. 2: Frederic van Kleef

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Vanuit de City Deal Kennis Maken spraken we met een viertal jonge ‘verbinders’; mensen die een brug slaan tussen gemeente en kennisinstellingen of tussen kennisinstellingen en samenleving. Frederic van Kleef is programmaleider van het Akkoord van Groningen.

Je bent programmaleider van het Akkoord van Groningen. Wat houdt zo’n baan nou precies in?

Frederic van Kleef

“Ik zeg altijd: ik word betaald door de gemeente, maar sta de facto in dienst van de kennisinstellingen. Alles wat ik doe is namelijk gerelateerd aan hun agenda en belangen. Centrale gedachte hierachter is dat wat goed is voor de drie grote kennisinstellingen in Groningen ook goed is voor de stad zelf. Het verbinden van deze werelden – die van de stad en die van de kennisinstelling – vormt mijn belangrijkste dagelijkse bezigheid. Ik doe dat vooral door gesprekken te voeren met mensen vanuit alle lagen – decanen, directeuren, beleidsmedewerkers, docenten, studenten – en met hen tot nieuw projecten te komen”.

De samenwerking tussen de partners is in Groningen erg hecht. Wat gaat er goed? Wat juist niet?

“Ons samenwerkingsverband bestaat al sinds 2007. Er is daardoor veel opgebouwd aan ervaring, capaciteit en netwerkkracht om gezamenlijke programma’s en projecten op te zetten. Onze bestuurders kennen elkaar ook door en door, waardoor er vertrouwen bestaat om te investeren en te innoveren. Met andere woorden zowel het strategische als uitvoerende vermogen is in Groningen op dit dossier goed ontwikkeld. Recente voorbeelden van de goede samenwerking zijn de Rookvrije Stad campagne, het welkomstbeleid voor internationals, de lobby voor het naar Groningen halen van het VN Klimaatinstituut en de profilering van Campus Groningen als landelijke topcampus. Toch blijft het mensenwerk. De Akkoordpartners zijn de vijf grootste werkgevers in de stad. Afstemming blijft nodig en gaat ook nog wel eens mis. Inhoudelijk hebben we ook nog een aantal uitdagingen. Zo hebben we in Groningen behoorlijk wat afgestudeerden, maar zie je toch een mismatch in de vele openstaande vacatures. De employabliity moet dus omhoog. Een andere uitdaging is dat een deel van de stad onvoldoende profiteert van de aanwezigheid van de kennisinstellingen. Hoe pas je de kennis die binnen die muren wordt ontwikkeld, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid, nou toe op de achterstandswijken? Hoe kun je als samenwerkingsverband bijdragen aan het voorkomen of verkleinen van die tweedeling? Hierin is nog veel te winnen. Tegelijkertijd doen we op het gebied van Healthy Ageing ontzettend veel projecten in de wijken. En hebben we met WIJS vele honderden studenten die studiepunten verdienen in de wijken met het helpen van burgers.”

Toch hoor ik hier nog steeds veel positieve voorbeelden. Waar liggen nog verbeterpunten?

“Ik merk dat in sommige opzichten de rek uit ons samenwerkingsmodel is. Het Akkoord is een gentlemen’s agreement, we zijn geen formele stichting maar financieren alles op basis van vertrouwen. Dit maakt je wendbaar en flexibel. Tegelijkertijd zie je dat kennisinstellingen de wettelijke mogelijkheden ontberen om grootschalig mee te investeren. Het bouwen van studentenhuisvesting is hiervan een actueel voorbeeld. OCW geeft universiteiten en hogescholen geld voor onderwijs en onderzoek, maar niet om te investeren in de randvoorwaarden van een stedelijke kenniseconomie. Juist omdat onze regio geen grote bedrijven kent zoals Philips in Eindhoven is het van extra belang dat kennisinstellingen en overheden hier samen in optrekken.”

Wat is er nodig om van een verbindende functie als de jouwe een succes te maken?

“Je moet de agenda’s van de kennisinstellingen van achter naar voren kennen, zodat je weet waar ze naartoe aan het groeien zijn. Vervolgens is het van groot belang dat je de bestuurlijke netwerken goed kent, maar net zo belangrijk is dat je de laag eronder kent. Want er gebeurt niets zonder dat je die laag goed aanhaakt op jouw verhaal! Zeventig procent van mijn tijd gaat op aan het spreken met mensen, om iedereen op hetzelfde niveau in het gesprek te krijgen. Naast de kennis en de netwerken is creativiteit de belangrijkste sluitpost: mensen zijn namelijk niet opgeleid om tussen deze partijen te manoeuvreren. Wil je verder komen, dan zul je op creatieve manier verbindingen moeten leggen”.

Wat een mooie factor die je benadrukt, creativiteit. Kun je hier een voorbeeld van geven?

“Ik ben erg trots op het recente International Groningen programma. In Groningen komen steeds meer buitenlandse studenten, onderzoekers en expats. Zij hebben een enorme economische en culturele impact op de stad. We hebben daarom samen met de doelgroep geïnvesteerd in de tweetaligheid van informatie over huisvesting, vacatures en culturele activiteiten. Maar ook hebben we een ontmoetingshub opgezet en het stationsgebied international friendly gemaakt. Creativiteit zit vaak ook kleine dingen. Zo kwam bijvoorbeeld het Solar Racing team van Groningen bij mij. Deze club wil met behulp van studenten van het MBO, de Hanzehogeschool, de RUG en het regionale bedrijfsleven een concurrerende zonneauto maken die mee kan doen aan de World Solar Challenge in 2019. Een geweldig idee omdat het bijdraagt aan de ketenbenadering en aan de ontwikkeling van duurzame auto-industrie. Vanuit het Akkoord van Groningen heeft de burgemeester het project naar Noord-Nederlandse schaal geduwd en bouwen ze binnenkort hun eerste prototype.”

Staat Groningen als stad voor dit soort ontwikkelingen ook in verbinding met andere steden?

“We kijken wel naar andere steden en zoeken naar kansen om te leren van elkaar, maar over het algemeen zijn we ver in de samenwerking in Groningen. Het Akkoord is niet voor niets al 10 jaar onderweg. Soms zijn andere Nederlandse steden ook te groot of nog niet zover. We kijken wel ook naar steden in het buitenland. Steden als Uppsala, Gent en Bristol. Daar zitten vergelijkbare samenwerkingsverbanden”.

Wat is de rol van de kennisinstellingen zelf in verdere samenwerking tussen alle partners?

“Ik heb counterparts bij de kennisinstellingen die deels voor Het Akkoord zijn vrijgesteld. Dat is erg belangrijk. De gemeente blijft wel vaak voortrekker, ook in de financiering. De helft van het budget van het Akkoord van Groningen komt bijvoorbeeld van de gemeente. Hoewel het nog altijd bijzonder is hoeveel de kennisinstellingen in de samenwerking investeren hebben ze vaak minder financiële speelruimte omdat ze worden betaald voor onderwijs en onderzoek. Juist daarom is het ook goed om te kijken naar het Ministerie van OCW voor extra mogelijkheden. De invloed van een kennisinstelling op de stad is de afgelopen 15 jaar enorm gegroeid. Die zie je terug in ons economisch beleid, in de huisvestingsopgave of in het nieuws, zoals bij de planvorming van een campus in China. Het tijdig delen van elkaars plannen en ambities heeft een bestuurlijke mindset nodig waar men soms nog wat aan moet wennen”.

Wat zijn jouw tips voor andere steden om aan de slag te gaan?

“Neem je tijd, duik niet gelijk in de projecten maar vertrek vanuit een visie. Het Akkoord van Groningen stond de eerste jaren in het kader van letterlijk kennis maken en elkaar leren vertrouwen. Iedereen is professional, maar vanuit een heel andere gedachtegoed. Zorg ook voor formele capaciteit bij alle partijen, want alleen op vrije wil bereik je uiteindelijk niet zoveel. En als ik alles opnieuw had kunnen doen zou ik meteen vanaf dag 1 ergens bij een kennisinstelling willen rondzwerven, blijf vooral niet achter een gemeentelijk bureau zitten. En vergeet nooit dat er zoveel geweldige kansen liggen om meer samen te werken. Ik kan gemakkelijk nog tien jaar bezig zijn; Groningen kan nog zoveel beter!”

Kennismakelaar moet vooral bestuurlijke dekking hebben en op alle niveaus het gesprek kunnen voeren

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Het benutten van het potentieel van kennisinstellingen bij het oplossen van maatschappelijke opgaven in de stad, dat is een van de speerpunten van de City Deal Kennis Maken waaraan elf van de Nederlandse steden met een hogeschool en universiteit deelnemen. In een aantal van deze steden is een duidelijke liaisonfunctie ingericht, iemand die tussen gemeente, inwoners en kennisinstellingen in staat en de vraag en kennisaanbod bij elkaar brengt. Wie zijn deze mensen en wat houdt hun functie nou precies in? Een gesprek met Caroline Nevejan (Amsterdam), Lara Ummels (Leiden) en Christel Koman (Enschede).

Caroline Nevejan

Caroline Nevejan is CSO, Chief Science Officer of, zoals ze zelf ook wel eens zegt, ‘Chef Samen Onderzoek’. “Ik zie mezelf vooral als ‘onderzoeksregisseur’. In mijn functie richt ik mij op het verdiepen van de vraag en het coördineren van onderzoeksvragen. Je kunt de straten van Amsterdam aanmerken als onderdeel van mobiliteit. Maar als openbare ruimte kun je ze ook definiëren als onderdeel van de rechtstaat. Of als de plek waar economisch verkeer ontstaat. Als je onderzoeksvraag is ‘hoe richt je een straat in?’, dan kun je die dus vanuit verschillende invalshoeken beantwoorden, daarom is de afbakening van de vraag zo belangrijk. En ook: kloppen de modellen die we als gemeente gebruiken in de besluitvorming en welke aannames doen we? Per vraagformulering ben ik al gauw 10 uur bezig. Daarnaast is het zaak verschillende onderzoeksvoorstellen op elkaar te laten aansluiten. Er zijn alleen al tien voorstellen voor onderzoek naar energietransitie in Zuid-Oost. Je kunt het geld voor onderzoek als gemeente maar één keer uitgeven, dus dan is het zaak overlap te voorkomen en onderzoeken complementair te laten zijn. Daarnaast is ook het in kaart brengen en overzichtelijk houden van de bestuurlijke relaties in een stad met meerdere hogescholen en universiteiten en 120.000 studenten, een belangrijk deel van mijn portefeuille.”

Lara Ummels is Kennismakelaar in Leiden. “We hebben in Leiden natuurlijk al lang een samenwerking tussen universiteit, hogeschool, gemeente en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Maar om Leiden als internationale kennisstad nog meer op de kaart te zetten, willen we die samenwerking intensiveren en het is mijn taak om de verschillende gezamenlijke projecten die er lopen aan te blijven jagen en nieuwe projecten op te starten. Daarvoor bouw ik een stevig netwerk met vertegenwoordigers van de kennisinstellingen om te zorgen dat de neuzen dezelfde kant op staan. We willen in Leiden graag dat de inwoners ook echt merken dat onze kennisinstellingen echt een tastbare bijdrage leveren aan de leefkwaliteit in de stad.”

Christel Koman is Ontwikkelmanager Strategische Samenwerking Kennisinstellingen in Enschede. “Ik werkte al jaren bij de gemeente Enschede als directeur dienstverlening en deze nieuwe functie als ontwikkelmanager sprak me aan omdat ik houd van nieuwe dingen en werken op braakliggend terrein. Vanuit een strategische agenda, gericht op het versterken van de economische positie van de stad, richt ik mij met de gemeente en kennisinstellingen op het behoud van talent voor onze regio en het multidisciplinair oppakken van vraagstukken. En multidisciplinair betekent in dit geval dat niet alleen de Saxion hogeschool en de Universiteit Twente deelnemen, maar ook het ROC en kunstacademie AKI-ArtEZ.”

Uit jullie functieomschrijvingen blijkt ook al dat in jullie steden verschillende vraagstukken spelen die vragen om een intensievere samenwerking met kennisinstellingen. Kunnen jullie nog iets meer vertellen over die lokale vraagstukken?

Nevejan (Amsterdam): “We staan voor verschillende complexe uitdagingen, waarin de rol van onderzoek heel belangrijk is, om te kunnen duiden wat er aan de hand is, hoe je dat oplost en of die maatregel effect heeft. Dat kan gaan om bijvoorbeeld gaan om klimaatadaptatie, de verschillen tussen arm en rijk of het onderwijs. Als je kijkt naar het klimaat: we hebben nu regenbuien waar in een uur tijd veel meer milimeters mm regen vallen dan vroeger. Daar moet je als stad wel iets mee en de oplossingen zijn ingewikkeld. En als je kijkt naar energietransitie, zoals in Zuid-Oost, dat is zowel een engineering-probleem als een economisch probleem. Maar het is ook een sociaal probleem, want het vraagt om gedragsverandering, en een planningsprobleem, omdat je de straten open haalt. Daarnaast verandert de digitalisering het speelveld ook in rap tempo. Door realtime data te verzamelen kun je realtime gedrag beïnvloeden en de digitalisering zorgt ook voor een nieuwe uitdaging rondom archivering.”

Lara Ummels

Ummels (Leiden): “Leiden is in 2022 European City Of Science en we willen dat dat niet alleen door de kennisinstellingen gevoeld en gevierd wordt, maar in de hele stad landt. Het moet een jaar worden met brede impact, waarin inwoners ook lokale vraagstukken formuleren die met behulp van de kennisinstellingen opgelost kunnen worden. We willen graag dat Leidenaren zich nog meer onderdeel voelen van de internationale kennisstad die Leiden is en dat bereik je door hen eraan te laten bijdragen, door hen vraagstukken te laten aandragen, bijvoorbeeld rondom jeugdhulp of zorg, en door zichtbaar te maken hoe kennisinstellingen bijdragen aan het formuleren van oplossingen. Maar het werkt ook twee kanten op: we willen niet alleen dat inwoners profiteren van het kennispotentieel, we bieden kennisinstellingen daarmee ook de stad aan als rijke leeromgeving, ook één van de doelstellingen van de City Deal. Studenten kunnen in hun eigen stad en eigen omgeving aan de slag met onderzoek en dat biedt een praktische en tastbare manier van leren. Om dit alles te bewerkstelligen is vorig jaar zomer een overeenkomst gesloten tussen universiteit, hogeschool, gemeente en LUMC om de samenwerking te intensiveren. Mijn functie komt daar ook uit voort.”

Koman (Enschede): “In Enschede hebben we allemaal een gezamenlijk gedragen doel en dat is het versterken van de economische weerbaarheid. Daarbij is het belangrijk om talent vast te houden. Dat is één van de drie thema’s van de strategische kennisagenda die we enkele jaren geleden hebben opgesteld. De andere thema’s zijn ‘de smart city agenda gebruiken als Leitmotiv’ en ‘vestigingsklimaat randvoorwaardelijk’. Dat talent hebben we nodig om het werkpotentieel te creëren waarmee we het voorzieningenniveau op peil kunnen houden. Eén van de manieren waarop we dat doen is een initiatief van zo’n 25 kleinere ICT-bedrijven, die moeite hebben om talent te bereiken omdat ze minder bekend zijn dan ‘grote jongens’ als ASML of Philips. Studenten van Saxion en de Universiteit Twente kunnen vanaf hun tweede studiejaar hun CV opbouwen door verschillende van die bedrijven te doorlopen. Daar staat een vergoeding tegenover die zorgt dat ze zonder studieschuld kunnen afstuderen. Daarnaast willen we iets doen aan het beeld dat Enschede ‘Verweggistan’ is. Ik zeg altijd ‘Enschede ligt precies tussen Amsterdam en Berlijn in’, en vanuit die gedachte kijken we ook over de grens om onze positie als belangrijke ‘hub’ te verstevigen.”

Hoe is jullie functie eigenlijk geborgd en wat is jullie mandaat?

Nevejan (Amsterdam): “Ik val rechtstreeks onder de gemeentesecretaris. Dat geeft mij de benodigde vrijheid om snel te kunnen schakelen. Dat onderscheidt mijn rol als CSO ook van de kennismakelaar, die vaak op het niveau van programmamanager opereert en nog door meerdere lagen heen moet voordat ze meters kan maken. Ik heb bovendien als wetenschapper een autonome positie in het ambtenarenapparaat en schakel rechtstreeks met decanen en directeuren van onderzoeksinstituten.”

Ummels (Leiden): “Ik ben echt ‘van alle vier’ deelnemende instellingen. Weliswaar heb ik een aanstelling bij de gemeente, maar ik leg verantwoording af aan de stuurgroep waarin die vier partijen vertegenwoordigd zijn. Weliswaar heb ik daarmee een ander mandaat dan Caroline Nevejan als CSO in Amsterdam, maar ik krijg wel veel ruimte en zowel de rector van de Universiteit, de voorzitter van de raad van bestuur van het LUMC en Hogeschool en de burgemeester hebben gezegd ‘ga op pad om het te regelen en schakel ons in als het nodig is’. Dus de lijntjes zijn wel kort.”

Christel Koman

Koman (Enschede): “Als ontwikkelmanager en adviseur werk ik direct onder de directeur Economie, Werk en Onderwijs en en ik maak ook deel uit van de regiegroep waarin de kennisinstellingen en gemeente vertegenwoordigd zijn. Het mandaat ligt bij de regiegroep die ook de strategische kennisagenda heeft opgesteld. Maar het formele mandaat vind ik minder belangrijk dan het stimuleren van een gedeelde verantwoordelijkheid. Pas dan doe je het echt samen en daarmee wordt de samenwerking ook pas echt toekomstvast. We doen het nu echt samen en bottom up.”

Wat zouden jullie willen meegeven aan steden die overwegen een functie zoals jullie die hebben in het leven te roepen, en welke kwaliteiten zijn daarvoor belangrijk?

Nevejan (Amsterdam): “Je moet als CSO echt een ‘schaap met de vijf poten’ zijn en die zijn moeilijk te vinden. Je moet kunnen schakelen op bestuurlijk en wetenschappelijk niveau, leidinggevende kwaliteiten hebben, interdisciplinair sterk zijn en vooral: het gesprek kunnen voeren op alle niveaus. Dus met de directeur, de onderzoeker, maar ook de student. Belangrijkste voorwaarde is echter: je moet bestuurlijke dekking hebben anders durven mensen niet mee te doen. En een goede relatie met de CvB’s en decanen is ook onontbeerlijk. Tot slot, ook heel belangrijk: het kost onderzoekers heel veel tijd om met de gemeente te werken en die tijd krijgen ze vaak niet. Daar moet ook ruimte voor gemaakt worden.”

Ummels (Leiden): “Ik sluit me er bij aan dat je in staat moet zijn op elk niveau goed het gesprek aan te gaan, want je hebt ook als kennismakelaar een sterke verbindende functie. Daarnaast wil ik andere steden meegeven: kijk goed naar je eigen DNA. Niet elke stad met een hogeschool of universiteit is echt een ‘kennisstad’. In Leiden komt veel van wat de stad maakt tot wat hij nu is, voort uit de traditie van kennis en cultuur. Maar voor andere steden kan dat anders zijn, dus werk en formuleer de opgave vanuit het DNA van jóuw stad en maak dat tot je kracht. En tot slot: leer van elkaar en benut initiatieven zoals de City Deal Kennis Maken daarvoor.”

Koman (Enschede): “Realiseer je dat je in deze functie soms verschillende rollen hebt. De ene keer ben je volgend en help je door regels weg te nemen die een drempel vormen, de andere keer ben je ondersteunend of regievoerend. In elk project waarbij je betrokken bent, moet je die rol goed afwegen. Om de juiste mensen bij elkaar te brengen moet je je voelhoorns in de organisatie hebben en contactueel sterk zijn, want je kunt het niet alleen. Zo’n pioniersfunctie vereist dat je in het diepe wilt springen en zelf je weg zoekt. En inderdaad: met iedereen kan praten, van hoog tot laag. Daarnaast ben ik intrinsiek gemotiveerd en heb ik geen belang: ik houd van deze regio en wil graag dat we ons verder ontwikkelen. Dat wordt gevoeld door partners en dan is het makkelijker binnenkomen.”

Tot slot, wat zijn vanuit jullie rol de belangrijkste initiatieven of doelstellingen voor dit jaar?

Nevejan (Amsterdam): “Voor de zomer willen we het Open Research Platform lanceren dat ik ben gestart. Daarin worden alle onderzoek die gedaan worden in, over en met Amsterdam gepubliceerd. Onderzoekers zien dan dat anderen zich met vergelijkbare thema’s bezig houden en weten elkaar via het platform te vinden. Maar het is een open platform, dus niet alleen voor onderzoekers en daarom willen we zorgen dat ook mensen die niet gestudeerd hebben zich er thuis voelen. Ook vanuit andere steden is er veel interesse in het platform en ik krijg regelmatig nieuwsgierige collega’s op bezoek.”

Ummels (Leiden): “De stad als Lab. Dit zijn kansen en initiatieven voor de stad die overal kunnen oppoppen of geactiveerd worden.  Een actueel voorbeeld is het National e-health Living Lab. In dit lab dat net geopend is, gaat het om het toepassen van gezondheid. Je kunt daar als inwoner onder andere je gezondheids-app laten toetsen. Veel apps registreren bepaalde waarden in het lichaam en in het lab wordt gekeken of ze ook allemaal doen wat ze beloven. Voor het testen worden ook een paar honderd studenten van de hogeschool betrokken, dus dit is echt een mooie samenwerking van LUMC, universiteit en hogeschool. Een ander voorbeeld is het Kennisatelier Duurzaamheid, dat ook net van start gegaan is. Hier doen studenten voor de gemeente onderzoek naar vraagstukken op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie en de circulaire economie. Het Kennisatelier moet een continue stroom aan onderzoeken opleveren waarbij we steeds voortborduren op de kennis die al eerder is opgedaan.”

Christel Koman (Enschede):  “Het ENSCHEDE LAB. In dit onlangs geopende lab werken studenten van Saxion, UT, ROC en AKI-ArtEZ multidisciplinair samen aan projecten die ze zelf formuleren. We hebben ze alleen verteld dat het over duurzaamheid en zelfredzaamheid moet gaan. Niet alleen draagt dit bij aan het vinden van nieuwe aanpakken van maatschappelijke vraagstukken, maar het geeft studenten ook veel inzicht en vaardigheden in het samenwerken op verschillende niveaus. Daarnaast ook zeker het Smart Citizen Lab. Daar willen we inwoners van de stad zelf vraagstukken laten inbrengen en laten bijdragen aan oplossingen. Zo is er in sommige delen van de stad sprake van wateroverlast en geluidsoverlast. We kijken of het ‘internet of things’ en slimme sensoren ingezet kunnen om het probleem inzichtelijk te maken.Uiteindelijk willen we de twee labs en – daarmee de vraag vanuit de samenleving en de kennis vanuit de instellingen – meer rechtstreeks met elkaar verbinden en als gemeente een stapje terug doen.”

Samenwerking en Design Thinking de kracht van het Enschede Lab

Dit gaat over de City Deal City Deal Kennis Maken

Ruim vijftig leden uit het City Deal-netwerk Kennis Maken en andere geïnteresseerden, werden donderdag welkom geheten in het Design Lab van de Universiteit Twente, voor een kennismaking met het Enschede Lab en een workshop Design Thinking.

Rowinda Appelman, kwartiermaker van de City Deal Kennis Maken, opende de bijeenkomst: “Van de 12 steden met een universiteit en hogeschool, zijn er 11 aan de slag met de City Deal Kennismaken. Daar is Enschede er één van en we zijn blij dat Enschede ons vandaag heeft uitgenodigd om te laten zien hoe zij invulling geven aan de City Deal. In alle deelnemende steden zie je initiatieven opkomen. In elke stad staan andere vraagstukken centraal en elke stad zoekt op een eigen manier naar oplossingen. Maar hoe zorgen we nu dat we dat aan elkaar verbinden en van elkaar leren, zodat we niet allemaal opnieuw het wiel hoeven uit te vinden? Daarom is kennisdeling een belangrijk uitgangspunt van de City Deal en daar gaan we hier vandaag direct mee aan de slag.”

Vervolgens was het woord aan Gerdien Looman, programmanager Smart City-aanpak van de gemeente Enschede. Zij gaf aan hoe zij zich, samen met ontwikkelmanager Strategische Samenwerking Kennisinstellingen Christel Koman, namens Enschede op drie thema’s richt:

  • Talent halen en houden
  • Vestigingsklimaat
  • Smart Society / Smart City: hoe maken we een slimme stad?

Kristallisatiemoment

Looman: “We werken natuurlijk in Enschede als gemeente en kennisinstellingen al lang samen en kwamen elkaar tegen, maar vooral op de werkvloer, via stagiaires bijvoorbeeld. Maar op strategisch middenniveau was er nog geen structurele band en toen de City Deal Kennis Maken langskwam, hebben we dat als ‘kristallisatiemoment’ aangegrepen en vanuit onze strategische agenda waarmee we Enschede economisch weerbaarder maken, een samenwerkingsverband gesloten. Niet alleen met de hogeschool en Universiteit, maar ook met kunstacademie AKI / Artez en het ROC, want we delen allemaal dezelfde belangen en zo versterken we juist de multidisciplinaire kracht in de samenwerking.”

“Aan de ene kant gaat het nu goed met Enschede, maar in tegenstelling tot veel andere steden zijn we niet echt gegroeid. Er zijn op dit moment zo’n 86.000 banen in Enschede, maar er zijn wel zorgen of we op termijn voldoende arbeidsbevolking hebben. Daarom moeten we talent echt voor deze regio behouden.

En het is belangrijk dat veel aantrekkelijke werkgevers in onze regio, bekender worden onder studenten. We hebben veel technisch talent en ook een aantal uitstekende kleinere en middelgrote ICT-bedrijven. Door daar stageplekken aan te bieden, raken studenten al vertrouwd met die bedrijven.

Samenwerking is belangrijk in deze regio. Dat wisten we al in de jaren zestig, toen de toenmalige technische hogeschool ontstond uit de roep om hoger onderwijs. Daaruit kwam onze ondernemende Universiteit Twente voort. Een universiteit die past in een ondernemende stad, omdat we weten dat je hier niets vanzelf krijgt. En daarom weten we elkaar hier goed te vinden.”

Maatschappelijke impact

Roelyn van der Hoek van de Universiteit Twente schetst vervolgens het perspectief van de kennisinstellingen op de samenwerking. “De universiteit is hier ontstaan om de regio een impuls te geven na de teloorgang van de textielindustrie. Dat hebben we ook altijd zo gevoeld, daarom is ‘maatschappelijke impact’ ook één van onze belangrijkste bestaansredenen.

Van der Hoek vertelt dat de universiteit niet alleen werkt aan het behouden van talent, maar zelfs een stapje verder gaat: het terughalen van alumni. “We hebben een alumni office manager aangesteld die kijkt of we afgestudeerden terug kunnen halen. Onze regio heeft veel te bieden. Met name de ruimte en de relatief lage huizenprijzen maken Enschede aantrekkelijk voor alumni die een gezin stichten.”

Ook van der Hoek benadrukt de samenwerking: ”Er zijn allerlei gezamenlijke services, waarbij we van elkaars voorzieningen gebruik make: windtunnel, fab lab, nano lab. Je kunt hier van alles gebruikmaken, ook als individu of bedrijf. Daarmee proberen we de regio sterker te maken.”

“Waar we naartoe gaan is de zogenaamde ‘quadruple helix’: nu kennen we de ‘triple helix’, die staat voor de samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs, maar je ziet, ook bijvoorbeeld in de kaders voor subsidies, dat het nadrukkelijk betrekken van de samenleving, inwoners, patiënten, steeds belangrijker wordt”, schetst Van der Hoek.

Op de vraag of er niet een grote kloof gedicht moest worden tussen ROC en Universiteit Twente om in het Enschede Lab tot samenwerking te komen, zegt Van der Hoek dat dat redelijk makkelijk ging omdat de instellingen in Enschede al behoorlijk ‘vernetwerkt’ zijn: “Wij werkten al veel samen met Saxion en Saxion weer veel met het ROC, rondom doorstroming et cetera. En we vinden elkaar in onze missies.”

Maya van den Berg vertelt over het Enschede Lab

Multidisciplinair

Maya van den Berg, projectleider van het Enschede Lab, lichtte vervolgens dit initiatief nader toe. “Innovatieve en duurzame oplossingen voor een zelfredzamer Enschede. Dat is het idee achter het Enschede Lab. Het bijzondere is het gemengde en multidisciplinaire karakter, waarbij studenten van verschillende opleidingen en opleidingsniveaus in één team samenwerken. Dat zorgt voor een interessant avontuur voor studenten, die zo ook beter voorbereid worden op de arbeidspraktijk, waarbij je ook moet schakelen met mensen die op verschillende niveaus opereren. Een universitair student denkt vaak veel conceptueler, waar een ROC-student praktischer en uitvoerender is ingesteld. Als gemengd team leer je inclusief te werken en elkaars kracht te benutten. We zijn er dan ook van overtuigd dat we tot betere oplossingen komen door deze mengvorm.

In een cyclus van een half jaar gaat nu de eerste lichting aan de slag. Studenten hebben wel een begeleider vanuit hun opleiding en een coach vanuit één van de andere instellingen, maar werken in zelfsturende teams die volgens de principes van Design Thinking hun eigen opdracht formuleren.”

Punt van aandacht is dat opleidingen ontzettend verschillend georganiseerd zijn, zelfs binnen instellingen, waardoor het moeilijk is om alle studenten in de gelegenheid te stellen deel te namen aan het Enschede lab. En wat gebeurt er met de resultaten die een lichting in het Enschede Lab na een half jaar oplevert? “In juni worden de resultaten door de regiegroep gejureerd. Kansrijke ideeën kunnen door de regiegroep worden opgepakt. Daarnaast willen we ook continuïteit creëren met een soort ‘dakpanconstructie’ waarbij studenten van deze lichting ook een rol spelen in de volgende ronde.”

Omdenken

Over studenten gesproken, wat vinden die er eigenlijk zelf van? Studente Jessie Wijnberg van de AKI. “Op een kunstacademie studeren natuurlijk andere mensen, die met een andere blik naar dingen kijken dan veel studenten bij andere opleidingen. Je merkt ook wel eens dat dat lastig in de samenwerking: studenten aan de kunstacademie zijn niet zo gewend aan lijstjes en vaste formats en die komen we nu in het Enschede Lab wel tegen. Ik denk dat we juist door die andere achtergrond een meerwaarde hebben, bijvoorbeeld in het stimuleren van ‘omdenken’. Dat omdenken spreekt mij ook aan en als we in ons groepje van het Enschede Lab in een later stadium toe zijn aan het ‘sociaal design’, hoop ik een goede bijdrage te kunnen leveren.”

De Engelstalige student Florian Kleinhoven vertegenwoordigt naar eigen zeggen ‘an international community who travelled a lot to make a local impact’. Hij geeft aan dat zijn deelname aan het Enschede Lab hem helpt om zich meer verbonden te voelen met de lokale gemeenschap. Door de taalbarrière wordt hij vaak als buitenstaander behandeld en hij hoopt dat dat nu zal veranderen. David Schuler van Saxion vertelt iets over zijn onderzoek voor de City Deal. “Ik onderzoek hoe je er voor kunt zorgen dat de aandacht binnen onderwijsinstellingen niet binnen een half jaar verzwakt. Hoe je kunt zorgen dat thema’s langer impact hebben en voortbestaan.” Ook hij signaleert de meerwaarde van deelname van de verschillende instellingen aan de City Deal. “Studenten van het ROC gaven een keer aan ‘waarom betrek je de mensen wiens probleem je probeert op te lossen er niet bij?’ Daar had nog niemand aan gedacht.”

Hoogleraar Peter-Paul Verbeek vertelt over de relatie tussen mens en techniek

Mens-techniek relaties

Voorafgaand aan de pauze hield tot slot hoogleraar Peter-Paul Verbeek van de Universiteit Twente een bevlogen en inspirerende lezing over de invloed van technologische ontwikkeling op de samenleving. Verbeek: “Er ontstaan nieuwe relaties tussen mens en techniek. Je moet mens en techniek niet tegenover elkaar plaatsen: wij zijn deels wie we zijn door de techniek en in de techniek zit steeds meer menselijks. Techniek geeft vorm aan wat mensen doen en hoe ze de wereld waarnemen.” Verbeek illustreerde hoe in de jaren zestig bruggen werden gebouwd die ‘discrimineerden’, omdat ze te laag waren om bussen door te laten – in een tijd waarin de meeste donkere mensen op de bus waren aangewezen voor vervoer, omdat ze zich geen eigen auto konden veroorloven.

Als technologie nu voor een kloof of tweedeling zorgt, dan is dat dus niets nieuws, betoogt de hoogleraar. Een hedendaags voorbeeld is ‘gezichtsherkenningssoftware’ die bij mensen met een donkere huidskleur vaker tot ‘valse positieven’ leidt omdat het technologie minder detailverschil waarneemt door een lagere contrastwaarde in de gelaatskleur. Er zit dus ‘politiek in technologie’, zegt Verbeek en hier zitten vaak meerdere kanten aan. ‘Smart cities’, waarin gebruikgemaakt wordt van slimme meetapparatuur, dragen bij aan het in kaart brengen én oplossen van stedelijke problemen, maar zorgen ook voor een ‘big brother’-gevoel van ‘gevolgd worden’ bij burgers. Technologie zelf is niet ‘de vijand’ maar de toenemende verweving van technologie in ons leven zorgt voor nieuwe en complexe vraagstukken, ook rond democratie en burgerschap.

Design Thinking

Nadat de aanwezigen tijdens de lunch konden bijkomen van de opgedane inzichten, werd in het middagprogramma een workshop Design Thinking verzorgd door managing director Frank Kresin van het Design Lab en Maya van den Berg. Zo konden de aanwezigen spelender- en lerenderwijs kennismaken met de aanpak die in Enschede is gevolgd om tot de Smart City-agenda te komen. Daarvoor werden eerst praktijkvraagstukken geïnventariseerd, die in vijf thema’s geclusterd werden, waar deelnemers in groepjes enthousiast mee aan de slag gingen. Thema’s waren onder andere het stimuleren van burgerinitiatieven, de werkwijze rond data en de transparantie daarvan en valkuilen bij samenwerking in de slimme stad. Creatieve werkvormen stimuleerden de groepen zowel tot samenwerking als tot ‘out-of-the-box’-denken. Tot slot van de workshop werden de uitkomsten door een panel van deelnemers verrijkt met tips, waarna de definitieve ‘oplossingen’ geformuleerd werden.

Creatieve samenwerking in de workshop Design Thinking

Tijdens de afsluiting van de bijeenkomst werd teruggeblikt op de workshop en gaven deelnemers aan wat ze nu meenemen na de workshop en de dag. Antwoorden varieerden van ‘studenten de stad in sturen’ tot ‘gewoon aan de slag gaan’ en ‘design thinking kan werken in de samenwerking met externe partijen’. Zowel Van den Berg als Kresin kijken terug op een geslaagde dag. Van den Berg: “De feedback uit de workshop is waardevol voor het doorontwikkelen van de projecten in Enschede en de uitkomsten worden verder meegenomen in het netwerk van de City Deal. We kijken terug op een succesvolle eerste landelijke workshop op locatie binnen het City Deal-netwerk en er zullen dit jaar nog meer gaan volgen.”