‘Studenten zijn geen consultants’
In Rotterdam bundelen de Erasmus Universiteit, Codarts en de Willem de Kooning Academy de krachten in het Rotterdam Arts and Sciences Lab: RASL. In het RASL ontmoeten de werelden van kunst en wetenschap elkaar op innovatieve wijze. Filosoof en econoom Liesbeth Noordegraaf-Eelens werkt er als universitair hoofddocent en geeft leiding aan de afdeling Geesteswetenschappen van de Erasmus University College. Ze is onder andere bezig met de ontwikkeling van een nieuwe transdisciplinaire, projectgestuurde en studentgedreven minor: RASL COMPOSITIONS.
Dat is een hele mond vol. Laten we beginnen met die eerste term: transdisciplinair. Wat wil dat precies zeggen?
“Je kent vast wel de termen interdisciplinair en multidisciplinair onderwijs. Bij interdisciplinair onderwijs probeer je de kennis van verschillende wetenschappelijke disciplines met elkaar te combineren. Denk bijvoorbeeld aan behavioral economics: een combinatie van economie en psychologie. Bij multidisciplinair onderwijs benader je problemen vanuit meerdere naast elkaar bestaande disciplines. Dan kijken bijvoorbeeld een socioloog, econoom en filosoof naar hetzelfde vraagstuk, maar ze hoeven zelf niet uit hun disciplines te stappen of combinaties te maken. Met transdisciplinair onderwijs moet dat wel. We willen de disciplines niet alleen overstijgen, maar ook echt een heel andere kennisvorm aanbieden. Het gaat dus niet alleen over het combineren van wetenschappelijke disciplines, maar ook over het benutten van andere vormen van kennis. Dan heb ik het over kennis die geworteld is in de samenleving, dus praktijk- en ervaringskennis. En over het soort denken dat eigen is aan de creatieve beroepen. In transdisciplinair onderwijs verbinden we dus kunst, wetenschap en praktijkkennis met elkaar.”
Hoe gaan jullie in de nieuwe minor die verbinding tussen kunst, wetenschap en praktijkkennis leggen?
“Dat doen we onder andere door te zoeken naar kantelconcepten. Met behulp van kantelconcepten benaderen we de complexe vraagstukken van deze tijd, waardoor je die net even anders gaat zien. Een mooi voorbeeld daarvan is het Blue City Lab in Rotterdam. Dat is gevestigd in het voormalig tropisch zwemparadijs Tropicana. Daar zitten nu allemaal ondernemers. Ze hebben met elkaar ‘besloten’ dat afval niet bestaat. De reststromen uit de economie beschouwen zij als waardevolle grondstoffen. Fruitschillen gooi je niet weg, maar daar maak je tassen van. Koffiedrab is niet vies, maar grond voor paddenstoelen om op te groeien. En van plastic dat in zeeën drijft, kan je nog tal van mooie dingen maken. Dat vind ik een mooie manier van denken.
Bij kantelconcepten gaat er eigenlijk altijd om: hoe kan je iets zo kantelen, zo draaien, dat het zaken in een ander perspectief zet? De Slowaakse filosoof Slavoj Zizek gebruikt daarvoor de term ‘schuins beziend’. Daarom is de samenwerking tussen wetenschappers en kunstenaars ook essentieel. Wetenschappers leiden we vaak op om binnen de eigen discipline volgens de methodes van die discipline gestructureerd te denken en kennis te ontwikkelen, terwijl kunstenaars op tegenovergestelde wijze worden opgeleid. Zij leren om de dingen anders te zien, om vrijer en breder te denken. Kunstenaars worden opgeleid om het imaginaire aan te spreken. Juist door die manier van denken te combineren met academische en praktijkkennis, denk ik, dat we onze studenten gereedmaken om zich staande te houden in complexe situaties.
De samenleving is niet maakbaar, maar dat betekent niet dat je niets kan doen. We hebben de samenleving ook bedacht en ‘gemaakt’. Dat betekent ook dat we er iets aan kunnen veranderen. Dat is de manier waarop die creativiteit ingezet moet worden. Hoe zou de samenleving er idealiter uit kunnen zien? Hoe kan een specifiek probleem opgelost worden? Creativiteit gaat voor mij over andere mogelijkheden, over alternatieve benaderingen. Als we alleen maar uitgaan van wat we al weten, dan houden we wat we hebben. Creativiteit is dan ook een van de drie belangrijkste bouwstenen van RASL COMPOSITIONS.”
Wat zijn de andere twee bouwstenen?
“Dat zijn commitment en collaboration. Met commitment bedoel ik dat er alleen studenten aan het programma mee mogen doen die echt willen. Het is een noodzakelijke voorwaarde dat je als student bereid bent om over je eigen grenzen heen te springen en initiatief te tonen. We zullen studenten vragen om – binnen bepaalde kaders – een maatschappelijk vraagstuk te definiëren dat zij willen onderzoeken. Op deze wijze willen we de betrokkenheid vorm geven.
Het tweede punt is collaboration. Studenten zijn niet alleen individuen, maar ze zijn van elkaar en van anderen afhankelijk. We gaan dus niet uit van het individu, maar van interdependentie. De wereld verander je namelijk niet in je eentje, dat doe je samen. Wat je nu vaak ziet is dat studenten het vooral voor zichzelf heel goed willen doen. Hun medestudenten zien ze vooral als een risico, die de hoogte van het cijfer in gevaar kan brengen. Maar studenten moeten leren dat ze van elkaar afhankelijk zijn en dat ze elkaar nodig hebben als ze echt iets willen bereiken. Aan ons om de onderwijssituatie zo in te richten dat de studenten hiervoor ruimte krijgen.
In het transdisciplinair onderwijs dat we nastreven, doen we een groot beroep op de creativiteit, betrokkenheid en samenwerkend vermogen van de studenten. Om dat te kunnen eisen van de studenten, is het belangrijk hen een rijke leeromgeving te bieden waar ze zich eigenaar van voelen.”
Is dat wat je bedoelt met studentgedreven onderwijs?
“Ja, ik vind dat je bij deze vorm van onderwijs studenten de ruimte moet bieden om zelf te bepalen wat ze willen onderzoeken, hoe ze aan een project willen werken en welke vragen ze willen stellen. Als docent moet ik me daarbij heel erg bewust zijn van wat studenten wel en niet kunnen. Het is verleidelijk om te denken dat deze opzet een kleinere inzet van docenten vraagt. Je laat studenten vrijer, schrijft minder voor en laat hen de opdrachten formuleren. Maar het is juist veel intensiever als docent, want je bent voortdurend de back-up. Voor alles. Je begeleidt de studenten bij het stellen van de juiste onderzoeksvragen, maar ook bij de ontwikkeling van allerlei praktische vaardigheden. Voor veel studenten blijkt het lastig om met buurtbewoners in gesprek te gaan of naar een organisatie te bellen. Zeker als je bij een internationale opleiding werkt waar studenten Engels spreken, maar waar dat voor de rest van de samenleving geen vanzelfsprekendheid is. Ik probeer ze ook een beetje durf bij te brengen. En natuurlijk is het van belang dat je de studenten ook inhoudelijk ondersteunt. Bij dit soort onderwijs is het van belang dat je als docent een breed netwerk hebt, zodat je de studenten in contact kunt brengen met de juiste mensen die de benodigde expertise hebben.
Ik geef studenten veel vrijheid om hun eigen vraagstukken te formuleren. We bieden de studenten een rijke leeromgeving, waarin ze leren om zelf beslissingen en initiatief te nemen. Ga zelf eens zoeken. Welk vraagstuk spreekt jou aan? Waar loop jij tegenaan? Het motiveert studenten ook veel meer als ze hun eigen vraagstukken mogen formuleren. Dan doen ze het niet voor de docent, maar omdat ze het zelf willen. Ik zie de student als een regisseur van het eigen onderwijs, maar het zijn wel regisseurs in opleiding. Je leert hoe je kan regisseren. Ik ga ervan uit dat de meeste studenten dat niet kunnen als ze hieraan beginnen. Ze zijn nog aan het oefenen.
In dat oefenen mag het natuurlijk ook wel eens mis gaan. Het is helemaal niet erg als een student een keer vastloopt, maar dan is het wel mijn rol – en van de medestudenten – om iemand te helpen om weer op het juiste pad te komen. Ik wil studenten richting geven, maar niet aan banden leggen. Ik heb ook studenten gehad die veel meer konden dan ik dacht. Studenten moeten fouten kunnen maken, experimenteren en nieuwe dingen uitproberen. Voor mij is het eindproduct nooit een doel op zich, maar onderdeel van het leerproces.”
Mag ik dit opvatten als een kritiek op projecten waarbij studenten worden ingezet om direct een bijdrage te leveren aan de samenleving?
“Ja, ik zet daar wel vraagtekens bij. Ik zie het als onze taak om studenten voor te bereiden op het leveren van maatschappelijke bijdragen als ze afgestudeerd zijn. Tijdens de studietijd hebben ze een beschermde omgeving nodig om hier mee te kunnen experimenteren. Daar moeten alle stakeholders waarmee we samenwerken, of het nu om het bedrijfsleven, politici of de gemeente gaat, zich bewust van zijn. Ik vind dat het leren beperkt wordt als externe organisaties bepalen wat de vraag of uitkomst zou moeten zijn. Het is onze taak om te voorkomen dat onze studenten een alternatief voor consultants worden. Ik vind dat het onderwijs en de onderwijsomgeving altijd op de eerste plek staan. En als er een mooi product uitkomt, dan is dat geweldig, maar wel de bijvangst. Het is waardevol om studenten te betrekken bij maatschappelijke vraagstukken, maar het is niet reëel om van ze verwachten dat ze die problemen al kunnen oplossen. Als ze dat wel doen, dan doen wij als professionals iets niet goed. Als bachelorstudenten het onderzoek van afgestudeerden kunnen doen, dan moeten we nog een keer kritisch naar onszelf kijken. Laten we de studenten op korte termijn de rijke leeromgeving bieden en de samenleving op de langere termijn betrokken en creatieve afgestudeerden.”
Laat een reactie achter